Spokanisch Archief  


HOOFDZAKEN VAN DE SPOKAANSE GRAMMATICA


Dit bestand bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  1. Inleiding
  2. Substantieven (Zelfstandige naamwoorden)
  3. Werkwoorden
  4. Bijwoorden en bijvoegelijke naamwoorden
  5. Telwoorden
  6. Bijzinnen
  7. Vraagzinnen
  8. Voornaamwoorden
  9. Voorzetsels
  10. Ideoantoniemen
  11. Woordvorming

De complete grammatica van het Spokaans beslaat meer dan 1500 bladzijden. Zie de Uitgebreide Grammatica .

1. INLEIDING

Het Spokanisch behoort - samen met het Pegrevisch en Garosisch - tot de Atlantische taalgroep. Hoewel deze groep niet beschouwd kan worden als een Indoeuropese nevengroep, zijn er veel Indoeuropese leenelementen en leenwoorden, vooral in het Spokanisch. Leenwoorden hebben meestal een abstract karakter, bijvoorbeeld pâx (vrede), emošo (emotie), welmut (goed humeur) (vgl. welgemoed). Het Spokanisch kan onderverdeeld worden in de volgende dialecten of streektalen:

    • Tjemps (Tjempôr)
    • Westspokanisch of Spokaans (Wefot-spokânda)
    • Zverostaïsch (Zverostaiy)
    • Zuidspokanisch (Cheetuc)

Als algemene naam voor de standaardtaal van het Koninkrijk Spokanië zal hieronder de naam Spokaans gebruikt worden.
Het Spokaans is sinds 1881 de officiële schrijftaal in het hele Koninkrijk, waartoe sinds 1880 - na de dood van Koning Lotlyndylen - ook Pegrevië behoort. Het wordt nu door ongeveer 6 miljoen mensen gesproken, en ook in het Pegrevische landsdeel wordt het Spokaans door 43% van de mensen als tweede taal gesproken. Na 1648 heeft het Spokaans zich kunnen ontwikkelen tot een culturele en literaire taal: dat was het jaar waarin de eerste Spokaanse bijbelvertaling uitkwam, de zogenoemde Côhale-bijbel (genoemd naar Koning Amalaliano Côhale die met harde hand van 1631-1666 over Spokanië heerste).
Het is opvallend hoe een bijbelvertaling in staat is geweest om de taal van een niet-Christelijk volk te beïnvloeden, terwijl het eigen 'Heilige Schrift' van Spokanië, t.w. de Ergemip met zijn talloze dialectische varianten, nooit als basis voor een eenheidstaal heeft kunnen dienen.

Maar een schrijver als Nuser die in 1620 zijn Dufjaex ef Giyrt (De Arrestatie van de Duivel) schreef, is daarentegen van grote betekenis geweest voor meer of minder definitieve regels voor woordvorming, spelling en een consequente grammatica die als voorbeeld hebben gediend voor veel monniken en andere Ergynne-geestelijken die het schrijven machtig waren. Toen er in 1769 een nieuwe bewerking van de Ergemip uitkwam, kregen het Westspokanische dialect en de spelling een nieuwe stimulans. Quny Zâtreff-Ef Nutter, een monnik in het Fôrt-Kârle-klooster (Hajofese) en zijn medewerkers die de Ergemip op een nieuwe manier uitlegden en bewerkten konden niet vermoeden dat hun streng doorgevoerde onderscheid tussen abstracte en concrete zelfstandige naamwoorden ook een grammaticaal onderscheid in de officiële schrijftaal na 1881 zou worden. Ook hun kunstmatige gebruik van speciale meervoudige voornaamwoorden in plaats van een gecompliceerde meervoudsvorming bij enkelvoudige voornaamwoorden is een grammaticaal verschijnsel in het moderne Spokaans geworden.

Wat betreft de spelling kan vastgesteld worden dat er pas in 1895 een wet is aangenomen die enige ortografische details vastlegt. Na veel herzieningen en uitbreidingen kwam er op 23 mei 1977 een laatste spellingsregeling, die KS (Kleter Stabôos = Nieuwe Spelling) genoemd wordt. Deze KS-wet is meer gebaseerd op het Latijnse alfabet dat sinds de jaren 50 algemeen gebruikt wordt, terwijl de voorgaande spellingshervormingen het Pegrevische alfabet als uitgangspunt namen.

