Spokanisch Archief |
De noordelijke helft van het eiland Brÿr is het district Litii (spreek uit: liti-wi). Het district heeft een oppervlakte van 1.500 km² en telt slechts 293.000 inwoners. Het noordelijke deel van dit district, of preciezer: de strook tussen Milbo en Husta, is een vervelend industrie-, mijnbouw- en havengebied. Het heuvelachtige landschap wordt hier ontsierd door rokende schoorstenen, boortorens en sintelbergen. Voor de Spokanische economie is het goed dat zo'n gebied bestaat, maar het is niet bepaald een uitnodigend entree voor de toeristen uit Europa die vrijwel altijd met de veerboten in Husta aankomen (als ze niet naar Trymt bij Hirdo vliegen). De gemeentes in deze streek doen er van alles aan om een vriendelijk en aantrekkelijk imago te creëren, maar dat is in een kwart eeuw tijd nog steeds niet gelukt. Steden als Husta, Zar, Zar-Husta en Milbo zijn en blijven troosteloze fabriekssteden, en de vrolijke fonteinen en frisgeverfde puien in de winkelstraten bevestigen dit beeld alleen maar.
De zuidelijke helft van Litii wordt bedekt door het Girdes-gebergte, dat hier echter niet zo hoog en onherbergzaam is als in Flenazjekk. Het deel van het Girdes-gebergte dat in Litii ligt is bekend als het brongebied van de Lassos, die van het Fentiy-ses (stuwmeer) en enkele watervallen naar de Zar-fonis stroomt. Het stroomgebied van de Lassos en zijn zijrivier de Hysos is een eenzame, achterlijke streek, met veel bos, heide, schapen en geiten. De 915 meter hoge Frâmpenne-top kijkt dreigend op het sterk geaccidenteerde landschap neer. Het feodale karakter van deze streek blijkt niet alleen uit de primitieve levensomstandigheden in de schaarse dorpjes, maar ook uit het feit dat de economie hier beheerst wordt door drie grote šarkdomenns. Het landgoed Hogorit Keranôs is het op twee na grootste landgoed van het land.
Tussen het noordelijke heuvelgebied en het Girdes-gebergte vinden we een woeste stenige vlakte, bekend als Gûsitt-jakâm. Een uitloper van het Girdes-gebergte deelt deze vlakte in een westelijk en oostelijk deel. Het moeilijk begaanbare gebied is doorsneden met vele waterstroompjes die in het oostelijke deel uiteindelijk uitkomen in de Lassos. In het westelijke deel verenigen de waterstroompjes zich gek genoeg niet in een rivier, maar verdwijnen weer in de poreuze ondergrond om onzichtbaar uit te stromen in de Milbo-fonis.
[[plaatje van de Gûsitt-jakâm]]
Het Girdes-gebergte vormt een barrière tussen de westelijke en oostelijke helft van Litii. Alleen het noordelijke deel van het district is redelijk vlak (de Gûsitt-vlakte) en hier lopen ook veel wegen en spoorlijnen van west naar oost, met de stad Lassos als knooppunt.
Als we echter vanuit Milbo naar het zuiden rijden, kan dat feitelijk alleen via weg 3, die tussen Leeserf en Quitas-Olas nergens een afslagmogelijkheid geeft om via het berggebied naar het oosten te komen. Weg 3 loopt sowieso door een zeer dun bevolkte streek – de enige bewoning bevind zich feitelijk alleen in het dorpje Akarmonne, en verder nog twee dorpjes aan de westkust (Tanhyše en Aorbÿrô).
We gaan eerst deze westelijke helft van Litii verkennen, en vervolgens de oostelijke kant.
Ondanks zijn universiteit en enkele culturele en wetenschappelijk instellingen is Milbo toch voornamelijk een wat sjofele industriestad geweest.[[zie ook beschrijving in UIS: Farth-Rusen!]] Maar sinds ca. 2000 ontwikkelt het zich tot een redelijk welvarende trekpleister voor allerhande bedrijven. De vissershaven en de jachthaven in de beschutte baai Ef Kalda hebben zich goed ontwikkeld, het industrie- en bedrijventerrein hier in de buurt zorgt voor veel werkgelegenheid en de bosrijke heuvelachtige omgeving maken het leven voor de stadsmensen extra aantrekkelijk.
In de stad zelf is ook een aarzelend begin van een opbloeiend cultureel en uitgaansleven te bespeuren. Het Stadsmuseum is tussen 1995 en 2003 aanzienlijk uitgebreid en opgeknapt en trekt ook veel bezoekers uit Noord-Liftka, die dankzij de spoorbrug comfortabel naar Milbo kunnen reizen. Dit museum richtte zich aanvankelijk op geschiedenis en folklore uit Milbo en omstreken, maar heeft tegenwoordig ook een vleugel voor moderne kunst waarbij verder gekeken wordt dan uitsluitend de regio.
Ook het in 1996 geopende Culturele Centrum met zijn theater en tentoonstellingsruimten heeft tegenwoordig een professionele uitstraling. De horeca ontwikkelt zich in rap tempo. Was de stad in de jaren negentig nog behept met een aantal ongezellige en kwalitatief twijfelachtige restaurants, tegenwoordig kun je er gezellig en lekker uit eten gaan. Dan denk ik natuurijk niet in de eerste plaats aan Janôs, een restaurant waar je maar beter met een grote boog omheen kan lopen [[zie keder]], maar wel aan het populaire Ef Ten Xypâs (‘De Twee Wolvinnen’). Als we bedenken dat Milbo het Spokaanse woord voor mannetjeswolf (rekel) is, dan begrijpen we ook de naam van dit restaurant, hoewel het niet zeker is dat ook de stad Milbo naar een rekel is vernoemd.
Ef Ten Xypâs bevindt zich in een voormalig weeshuis en is daarom royaal van afmetingen. Het restaurant strekt zich over twee etages uit, en kan niet bepaald 'intiem' genoemd worden, hoewel er ook een afdeling is met schotten tussen de tafels zodat je er kunt eten zonder dat anderen het zien. Dit voldoet dus geheel aan de traditionele Ergynne-cultuur waarbij de handeling van eten beschouwd wordt als een intieme aangelegenheid die je voor vreemden verborgen houdt – net zoals naar het toilet gaan.
