Spokanisch Archief  

Het district Kina

Algemeen

De westelijke helft van het eiland Lomky is het district Kina, met als hoofdstad Jatty. Het is met 1.010 km² het kleinste district; het telt 122.600 inwoners. Tot ongeveer 1830 was Kina bedekt met dichte bossen, voor het grootste deel in bezit van de zes adellijke families die hier evenzoveel šarkdomenns beheerden. Het bijzondere was dat de landheren niet alleen het bosgebied op hun eigen landgoederen in beheer hadden, maar ook veel bosterrein buiten de feitelijke šarkdomenns pachtten en exploiteerden.

Zulke gebieden, die buiten een šarkdomenn liggen maar wel door het šarkdomenn beheerd worden, heten šamére-mantas ('pacht-streken'). Zij waren vroeger ook wel elders in Spokanië te vinden, maar nergens zo grootschalig als in Kina. We kunnen stellen dat heel Kina de status van pachtstreek had, voor zover het land niet al een šarkdomenn was. Kina was de feodaliteit ten top.

Het gevolg van deze structuur was dat dorpen en steden zich nauwelijks konden ontwikkelen, omdat alle grond in handen van een paar adellijke grootgrondbezitters was. De enige 'vrije' grond was de noordelijke kuststrook, en daar vonden we de grootste bevolkingsconcentratie. Toen in het begin van de 19e eeuw de bos-exploitatie tot een economisch belangrijke houtindustrie begon te leiden, lag het ook voor de hand dat die noordelijke kuststrook zich tot het industriële hart van Kina zou ontwikkelen. Dit is de reden dat we heden ten dage langs deze kust vier grote steden op een rijtje vinden: Jatty, Lasy, Komy en Trofy (maar Trofy ligt tegenwoordig in Neze). Deze vier zogenoemde Y-steden (hun namen eindigen alle op een y) vormen een aaneengesloten verstedelijkt gebied, dat qua karakter en bevolkingsdichtheid sterk afsteekt tegen de rest van Kina.

Vanaf omstreeks 1830 zien we een dramatische ontwikkeling: de bos-exploitatie neemt meer en meer de vorm van roofbouw aan omdat de zes šarkdomenns een niets (en niemand) ontziende concurrentiestrijd met elkaar zijn aangegaan. Aan het eind van de 19e eeuw is er bijna geen boom meer te vinden in Kina. Het ene na het andere šarkdomenn wordt opgeheven, de adellijke families trekken weg, en Kina wordt aan zijn lot overgelaten. De erosie slaat toe en de Y-steden langs de noordkust verworden tot verpauperde achterbuurten want de gehele economie die op de houtindustrie steunde stort in. Velen verlaten het stedelijke gebied en trekken de kaalgeslagen bergen en heuvels in, hopend dat men daar een schamel bestaan als boer kan beginnen – altijd nog beter dan honger lijden in een achterbuurt. Zo ontstaan de dorpjes en stadjes in het binnenland van Kina zoals we die nu nog kennen.

Omstreeks 1920 leek de regering in het verre Hirdo door te hebben wat voor een drama zich in Kina afspeelde. Men kwam toen met ambitieuze herbebossingsplannen, maar de erosie was intussen op veel plaatsen te ver gevorderd, en bovendien miste Kina een sociale structuur die de exploitatie van bossen en de bewerking van het hout mogelijk kon maken – het oude feodale stelsel was met het vertrek van de domenners immers geheel verdwenen, zonder dat er iets voor in de plaats was gekomen.

De herbebossing is zo goed als een mislukking geworden; alleen in het stroomgebied van de Cjôstaiff en in de zuidwesthoek hebben de nieuwe bossen aangeslagen en zijn ze van economisch belang. Voor de rest van Kina heeft de regering omstreeks 1950, in het kader van de Industriële Expansie, iets anders bedacht: rondom Jatty moest de industrie een mogelijkheid krijgen, en bij Komy en op de eilanden voor de kust zou de visserij een impuls krijgen. Beide projecten zijn met veel overheidssubsidie min of meer geslaagd, maar twee andere economische pijlers hebben zich geheel zonder planning zelf opgericht: de wijnbouw rond Kiven (daar waar de herbebossing de grootste mislukking werd) en het toerisme langs de noordkust.

Tegenwoordig zijn Lasy en Komy populaire badplaatsen, vooral vanwege het rustige, ondiepe water met een redelijke temperatuur. De eilandjes voor de noordkust die het zeewater al deze populaire eigenschappen geven, hebben zich ontwikkeld tot toeristische paradijsjes met veel faciliteiten en recreatieve mogelijkheden. Daarnaast is ook de visserij een belangrijke bron van inkomsten.

De zuidkust van Kina wordt door een 25 kilometer lange loodrechte wand (gemiddeld 50 meter hoog) van de rest van het eiland gescheiden. De kuststrook die ingeklemd ligt tussen deze Ferky-muur en de loodrecht uit zee oprijzende rotspartijen staat bekend als de Zjoba-vlakte. Een bijna onbewoond, kaal en onherbergzaam gebied dat alleen van west naar oost te doorkruisen is, en geen enkele verbinding naar het drukkere noorden kent. Het is een imponerende streek voor natuurliefhebbers die niet direct op comfort zijn gesteld.

De noordkust

We zullen de noordkust van west naar oost verkennen en op deze manier de plaatsen Jatty, Lasy en Komy aandoen. Hoewel Trofy ook tot de Y-steden gerekend wordt, zullen we die bij het district Neze behandelen. De steden gaan min of meer ongemerkt in elkaar over, hoewel de bebouwing frequent wordt afgelost door naaldbossen, weiden en akkers.