In de volgende hoofdstukken zullen enkele typische aspecten van het Spokaans behandeld worden; een echte grammatica is dit dus niet.

2. SUBSTANTIEVEN (ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN)

CATEGORIEËN

Substantieven (zelfstandige naamwoorden) worden in drie categorieën onderverdeeld:

    a. Abstracte substantieven
    b. Concrete substantieven
    c. Semi-concrete substantieven

Het onderscheid tussen Concreet en Abstract is in de eerste plaats een grammaticaal onderscheid. Zo richten de meervoudsvorm en de keuze van de persoonlijke voornaamwoorden zich naar deze categorieën. Sommige woorden waarvan de betekenis als 'abstract' ervaren wordt, vallen toch onder de grammaticale categorie van Concreet, en andersom. In woordenboeken staat aangegeven tot welke categorie een woord behoort. Semi-concrete substantieven gedragen zich enerzijds als concrete woorden (zoals bij de meervoudsvorming); anderzijds als abstracte woorden (zoals bij de keuze van de bijbehorende aanwijzende of persoonlijke voornaamwoorden). Semi-concrete woorden zijn naar betekenis altijd abstract.

MEERVOUD

De meervoudsvorming voor concrete substantieven gaat in principe volgens de hoofdregel: zet een -s achter de basisvorm, bijvoorbeeld:

  sért - sérts          huis - huizen
  kelbra - kelbras      tafel - tafels
  merater - meraters    man - mannen
Concrete substantieven die met het suffix -os van een werkwoord zijn afgeleid, krijgen een -z in het meervoud; abstracte substantieven op -os krijgen -ôsta:
  concreet: qutse - qutsos/qutsôsta
            ontdekken - ontdekking/ontdekkingen
  abstract: promise - promisos/promisosz
            beloven - belofte/beloftes
Veel abstracte substantieven hebben de dezelfde vorm voor enkel- en meervoud:
  ef primitâiy    de bekwaamheid/de bekwaamheden
Veel concrete substantieven krijgen geen -s volgens de hoofdregel, maar hebben een onregelmatige meervoudsvorm. Soms wordt de onregelmatige meervoudsvorm door spellings- of uitspraakregels uitgelokt. Zo krijgen alle substantieven die in het enkelvoud al op een -s eindigen, in het meervoud een -z (die als geaspireerde t wordt uitgesproken). Ook woorden die 'toevallig' op -os eindigen (dus niet het suffix -os, zie hierboven) krijgen een -z:
  koles - kolesz      school - scholen
  liskos - liskosz    fles - flessen
Alle substantieven op -x of -ch krijgen -et:
  tex - teset    dijk - dijken
  ych - ycet     spade - spades
Alle substantieven op -h krijgen -ôsta:
  duh - dôsta            gebaar - gebaren
  kah - kalôsta          kade - kades
  chaleh - chalenôsta    manoeuvre - manoeuvres
Een groot aantal woorden krijgt een onvoorspelbare onregelmatige vorm; deze zijn in het woordenboek genoemd, bijvoorbeeld:
  suffix:           akora - akoraa      map - mappen
  prefix:           mittus - omittus    kamer - kamers
  vocaalwisseling:  fe - fa             oor - oren
  overig:           cÿrlaa - lâen       ooievaar - ooievaars
Veel van deze onregelmatige vormen zijn verklaarbaar als we de vormen vanuit een historisch perspectief bekijken. Zo stamt de vorm fa van het oudere fea, dat feitelijk het enkelvoudige fe met het suffix -a is (vergelijk akora+a).