Restaurant Janôs – Mârket-mirra 26 |
---|
Ooit was Janôs, bij gebrek aan beter, het 'betere' restaurant in Milbo. De ervaring leert dat je kunt kiezen tussen drie voedzame maar weinig spannende brûes, er één soort rode en één soort witte wijn wordt aangeboden (beide van twijfelachtige kwaliteit), het bier lauw is, en de toetjes bestaan uit een klef gebakje met een klodder vanille-ijs met een kunstmatige smaak. De producten worden door een norse vrouw op tafel gesmeten en ze maakt bij voorbaat al duidelijk dat ze geen commentaar duldt, uiteraard ook niet als het positief zou zijn. Waarschuwing voor toeristen: ze veinst dat ze geen Engels verstaat, maar als je in het Engels tegen je tafelgenoot iets negatiefs over dit etablissement zegt, heeft ze het donders goed begrepen. De bekende restaurantboekschrijver Lerdu Kliyst schreef ooit in de Amagene: 'Dit restaurant bevestigt in alle opzichten het vooroordeel dat de "normale" Spokaniër heeft als het gaat om de horeca in het Pegrevische landsdeel – je kan er maar beter wegblijven.' Tegenwoordig schijnt de bediening iets vriendelijker te zijn want men moet tenslotte concurreren met verscheidene nieuwe horecagelegenheden die wél snappen hoe je je klanten tevreden kan houden. Janôs wordt wel steeds meer bezocht door studenten die eerder op de prijs van de gerechten en de drank letten dan op de kwaliteit ervan. |
Het gebied ten zuiden van Milbo is dunbevolkt maar de oliewinning is vanwege de boortorens duidelijk aanwezig. Midden in dit redelijk eenzame gebied bevindt zich het Vingerafdrukmuseum (Leirfesðeeos-museem), geheel verlaten op de stenige Gûsitt-vlakte, in een voormalig kantoorgebouw van een in 1951 gesloten olieraffinaderij.
Het museum toont een unieke verzameling afdrukken van vingers en andere lichaamsdelen, zowel met inkt als in klei en gips. Veel materiaal is afkomstig uit oude politie-archieven en uit medische verzamelingen. In samenwerking met het Instituut voor Digitale Technologie (in Ies) is er in 1999 een afdeling geopend waar aandacht besteed wordt aan moderne identificatie-technieken zoals digitale herkenning van vingerafdrukken, iris-karakteristieken of gezichtsherkenning. Zulke technieken kunnen het gebruik van sleutels, wachtwoorden, pincodes en handtekeningen vervangen. Al deze digitale technieken ontwikkelen zich in hoog tempo en dat is in dit museum helaas niet geheel bij te houden – sommige informatie komt nogal gedateerd over.
Vanuit Leeserf slingert de hoofdweg van Leeserf naar het zuidelijker gelegen Quitas-Olas door een praktisch onbewoond môliy-gebied en passeert alleen het dorp Akarmonne. Wel is er nog een camping, ca. 600 m van de hoofdweg, in een eenzaam heidegebied waar niet veel te beleven valt. Maar 2 km ten oosten van de camping, waar het weggetje doodloopt, ligt een pension tegen de uitlopers van de bergen, waar allerlei cursussen gegeven worden – ook bedoeld voor de campinggasten.
In Akarmonne, aan de rand van het Girdes-gebergte, wonen nog geen 100 mensen, voornamelijk schapenboeren en tuinders. Omdat het dorp aan de hoofdweg tussen Leeserf en Quitas-Olas ligt, en ook de omgeving prachtig is (midden in een ongeschonden môliy-gebied, en fraaie bossen tegen de flanken van het gebergte) is de plaatselijke herberg (Ew Joël Ubarlot)[[kader]] een populaire plek om te eten en te overnachten. Bovendien worden vanuit deze herberg excursies georganiseerd naar interessante plekken in de omgeving, zoals de Refsâfmonne-vluchttunnel [[zie aldaar]].
Zo'n 5 km onder Akarmonne is een zweefvliegterrein. Dankzij de berghellingen is hier altijd sprake van een stevige termiek die lange zweefvluchten mogelijk maakt. Het komt wel voor dat onervaren vliegers uiteindelijk boven zee terechtkomen, die maar 6 km van het terrein verwijderd is. Dan moet er weer een helikopter van het vliegveld Kalda-šark bij Milbo opgeroepen worden om de mensen uit zee op te pikken.
We kunnen de hoofdweg verder vervolgen naar Manes-Becô en Quitas-Olas, maar dan zitten we in het district Flenazjekk. Zie aldaar.
Herberg Ew Joël Ubarlot |
---|
Ew Joël Ubarlot is Pegrevisch en betekent 'De Gouden Ruif' (in het Spokaans: Ef Jôl Ubaralot). Dankzij de strategische ligging en de prachtige natuur rondom is dit een geliefde plek om te eten en te slapen. Zoals te verwachten in dit orthodox-Pegrevische deel van Spokanië, biedt de menukaart voornamelijk traditionele, voedzame gerechten: veel lamsvlees van de môliys en vis uit de Kjoep-straat en de rivieren in het binnenland. Het etablissement wordt gerund door een vriendelijke, maar ietwat afstandelijke familie: een echtpaar met drie zonen en drie dochters, die alle weer hun partner en kinderen hebben. De artistieke kant van de familie biedt olieverfschilderijtjes en keramieken beeldjes in de herberg te koop aan; enkele meer technisch aangelegde schoonzonen en neven houden wat jeeps aan de praat waarmee herberggasten excursies naar interessante locaties in de omgeving kunnen maken, zoals de Refsâfmonne-vluchttunnel. Houd rekening met een weinig comfortabele rit met een jeep vanuit Akarmonne (ongeveer 7 km over hobbelige bospaden), om de vluchttunnel te bereiken! |
Het noorden van Litii is redelijk vlak en strekt zich uit van Milbo in het westen tot aan Husta op de uitstulping in het oosten. Dit is een onaangenaam industriegebied met talloze mijnen, vervuilende fabrieken en olie- en gaswinning. De streek tussen Prus en Husta vormt één redelijk dichtbevolkte regio met een wirwar aan wegen en spoorlijnen en veel plekken met lintbebouwing en armoedige mijnwerkerswijken.
[[info ook uit oude reisgids halen?]]
Op de uiterste oostpunt van Brÿr ligt de havenstad Husta, en hier begint voor de meeste toeristen uit Europa de eerste kennismaking met Spokanië, want Husta is de eindbestemming van alle veerboten.
