De Zwarte Prûgt
De Zwarte Prûgt van Racôn
De architect Côldy Fâjas (1931–??) stond tot eind jaren tachtig in Spokanië bekend als een vage exponent van Bauhaus, als een modernist die, naast wijken met rijtjeshuizen, vooral ook torenflats en kantoorgebouwen ontwierp in de zogenoemde 'internationalistische stijl'. Fâjas werd altijd bekritiseerd omdat hij zich niet aansloot bij de traditionele Spokanische bouwstijlen, en de critici meenden dat hij zijn weinig traditionele bouwwerken kon uitvoeren omdat er enkele 'internationalisten' bij de overheid waren die meenden dat glas en beton het kenmerk van een moderne natie vormen. Tot op zekere hoogte is dat ook wel waar.
Toch heeft ergens in de borst van Fâjas een romantische en fantasierijke ziel gehuisd. In het recreatiegebied bij het Ÿrofly-meer staat een sinister bouwwerk dat als zijn artistieke nalatenschap geldt, en dat niet van enig nut beticht kan worden. Het is een folly, een nutteloos raar ding, maar in een hoogst ongebruikelijke vorm. Het heeft iets van een kruising tussen een monstrueuze zwarte prûgt [K2] en een kantoortoren met zes verdiepingen, elk gemarkeerd door een serie vensters van obsidiaan.
Vanaf de snelweg M1 (tussen Lostô en Tunbas) kun je het aan de oever zien liggen. Van grote afstand lijkt het gebouw midden in een meer van blikkerend water geplaatst. Wie dichterbij komt denkt echter aan kruiend ijs. Maar wie de rand ervan bereikt, ziet dat de toren omringd is door een vlakte van vlijmscherpe, schots en scheef opstaande glasscherven, sommige zo groot als een volwassen mens, waardoor het gebouw volstrekt onbenaderbaar is. Zoals de architectuurcriticus Jânes Cÿrbarâs-Vloja schreef: 'Dit is wel het onvriendelijkste bouwwerk ooit in ons land gebouwd. In een gevangenis kan men binnengeraken, en ook met enige moeite er weer uit. Hier is geen van beide mogelijk.'
En inderdaad, toen het complex in september 1989 zijn voltooiing naderde, zagen de bewoners van Troebasÿrt en omliggende dorpen al verwonderd hoe de 'zwartglazen' ramen werden aangebracht en de twee grote entrees aan noord- en zuidzijde werden dichtgemetseld. Nog groter was hun verbazing toen er vrachtwagens af en aan bleven rijden met het vlijmscherpe glas, dat in steeds verder uitdijende concentrische cirkels om het bouwwerk heen in cement werd gezet.
Perspublicaties leidden ertoe dat op de dag dat het 'gebouw' zou worden opgeleverd de Minister van Cultuur zwaar onder vuur kwam te liggen in de Volksvertegenwoordiging. Vanuit de oppositie kwamen er tal van vragen. Wie had het fiat gegeven om overheidsgeld aan de constructie van dit monstrum te verspillen? Wie had er überhaupt toestemming verleend om dit gedrocht neer te zetten? Was de gemeenteraad van Troebasÿrt omgekocht? De minister moest alle vragen schuldig blijven, maar zou de zaak onderzoeken.
Het landelijk avondblad Ef Hymâ, toch al een krant met de neiging om door te slaan, stortte zich op dinsdag 17 oktober 1989 met hysterische gretigheid om dit aanvankelijk kleinsteedse schandaal en kwam met een foto van de gewraakte folly over bijna de hele lengte van de voorpagina. Pogingen om de bouwmeester te interviewen liepen echter op niets uit. Fâjas was al in geen weken meer op zijn architectenbureau Antarchi in Hoggebim gesignaleerd. Het overige personeel vond dit niet echt vreemd omdat hij wel meer een tijdje wegbleef. In feite was Fâjas op 22 september 1989 voor het laatst gezien tijdens een 'afscheidsborrel' van de heer Lerdu Hôster-Gloef, zijn compagnon die voor een studiereis van drie maanden naar Zuid-Amerika vertrok – of naar Zuid-Afrika, daarover verschilden de meningen ten kantore. Het avondblad schilderde het arme personeel af als een stelletje onnozelaars die het belastinggeld van eerzame burgers misbruikten om het land vol te plempen met 'wezensvreemde, misselijkmakende bouwsels'. De krant riep om versterkte grensbewaking zodat de schuldigen bij hun terugkeer uit het buitenland (want waar anders zouden zulke boeven zitten?) direct in de kraag konden worden gevat. Zelfs de koffiejuffrouw van Antarchi klaagde er in het tv-journaal over dat ze op straat voor 'vuile gedrochtenbouwer' was uitgescholden.
