Spokanisch Archief |
Fragment uit de reisgids Uit in Spokanië - Nooit weg
Het was in de tijd van de Spokanische dreiging dat koning Lotdyrrne over Pegrevië heerste. Zijn moedigste strijder en bekwaamste veldheer heette Grurve en deze bewaakte met zijn voetvolk de Zrâvve-pas, daar waar de grens tussen Pegrevië en Spokanië het hoogst, eenzaamst en het meest ontoegankelijk was. Hier heerste Grurve vanuit zijn slot met slechts één toren. Die was voldoende om het gehele diepe landschap met Spokanië in het westen en Pegrevië in het oosten in het oog te houden. Spokanië had zijn dreiging nog niet tot oorlog verhevigd en Grurve verbeidde zijn dagen met schaakspel, boogschietwedstrijden, offerfeesten voor de oppergod Erget en andere zaken die een veldheer betamen.
Grurves moeder was de schoonste vrouw van het Pegrevische rivierenland en zij behoorde tot de aanzienlijkste edelvrouwen aan het hof van koning Lotdyrrne, waar zij een losbandig leven van weinig gewicht leidde. Zo staat het in de sage. En Grurve hield niet van zijn lichtzinnige, wellustige moeder die van het ene genot in het andere fladderde; hij beminde daarom Âncarramé, zwaar als zes strijdrossen, maar eerlijk, trouw en oprecht. Elke stap die zij deed was minstens twee duim diep in Ergets bodem geprent en daar had Grurve ontzag voor. Zijn achting voor Âncarramé en zijn minachting voor zijn moeder toonde hij door het hoog, op de Zrâvve-pas, te zoeken; dáár was hij ver van zijn moeder in het lage rivierenland en dáár zou Âncarramé haar voetstappen even diep in de aarde kunnen drukken als de pas hoog was. En op een avond, toen het geluid van de prâggah-snaren in de grote zaal van het slot weggestorven was, sprak Grurve tot Âncarramé: "Mijn liefde voor jouw voetstappen is even standvastig als de aarde waarin jouw voetstappen rusten."
En toen Grurve en Âncarramé een zoon van Erget ontvingen, wapperden er zes gele wimpels van de toren: een voor elk strijdros dat Âncarramé woog. Voorts liet Grurve vier stierkalveren slachten, een voor elke sterveling die zijn leven bepaald had: de koning, zijn moeder, zijn geliefde en zijn zoon. Maar na acht jaar, toen de witte Pegrevische strijdvlag met zijn drie groene diagonale balken door een hevige westerstorm op de pas aan stukken gereten werd, was dit voor Grurve de voorbode van de naderende oorlog en in een korte maar felle strijd tussen de Spokanische soldaten en de Pegrevische grensbewaking sneuvelde hij, doorkliefd met zijn eigen zwaard. Âncarramé en haar zoon zijn door de Spokanische soldaten weggevoerd en hun lot is onbekend. Tot op heden wordt Grurve elke tweede dag na de vollemaansnacht van mei (de geboortedag van zijn zoon) herdacht. Dan wapperen er zes gele wimpels op de Zrâvve-pas. Van de eens zo trotse burcht op de Zrâvve-pas is niet meer over dan het restant van een toren. Het herinnert, evenals de Grote Haag op Brÿr, aan de grens tussen de vroegere koninkrijken Pegrevië en Spokanië.
Van het kasteel met de ene ronde toren is slechts een schamele ruïne over. Het verbogen zwaard van Grurve wordt in een schrijn in de kerk van Heles-Tenta bewaard en de resten van het lamsvel waarop de Spokanische oorlogsverklaring aan koning Lotdyrrne was geschreven liggen geplastificeerd in het Historisch Museum van Hoggebim. Het zijn de oudste getuigen van de eeuwige vijandschap tussen Spokanië en Pegrevië, die als door een wonder in 1894 (de vrede van Mora) in een hechte vriendschap veranderd is. De oude koninkrijken Spokanië en Pegrevië vormen sinds dat jaar het nieuwe Koninkrijk Spokanië (Kindistee Spooksoliy), waarin feodaliteit en oorlogvoering plaatsgemaakt hebben voor industrialisering en een isolationistische vredespolitiek.
© (1982) Rolandt Tweehuysen