Wat onmiddellijk opvalt aan deze steden is de Zuid-Europese uitstraling. Witte huizen met balkonnetjes en luiken, veelal zo goed als platte daken en katholieke kerken in eclectische stijl waarbij de neogotiek de overhand heeft. De noordkust loopt steil op, zodat de Y-steden rommelige centra met hellingrijke straatjes en trappen hebben. Alle vier de steden hebben een prominente boulevard, bij hoogwater grenst deze direct aan zee, maar bij eb komen er mooie stranden bloot. Veel badgasten liggen op vlonders of grote drijvende matrassen te zonnen, zodat zij bij opkomende vloed niet hoeven te verkassen. Ze blijven gewoon onder langs de boulevard dobberen, en de drijvende objecten zitten met touwtjes bevestigd aan ringen die in de boulevardmuren zijn gemetseld, alsof het gestalde paarden zijn. Bij Komy is het lage strand opgehoogd zodat je er ook bij vloed droog blijft. Daarentegen moet je bij eb halsbrekende toeren uithalen om in het water te komen.

Jatty (27.000 inwoners)

Jatty (LY) is de hoofdstad van Kina, niet te verwarren met Jatty (BF) op Berref. Ten westen en zuiden van Jatty ligt het industriegebied dat met veel overheidsgeld uit de grond is gestampt en de economie van Lomky moet opkrikken. De zuidkant van dit industriegebied grenst aan een militair oefengebied dat zich tot aan de bergrug van centraal-Lomky uitstrekt. Voorwaar geen gezellige contreien voor de toerist – maar de bewoners zijn er blij mee.

Jatty zelf is een vriendelijk plaatsje met een gecombineerde vissers- en jachthaven. De beroepsvissers en vrijetijdskapiteins liggen nog al eens met elkaar overhoop als ze – letterlijk – in elkaars vaarwater zitten, en er zijn plannen om een aparte jachthaven aan te leggen, die een futuristische uitstraling moet krijgen. Een Duitse projectontwikkelaar heeft al belangstelling getoond, maar zo lang de politieke en economische banden tussen Spokanië en de EU nog broos zijn, moeten buitenlanders nog bergen verzetten om de Spokanische bureaucratie te kunnen bespelen.

Het oude centrum van Jatty wordt gedomineerd door de Sint-Stephanus-kerk (Sinto-Stefan-korda), een hoog geval, uit grauwe natuursteen opgetrokken en afgedekt met golfplaat (dat laatste kun je alleen zien als je de toren van de kerk beklimt). Het dreigende gevaarte doet aan de buitenkant eerder aan een Liftka'se vesting denken, maar het interieur is van een klassieke elegantie, waarbij vooral de helblauw geglazuurde plavuizen opvallen – ook dit verraadt de alom aanwezige Portugese en Spaanse invloed.

De statige boulevard vormt de grens tussen de stad en de brede kiezelstranden die bij hoogwater meestal onderlopen, zodat de badgasten op vlotten en matrassen voor de kust blijven ronddobberen. Aan deze boulevard staat een van de grootste en interessantste gebouwen van de stad, het Districtskantoor. Het is in 1942 geopend en de meningen waren toen zeer verdeeld. Tegenwoordig wordt dit gebouw beschouwd als een geslaagd en vroeg voorbeeld van de Trofy-koles ('Trofyaanse School'), die pas vanaf 1950 populair zou worden. Deze creatie van de architect Era Flafoen is feitelijk het enige bouwwerk van betekenis uit de jaren veertig.[[kader]] Het lijkt wel of de turbulente tijden elders in Europa hun weerslag op de creativiteit in Spokanië hadden.

Op zaterdag en zondag, als de Districtsregering vrijaf is, kan het gebouw bezichtigd worden. Er is dan een informatieve rondleiding waarbij niet alleen op de architectonische kwaliteiten van het gebouw wordt ingegaan maar ook op het functioneren van de districtale en eilandelijke politiek. Dit is de reden dat zich op zaterdag nog al wat schoolklassen voor een rondleiding melden. Gelukkig blijven de schoolklassen in de zomervakantie weg, zodat toeristen minder gestoord worden.

Toen ik deze rondleiding meemaakte was er een Engelsman die na afloop vroeg of er ook nog musea in Jatty waren. Het was regenachtig weer en hij had geen zin om buiten op straat rond te slenteren. De gids keek de Engelsman meewarig aan, knikte langzaam nee, en zei toen: 'Is dit Districtskantoor dan niet het mooiste museum dat u zich voor kunt stellen? Is onze districtale politiek geen uitstalling waard? Heeft dit gebouw als vroege vertegenwoordiger van de Trofyaanse School geen museale allure? Wat wenst u zich nog meer?' En toen wendde de gids zijn hoofd af en riep zuchtend tegen de muur: 'Wat zijn buitenlanders toch ontevreden, veeleisende schepsels...' De gids bleef zacht snikkend naar de muur staren en wij buitenlanders hebben toen maar stilletjes de aftocht geblazen.

Trofyaanse School en Era Flafoen

Era Flafoen (1910–1977) is als architect even bekend geworden als zijn vader, Ôlm Flafoen (1881–1979). Ôlm experimenteerde al omstreeks 1920 met een nieuwe, zakelijke stijl, waarbij de gevels zo strak mogelijk dienden te zijn en de ramen niet meer groepsgewijs ingevoegd werden, maar als individuele ornamenten. 'Een venster in een gevelwand moet zijn als een modern schilderij dat met esthetisch gevoel aan de wand is gehangen. Ik wil afstappen van het idee dat vensters moeten samenklitten als een houten schot dat de indruk wekt een gapend gat in de gevel af te dekken.' Zo verwoordde de architect zijn visie op het moderne bouwen. De enige decoratie die Ôlm Flafoen toepaste waren de fantasievolle verbanden waarin hij zijn bakstenen wanden liet metselen.

Zijn zoon Era heeft dit uitgangspunt verder uitgewerkt, en bouwde uitsluitend nog in baksteen. Gladde gevelpartijen met een grote variatie aan metselverbanden en vensters met smalle stalen kozijnen die goed gedoseerd over de gevel verspreid zijn aangebracht. Omdat Era Flafoen met name in Trofy een aantal gebouwen volgens het nieuwe concept heeft neergezet, staat zijn stijl bekend als de 'Trofyaanse School'.

Ôlm en Era Flafoen hebben samen gewerkt aan de bekende Kirofy-pier in Asjetto [[zie aldaar]] en hun namen zijn ook verbonden aan het Centraalstation in Hoggebim [[zie aldaar]].