GESLACHTEN

Concrete substantieven worden onderverdeeld in vier grammaticale geslachten, die overeenkomen met het natuurlijke geslacht:

  1. Mannelijke woorden (personen en dieren van het mannelijk geslacht)
  2. Vrouwelijke woorden (personen en dieren van het vrouwelijke geslacht)
  3. Neutrale woorden (personen en dieren van het mannelijk en/of het vrouwelijke geslacht)
  4. Zakelijke woorden (alle dingen)
Vooral bij dieren is het onderscheid tussen Mannelijk, Vrouwelijk en Neutraal evident, niet alleen bij grotere zoogdieren, maar ook bij vissen en vogels, bijvoorbeeld:
  neutraal   vrouwelijk   mannelijk
  renðe      boert        stajir    rund - koe - stier
  vult       hennen       netâs     hoender - kip - haan
  fisa       plora        trapp     vis
Bijzonder is, dat een mannelijke meervoudsvorm die een persoon aanduidt, altijd de overeenkomende vrouwelijke vorm impliceert. De vrouwelijke meervoudsvorm drukt alleen vrouwelijke personen uit, bijvoorbeeld:
  frera - freras    broer - broers+zusters (Duits: Geschwister)
  sour - sours      zuster - zusters

  gekker - gekkers     leraar - leraren+leraressen
  gekkera - gekkerÿ    lerares - leraressen
In het laatste voorbeeld zien we tevens dat een vrouwelijke vorm met het suffix -a van de mannelijke vorm afgeleid kan worden. Zulke vrouwelijke vormen op -a hebben een meervoud op -ÿ.

Het onderscheid in geslacht is van belang bij het gebruik van de persoonlijke voornaamwoorden:

                enkelvoud         meervoud       
  mannelijk     do      hij       óps       zij
  vrouwelijk    eup     zij       belt      zij
  neutraal      ef      het       óps       zij
  zakelijk      ef/kâ   het       efs/tem   zij
LIDWOORDEN

Lidwoorden maken geen onderscheid tussen categorie of geslacht:

  ef     de, het
  eft    een (enkv.)
  goe    een (meerv.)
Het meervoudige onbepaalde lidwoord goe wordt gebruikt om een verschil in distributie aan te geven, vergelijk:
  a. Lerdu ur Lena trempe eft mimpit.
     Lerdu en Lena lezen [samen] een boek.
  b. Lerdu ur Lena trempe goe mimpits.
     Lerdu en Lena lezen [ieder] een boek.
In a. is er sprake van één boek, dat door twee personen tegelijkertijd wordt gelezen; in b. is sprake van twee boeken: elke persoon leest echter één boek.

RESULTATIEF

Een typisch verschijnsel is de zogenoemde resultatiefvorm van een substantief. De resultatiefvorm houdt in dat de handeling die door het predikaat (gezegde) wordt uitgedrukt, een resultaat of effect heeft. Daarom komt de res.vorm bijna altijd bij het object (lijdend voorwerp) voor. Vergelijk a. (basisvorm) met b. (resultatiefvorm):

  a. Do byte ef chat.      Hij slaat de kat.
  b. Do byte ef chatte.    Hij slaat de kat dood.
     (het 'slaan' heeft een definitief resultaat)

  a. Gress pliyfone ef bjerr.     Ik drink het bier.
  b. Gress pliyfone ef bjerre.    Ik drink het bier op.

  a. Ef verestâ ÿozzije ef šark.    Het leger bezet het land.
  b. Ef verestâ ÿozzije ef šarke.   Het leger verovert het land.
In het laatste voorbeeld zien we hoe het definitieve resultaat van de handeling 'bezetten' begrepen moet worden als 'veroveren'.

Er zijn een aantal voorzetsels die de resultatiefvorm vereisen; hiermee wordt een grensoverschrijdende beweging of richting uitgedrukt, vergelijk:

  a. Ef chat feldre kaf ef kelbra.    De kat zit op de tafel.
  b. Ef chat vlôte kaf ef kelbra.
     De kat springt op de tafel (rond).
  c. Ef chat vlôte kaf ef kelbrae.
     De kat springt op de tafel. (bijvoorbeeld vanaf de grond)
In b. is er weliswaar sprake van een beweging, maar deze is niet grensoverschrijdend. In c. is dat wel het geval, vandaar de res.vorm kelbrae.