Het is een grauwe stad, en alleen de Herdenkingsfontein (Fesmiypos-knurfelstiy) is bezienswaardig. Het gemeentebestuur oefent veel druk uit op de regering om aansluiting bij de Europese Unie te zoeken; er zou dan geld beschikbaar kunnen komen om de stad op te knappen. Maar die aansluiting bij de EU lijkt nog ver weg en de animo om de stad met ander geld op te knappen is eveneens ver weg.
Wel heeft de gemeente veel geld besteed aan de ontwikkeling van Husta-Zutterkanas, een wat verder van de stad gelegen buitenwijk met mooie flatgebouwen in veel groen en uitzicht over zee. Er is ook een sneltramverbinding met het centrum in aanleg. Velen zijn van mening dat dat geld beter besteed had kunnen worden aan het opknappen van de binnenstad, maar politieke beslissingen zijn niet altijd rationele beslissingen. En toeristen trek je niet met luxueuze appartementen in het groen.
Zar-Husta ligt tussen Zar en Husta in en kent nog een unieke verdedigingsgracht die met zout zeewater gevoed wordt. De muren en poorten langs de gracht zijn omstreeks 1910 gesloopt. Alleen Asjetto kent nog een dergelijk grachtensysteem dat in directe verbinding met de zee staat (in Gralkrich is zo'n systeem van de zee afgesloten). Als trekpleister geldt het kustfort aan de oostkant van de stad, en ook het kasteel dat het centrum domineert is een bezoek waard.
Verder kent de stad het Quÿlape-instituša furt ef Zee-poiros (Onderzoeksinstituut voor het Zeeleven), een door de overheid gefinancierd instituut dat het leven in zee en de gevolgen van milieuvervuiling en dergelijke bestudeert. Het instituut is in 1912 opgericht en werkt sinds ca. 1950 nauw samen met de universiteiten in Amahagge en Zest. In 2008 kon het instituut een gloednieuw pand betrekken waar tevens een museum en aquarium werden ingericht, het Tena Gizell-Acarym. Het oude, uit 1902 stammende pand, dat op een mooie locatie aan de kust lag, is ondanks vele protesten gesloopt.
Zar is minder grauw dan Husta, maar draagt wel het karakter van een industriestad. Het ligt – in tegenstelling tot Husta en Zar-Husta – wat meer in het binnenland en wordt aan alle kanten omringd door kolenmijnen, boortorens en bijbehorende industrie. Bekend is hier de fabriek van Fourni. Hier maken ze functionele metalen (kantoor)meubelen, maar ook designproducten onder de merknaam Zalas. Je kan deze fabriek bezoeken.
Hier is ook de zogenoemde kâmpaiy-lômðe ('waarheidskamer') nog intact. Tot in de 18e eeuw konden mensen die van plan waren om met elkaar te trouwen in dit vertrek plaatsnemen, waarna de hier aanwezige kachel zeer hoog werd opgestookt. De man en de vrouw zaten dan te zweten van de hitte, en in een kamertje ernaast bevond zich een priester die de man en vrouw moest ondervragen om te achterhalen of ze bij elkaar pasten om een huwelijk aan te gaan.
Uiteraard was het comfortabel koel in de kamer van de geestelijke, maar hij kon via een venster van dik glas en een spreekbuis met de man en vrouw communiceren. Bovendien kon hij vanuit zijn kamer de kachel lekker hoog opstoken. Deze vrijwillige marteling werd om twee redenen als nuttig beschouwd: ten eerste zweette men de 'kwade dampen' uit, zodat de geest gelouterd werd en de waarheid eerder aan het licht kwam. Ten tweede kon de priester waarnemen hoe de geliefden de ontberingen doorstonden en met elkaar omgingen. Het idee om twee mensen bloot te stellen aan een onaangename situatie teneinde gemakkelijker te kunnen achterhalen in hoeverre ze bij elkaar passen, is een Ergynne-variant op het idee om samen op vakantie te gaan, want dan pas leer je elkaar goed kennen.
Maar het zich bloot geven in de waarheidskamer werd door de hitte wel eens al te letterlijk opgevat. In de sauna-achtige atmosfeer ontdeden de geliefden zich soms wel van hun kleding, om niet flauw te hoeven vallen. Sommige priesters schepten er duidelijk behagen in om de kachel zo ver op te stoken dat het inderdaad tot een ontkleedpartij kwam. Daarbij moeten we ons bedenken dat het in de 18e eeuw al reuze opwindend was als de vrouw alleen al haar litte losknoopte.
Tegenwoordig staat de kachel er in de waarheidskamer kil bij, maar Lassos heeft wel een toeristische trekpleister die in dit deel van Litii zo welkom is.
Aan de benedenloop van de Lassos, daar waar hij breed en onstuimig is, ligt het dorp Xoless-belt, zo'n 10 km van de kust (langs de rivier gerekend). Het is een onbetekenend dorp, niet meer dan een verzameling vervallen huisjes langs de rivieroever, bewoond door schaapsherders en keuterboertjes. Maar desondanks stappen er toch heel wat mensen uit het boemeltje of de toeristische stoomtrein die hier enkele malen per dag bij de halte stoppen. Zij zijn kennelijk op de hoogte van de twee bezienswaardigheden die het dorp te bieden heeft.
Allereerst vinden we aan de oever van de Lassos de imposante Zôcjef-toren, een stomp vierkant gevaarte van ruim 20 meter hoog, met een golfplaten dak, waarop een markant torentje. Het is een oud verdedigingswerk uit de 14e eeuw, gebouwd door de Pegrevische koning Lotrômyll. Helaas staat het gebouw te verkommeren, de dorpelingen gebruiken het als schapenstal en hooischuur. Vooralsnog lijken er geen plannen te zijn om het ding op de monumentenlijst te plaatsen, laat staan om het te restaureren. Hier zijn de dorpelingen debet aan: zij wensen geen opgeknapt monument in hun dorp waaraan drommen vreemdelingen zich kunnen staan te vergapen, terwijl er zo'n behoefte aan een onderkomen voor hun schapen en een bergruimte voor hun hooi is! Alweer een bewijs hoe weinig de bewoners van Brÿr op hebben met toeristen.
[[plaatje van de Zôcjef-toren]]
In de streek ten oosten van het Girdes-gebergte wonen meer mensen dan in het westen, maar dan voornamelijk langs de stijle oostkust, en niet in het hogere berggebied. [[valt onderstaand onder "oostelijke helft?"]]
