Spokanisch Archief |
We moeten bedenken dat archeologen in Spokanië altijd meer hindernissen te overwinnen hebben dan archeologen elders. Spokanië is anti-archeologie, of zoals de historicus prof. Toms Left-Riffertiy opmerkte: "Archeologie in dit land betekent snel een spade in de grond steken en maken dat je weg komt, meestal achterna gezeten door een groep tierende demonstranten." De oorzaak hiervan is het volstrekte taboe dat de ergynne legt op het graven op historische, al dan niet heilige plekken.
Het idee van onderzoek naar het verleden stond de Spokaniërs van meet af aan tegen. Een van de oudste verenigingen in het land is de Bond tegen Archeologie (Ânt-ârgeolôiy-bônt), in 1851 opgericht toen de "Europese mode van grafplundering, ontwijding van gewijde grond en verstoring van de goede gang van zaken in het dodenrijk" ook naar Spokanië leek over te waaien. Aanleiding was het onderzoek in 1850 aan een prehistorische grafheuvel bij het Puriy-meer (Tigof) door William Fesk (1817-1902, Spokanische moeder, Engelse vader), die in Oxford gestudeerd had en ook zijdelings betrokken was geweest bij de excavaties te Nimroed (1845-1847) onder leiding van Layard en Rassam. Vandaag de dag kunnen we in Neno-seert (museum in Manes-Puriy, district Neno op Tigof) het resultaat van dit graafwerk zien in de vorm van wat (goed bewaakt) aardewerk en primitief gereedschap, maar een echte "context" ontbreekt, want dit was voorlopig wel de laatste keer dat een archeoloog in Spokanië ongemoeid zijn gang kon gaan. Een volgende onderneming, drie jaar later, liep uit op een massale vechtpartij, waarna Fesk zich teleurgesteld in Oostenrijk terugtrok.
Op zijn hoogtepunt, omstreeks 1880, telde de Ânt-ârgeolôiy-bônt meer dan 40.000 leden. Tegenwoordig zijn dat er nog maar 3000, merendeels fervente ergynisten. De doelstellingen zijn echter nog steeds: het herbegraven van opgegraven voorwerpen, het herstellen van verstoorde terreinen, het hinderen van archeologen bij hun werkzaamheden, het bewaken van mogelijke archeologische vindplaatsen, het ontkrachten van theorieën die middels archeologische kennis ontstaan zijn, en (sinds 1926) de studie van de archeologie uit de universiteiten te verwijderen. Ondanks het feit dat de bond op zijn retour is, zijn de leden doorgaans zeer actief, en op menige schutting kan men kreten aantreffen als ÂRGEOLÔIY = JŸSEFÐOS ("Archeologie = Verkrachting"). Het verbod op de studie van archeologie, stammend uit 1884, werd in 1926 deels opgeheven tijdens de "Eerste Internationalistische Golf". Op één universiteit mocht het vak worden gedoceerd, weliswaar alleen met betrekking tot onderzoek in het buitenland. Tot in de jaren vijftig was de archeologie zo door wetgeving aan handen en voeten gebonden dat opgravingen eigenlijk onmogelijk waren. Maar langzaam is er een kentering merkbaar, zij het dat de weerstanden nog groot zijn. In 1998 kondigde de bond een nieuw offensief aan, namelijk "het dag en nacht schaduwen van archeologen". Opmerkelijk daarbij was dat de minister van Onderwijs, Aliâs Xeelm, naar de rechter stapte en de bond beschuldigde van "terreurmethoden". Begin 1999 kwam de rechter tot een uitspraak: archeologie moet als een vorm van serieuze wetenschap gezien worden, en wetenschap moet in vrijheid beoefend kunnen worden. Sinds deze uitspraak houdt de bond zich vooralsnog gedeisd.
Om nogmaals prof. Left-Riffertiy aan te halen: "Ik kan het allemaal echt niet volgen, al die verhitte gemoederen. Is men wellicht bang dat vast zal komen te staan dat de ergynne helemaal niet teruggaat tot de Spokanische prehistorie, helemaal niet zo oud is? Hier en daar hoor je toch wel eens stemmen opgaan dat deze godsdienst ook Judeo-Christelijke elementen bevat. Hoe het ook zij, wie zoiets zegt wordt direct als een immorele internationalist bestempeld."
Verder is in dit conflict ook de diplomatieke houding van de rooms-katholieke clerus merkwaardig. Bisschop Nôrbert Salomes van Tosiy merkte in 1989 nog op: "Archeologie draagt weinig bij tot het heil der mensheid." (Ef ârgeolôiy jÿšede litel ón Veldurosex ef geffal.)
© Joost den Haan