Lasy (25.500 inwoners)

[[deze beschrijving komt NIET overeen met de regiokaart!]]
Lasy was tot ongeveer 1800 nog een dorp, beschut gelegen aan een inham. Dat dorpse karakter is nog steeds herkenbaar in het oude centrum: de straten lopen als concentrische cirkels rondom een open marktplein, en de oude Ergynne-kerk met offerplaats ligt even buiten dit spinnenwebpatroon. Tegenwoordig is Lasy een stad. De oude Ergynnekerk is pas in 1844 katholiek geworden, na eerst een halve eeuw helemaal niet meer als kerk in gebruik te zijn geweest. Nu ligt het gebouw in een 19e-eeuwse wijk met deftige huizen aan de rand van het centrum.

De inham dient als veerhaven: hier vertrekken de boten naar de eilandjes voor de kust. Even ten zuiden van de stad liggen enkele grafheuvels waar wat minder serieus mee omgesprongen wordt dan men in de ergynische delen van het land pleegt te doen. Een van de heuvels wordt kennelijk als crossbaan voor motorfietsen gebruikt. Diepe bandensporen hebben het toch al schaarse gras geheel omgewoeld en dwars over de top loopt een piste die alleen met terreinmotoren is te berijden.

De vroegere burgemeester van Lasy is in het spraakmakende televisieprogramma Ef toftas pretšÿr ('De dagelijkse stem') ooit aangesproken op de heiligschennis die er binnen zijn gemeente plaatsvindt, maar de man haastte zich met te zeggen: 'Wie zegt dat het hier om een grafheuvel gaat? Ergynisten roepen bij elke bobbel in het land dat het een grafheuvel is maar er mag nooit in gegraven worden om te verifiëren of dat waar is. Als ik een bobbel zie, zeg ik: dit zal wel een natuurlijke welving zijn – bewijs eerst maar eens het tegengestelde!' De burgemeester is na deze uitspraak tot de orde geroepen door zijn politieke achterban, en negeerde sindsdien alle media.

Het centrum met zijn spinnenwebvormige stratenpatroon wordt door drie parellel lopende wegen van de inham gescheiden: vlak langs het water loopt een weg met het karakter van een boulevard (maar met veel minder allure dan in de overige Y-steden), en wat dichter langs het centrum loopt een vervelende verkeersweg, omzoomd met flats. Daar tussenin vinden we de grote verrassing: een brede straat, of liever gezegd een langwerpig plein, dat aan de oostzijde doodloopt op een Italiaans aandoende kerk, en langs de noord- en zuidzijde is afgesloten met unieke gevelrijen: okerkleurig gepleisterde punt-, klok- en koepelgevels, hier en daar onderbroken door smalle steegjes die dit plein verbinden met de 'boulevard' en de verkeersweg.

Onder 'koepelgevels' verstaan we een bouwstijl waarbij de bovenpartij uit een halfronde afsluiting bestaat, een variant op de punt-, klok- en trapvormige gevels zoals we die bij de Amsterdamse grachtenpanden kennen [[zie afbeelding...]].

Dit plein is bekend onder de naam Xlâte-vendos, wat 'Processiegang' betekent. Dat slaat op de originele functie van het plein: het houden van processies van en naar de kerk aan de kop ervan. Op maandag en donderdag fungeert het plein ook als markt. Groente, fruit, vlees en vis zijn er in grote hoeveelheden en vele soorten te koop. Het plein is geplaveid met grote ronde kiezelstenen, in het Engels bekend onder de naam cobble stones. Ze zijn gelegd in een fraai patroon van donker- en lichtgekleurde vakken. Als er geen markt is, wordt de bezoeker van het plein verrast door de ruimtewerking van de geplaveide vlakte en door tegelijkertijd de beslotenheid vanwege de gevelwanden en de kerk aan het einde. Het wordt tot de fraaiste pleinen van Spokanië gerekend, al doet het grote verschil tussen lengte- en breedtematen eerder aan een brede doodlopende weg denken.

Lasy is bekend om de Mâsyll-sieraden: sieraden gemaakt van kraaltjes. De oudste stammen uit 1795 en worden bewaard in het Mâsyll-museum in deze stad. [[foto v. sieraden, zie ook plastic zak in boekenkast!]] De glazen kraaltjes zijn een uitvloeisel van de glasindustrie die sinds ca. 1680 in en rondom deze stad bestaat (vóór die tijd was de productie van glas zo goed als onbekend in Spokanië – het moest uit Engeland en Frankrijk geïmporteerd worden). De grondstoffen voor het glas waren in ruime mate aanwezig: fijn zand langs de kust en bossen voor het maken van potas.[[???]] He is voor Finse toeristen altijd verrassend om te constateren dat zo'n belangrijke glasstad Lasy heet, want in het Fins heet glas lasi (de begin-g is weggevallen – een typisch Finse eigenschap).

De hanenstaart en andere staarten

[[Heeft Joost dit geschreven?]]
Voor de meer alcoholisch aangelegde toerist heeft Lasy nog iets anders te bieden: de Tupp-trun-bar, ofwel de 'Hanenstaartbar'. Als u dat naar het Engels vertaalt, weet u wat hier de specialiteit is: cocktails. Spokanië is in essentie een land van wijnen in het zuiden, bieren op Berref, en (Ierse) whiskey op Liftka, Brÿr en Teujan. En in de grensstreken van 'bier' en 'whiskey' houdt men van een combinatie van beide, of van 'sterk bier', waarmee bier aangelengd met een sterk destillaat bedoeld wordt.

In gebieden waar bier en wijn gewaardeerd worden schrikt men ook niet terug van druivendestillaten die op de een of andere manier 'op smaak gebracht worden'. Drankjes die aan cognac, marc de bourgogne of grappa doen denken worden veelal gecombineerd met waterige bieren of koffie naar binnen gewerkt. En in de meer mondaine gebieden – grote steden als Hirdo, Amahagge of Asjetto, chique toeristengebieden als de Zverosta-kust of Garos – drinkt men natuurlijk in principe van alles, als het maar exquis, buitenlands, of à la mode is.