De hetze van het avondblad verspreidde zich al gauw naar de andere media. De actualiteitenrubriek Âktua onthulde dat Fâjas, ook na zijn verdwijning, nog regelmatig gesignaleerd was in Hoggebim en omgeving, in een supermarkt, in zijn favoriete koffiehuis, ja zelfs in het recreatiegebied waar de prûgtfolly, zoals het bouwwerk al spoedig in de wandeling genoemd werd, verrezen was.
Er was bovendien een (vage) video-opname, gemaakt door een huisvader die op de ochtend van de 10e oktober zijn kinderen aan de oever van het meer filmde. Op de achtergrond is een gestalte te zien, zittend op een bankje, die sterke gelijkenis vertoont met Fâjas. Als de camera inzoomt, maakt de bebaarde man zich uit de voeten.
Nu staken er speculaties de kop op over mogelijke geheime gangen naar het bouwwerk toe, want er ging een hardnekkig gerucht dat Fâjas zich in zijn folly verborgen hield. En ineens wemelde het in het gebied van mensen met wichelroedes en metaaldetectors, allen op zoek naar de ondergrondse toegang. (We moeten niet vergeten dat zulke ondergrondse vluchtgangen inderdaad in dit gebied bekend zijn, maar dan eeuwenoud, ooit behorend bij kastelen; zie ook hoofdstuk ... voor de Kôft-esterular).
Ook de beroemde paragnoste, mevrouw Mefa Ses-Râgtôf [foto!], bezocht de plek en werd daar door hevige schuddingen bevangen, zozeer zelfs dat ze het bewustzijn verloor. De volgende dag verklaarde zij dat ze inderdaad een 'sluipgang' had waargenomen, en wel op de onwaarschijnlijke diepte van 1000 meter. Een columnist schreef dat mevrouw waarschijnlijk 'beslopen was door de overgang', want men zou toch wel iets gemerkt hebben als er tijdens de bouw mijnschachten waren aangelegd (overigens moet de columnist zich in de leeftijd van mevrouw Mefa Ses vergist hebben, want ze was in 1989 al 79 jaar, dus het zal eerder dementie dan de overgang geweest zijn...).
Een en ander leidde er wel toe dat er een comité van verontruste burgers werd opgericht, met als resultaat dat de hoofdcommissaris van politie in Hoggebim een huiszoeking in de villa van Fâjas gelastte, hoewel er vooralsnog geen sprake was van een strafbaar feit. Veel leverde dit niet op. Men zag op de tv hoe drie rechercheurs met wat mappen en dozen het pand verlieten, maar over de aard van dit materiaal werd niets losgelaten [K3].
Kort daarna kwam Ef Hymâ echter met de sensationele onthulling dat er nog geen cent aan de aannemers die het gebouw daar hadden neergezet betaald was (dat maakte een van de aannemers zelf bekend).
Dit prikkelde zowaar de Minister van Justitie tot actie. Hij kondigde een onderzoekscommissie aan die zou worden gepresideerd door de daadkrachtige hoofdcommissaris zelf. Nu moet men zich van zulke commissies in Spokanië niet al te veel voorstellen. In dit geval werd het aantal zittingen al direct tot drie beperkt. Maar het volgende was wel ongehoord in dit land: de zittingen waren niet alleen openbaar, maar zouden ook op de radio te volgen zijn.