Vanaf het stadje Tren loopt er een stenig pad stroomopwaarts langs de Lassos, en vervolgens weer stroomafwaarts langs de Trÿft, tot aan Vrevet bij de grens met Flenazjekk. Het pad is alleen begaanbaar voor getrainde wandelaars met goed schoeisel. Aangeraden wordt om een rugzak met regenkleding, handdoek, proviand en drinken mee te nemen, want deze streek is in het geheel niet ingesteld op toeristen, en je zult dus vergeefs zoeken naar herbergen, pensions of winkels.
De Pegrevische rietzanger |
---|
De Pegrevische of Blauwe rietzanger (Latijn Acrocephalus cyaneus) is verwant aan onze gewone rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus), maar dan met een blauwige rug. Daarom wordt hij in het Spokaans latitemp ('blauwrug') genoemd. Evenals de gewone rietzanger, is ook de Spokanische variëteit goed in het imiteren van andere vogels. Heel bijzonder schijnt het te zijn dat hij ook de koekoek imiteert, zodat echte koekoeken verjaagd worden en dus geen eieren in het nest van de rietzanger kunnen leggen. De Pegrevische rietzanger komt voornamelijk voor op Noord-Brÿr, Noordoost-Liftka en Teujan, dus het vroegere Pegrevië. |
Weggescholen tegen de steile hellingen die hier het Lassos-dal vormen, ligt de bergvesting Tren. Het stadje is geheel omringd met muren, en de Lassos stroomt door een soort stadspoorten de vesting in en weer uit. Het is de enige plek in Spokanië waar zulke waterpoorten nog bestaan – en vormen daarom ook een toeristische trekpleister hoewel we hier in werkelijkheid weinig toeristen zullen tegenkomen, want zoals gezegd, deze hele streek is nog een onontdekt gebied. Tren is daarom ook in het geheel niet berekend op vreemdelingen die verlegen zitten om informatie, accommodatie of eten en drinken. Je moet je hier behelpen met primitieve kruidenierswinkeltjes en een schamel stadshotelletje annex restaurant, waar de bevolking voornamelijk Pegrevisch spreekt, een beetje Spokaans, en verder niets anders.
Maar deze toeristische onontgonnenheid is voor sommigen juist erg aantrekkelijk, en als je van plan bent om hier te overnachten, kun je je tentje aan de oever van de Lassos, vlak bij de watermolen even buiten Tren, neerzetten. Hier vind je een kraan met drinkwater en een simpel toilethuisje, in principe bedoeld voor vissers en picknickers. Maar als iemand hier de nacht in zijn tentje wil doorbrengen, wordt dat door de politie oogluikend toegestaan. De plaatselijke veldwachter vertelde me dat 'nette' toeristen hier konden kamperen, mits hun 'nachtelijk onderkomen' van bescheiden afmetingen was, en het aantal tentjes beperkt bleef.
'Het moet hier niet te gek worden. We zitten niet te wachten op kuddes dronken jongelui uit Noord-Europa en schreeuwende Zuid-Europese families die in de openlucht hun kippen gaan zitten roosteren. En het gespuis uit Oost-Europa kan ons helemaal gestolen worden – die pikken al onze auto's mee', legde hij me beeldend uit. Hiermee gaf hij blijk van een zekere, zij het nogal bevooroordeelde, kennis van de wereld.
Het begin van het pad dat langs de oever van de Lassos stroomopwaarts loopt, is gemakkelijk te vinden als je in Tren de bordjes volgt die verwijzen naar de waterval even buiten de stad. Deze waterval heet eveneens Tren en is via dat pad te bereiken.
Enkele kilometers buiten het stadje Tren ligt de 54 meter hoge Tren-waterval. In droge tijden is het niet meer dan een straaltje water dat omlaag klettert, als de straal die een ouderwets bad moet vullen, en waar kinderen graag in hun blootje onder staan. Maar na hevige regenval kan het straaltje water aanzwellen tot een onstuimige massa van wel 67 meter breed. Het is dan ten sterkste af te raden om eronder te gaan staan. Vooral in augustus, als het in de bergen behoorlijk warm kan zijn en er in de namiddag plotseling enorme donderbuien kunnen losbarsten, kan de Lassos zo snel in omvang toenemen dat de waterval binnen een kwartier van onschuldig waterstroompje in een vernietigende vloedgolf kan veranderen. Het is al verscheidene malen gebeurd dat een nietsvermoedende visser door dit watergeweld werd meegesleurd en uiteindelijk als lijk de Zuidelijke Waterpoort van Tren binnenstroomde.
Het is altijd traditie geweest om lijken die de stad binnenstromen direct te cremeren op een vuur van naaldhout, zonder ze te identificeren of de familie te waarschuwen. Deze gewoonte had niet alleen een praktisch nut (geen kans op besmetting, geen onkosten voor identificatie of opbaren), maar was ook ingegeven door (bij)geloof. Als iemand door de waterval was verzwolgen, had de waterval dat 'met opzet' gedaan en was er sprake van een moord. En in vermoorde mensen kunnen kwade geesten wonen, en die moeten direct uit de stad verbannen worden (het vuur van naaldhout schijnt effectiever te zijn om kwade geesten uit te roeien dan dat van loofhout).
De Lacs furt ef Koffoner-ÿmpos ('Wet voor de Doden-verering', vergelijk onze Wet op de Lijkbezorging) die sinds 1903 van kracht is, verbiedt weliswaar het onmiddellijk cremeren van een gevonden lijk, maar zoals we al vaker hebben gezien: in Spokanië zijn Tradities meestal sterker dan Rede en Regels!
Vanaf de waterval vervolgt het pad langs de oever van het Fentiy-stuwmeer, dat in maart 1959 in gebruik is genomen. Het meer ligt idyllisch tussen de steile beboste oevers te dromen, maar het is zo goed als onmogelijk om het water ervan te bereiken. Slechts op enkele plekken kun je over de rotsen en stenen vanaf het pad afdalen naar het water, om te vissen of te zwemmen. Voor het vissen heb je echter een vergunning nodig (te koop bij het politiebureau in Tren), en om te zwemmen is het water meestal te koud.
Aan de zuidkant van het meer, daar waar de Lassos erin stroomt, ligt het gehucht Slÿ – de enige bewoning in dit verder onherbergzame berggebied. Het gehucht ligt een kilometer van de rivier af en is niet meer dan een armelijk stelletje hutten waar een twintigtal herderfamilies zich in leven houden met wat schapen, geiten en pluimvee. Ze vangen wat vis in het Fentiy-meer, plukken bessen en paddenstoelen, en soms staat er een appel- of perenboom weg te kwijnen tegen de stenige helling achter het huisje.