De vorming van de resultatief is nogal ingewikkeld: allereerst moeten we een onderscheid maken tussen substantieven met een variabel accent en woorden met een gefixeerd accent. Bij woorden met een variabel accent wordt een resultatief uitgedrukt door het accent op de laatste lettergreep te leggen (normaliter valt deze op de voorlaatste lettergreep). Deze accentverschuiving wordt in de spelling uitgedrukt door de consonant achter de beklemtoonde vocaal te verdubbelen. In de volgende voorbeelden is de accent-dragende vocaal rood gedrukt:

  vildul - vildull      boom
  zeces - zecess        dorp
  portast - portasst    havenarbeider
Bij woorden met een gefixeerd accent wordt de resultatief met een suffix gevormd (meestal -e):
  doffâr - doffâre    braam
  bjerr - bjerre      bier
  móns - mónse        storm
  chat - chatte       kat
Of woorden een gefixeerd accent hebben is te zien aan hetzij een verdubbelde consonant (die aangeeft dat het accent op de vocaal vóór deze verdubbeling ligt), hetzij het feit dat een woord maar één lettergreep heeft (in dat geval is er geen andere lettergreep waar het accent naar toe zou kunnen verhuizen). Als eenlettergrepige woorden op een enkele consonant eindigen (zoals het laatste voorbeeld chat), wordt de eindconsonant voor het suffix -e verdubbeld (feitelijk wordt er zo een gefixeerd accent gecreëerd). In het algemeen geldt dat vocalen die gevolgd worden door een verdubbelde consonant, langer aangehouden worden. Dit verschil in vocaallengte is bij sommige woordparen distinctief (het is dan het enige verschil). Vergelijk:
  a. zefe  (met twee maal een korte e als
           in Nederlands bed)                bellen
  b. zeffe (eerste e klinkt lang: ze:fe)     vertellen

  a. rit  (als Nederlands riet)              machtig
  b. ritt (met lang aangehouden ie: rie:t)   riet
Veel resultatiefvormen worden op een onregelmatige manier gevormd; dit is in de woordenboeken aangegeven.

GENITIEF

De vorm van de genitief (tweede naamval) is afhankelijk van het soort woord:

  -ex     achter eigennamen en abstracte begrippen
  -er     achter persoonsnamen
  -ecÿr   achter zaak- en diernamen
  -óg     achter plaatsnamen (voor zover het een product betreft
           dat karakteristiek is voor die plaats)
De e in deze suffixen kan wegvallen als het substantief op twee of meer vocalen eindigt: krato - kratoer, maar roiy - roiyr). Voorbeelden:
  eigennamen:  Lerduex ef pitter
               Lerdu's fiets
               merater Hupsterex ef oto
               de auto van de heer Hupster
               Trendonex ef mirras
               de straten van (de stad) Trendon
  abstracta:   kult piaquix ef nešâftros
               de onschuld van onze vriendschap
  personen:    ef folluser oto
               vaders auto; de auto van de vader
               dena mosjeuser kasz
               de jassen van deze vrouw
               (eigenlijk: deze vrouw's jassen)
  zaaknamen:   ef boertecÿr helt
               de melk van de koe
               ef zuffusecÿr negs
               de pitten van/in de pruimen
  plaatsnamen: ef Trendonóg minnepirta
               Trendon's porselein; het porselein
                 van/uit Trendon
               Leidenóg blarâs
               Leidse kaas
Let op het verschil tussen
  a. Leidenex ef mirras    de straten van (de stad) Leiden
  b. Leidenóg blarâs       Leidse kaas
In a. wordt een gewone bezitsrelatie uitgedrukt: het betreft hier straten die in de stad Leiden te vinden zijn. In b. wordt een karakteristiek uitgedrukt: het gaat om een bepaald soort kaas; ook als deze kaas ergens anders dan in Leiden is gemaakt, heet het nog steeds 'Leidse kaas'.

In het westelijke deel van het Westspokanische taalgebied (en ook in het dialect van Tjemp) worden bezittelijke voornaamwoorden door een genitiefconstructie van de persoonlijke voornaamwoorden vervangen:

  kost pitter          mijn fiets
  gressex ef pitter    (eigenlijk: ik's fiets)
  (vergelijk: Jânex ef pitter  Jân's fiets)

  groft mimpits      zijn boeken
  doex ef mimpits    (eigenlijk: hij's boeken)
  (vergelijk: Jânex ef mimpits  Jân's boeken)