Met een voor de archipel ongekende voortvarendheid vond de eerste zitting op 27 december 1989 plaats, en de burgemeester en de verantwoordelijke wethouder van Troebasÿrt werden aan de tand gevoeld. De burgemeester begon met te zeggen dat zij het zelf wel ongebruikelijk had gevonden dat de architect persoonlijk het project bij haar was komen promoten. Toch bleek er inderdaad 'een soort van toestemming' verleend te zijn voor het neerzetten van een door Fâjas ontworpen monument, en dat terwijl er nooit een begroting was overhandigd. Een oud wetje uit 1834 bleek aan hoogwaardigheidsbekleders de mogelijkheid te bieden om autonoom een beslissing te nemen, zonder verdere kennisgeving, mits er nog één andere relevante functionaris op de hoogte was, in dit geval de wethouder. Dit hield verder in dat de bouwtekeningen pro forma in de archieven van de Bouwraad (vergelijkbaar met de Nederlandse Bouw- en Woningtoezicht) waren gedeponeerd.
Wat had de burgemeester tot deze toestemming bewogen? Wel, men had gedacht dat de stad Troebasÿrt eer zou kunnen inleggen met een bouwwerk van Fâjas, vooral omdat de kosten slechts het beschikbaar stellen van de (gemeente)grond bedroegen – en bovendien waren er indicaties dat het gehele plan van bovenaf geïnitieerd was. Wat voor indicaties waren dat dan geweest? Indicaties van niet al te concrete aard, zo bleek.
De burgemeester was samen met de wethouder door de architect uitgenodigd om in informele sfeer het een en ander door te praten tijdens een dineetje in het bovenvertrek van het gerenommeerde restaurant Ef Elder in Conityje (zie ook Spokanië: Berref, onderschrift bij foto op blz. 13).
Toen de twee stadsbestuurders daar binnenkwamen waren ze aangenaam verrast, want Fâjas zat samen al met de Minister van Handel, Friyst Pila-Mâhhe, voor het haardvuur aan het aperitief. Burgemeester en wethouder vonden het natuurlijk een hele eer om met de minister te dineren, en het werd een onvergetelijke avond (in meer dan één opzicht), rijkelijk overgoten met prijzige wijnen die pas ver na middernacht op waren.
Erg duidelijk was men achteraf niet over de gesprekken – sport als commerciële bezigheid (dat wil zeggen buitenlands en immoreel, en met nauw verholen opwinding bediscussieerd), de politieke zaken van de dag, veel scherts, en inderdaad, de architect had het terloops over het monument gehad. De burgemeester realiseerde zich nu pas dat enkel de aanwezigheid van de minister de bouw van het monument had gesanctioneerd. Ook de wethouder had het idee gehad dat alles in kannen en kruiken was, of in ieder geval wel goed zou komen, al had hij even getwijfeld toen de architect, staande met het glas in de hand, zijn bouwwerk afschilderde als 'volstrekt nutteloos'.
Dat laatste bleek een soort sleutelwoord. De volgende dag van het verhoor door de commissie was de minister aan de beurt. Zelfs voordat de ondervraging startte, wenste de minister een verklaring af te leggen. Hij benadrukte dat, naar zijn opvatting, het project waaraan de architect gerefereerd had, het handelscentrum in Tunbas was geweest, dat toen zijn voltooiing naderde en door hem geopend zou worden. Hij had indertijd nog nooit van de prûgtfolly gehoord, maar dat was inmiddels 'ruimschoots gecompenseerd door een aanhoudend gesnater (sysysiyr) erover'. Verder had Fâjas niet gesproken van een 'nutteloos', maar juist van een 'nuttig' gebouw.[K4]
In de Spokanische huiskamers moet een bulderend hoongelach hebben geklonken toen de verklaring van de minister uit de tv-toestellen rolde, een geloei zoals dat op het Europese vaste land in de huiskamers opstijgt bij een gemist doelpunt van de favoriete voetbalclub.
Verder wees de minister er fijntjes op dat zijn portefeuille Handel betrof en niet Architectuur, zodat het hem een raadsel was hoe de burgemeester zijn aanwezigheid als een fiat had kunnen interpreteren.
De dag daarop kwamen drie aannemers aan de beurt, plus de directeur van de Bouwraad. Het werd duidelijk dat Fâjas, door zijn vele opdrachten zelf een vermogend man, een kwart van de kosten uit het kapitaal van zijn eigen onderneming had betaald. Dat waren echter niet de kosten van de constructie, maar die voor de afwerking ervan. Een slimme zet, want het zorgde ervoor dat de aannemers de afwerking niet staakten ondanks de storm van verontwaardiging die inmiddels was opgestoken. Het zorgde ervoor dat er ineens, temidden van alle rumoer, een compleet gebouw stond waarvan slechts een kwart betaald was – zodat gemeente of rijk waarschijnlijk voor de andere driekwart zou moeten opdraaien.