Maar dan komt Lasy ineens in the picture met zijn cocktails. Zoete, sterk alcoholische drankjes in vloekende kleuren, met vulgaire namen en in ordinaire glazen zijn elders in Spokanië een beetje weggestopt in de hoerenkroegjes van Mikkon[?? of ergens anders?]] of Hoggebim-haven, of de Amerikaanse hotelbars van Hilton en zijn Spokanische equivalenten, maar worden nergens zo openlijk, ongegeneerd, gedronken als in de Tupp-trun in Lasy. De barkeeper die hier de scepter, of liever de shaker, zwaait komt uit Jamaica, wat aan zijn gezonde teint, kleine gestalte en donkere oogjes ook goed te zien is.

Zijn cocktails[[namen noemen]] worden met verve geshaket, geblend, geroerd en in laagjes uitgegoten op ijs, al dan niet opgevrolijkt door cocktailkersjes op een prikkertje, of plakjes aardbei op de rand van het glas gestoken.

Ook anno 2012 mag deze cocktailcultuur in Spokanië als iets extra-ongehoords buitenlands beschouwd worden – hoezeer het land zich ook inspant om de trends uit Europa en Amerika over te nemen en 'normaal' te vinden. Uiteraard heeft de Jamaicaanse barkeeper van de Tupp-trunn ook zijn eigen cocktailvariant ontwikkeld [[Kx: kaderartikel voor recept]], en toen hij na drie pogingen om in een internationale cocktailcompetitie een prijs in de wacht te slepen nog steeds buiten de top-tien viel, heeft hij bedacht dat er dan maar een nationale cocktailwedstrijd gehouden zou moeten worden.

De firma [[??]], uit Bôrâ, bekend om zijn gedurfd gekleurde likeurtjes met namen als [[??]].... werd de hoofdsponsor en de regionale tv van Lomky zou voor 'wereldwijde' bekendheid zorgen. Zo kwam in 1985 de eerste Nationale Cocktail Competitie op het Spokanische tv-scherm (live op Lomky, een dag later landelijk). De Jamaicaanse barkeeper uit Lasy haalde de 2e prijs met zijn [[??]]. Dat hij een prijs zou winnen had iedereen wel verwacht, en dat dat niet de eerste prijs zou zijn, werd eveneens wel vermoed, want dat zou te veel naar doorgestoken kaart rieken. Maar dat hij niet de vierde of derde prijs kreeg was een heuse verrassing. De internationale jury leek oprecht oprecht en de cocktail van de Jamaicaan wordt ook nu nog, bijna dertig jaar later, door kenners gewaardeerd en gedronken.

Zelf schijnt hij zijn toenmalige creatie zelden nog te bereiden. 'Och, ik heb er al weer honderdeenenvijftig nieuwe bij gemaakt', zegt hij bescheiden. Maar hij voegt eraan toe: 'Maar ál mijn cocktails zijn genuine Spocanian. Ik gebruik minstens twee ingrediënten van Spokanische bodem. De secundaire smaakmakers kunnen eventueel internationaal zijn.'

In dertig jaar tijd heeft Tupp-trun de aanzet gegeven voor de opening van evenzoveel cocktailbars in Spokanië. Een stuk of tien in de Y-steden, en de rest verspreid over het hele land (de grotere steden). Meer dan de helft ervan heeft een weinig originele naam waarin een dier en een staart terug te vinden zijn: de Paardenstaart, het Varkenskrulletje, de Hondenkwispel, het kan niet oubolliger. Na tien jaar was men deze naamgeving kennelijk zat, want toen kwamen namen als Poezenkop, Hengstenlul, Hertengewei en Ganzenpoot in de mode – nog altijd dieren met een ledemaat!

Maar de 'Hanenstaart' in Lassy wordt door kenners beschouwd als de eerste echte cocktailbar in Spokanië. Je zou er dan ook heel wat van verwachten. Toen ik er op een zaterdagmiddag in juni 1998 voor 't eerst kwam (een uur, dag en maand dat bars over het algemeen goed gefrequenteerd worden), zaten er welgeteld twee zielen. Een ouder echtpaar, hij met een bruinige substantie in een whiskyglas met een rietje, zij met een oranjeroze drab in een longdrinkglas, afgedekt met een parasolletje.

Ze zaten troosteloos voor zich uit te staren en de drankjes leken al minstens een kwartier voor hen te staan zonder dat ze beroerd waren of werden. Ik bestelde een [[??]]....., zo'n beroemde Spokanische cocktail van de Jamaicaan die hier nu overigens niet meer werkte, en kreeg een colaglas gevuld met [[??]]........... Het rook naar ouderwetse terpentijn (nee, geen terpentine) en toen ik ervan geproefd had ontdekte ik ten eerste dat het heerlijk smaakte naar een mengeling van frambozen, vanille en houtskool, en ten tweede dat ook ik zeker een kwartier voor me uit had zitten staren, alvorens het drankje te durven aanvallen.

In augustus 2002 was ik er weer. Een bloedhete zaterdag-namiddag. De middenstand van Lasy deed goede zaken, terrasjes zaten vol met Zuid-Europees savoir-vivre, uit de cafés golfde de ambiance op wolken van verschaalde rook en verdampte alcoholica.

Maar in de Tup-trunn heerste serene rust. Drie Amerikaanse zakenlieden met mobieltjes en laptops, twee Noorse dames met lange oorbellen en decolletés, en een dreinend kind van de vrouw van de barkeeper. De eerste vijf zaten te nippen aan cocktails, als ware het een vacuüm van sereniteit. Elton John met zijn Tiny Dancer deed er nog een schepje melancholie bovenop, en het dreinende kind riep ons terug tot de rauwe werkelijkheid.