3. WERKWOORDEN

INFINITIEF EN TIJDEN

De infinitief eindigt altijd op -e. Deze e-vorm drukt ook de onvoltooid tegenwoordige tijd uit, in alle personen enkel- en meervoud. Er zijn dus geen werkwoordsvervoegingen, bijvoorbeeld:

  gress farte    ik loop
  kirro farte    wij lopen
  tu farte       jij loopt of jullie lopen
  eup farte      zij loopt
  óps farte      zij lopen
Andere tijdsvormen kunnen gevormd worden met behulp van de suffixen -a, -o, -u en -ui, die achter de zogenoemde wortelstam geplaatst worden (de wortelstam wordt verkregen door de laatste -e van de infinitief te halen). Bijvoorbeeld:
  voltooid/verleden:      gress farta
                          ik heb gelopen, ik liep
  ondergeschikt verleden: gress farto
                          ik had gelopen
  toekomend:              gress di fartu
                          ik zal lopen
  toekomend verleden:     gress di fartui
                          ik zou lopen
  irrealis:               gress fartui
                          ik zou gelopen hebben
Bovenstaand schema is zeer vereenvoudigd: in principe drukt -a uit dat een handeling heeft plaatsgevonden vóór het moment van spreken (voltooide of verleden tijd). -o drukt uit dat een handeling plaatsvond vóór een andere handeling, zoals in:
  Do reppa, den do trempo ef mimpit.
  Hij zei dat hij het boek gelezen had.
Het 'lezen' vond dus plaats vóór het 'zeggen'. Verder kan -o aangeven dat een gebeurtenis eenmalig plaatsgevonden heeft en dat een herhaling ervan onmogelijk of onwaarschijnlijk is, vergelijk:
  a. Petriy sterdo hols.
     Petriy is gisteren gestorven.
  b. Eft menester sterda hols.
     Gisteren is er een minister gestorven.
In a. gaat het om een met name genoemde persoon, die maar één keer in zijn leven kan sterven. In b. gaat het om een gebeurtenis die zich nog vaker kan herhalen, vandaar de voltooide tijd met -a.

-u drukt een toekomende tijd uit (de handeling zal binnenkort gaan plaatsvinden), en -ui drukt uit dat een handeling ná een andere handeling zal plaatsvinden, maar beide vinden plaats vóór het moment van spreken:

  Gress tiffa, den do di trempui ef mimpit.
  Ik wist dat hij het boek zou lezen.
De suffixen -u en -ui gaan altijd samen met de determinant di, die voor het predikaat geplaatst wordt. -ui kan echter ook zonder di gebruikt worden; in dat geval wordt er een irrealis uitgedrukt (de handeling ging niet door):
  Do trempui ef mimpit.    Hij zou het boek gelezen hebben.
  (maar dat heeft hij niet gedaan)
De suffixen -a en -u worden alleen gebruikt als de zogenoemde inversionele tijdsvorming onmogelijk of ongewenst is. Normaliter wordt de voltooide tijd niet met -a uitgedrukt, maar met een inversie waarbij het object vóór het predikaat komt te staan. En evenzo wordt de toekomende tijd meestal uitgedrukt met een inversie waarbij het werkwoord geheel vooraan de zin komt te staan. Vergelijk (het predikaat is rood):
   a. Elsa trempe ef mimpit.    Elsa leest het boek.
   b. Elsa ef mimpit trempe.    Elsa heeft het boek gelezen.
   c. Trempe Elsa ef mimpit.    Elsa zal het boek lezen.
Het vooraan plaatsen van een predikaat (als in c.) drukt in het Spokaans dus geen vragende zin uit (zoals in het Nederlands). Een vragende zin wordt uitgedrukt met het partikel aftel (letterlijk: is het dat...). Vergelijk c. met:
  Aftel Elsa trempe ef mimpit?    Leest Elsa het boek?
  Aftel trempe Elsa ef mimpit?    Zal Elsa het boek lezen?
Het subject (onderwerp) staat altijd vóór het object, maar het predikaat kan voor, tussen of achter deze twee elementen staan. Het is duidelijk dat de voltooide tijd niet met inversie gevormd kan worden als het object (OBJ) ontbreekt, want dan bestaat er geen oppositie 'PRED OBJ' en 'OBJ PRED'.