Het dorp is pas in 1985 op het elektriciteitsnet aangesloten, maar de meeste bewoners prefereren hun olielampje (uit armoede en/of traditie). Ze hebben wel stromend water, en verder is er een primitief rioolstelsel waarmee de fecaliën naar een kloof verderop gevoerd worden. Enkele keren per maand komt er een gemeentelijke vrachtwagen naar de kloof om er een grote hoeveelheid kalk in te kieperen. Op deze manier wordt de poeplucht tegengegaan en verdwijnen de uitwerpselen vanzelf.
De bewoners van Slÿ maken verder nooit iets mee, en als er eens een paar wandelaars het gehucht passeren worden deze argwanend nagestaard. Afgezien van het pad is er nog een geasfalteerd weggetje waarover Slÿ vanuit Tren bereikt kan worden. Het weggetje loopt bij de rivier dood, maar jeeps kunnen door de bedding oversteken om het dorp te bereiken. Voor autoverkeer is deze doorwaadbare plaats beslist ongeschikt, en ook in Slÿ zelf is elke vorm van vervoer onmogelijk.
Bij de rivieroever waar de asfaltweg doodloopt vinden we een vervallen winkeltje met een roestige benzinepomp. Het geheel ziet er gesloten en verlaten uit, maar als je de klepel van de oude scheepsbel naast de deur beweegt verschijnt er een verbaasd vrouwtje in de deuropening die geïrriteerd vraagt wat je komt doen. Als ze merkt dat je haar Pegrevisch niet begrijpt, smijt ze de deur kwaad weer dicht, en kun je het wel vergeten om hier iets te kopen. Op zo'n manier wordt het nooit iets met het toerisme (en de welvaart?) in deze streek!
Zes kilometer ten zuiden van Slÿ rijst de imposante Frâmpenne-top in het toch al indrukwekkende landschap op. De Lassos stroomt hier langs de voet van deze hoogste steenklomp van het Girdes-gebergte, en hier liggen de restanten van Refsâfmonne-sart [[kader]], een voormalig kasteel dat tussen ca. 1400 en 1750 bewoond is geweest door het gravengeslacht Refsâf, de beruchte heersers in het voormalige graafschap Litii. De kasteelbewoners konden in tijden van strijd het kasteel ongemerkt verlaten door een bijna 4 kilometer lange vluchttunnel die ten oosten van het complex in de bossen uitmondde.
Deze Refsâfmonne-esterulâr is voor een deel nog intact, en vormt de grootste toeristische attractie in dit gebied dat verder, zoals ik al zei, in het geheel niet op de toerist is ingesteld. Ten zuiden van de ruïne kruist het pad de Lassos met een doorwaadbare plaats, de Bytset-greel genoemd (Bytset is de Godin van het Water, en greel betekent 'doorwaadbare plaats'). In droge tijden kun je hier van de stapstenen gebruikmaken, maar heel dikwijls zit er niets anders op dan schoenen en sokken uit te trekken, en door het ijskoude water naar de overkant te waden. Hierboven heb ik u aangeraden om een handdoek mee te nemen – die komt nu goed van pas.
Het brongebied van de Lassos valt hier samen met het brongebied van de Trÿft. Deze rivier stroomt vanaf hier naar het zuiden, en komt uit in de Âlfrych, de grensrivier tussen de districten Litii en Flenazjekk. Het pad volgt de oever van de Trÿft, en komt ten slotte uit in het dorp Vrevet (360 inwoners), dat 's zomers enkele keren per dag door een stoomtram wordt aangedaan die Âlfregt aan de oostkust met Quitas-Olas aan de westkust verbindt (zie hieronder). De ongeveer 8 kilometer lange wandeling vanaf de Bytset-greel tot aan Vrevet vergt door de sterke stijgingen en dalingen veel van iemands uithoudingsvermogen, maar is vanwege het natuurschoon zeer de moeite waard.
Onderweg kom je langs een vergeten Ergynne-kerkje, dat slechts twee keer per jaar door wat gelovigen bezocht wordt: bij de Pakra (Vollemaansnacht) die volgt op Midwinter, en tijdens de Pakra direct na Midzomer. Hier worden dan de kortste en langste dag van het jaar tijdens volle maan gevierd, waarbij een priester een geit offert en de gelovigen gewijde thee drinken die gemaakt is van bessen en kruiden die in de omgeving worden gevonden, gezet van water uit de Trÿft. Op alle andere dagen van het jaar staat het kerkje er verlaten bij, maar iedereen kan het betreden om te bidden of te mediteren. Het is binnen een kale natuurstenen ruimte, slechts voorzien van een altaar met smeedijzeren kandelaars.
Refsâfmonne-sart |
---|
Sart is de Pegrevische variant van het Spokaanse seert of sért, dat in principe 'huis' betekent, maar bij kasteelnamen ook meer algemeen kan refereren aan een versterkt stenen gebouw. In eigennamen kunnen we ook de oude spelling seyrt tegenkomen. Het Spokaanse woord mon (Pegrevische variant moën of monne) betekent 'lager gelegen' (in geografisch opzicht). We kunnen Refsâfmonne-sart dan ook interpreteren als 'lager gelegen kasteel van Refsâf', wat impliceert dat het geslacht Refsâf ook nog een hoger gelegen vesting bezat. Inderdaad wordt in een 14e-eeuwse kroniek gewag gemaakt van een kasteel of paleis dat Sart Refsâf ('Huis Refsâf') genoemd wordt. Historici gaan ervan uit dat dit gebouw een paar kilometer ten zuiden van de huidige ruïne moet hebben gelegen, bij de bron van de naar het zuiden stromende Trÿft. Van Sart Refsâf zijn echter nimmer sporen gevonden. In het wat lagere kustgebied ten westen van Refsâfmonne ligt het dorp Akarmonne, ofwel het 'lager gelegen Akar'. Inderdaad bestond er tot het begin van de 20e eeuw vlak bij de huidige ruïne een gehucht met de naam Akarsaty, Pegrevisch voor 'hoger gelegen Akar'. In 1901 of 1902 is hier de laatste bewoner overleden, het gehucht is vervallen en heden ten dage zijn zo goed als alle sporen ervan uitgewist. Langs de oever van de Lassos, even ten noorden van de ruïne, resten nog wat brokken steen en hier en daar vindt men tussen het struikgewas nog een gebroken lei die ooit gediend heeft als dakbedekking van een reeds lang verdwenen huisje. |
Vanuit het aardige stadje Quitas-Olas aan de westkust van Brÿr slingert een tramlijn zich door het Girdes-gebergte naar de oostkust, tot aan het dorpje Âlfregt (420 inwoners). Dit is een toeristische lijn die tussen 15 juni en eind augustus met een ouderwetse stoomtram bereden wordt. Het traject loopt precies in het grensgebied van de districten Litii en Flenazjekk, en passeert de grens enkele malen.