'Het lijkt wel of ik u eerder heb gezien', zei de barkeeper plotseling nadat Elton John enige minuten had gezwegen (het kind niet).
'Dan heeft u een voortreffelijk geheugen', zei ik, 'want ik was hier inderdaad vier jaar geleden.'
'Ach, cocktailliefhebbers zijn schaars vandaag de dag. Ik ken ze allemaal,' reageerde de barkeeper met een knipoog, waarvan ik nog steeds niet begrijp hoe die in Spokanië precies geïnterpreteerd moet worden.
'Maar als dit de beroemdste cocktailbar van Spokanië is, wanneer wordt die dan goed bezocht?'
'Kwantiteit garandeert geen kwaliteit,' reageerde de barkeeper. 'Hier komen alleen liefhebbers – zoals u ziet genieten de klanten hier echt.'
Helaas, ik zag dat niet, en later, elders in Lasy, mocht ik vernemen dat de Tupp-trun de slechtst bezochte bar van heel Lomky is. Niemand snapt hoe het etablissement kan overleven, maar het gerucht gaat dat de firma [[??]].. uit Bôrâ de eigenaar is en coûte-que-coûte deze historisch beladen bar wil openhouden, of liever gezegd, voor het nageslacht wil behouden.

Ik hoop dat ik hiermee een beetje reclame voor dit unieke café heb gemaakt. Nee, gezellig is het er niet bepaald, maar wellicht komt dat nog als al die dranklustige Nederlanders, Belgen, Engelsen en Scandinaviërs zich eens te buiten willen gaan aan onbekende drankjes!


Komy (33.000 inwoners)

Komy heeft een bescheiden marinehaven die nog al eens door buitenlandse marineschepen wordt aangedaan. Regelmatig lopen er gebruinde Franse of Italiaanse matrozen in hun smetteloze pakjes te paraderen, fluitend en lonkend naar de Spokanische meisjes die absoluut niets van dat hanige machogedrag van die kleine Zuid-Europese mannetjes moeten hebben.

Langs de kust loopt een brede, met platanen omzoomde, boulvard, die Pola rifo ef Hurts heet, oftewel 'Boulevard der Honden'. Die honden slaan op de namen van de twee eilandjes die hier voor de kust liggen: Hupster-Hurt en Belt-Hurt (Grote- en Kleine-Hond). Helaas is er vanaf deze statige boulevard niets van de zee te zien, want de gemeente heeft het in de jaren vijftig en zestig in zijn hoofd gehaald om de strook land tussen boulevard en strand geheel vol te plempem met een muur aan flatgebouwen.

Aan de zuidzijde van de boulevard is echter nog een oude stadswijk met kronkelige steegjes bewaard gebleven, en dat maakt de gemeentelijke miskleun met de flatgebouwen weer goed. In de steegjes zijn talloze eethuisjes te vinden, die, geheel op zijn Zuid-Europees, graag wat tafeltjes en stoelen op de stoep zetten om meer klandizie te trekken dan de veelal benarde binnenruimte aankan. Helaas zijn de smalle straatjes niet allemaal autovrij, wat vooral in de drukke zomermaanden voor de nodige irritatie zorgt: automobilisten die zich met moeite langs de tafeltjes en stoelen moeten wringen, en etende gasten die in de uitlaatwalmen zitten. Bestuurders en obers staan elkaar dan ook geregeld uit te foeteren.

Omdat Komy geldt als startplaats voor trektochten (te voet, paard of per huifkar of jeep) naar het eenzame achterland, bezit de stad een groot aantal gezellige pensions, cafés en restaurants. Trektochten zijn minder aan seizoen en weersgesteldheid gebonden dan het strandleven, zodat Komy het hele jaar door een levendige indruk maakt, en niet alleen 's zomers met mooi weer, zoals de andere Y-steden.

Tussen Komy en Trofy ligt een grote begraafplaats die bekend is vanwege de pompeuze praalgraven, het Sint-Simonis-park.[[ontbreekt op alle kaarten]] Het lijkt wel een Italiaans kerkhof, met al die gebouwtjes, kapelletjes en namaakgrotten. Het is een van de weinige begraafplaatsen in Spokanië waar de doden op een dergelijke protserige manier zich aan de nabestaanden presenteren. Velen vinden dit een ordinair gedoe, maar rijke katholieken laten zich graag vanuit het hele land naar deze plek overbrengen als hun tijd gekomen is.

Een van de meest prominente graven is van hertog Justes Lajy Heenôše-Flâs Comâf (1911–1988). Zijn overgrootvader bezat het landgoed Bastÿ ur Tolâm, en heeft dat omstreeks 1840 moeten opgeven toe ook hier de erosie vanwege de roofbouw en de bosbranden toesloeg. De gehele adellijke familie is naar Plefô vertrokken alwaar de voormalig grootgrondbezitters een nieuw leven als industrieel zijn begonnen. Hertog Lajy Heenôše was directeur van de bekende kachelfabriek LaHee[[fabriek in Kurriy: ontbreekt in SPARC]] en was een van de rijkste katholieken in Spokanië.

Zijn imposante praalgraf mocht niet op de meer ingetogen begraafplaatsen van Berref gebouwd worden en daarom is de hertog uitgeweken naar het Sint-Simonis-park. Het praalgraf is ontworpen door een industrieel vormgever die verantwoordelijk was voor de kachelontwerpen in de LaHee-fabriek. En dat is te zien ook. Het graf lijkt op een ruim twee meter hoge gietijzeren houtkachel, maar dan uitgevoerd in zwart glimmend graniet. Bewoners van Komy die hun honden in het Sinto-Simonis-park uitlaten spreken schertsend van 'Hertog LaHee's privé-oven' – waarbij men moet bedenken dat het in Spokanië voor katholieken hoogst ongebruikelijk is om zich laten cremeren.

Het Lamk-gebergte

Het Lamk-gebergte vormt een barrière tussen de noordelijke helft van Kina en de zuidelijke helft. Er lopen slechts twee wegen door het gebergte die noord- en zuidkust met elkaar verbinden; beide zijn kronkelig en lastig te berijden. In het berggebied liggen drie stadjes, Cÿrlemejo, Kiven en CÝrbastÿ-sÿrt. Ze zijn niet erg toeristisch, maar het toerisme neemt wel jaarlijks toe, ook al vanwege de wijnbouw die hier een steeds betere naam krijgt.