Uiteindelijk sneed de hoofdcommissaris in de hoedanigheid van voorzitter van de commissie ook het onderwerp aan waarnaar iedereen zo nieuwsgierig was. Hadden de heren aannemers de bouwtekeningen onder ogen gehad? Ja, natuurlijk. Konden ze dan misschien zeggen of er een geheime gang was via welke de prûgtfolly kon worden betreden? Unaniem bezwoeren de aannemers niets te weten van een dergelijke tunnel. Zouden ze dan zo vriendelijk willen zijn om de bouwtekeningen te overleggen, zodat ook het Spokanische volk zich hiervan kon vergewissen?
Nu nam het verhoor een interessante wending, want alle bouwtekeningen bleken verdwenen. Tijdens de eerste perspublicaties was Fâjas bij twee aannemers verschenen met het verhaal dat er een brandje op zijn kantoor was geweest waarbij tekeningen en kopieën waren beschadigd. Hij kreeg alle tekeningen die ze hadden mee. De derde aannemer had in die periode een inbraak gehad waarbij de tekeningen verdwenen waren. Omdat hij ze niet direct meer nodig had en dacht dat er elders kopieën waren, liet hij het na om aangifte te doen.
Al gauw bleek dat er ook bij de Bouwraad diezelfde nacht een inbraak was geweest. Men had in eerste instantie niets gemist en gedacht dat de dieven de bewaker op zijn controle-ronde hadden horen aankomen en er snel vandoor waren gegaan. Nu echter bleek dat de tekeningen ook daar niet langer in het archief zaten.
Intussen was Fâjas al meer dan drie maanden van de aardbodem verdwenen.
Men herinnerde zich nu, rijkelijk laat, dat de naaste medewerker van de architect, Lerdu Hôster-Gloef, die meer dan twintig jaar de tweede man was op het kantoor van Antarchi, inmiddels toch wel terug zou moeten zijn van de zuidelijke reis. Niemand had hem echter nog gezien, en bij hem thuis werd de telefoon niet opgenomen. Er werd dus een huiszoekingsbevel uitgevaardigd, en toen men op 1 januari 1990 de deur van zijn bungalow in Segta-Fahille (een dorpje vlak boven Hoggebim) forceerde – in tegenwoordigheid van de voltallige pers – vond men hem daar in vergevorderde staat van ontbinding, met ingeslagen schedel. Niet alleen de ravage in de woning was gigantisch, ook de paniek van de aanwezige politie was dat, want ze gingen er direct toe over om de hen op de voet gevolgde pers het pand uit te duwen, wat tot memorabele beelden op het tv-journaal leidde. Aangezien er geen sporen van braak waren, was het waarschijnlijk dat Lerdu Hôster zijn moordenaar zelf had binnengelaten. Het moest dus een bekende zijn geweest.
Lerdu Hôster, die alleen woonde, bleek al drie maanden dood, ongeveer de tijd dat zijn compagnon Fâjas spoorloos was. Natuurlijk was de bebaarde architect de hoofdverdachte, en er werd een opsporingsbericht uitgezonden op de tv. Er kwam een stroom van meldingen binnen: Fâjas was nog op 29 november gesignaleerd toen hij een pakje sigaretten kocht in de dorpswinkel van Nÿs, een paar kinderen hadden hem zien langsfietsen op een landweggetje bij Faremoe, terwijl op 10 december de sopraan Ôndara Zelk-Blûts tijdens een uitvoering van Aïda in het Muziektheater van Hoggebim meende de architect op een van de voorste rijen te zien zitten. De man met de baard bleek echter de psychiater Jonâs Dreemp te zijn, en ook de andere 'sightings' waren niet hard te maken.