In Quitas-Olas vertrekt de tram op het Marktplein in het centrum, maar stopt daarna (aan de rand van de stad) bij het SA-station aan de hoofdspoorlijn tussen Milbo en Girdes. In Âlfregt komt de tram aan bij de treinhalte aan de lokale spoorlijn tussen Lassos en Girdesef. Een rit met de stoomtram is daarom goed te combineren met aanvullend vervoer per trein.
Hoewel de stoomtram een grote attractie is, hebben de haltes onderweg het toerisme (nog) niet echt commercieel weten uit te buiten. In de stadjes Manes-Becô en Keranôs-sÿrt zijn er in de buurt van de tramhaltes een paar eethuisjes en pizzeria's gekomen, en het onlangs gemoderniseerde Stadshotel van Keranôs-sÿrt is een geliefde slaapplaats voor mensen die in het Girdes-gebergte willen wandelen; zij nemen meestal de tram naar Vrevet, om van daaruit de bergen in te trekken. In het dorpje Vrevet zelf is geen enkele faciliteit die de toeristen tegemoet komt, behalve een simpel eethuisje bij de tramhalte dat alleen van begin juni tot half september open is.
Bij het eindpunt van de tram in Âlfregt staat in de zomermaanden een caravan waar men frisdranken, broodjes en snoepgoed kan kopen. De uitbater heeft het nog enigszins gezellig gemaakt met wat kleurige parasols, waaronder enkele klapstoelen rond een paar kampeertafeltjes. Het ziet er allemaal nogal wrakkig uit maar het is beter dan niks.
De spoorlijn langs de oostkust van Brÿr is absoluut onrendabel en zou allang gesloten geweest zijn als hij niet door zo'n overweldigend mooi landschap zou lopen. De dreigende bergtoppen boven de beboste hellingen aan de ene kant en de steile rotskust met de blauwgroene Zûmbara-zee aan de andere kant vormen een uniek decor dat de spoorlijn nog bestaansrecht geeft. Er is een weinig frequente lijndienst, geëxploiteerd door de Spokanische Spoorwegen, maar ook de OBL (Opper-Brÿr-Lÿnt) mag van de SA-rails gebruikmaken.
De OBL is een particuliere toeristische spoorwegmaatschappij die in de zomermaanden stoomtochten tussen Lassos en Girdesef organiseert. Hiervoor worden antieke rijtuigen en stoomlocomotieven gebruikt, die alle schitterend in oude staat zijn gerestaureerd. Tot grote verbazing (er ergernis?) van de SA geven ook veel bewoners uit deze kuststreek de voorkeur aan de ouderwetse toeristentreinen boven de moderne SA-treinstellen, die de staatsspoorwegen halverwege de jaren negentig hadden aangeschaft om meer reizigers te trekken. Een van de directieleden van de SA heeft al eens in het openbaar gesuggereerd dat ook de SA weer terug zou moeten vallen op stoomtreinen, als de reiziger dat kennelijk prefereert. [[kader]]
Omdat een dergelijke suggestie gezien wordt als een rechtstreekse aanval op het officiële SA-beleid dat geheel gericht is op een modernisering van het spoorwegbedrijf, is het directielid weggepromoveerd, waarna hij graag directeur van de OBL had willen worden. In dat geval zou het voor de OBL onmogelijk zijn geworden om nog zaken met de SA te doen (de OBL rijdt immers op SA-sporen), zodat het voormalige directielid nu als directeur van een rederij zijn brood verdient.
De stoomtram |
---|
Het ...[[??]] kilometer lange stoomtramtraject tussen Quitas-Olas en Âlfregt wordt geëxploiteerd door de GL (Girdes-lÿnt TC), adres: Qunaze Pyrrah-mirra F4, 6714-Quitas-Olas, tel (053) 3403984 (ook voor informatie). De trams rijden van 15 juni t/m 31 augustus; vanwege de hellingen die de trams door het Girdes-gebergte moeten overwinnen, schiet de reis niet erg op, maar des te meer kun je van het uitzicht genieten. [[tijden nog aanvullen]]
Âlfregt ... Bij de cursief gedrukte haltes stopt de tram alleen op verzoek. Deze haltes liggen in een 'niemandsland' en zijn alleen interessant voor wandelaars die hier voor een wandeling willen uitstappen (of erna willen instappen). De tijden zijn alle globaal, maar de aansluiting op de treinen in Quitas-Olas en Âlfregt wordt hoe dan ook gegarandeerd (eventueel blijft de trein wachten). Kaartjes kunnen in de tram bij de conducteur gekocht worden. |
De stoomtrein langs de Oostkust |
De toeristische stoomtreinen langs de Oostkust worden geëxploiteerd door een particuliere maatschappij, de OBL (Opper-Brÿr-Lÿnt TC), adres: Zûmbara-weg 5, 6700-Jareucâ, tel (053) 2025432 (ook voor informatie). De maatschappij komt voort uit een stichting met de naam WLA (Wencatos rifo Liftkar Arânkanolacs = 'Behoud van Oud Spoorwegmaterieel') die in 1984 in het leven is geroepen door enkele spoorwegfanaten die een aantal oude stoomlocomotieven, rijtuigen en goederenwagons voor het nageslacht wilden behouden. Een deel van het materieel is gerestaureerd en weer rijvaardig gemaakt, en toen de SA in 1988 te kennen gaf dat ze van de onrendabele Oostkustlijn af wilden, is er met de WLA een overeenkomst bereikt die behelsde dat WLA en SA samen voor de exploitatie zouden blijven zorgen – de SA met een reguliere lijndienst met modern materieel, en de WLA met toeristische ritten met gerestaureerd stoommaterieel. Zo konden de onderhoudskosten van de lange spoorlijn gedeeld worden, en bovendien was het Eilandsbestuur van Brÿr nu bereid om een financiële bijdrage te leveren, in het kader van de bevordering van het toerisme. Omdat de WLA zich steeds meer ging profileren als een vervoermaatschappij, is de naam in 1990 gewijzigd in OBL, en de juridische status van stichting is veranderd in die van een NV (ofwel TC in het Spokaans: Tuffes Cômpaniy). De OBL rijdt van 15 mei tot 15 september, in principe met twee treinen per dag, maar in juli en augustus is de frequentie veel groter. In ieder geval wordt er gereden volgens de volgende dienstregeling: [[tijden nog aanvullen]]