Globaal tussen de plaats Kiven en het Ozÿ-meer ligt een wijnbouwgebied dat Lamk heet. Uit deze streek komen diverse rode wijnen; de Bordeaux-achtige wijn van de wijngaard Ludana (10 km ten oosten van Cÿrbastÿ-sÿrt) is zeer geroemd. Ten westen van Kiven, in de luwte van de Vlÿs-top, is een klein wijnbouwgebied dat bekend is om zijn zoetige witte wijn, de Sectâ mip Vlÿs. Sinds de betere restaurants in Spokanië diverse zoete dessertwijnen op de wijnkaart hebben (die de traditionele dessertlikeurtjes moeten vervangen), is er een tendens om de Sectâ mip Vlÿs steeds zoeter te maken en als dessertwijn aan te prijzen.

Cÿrlamejo
Cÿrlamejo (1300 inwoners) heeft de status van Vestingstad (bergvesting). De steile hellingen en smalle straatjes maken autoverkeer binnen de vestingmuren onmogelijk, en ook daarbuiten wordt gemotoriseerd verkeer zo veel mogelijk geweerd. De 15e-eeuwse katholieke kerk in het centrum is van binnen prachtig en sfeervol. Rondom de kerk zijn enkele cafés en eethuisjes, maar erg toeristisch is het (nog) niet. Het stadje is dan ook lastig te bereiken, want er loopt maar één weg heen: een smalle bergweg met steile hellingen vanuit Aelas. Hierlangs ligt een primitieve camping in een onherbergzaam gebied, beschut gelegen in een dalletje.

Wandelaars kunnen het stadje ook vanuit het noorden bereiken via een lastig bergpad waarlangs nog een eenzaam pension ligt.

Kiven en Cÿrbastÿ-sÿrt
Kiven (2700 inwoners) heeft de status van bergvesting. Het kleine, hooggelegen centrum is omringd door een hoge muur met kantelen en alleen over steile straatjes met haarspeldbochten te bereiken. Rondom het stadje ontwikkelt zich een wijnbouwgebied dat veel belooft voor de toekomst.

Cÿrbastÿ-sÿrt (1800 inwoners) is kleiner dan Kiven, maar de wijnbouw is hier al veel verder ontwikkeld. Er zijn in deze regio al een dozijn wijngaraden, waarvan er sommige zijn te bezoeken. Uiteraard kun je hier wijn proeven, maar het is dan wel de bedoeling dat je ook een paar flessen koopt.

De straatjes met grijsgekalkte huizen met blauwe luiken en oranje daken, en de platjes en binnenplaatsjes vol met geraniums vormen een aantrekkelijk beeld voor toeristische foto's. De zandweg tussen Cÿrbastÿ-sÿrt en Kiven is in 1991 geasfalteerd en de plaats wordt nu meer en meer door toeristen bezocht.

Vanuit Lasy in het noorden zijn Kiven en Cÿrbastÿ-sÿrt goed te bereiken over de kronkelige bergweg nummer 10, maar vanuit het zuiden is het een hachelijke onderneming over een slechte weg vanaf het Ozÿ-meer via de 630 m hoge Bastÿ-pas. Cÿrlamejo {G 12} Heeft de status van Vestingstad (bergvesting).

De zuidkust

De zuidkust van Kina rijst loodrecht uit zee op, met ongenaakbare klippen, grotten en inhammen. Iets meer landinwaarts herhaalt zich dit patroon bij de Ferky-krur, een loodrechte rotswand die zich over een lengte van wel 40 km parallel langs de kust uitstrekt. De ca. 70 m hoge wand is ca. 30 km lang en scheidt het Lamk-gebergte van de Zjoba-vlakte in het zuiden.

Tegenwoordig is deze wand zeer populair bij bergbeklimmers; sinds 1993 is daarom bijna 20 km van de wand verboden voor beklimming, omdat de zeldzame roofvogels die er nestelen anders ernstig verstoord werden. Alleen het deel van de wand waar de rivier de Cjôstaiff erdoorheen breekt, is vanwege de erlangs lopende weg goed te bereiken. Hier kunnen bergbeklimmers dus hun hart ophalen. Het grootste deel van dit natuurfenomeen is zo goed als onbereikbaar (behalve hier en daar met een terreinwagen), dus een klimverbod is in de praktijk niet echt nodig.

Voor magnifieke vergezichten moet u beslist naar de Strâmpaiy-kaap gaan, die zich 124 m boven de zeespiegel verheft. De kaap hangt als een soort klauwtje aan de zuidkust van Lomky; de loodrecht uit zee oprijzende rotspartijen eindigen aan de bovenkant abrupt in een met stug gras begroeid plateau, dat bezaaid is met witte en roze kalksteenbrokken. Een onverharde weg leidt naar de uiterste punt van de kaap.

Op de kale winderige landtong vinden we een klooster met een stuk of 20 Franciscaner monniken, het gebouwencomplex van een commune en een ruïne. De commune is in 1973 gesticht door Dysse Nânkiy-Vûlô, een sociologie-student uit Amahagge die zich wilde onttrekken aan de 'dwangbuis van deze burgerlijke, bureaucratische en verstikkende maatschappij'. In de commune wonen dan ook ultralinkse, anarchistische mensen die zich tegen het establishment afzetten en hun eigen leven leiden.

Dysse Nânkiy-Vûlô heeft zelf omstreeks 1990 de anarchistische vrijheid in de commune vaarwel gezegd om zijn leven als monnik in het naburige klooster voort te zetten, zich onderwerpend aan het streng gereguleerde kloosterleven. Hier is hij in 2015 gestorven.