Intussen nam de belangstelling voor de prûgtfolly alleen maar toe. Het sensatieblad Ârp! (een vissersterm die 'beet!' betekent) liet een journalist met een helikopter op het dak neer om in het gebouw door te dringen. Ook daar bleek er geen entree, en de journalist die zich als een bergbeklimmer langs de gevel wilde laten zakken om zo een ruit in te slaan, werd al spoedig door een politiehelikopter weer van het dak geplukt, en kreeg een boete omdat hij voornemens was schade toe te brengen aan andermans eigendom. Wie de eigenaar dan wel was, stond echter helemaal niet vast, en de juridische complicaties eromheen waren zodanig dat ook de rechter zijn uitspraak moest opschorten.
Sinds die tijd staan er bij het gebouw dag en nacht twee agenten geposteerd, om te verhinderen dat iemand doet wat de autoriteiten tot op de dag van vandaag voor zich uit schuiven, namelijk het gebouw betreden.
Voor buitenlanders is de rol van de regering bij dit omstreden stuk architectuur niet echt begrijpelijk. In elk ander land zou de overheid het gebouw allang zijn binnengedrongen – wat op zich toch geen heksentoer zou moeten zijn. Maar niet in Spokanië. Hoewel er toch moord in het spel is, is de omzichtigheid die men aan de dag legt volstrekt irrationeel. Misschien is het omdat het bouwwerk de vorm heeft van een religieus symbool, misschien is het pure bureaucratie, misschien onversneden bijgeloof of ijskoud koudwatervrees. Feit is: het gebouw is niet alleen controversieel, het herbergt ook een raadsel – en dat is iets wat men, geheel in Spokanische stijl, liever zo houdt dan het te ontsluieren (denk maar aan de grafheuvels, waar men ook niet aan wil/durft/mag komen).
Na twee jaar had het gemeentebestuur van Troebasÿrt voldoende vergaderd om met het voorstel te komen het gebouw af te breken, argumenterend dat het hier een illegaal bouwsel betrof. Hoogst waarschijnlijk was deze uitspraak ingegeven door de tragische zelfmoord, drie dagen daarvoor, van een puber die zich in het glas had gestort.
Niet alleen de aannemers, die vreesden dan helemaal geen geld meer te zien, waren hier tegen. Tot verbijstering van het college spoelde er een golf van protest over het land. Blijkbaar waren veel Spokaniërs gehecht geraakt aan het monstrum, in ieder geval aan alle herrie eromheen. Ef Hymâ, hetzelfde avondblad dat in eerste instantie koppen wilde zien rollen in deze affaire, nam het voortouw en organiseerde een handtekeningenactie voor het behoud van de prûgtfolly onder de leuze 'handen af van ons Cultuurgoed', waarbij al in de eerste week bijna een half miljoen krabbels binnengesleept werden. Er werd gedreigd met een rechtszaak. De minister-president suste de commotie snel door te verklaren dat er van afbreken natuurlijk geen sprake kon zijn.
Tijdens de najaarsstormen van 1993 sneuvelden er aan de westzijde twee ruiten op de vijfde verdieping. Sinds die tijd hebben sommigen 's nachts een blauwig schijnsel in de prûgt waargenomen, dat zich langzaam langs de vensters verplaatst. De autoriteiten houden vol dat het een kwestie is van binnenvallend maanlicht, de weerkaatsing van autolichten op de naburige snelweg, of een ander volkomen verklaarbaar optisch fenomeen. Niettemin kan het rond het gebouw op sommige nachten behoorlijk druk zijn met mensen die een glimp van 'de lamp van Fâjas' (Fâjasex ef litalu) proberen op te vangen (zoals het schijnsel algemeen genoemd wordt), die de moordenaar bijlicht op zijn slapeloze, gewetensgekwelde tochten door de onneembare veste.
Dit merkwaardige bouwwerk heeft zich inmiddels op allerlei manieren verankerd in het Spokanische openbare leven. In de zomermaanden vormt het het decor voor allerlei pop- en jazzprogramma's, live uitgezonden op de tv, en het is ook een geliefd object voor schilders en fotografen. Menig bruidspaar heeft zich, in romantische of olijke houdingen, op hun grote dag voor de folly laten vereeuwigen. Bij schoolreisjes is het bouwwerk doorgaans een verplicht nummer, terwijl er verder ook een Ergynne-sekte is die erop staat om in de directe omgeving van de folly te maanbaden.