Girdesef ... In Aboris-Sinto-Jenu is een aansluiting op de veerboot naar Alerbô-Lestô en in Âlfregt kan men overstappen op de stoomtram naar Quitas-Olas. Voor de extra treinen die in het hoogseizoen worden ingezet kan de dienstregeling pas op het laatste moment bekend worden gemaakt, omdat deze treinen ingepast moeten worden in de dienstregeling van de lijndienst die de SA exploiteert (die heeft voorrang boven de toeristische treinen). Er worden ook extra ritten georganiseerd waarbij in een ouderwets restauratierijtuig gedineerd kan worden. Zulke ritten worden veelal 's avonds gehouden, en ook rond de Kerstdagen zijn er allerlei arrangementen mogelijk. 's Winters worden ook wel in de vroege ochtend ritten georganiseerd, als de zon opkomt langs de oostkust. Zulke ritten zijn 's zomers nooit een succes gebleken omdat de prachtige zonsopkomst dan veel te vroeg te zien is! |
De oostkust van Litii bestaat uit loodrecht uit zee oprijzende kalkformaties, die een beetje aan de Engelse kust bij Dover doen denken. Deze kust is bekend als de Toniys-woedenn (woedenn betekent 'steile rotswand'). Ter hoogte van het dorp Tentarisz (letterlijk: Twee torens) is een lange trap uit de rotsen gehouwen om het water te kunnen bereiken. Op deze manier kunnen de vissers met hun bootjes de zee op. Maar dat is niet de reden waarom die trap er is.
[[dit verhaal staat al ergens anders!?]]
Bij Tentarisz ligt het šarkdomenn Hogorit Keranôs, een enorm landgoed van bijna 70 km², waarop tegenwoordig ruim 250 mensen wonen die leven van de jacht en runderteelt. Qua oppervlakte is dit het op twee na grootste šarkdomenn van Spokanië, en wat het aantal bewoners betreft zelfs het allergrootste. Het is in het bezit van het adellijke geslacht Keranôs ur Keranôs, en momenteel zwaait baron Leffy Keranôs ur Keranôs-Blef Ef Vildul er de scepter.
Een van zijn voorvaderen, markies Leffy Keranôs ur Keranôs-Tja Henna, had omstreeks 1720 het voortvarende idee dat het goed voor zijn gezondheid was om regelmatig in zee te zwemmen. Nu waren er twee problemen: de man kon helemaal niet zwemmen en de zee was onbereikbaar, hoewel het kasteel op het landgoed maar twee kilometer van de kust af staat. Maar de steile rotskust was een onoverkomelijke barrière. De markies heeft op een goede dag een feest georganiseerd waarbij ook de bevelhebber van de kazerne in Lassos uitgenodigd werd.
Met de heerlijkste gerechten en de fijnste wijnen wist de markies de bevelhebber over te halen om eens wat soldaten naar het landgoed te sturen die de trappen in de rotsen konden uithakken. Na een jaar noeste (dwang)arbeid waren de vele treden klaar, die een trap van 160 meter lengte vormden, om een hoogte van bijna 90 meter te overbruggen. Beneden aan de trap was een soort platform uit de rotsen gehouwen zodat men zich daar gemakkelijk in zee kon laten zakken. De soldaten die dit zware werk hadden verricht werden er uiteraard niet bepaald royaal voor beloond (het waren immers 'maar' soldaten), maar de markies maakte zich wel populair door de soldaten toestemming te geven om over deze trap een duik in het verfrissende water te nemen.
De geharde mannen klommen proestend en bibberend van de kou het water weer uit, en toen de markies dat zag werd zijn wens om te leren zwemmen nog meer aangewakkerd. Maar in 1720 waren er nog geen zwembaden en zeker geen zwemleraren, dus de markies moest zich in de diepe zee behelpen met een constructie van kurken en met lucht gevulde varkensblazen die met touwen om zijn zware lijf werden gebonden. Op het platform werd een houten gevaarte gebouwd dat nog het meeste weg had van een primitieve havenkraan, en daarmee werd de adellijke heer aan een touw te water gelaten.
Na enkele minuten van woest gespartel werd hij gewoonlijk bevangen door de kou, en dan moesten een paar knechten van het landgoed de man weer op het droge takelen, waar intussen een vuur was aangelegd, zodat hij daar kon drogen en opwarmen. Dan werd hij in een rode pluchen lap gewikkeld en kon hij de vele treden naar boven klauteren.
Dit ritueel zou zich in de zomer van 1720 nog diverse keren herhalen, maar helaas was het een kille zomer en de markies beleefde weinig plezier aan het kouwelijke avontuur. Bovendien was er niemand die hem de juiste zwemtechniek bijbracht, dus het bleef bij een onbeholpen gespartel. De markies ging zich er evenmin gezonder door voelen. Integendeel, de lange weg omhoog, kleumend in een pluchen lap gewikkeld, brak hem al na een paar weken op. Toen bedacht de man zich dat hij liever naar boven gereden wenste te worden. Ter weerszijden van de traptreden werden een soort houten rails aangebracht, en daarop moest een wagentje zoals die ook in de kolenmijnen gebruikt werden naar boven getrokken worden, met de markies erin. De techniek was nogal gebrekkig, het wagentje bleef in de bochten steken, en het kwam zelfs een keer voor dat de knechten die dat ding omhoog moesten duwen, het karretje niet meer konden houden, zodat de markies op ruwe wijze een meter of vijf lager tegen een rotsblok tot stilstand kwam.
Op een mooie ochtend in augustus van dat jaar zou het ritueel een dramatische wending nemen. Omdat de markies weinig vorderingen maakte met zijn zwemkunst, was hij ingegaan op de suggestie van een geleerde uit Liyrotyka, dat de kurken drijvers en de varkensblazen niet deugden. Volgens de geleerde zou iemand de zwemkunst snel machtig worden als hij met zijn hele lichaam soepel op het water dreef, en niet erin. Het kwam erop neer dat de markies ook aan zijn onderbenen van drijvers moest worden voorzien. Het is verbazingwekkend dat niemand de markies kon vertellen dat je alleen kan leren zwemmen als je – letterlijk – de juiste slag te pakken kreeg.