De ruïne op deze kaap was ooit een kasteel. De toren (16 m hoog) heeft tussen 1766 en 1858 als vuurtoren dienst gedaan en is het enige onderdeel dat tussen de brokstukken nog overeind staat. De bouw van het kasteel en de inwijding ervan zijn tot in details beschreven in de Tano-kroniek (Tano-fÿtafiy, ca. 1690) die een gedetailleerde geschiedenis van het eiland Lomky geeft. Een bijzondere plaats neemt de beschrijving van de bouw, inwijding en lotgevallen van het kasteel op de Strâmpaiy-kaap in. De kroniek is te bezichtigen in het Stadsmuseum van Trofy.[[aldaar noemen]]

In 1916 heeft de kunstschilder Svells zich van deze kaap gestort omdat hij het leven zat was. Ooggetuigen hebben toen gezien hoe hij even bleef zweven en vervolgens in het niets oploste. Niemand heeft hem daadwerkelijk in de diepblauwe zee zien plonzen, en hij is evenmin ooit ergens aangespoeld of gevonden. Daarom staat Svells bij de bewoners van het naburige plaatsje Tolâm bekend als de man die wonderen kon verrichten (hoewel hij verder nooit iets 'wonderlijks' gedaan lijkt te hebben). Het ene fantastische verhaal na het andere doet in Tolâm over hem de ronde.

Het Ozÿ-meer
Kina is arm aan water. Er stroomt maar één riviertje, en dat is de Cjôstaiff, vanuit het Lamk-gebergte direct naar de zuidkust. Het water heeft een diepe kloof in de Ferky-muur uitgeslepen en mondt in een smalle inhaam in zee uit. Dit is allemaal goed te zien vanaf weg 2, de hoofdweg die langs de hele zuidkust loopt en met een brug de Cjôstaiff passeert, onderaan de Ferky-muur.

Voordat de Cjôstaiff zich langs deze muur een weg baant, verbreedt het water zich tot een groot meer, het Ozÿ-meer. De 300 bewoners uit het nabijgelegen dorp Sinto-Lamk gaan met bootjes het meer op maar er valt niet veel vis te vangen. Ze moeten het meer hebben van de toeristen die deze streek aandoen omdat het een populair wandelgebied is. De dorpelingen bieden zolderkamertjes of bedden in de stal aan, en verder is er gelegenheid om te kamperen of een eenvoudige maaltijd te nuttigen. De term 'Bed & Breakfast' is hier tamelijk letterlijk op te vatten: een bed en een ontbijt. De armelijke ambiance is voor veel op de onontgonnen natuur ingestelde wandelaars aantrekkelijk.

Wil je wat meer luxe, dan is de wegsÿrt Ludana een geschikte accommodatie. Dit is een motel aan de noordkant van het meer, met een bescheiden camping en een openluchtzwembad, waar ook kano's, paarden en visgerei te huur zijn. Wegsÿrts zijn van oorsprong motelcomplexen langs de autosnelwegen, maar Ludana (geopend in 1984) is de eerste accommodatie in deze categorie die niet langs een snelweg ligt. Zo zijn wegsÿrts in de loop der decennia geëvolueerd van slaap- en eetgelegenheden voor automobilisten tot toeristische trekpleisters met een uitgebreide faciliteiten.

Het 'ondermeerse' kunstwerk van Fôns Domel-Fla'ecc

[[staat ook ongeveer zo in Ozÿ-ses slak.doc]]
Het is slechts een stoffig zandpad dat de toerist vanuit het dorp Sinto-Lamk de hoge klif op voert aan de oostzijde van het Ozÿ-meer. Toch wandelt er tegen het vallen van de avond in het zomerseizoen een stoet van dagjesmensen naar boven, van waar men uitzicht heeft op de heuvels en bergen in de verte en neerblikt op het donkere water in de diepte. De stemming is monter, maar toch ook bijna gewijd, er wordt veel gefluisterd en zelden hardop gelachen. Als de zon langzaam achter de westelijke heuvelrug begint te zakken wordt de spanning voelbaar.

Terwijl het laatste schijfje zon op het punt staat achter de bergrug weg te glippen, begint er iemand hardop te tellen, wat zich direct door de hele menigte verspreidt: in het groeiende duister weerklinkt een traag drie..., vier..., vijf..., zes... Alle ogen zijn gericht op het nu pikzwarte water beneden. En dan ineens, als op commando, staat de bodem van het meer in een hel licht, afkomstig van een reusachtige gestileerde naaktslak, in wiens lijf vreemde schaduwen vloeiend van kleur veranderen zodat hij zich onder water traag lijkt te bewegen. Een verrassend en sprookjesachtig schouwspel dat niemand onberoerd laat.

Dit is het kunstwerk Draca ('Draak'), het voorlopige hoogtepunt in het oeuvre van de Amahaagse kunstenaar Fôns Domel-Fla'ecc (1956). De aanleiding tot dit ruimtelijke onderwater-object werd gevonden in de volgende geschiedenis.

Zoals vele meren overal ter wereld heeft ook het Ozÿ-meer zijn monsterlegende. De eerste tekst die een plotseling opduikend geel-bruin gevaarte vermeldt dat de oeverbewoners de stuipen op het lijf joeg, stamt al uit het begin van de 13e eeuw. Iedereen vluchtte de omringende heuvels in, en toen men het na drie dagen waagde om terug te keren, zaten alle vissershutjes onder een laag slijm van '5 ins dik' (dat is ruim 17 cm) die een weeïge geur verspreidde. Schrobben hielp niet, dus brandde men het dorpje plat en bouwde een paar honderd meter verderop een nieuw.

Evenals bij Loch Ness en andere meren waren de geruchten zo hardnekkig dat al vanaf het begin van de 20ste eeuw wetenschappers zich intensief met de kwestie gingen bezighouden. Eerst met reusachtige sleepnetten, in latere tijden met sonar en duikboot (gesponsord door het bedrijfsleven) is elke vierkante meter van het meer onderzocht, zonder enig resultaat.

Ook paleontologen hebben zich gebogen over de vraag wat voor dier dit zou kunnen zijn. Rond en zelfs in de bodem van het meer is er naarstig gegraven naar overblijfselen Draca zoals het monster genoemd wordt, maar ook hier kreeg men nul op het rekest. Wat de bemoeienis van paleontologen wel opleverde was een aardige theorie, die door dr. Klesto Gerârdus in 1971 in het populair-wetenschappelijke tijdschrift Tibân-wertlâ ('Wetenschapswereld') werd ontvouwd. Volgens hem hadden er in het meer ooit reusachtige naaktslakken gehuisd, die nu waren uitgestorven. Dat was de reden dat men nooit enig overblijfsel had kunnen vinden, want naaktslakken vergaan totaal.