Er zijn inmiddels ruim twintig jaar verstreken na de dag van oplevering en nog steeds duikt de verdwenen architect bij (komkommer)tijd en wijle op, op steeds andere plaatsen in het land, zodat zijn aanwezigheid zich over Spokanië lijkt uit te breiden als de concentrische, vlijmscherpe, ja dodelijke cirkels rond zijn gebouw.
Een wereldvreemde Spokanische fantast, die zijn hele leven al bezig is met het tekenen van landkaarten van verzonnen landen en planeten, en de hele dag rondloopt in zelfgemaakte gewaden uit een fantasiecultuur, onderhoudt een website waarop hij de locaties opsomt waar Fâjas ooit gesignaleerd is: in een snackbar in Knolbol, in de openbare leeszaal van Asjetto, op de veerboot tussen Liyrotyka en Merunu-sÿrt, en ga zo maar door (www.whereisfajas.here.sp).
Tot een aanhouding is het echter al die tijd niet gekomen. Fâjas blijft tot op de dag van vandaag Spokaniës meest gezochte man. Ook de mythe rond hem groeit nog steeds, des te merkwaardiger omdat, hoe de media ook in zijn verleden zijn gedoken, hij een vrij kleurloze figuur blijft. Ooit was er een huwelijk, na vier jaar gevolgd door een scheiding. Geen kinderen, geen affaires, geen merkwaardige hobby's of flamboyant gedrag, alleen een constante stroom van werk, van hoekige constructies in glas en beton. Uit deze weinig aansprekende feiten hebben de media toch het beeld weten te boetseren van een tragische meester-ritselaar, een afstandelijke, sadistische en zelfs bloeddorstige workaholic, en een super-intrigant; een beeld dat vooral dankzij de vele 'witte plekken' blijft boeien.
Het ooit zo gerenommeerde architectenbureau Antarchi in Hoggebim bestaat niet meer. Het prestigieuze pand staat al jaren te huur (niemand lijkt het te durven betrekken) en de voormalige medewerkers van dit bureau weigeren elk contact met de pers.
Maar ook een ander, zeer macaber aspect van de prûgtfolly is niet onopgemerkt gebleven. Sinds de eerste suïcide op 7 oktober 1991 hebben zich over de jaren al meer dan 30 personen met dodelijke afloop in het glas gestort, zodat men kan spreken van een populaire zelfmoordlocatie. Deze zelfmoorden worden, in een land waar suïcide geen morele afwijzing oproept, zeer veroordeeld. De blatante openbaarheid in combinatie met de perverse esthetiek geldt als smakeloos.
Moet de prûgt worden opgevat als de wraakoefening van een getergd man, een product van een zieke geest, of als een postmoderne constructie? Is het puur lelijk, of heeft het een esoterische schoonheid die zich slechts langzaam openbaart aan wie daar moeite voor doet. Is een gebouw dat door oplichting tot stand is gekomen en zelfs mensenlevens heeft geëist immoreel, of onttrekt een kunstzinnige schepping zich aan zulke criteria?
Wanneer je in Spokanië om gesprekstof verlegen zit, kun je altijd de Zwarte prûgt van Racôn te berde brengen, en deze vanuit een van bovenstaande vraagstellingen belichten. Er is geen Spokaniër die er geen mening over heeft, zodat je verzekerd bent van een pittig gesprek, waarbij de gemoederen wel eens hoog kunnen oplopen. (Geef dus altijd grif toe dat je het zo nog niet bekeken had).
Inmiddels begint de prûgt steeds meer tekenen van verval te vertonen. Tussen de glasscherven groeit onkruid, in een scheur in het cement heeft een vlierboom kans gezien om wortel te schieten, en er zijn niet veel ruiten meer heel. De 'vlakte der scherven' heeft een deel van zijn glans verloren door groene alg-aanslag.
En, jawel, er is intussen een actiegroep die zich inzet om dit ontoegankelijke gebied rond de folly in oude luister te herstellen, hoewel de reiniging ervan op grote technische problemen stuit. [K5]
Maar nog nooit is iemand het gebouw binnen geweest – misschien, heel misschien alleen de verdwenen architect zelf.
......
© (2011) Joost den Haan