Wellicht hadden de soldaten hem dat kunnen uitleggen, maar die waren natuurlijk te min voor de adellijke heer om goede raad te kunnen geven. De geleerde kwam met een ingenieuze constructie van lederen ballen, waterdicht gemaakt met reuzel en kaarsvet, die met riemen om de benen en de borst van de markies werden gegespt. Daarna werd de man zoals gewoonlijk weer het water in getakeld. Helaas bleken de ballen om zijn borst minder drijfvermogen te hebben dan de geleerde had aangenomen, terwijl de ballen aan zijn benen juist een uitstekend drijfvermogen toonden. Het gevolg was dat de markies weliswaar wel dreef, maar met zijn benen omhoog en zijn hoofd ver onder de waterspiegel. Hij vertoonde eerst nog tekenen van heftig leven: zijn benen spartelden bruusk heen en weer. Maar al spoedig keerde de rust in 's mans lichaam; hij werd uit het water gehesen en bleek verdronken.
Voor de laatste maal werd hij in de mijnlorrie naar boven geduwd en naar zijn kasteel gedragen. Toen de priester de dood van de markies kwam 'dragen' (zoals dat in Ergynne-jargon heet), bepaalde de geestelijke dat de markies gecremeerd zou worden op het platform beneden aan de zee, en dat zijn as over de golven zou worden verstrooid. Want 'zijn levende lichaam bleek te zwaar om door de golven gedragen te kunnen worden – zijn as, zijnde het lichaam der doden, zal wegkabbelen op de waterspiegel', heeft de priester bij de crematie gezegd.
Dankzij het dagboek dat de markiezin jarenlang secuur heeft bijgehouden weten we zo precies hoe het de markies verging. Ook de woorden van de priester zijn door haar minutieus geciteerd. Na de droevige dood van de markies heeft men meer dan een eeuw niet meer naar de trap omgekeken. Het kunstwerk raakte overwoekerd en vergeten. In 1855 werd het dagboek van de markiezin bij het opruimen van de kasteelzolder gevonden en dat is toen geschonken aan het Districtsarchief in Milbo. Daar heeft een historicus de inhoud bestudeerd, en toen hij op de passage over de dood van de markies stuitte is hij op zoek gegaan naar de vergeten trap.
Inderdaad trof de historicus de bovenste treden bij Tentarisz aan. Hij wist het Districtsbestuur te overtuigen van het historisch en cultureel belang van deze trap, en die is toen geheel in oorspronkelijke staat teruggebracht. Tegenwoordig wordt hij intensief gebruikt door wat mannen in het dorp die beneden bij het platform hun vissersbootjes hebben liggen. Het is hier een echte aanlegsteiger geworden. Nog steeds zijn er roestige bouten in de treden te zien waarmee de houten rails ooit waren bevestigd; die zijn natuurlijk in de loop der eeuwen weggerot. De trap is vrij toegankelijk, maar de klim omhoog kan zwaar uitvallen![[kader]]
De trap |
---|
Ook de commercie heeft 'de trap' ontdekt. In het café van Tentarisz kan men ansichtkaarten en boekjes over deze trap aanschaffen, en de caféhouder organiseert er zelfs 'excursies' heen. Hiervan moet men zich niet te veel voorstellen. Toen ik mij aanmeldde voor zo'n excursie moest ik eerst drie kwartier wachten (wat in de praktijk betekent: eten en drinken in het café) tot meer mensen zich voor de excursie hadden aangemeld. Gelukkig voegden zich twee Engelse echtparen bij mij, zodat we met zijn vijven een groep vormde die groot genoeg was om de excursie te laten beginnen. Toen moesten we nog een kwartier wachten totdat de dochter van de cafébaas uit het naburige dorp Myntriy was opgetrommeld, en konden we onder haar leiding naar de trap lopen, net even buiten het dorp. Onze gids had haar lesje goed in het hoofd gestampt: bovenaan de trap heeft ze eerst een kwartier besteed om de hele historie van het landgoed uit de doeken te doen, en vervolgens moesten we alle vijf op een papiertje schrijven hoeveel treden we dachten dat de trap had. Daarna begon de afdaling, waarbij de gids ons overspoelde met details en anekdotes. Een van de Engelse vrouwen liep hardop de treden te tellen en luisterde nauwelijks naar wat de gids te zeggen had. Deze raakt hierdoor zichtbaar geïrriteerd. Beneden bij het platform kregen we het verhaal van de dramatische dood van de markies te horen. Intussen lag het platform in de schaduw en sloegen de zeedampen in ons gezicht. Het werd koud en kil, maar de gids had het beste met ons voor en deelde plastic bekertjes uit die volgeschonken werden met goedkope cognac. 'Om de kouwe lijven wat op te warmen,' zei ze met een blij gezicht. Helaas, de dames dronken geen cognac, maar de heren lustten er wel twee, dus dat kwam goed uit. De tocht omhoog verliep behoorlijk moeizaam. Maar omdat ook de gids haar adem bij de vele treden moest sparen, bleven wij bespaard van nóg meer details en anekdotes. Nu liep de andere Engelse dame de treden te tellen; toen ze halverwege zo buiten adem was dat ze even moest uitrusten, was zo ook direct de tel kwijt. Eenmaal terug in het café mochten we op een stoel uitblazen en werden de briefjes opengevouwen. De schattingen van het aantal treden liepen ver uiteen: 212, 309, 500, 877 en 2002. De Engelsen, goklustig als ze altijd zijn, meenden dat een van hen wel een prijsje had gewonnen, want een van de genoemde getallen lag toch het dichtst bij het werkelijke aantal? Maar nee, de gids legde ons gedecideerd uit dat gokken in de Ergynne verboden is, en dat er hier op het gelovige Brÿr geen sprake van een 'winnaar' kon zijn. Het raden naar het aantal treden was slechts een spelletje waarbij niemand kon winnen of verliezen. Maar als troost konden we alle vijf nog wel een drankje van de zaak krijgen. Tot grote opluchting van de Engelse dames hadden ze hier zelfs cream sherry! Nota bene: Ik spreek ihier consequent van 'vele treden' en vermijd om het aantal te noemen, want dat zou niet eerlijk zijn tegenover de Spokanische gids, die iedereen laat raden. |
© (2011) Rolandt Tweehuysen / Joost den Haan