Deze theorie is ook in verband met het Loch Ness-monster wel geopperd. Maar dr. Grârdus (econoom) ging verder, en meende zelfs een gooi te kunnen doen naar de afmetingen van zo'n slak. Een gewone naaktslak, stelde hij, produceert een slijmlaag die ongeveer een dikte heeft van een 100ste deel van zijn doorsnede. Een gemiddelde naaktslak in ruststand is 10 cm lang en heeft een doorsnede van zo'n 1,5 centimeter. Zijn slijmlaag is dus 0,015 cm dik, terwijl zijn lengte ongeveer 6,67 maal zijn doorsnede bedraagt. 5 ins is ongeveer 17,4 cm. Dus een reuzennaaktslak heeft een doorsnede van 1740 cm, zeg zo'n 17 meter, en een lengte van bijna 115 meter.

[[hak op tak!]]
In 1995 werd dit schitterende ondermeerse kunstwerk voor het eerst in werking gesteld in aanwezigheid van de koning. De omvang van het object is analoog aan wat dr. Gerârdus heeft beschreven. Het monster is uit stukken plexiglas vervaardigd, die naadloos en waterdicht aan elkaar gevoegd zijn. Binnenin aan de onderkant bevinden zich een aantal lampen, terwijl het lichaam gevuld is met een vloeistof – waarvan alleen de kunstenaar de samenstelling weet – die het licht zodanig spreidt dat de lichtbron aan het oog onttrokken wordt en het gehele object lijkt te stralen.

Computergestuurd en gerandomiseerd, schuiven er – in steeds wisselende combinaties – gekleurde filters voor de lampen, die het merkwaardige effect van leven, van beweging teweeg brengen, dat nooit voorspelbaar is. Ook de telescopische voelsprieten schuiven uit en in, deinen links en rechts, en kunnen zelfs tot net boven de waterspiegel reiken. Ook dit hangt van het 'toeval' af.

Wie op 14 mei in Sinto-Lamk is, kan zelf participeren in wat het Engelstalige VVV-foldertje 'a time-honoured tradition' noemt, namelijk 'Feeding the Monster'. Het foldertje vermeldt niet dat deze 'eeuwenoude traditie' door de VVV zelf is bedacht en pas in 1982 voor het eerst van start ging in een poging om de dalende toeristencijfers op te krikken. Toch neemt de bevolking er met verve deel aan. Met fakkels vaart men in bootjes 's avonds het meer op en werpt kleine verzwaarde pakketjes in het water, die rap naar de bodem zinken.

Voorafgaand aan het gebeuren is er een jaarmarkt waarop men allerlei 'voer' voor Draca kan kopen: zoals loden naaktslakjes, zeepaardjes, visjes of gekleurde steentjes die vervolgens keurig verpakt worden. Het nieuwste zijn de rode led-lampjes in de vorm van slakjes en visjes, die langzaam afzinken en geruime tijd in het water lijken te zweven als verwaaiende vonken.

Echter, niet iedereen is blij met de Draca van Domel-Fla'ecc. Milieugroeperingen menen dat deze nachtelijke lichtbron de visstand ongunstig zou beïnvloeden, maar echt harde cijfers zijn er wat dat betreft nog niet.


Aelas en Aequetâ

Aelas (5400 inwoners) is de grootste stad in het zuidelijke deel van Kina. De tinmijn zorgt voor werkgelegenheid en wat extra industrie, en verder heeft het in 2006 geopende grote Helee Quly-ziekenhuis [[zie in SPARC]] voor een economische oppepper gezorgd. Het Vrâmpaza-bos tussen Aelas en Aequetâ biedt het nodige vertier in deze regio waar bomen een schaars goed zijn. De horeca is hier echter ver te zoeken.

Wandelaars kunnen terecht bij de Klemk rifo Simonis, een collectieve boerderij die het voornamelijk moet hebben van bosbouw, landbouw en wijnbouw. Er is ook een bescheiden camping en pensionaccommodatie. Je kan in een eenvoudige cafetaria wat eten en uiteraard wijn proeven en drinken. Verder zijn er in Aelas twee redelijke restaurants en enkele cafés. Een van de restaurants (Ef Staniy Eettel – Het Tinnen Bord) is er trots op dat prinses Helee Quly hier in 2006 een hapje gegeten heeft op de dag dat ze het ziekenhuis opende.

Ze is de moeder van koningin Maquerta Loefe en was dat jaar reeds 89 jaar oud. In het restaurant hangt een hele serie foto's van de prinses en haar gevolg – hoe ze de zaak binnenkwam, haar jas uitdeed, aan een fraai gedekte tafel plaatsnam, het glas hief en haar vork in een stuk vlees prikte. Allemaal uiterst privégevoelig voor zo'n koninklijke gast.

Het veel kleinere Aequetâ (2700 inwoners) heeft niet veel te bieden. De werkloosheid is er hoog en alle pogingen van de overheid om de economie en het toerisme in deze streek te ontwikkelen, lijken gedoemd te mislukken – vanwege corruptie, lokale politieke onwil en lamlendigheid. De enige bezienswaardigheid is een verwaarloosd lanshuis in een bospartijtje aan de zuidkant van het stadje. Het gebouw staat leeg maar soms worden er wel eens culturele activiteiten ontplooid.

De bekende pianiste Poðil Zâmbec zou hier in 2010 optreden maar toen ze de wrakke door vocht aangetaste vleugel zag waarop ze zou moeten spelen, is ze ontzettend te keer gegaan en in woede vertrokken. De voorstellig ging niet door en de mensen die al een kaartje hadden gekocht eisten hun geld terug.

Het landhuis is te bezoeken maar de openingstijden liggen niet vast en het interieur is niet erg spannend.

© (2011) Rolandt Tweehuysen / Joost den Haan

18 juli 2011