ASPECTEN

Verschillende aspecten kunnen met speciale aspectsmarkeerders uitgedrukt worden. Vergelijk:

  a. Gress ÿrôme.       Ik werk, ik ben aan het werk.
  b. Gress ÿrôme ek.    Ik ben aan het werk.
                        (= ben op dit moment bezig)
  c. Gress ÿrôme ra.    Ik werk. (= ik heb een baan)

  a. Petriy obezjere hups.       Petriy lacht hard.
  b. Petriy obezjere ek hups.
     Petriy is (nu) hard aan het lachen.
  c. Petriy obezjere ra hups.    Petriy lacht altijd hard.
     (= heeft de gewoonte om hard te lachen)
Ek geeft aan dat de gebeurtenis op dit moment plaatsvindt; ra drukt uit dat de handeling als een gewoonte of een voortdurend gegeven beschouwd moet worden. Ek en ra kunnen weggelaten worden als de precieze betekenis uit de context opgemaakt kan worden, of er niet toe doet.

Andere aspecten of tijdsvormen worden met hulpwerkwoorden gevormd. Tussen hulp- en hoofdwerkwoord staat het voorzetsel beri (om te). Bijvoorbeeld:

  Do kurre beri obezjere.          Hij kan lachen.
  Do aenollafyte beri obezjere.
  Hij doet niets anders dan lachen.

  Do  oske      beri  vende kolofâtas  ðÿm    kasz.
  hij is-gewend om-te gaan  's-winters zonder jassen
  Hij is gewend om 's winters zonder jas te lopen.

PASSIEF

Passieve (lijdende) vormen worden gemaakt met de suffixen -lije of -litâ. -Lije wordt gebruikt als het object een passief subject wordt, en -litâ wordt gebruikt als het indirecte object (meewerkend voorwerp; in de Spokanistiek wordt dit zinsdeel een echo genoemd) een passief subject wordt. Vergelijk:

  a. Petriy kette [enn] ef mimpit ón Elsa.
     Petriy geeft het boek aan Elsa.

  b. Ef mimpit kettelije pai Petriy ón Elsa.
     Het boek wordt door Petriy aan Elsa gegeven.

  c. Elsa kettelitâ pai Petriy enn ef mimpit.
     Aan Elsa wordt door Petriy het boek gegeven.
In c. wordt het object ef mimpit als zodanig gemarkeerd met het woordje enn. Dit mag in de actieve variant (in a.) eventueel ook gedaan worden, maar dat gebeurt in principe alleen als het niet duidelijk is welk element als object begrepen moet worden.
Een passieve vorm vereist altijd een agens, gemarkeerd met pai (= door). Als zo'n agens ontbreekt, moet het woordje blul (eigenlijk 'er') als een 'leeg' subject toegevoegd worden. Vergelijk:
  a. Jân nert invóbelije pai Elsa.
     Jân wordt niet uitgenodigd door Elsa.
  b. Jân nert invóbelije blul. =
  c. = Blul nert invóbelije Jân.
     Jân wordt niet uitgenodigd.
Blul kan staan op de positie van de oorspronkelijke agens (zoals in b.), maar er kan ook inversie plaatsvinden, zoals in c. De keuze tussen b. en c. is dialectisch en stilistisch bepaald (de schrijftaal geeft de voorkeur aan de geïnverteerde vorm in c.)

HULPWERKWOORDEN EN STAMMEN

Modale hulpwerkwoorden kunnen vervangen worden door modale suffixen die aan de grammaticale stam worden gehecht. De grammaticale stam wordt in principe gevormd door de infinitief-e weg te laten (dan is de grammaticale stam identiek aan de wortelstam, zie boven). Maar stemhebbende eindconsonanten worden nu door stemloze tegenhangers vervangen, volgens het schema:

  d en ð worden t    dd wordt tt     h en j worden t (als ze
  b      wordt  p    bb wordt pp         direct achter een
  š en z worden s    zz wordt sst        vocaal staan)
  v      wordt  f    vv wordt fft
Bijvoorbeeld:
  infinitief     wortelstam    gramm.stam
  farte          fart-         fart          lopen
  melde          meld-         melt          zijn
  vlazze         vlazz-        vlasst        organiseren
  fesmikkelše    fesmikkelš-   fesmikkels    volhouden
Wortelstamen kunnen nooit als zelfstandig woord optreden (vandaar het streepje erachter; ze worden altijd gevolgd door een suffix). Grammaticale stammen zijn zelfstandig opererende woorden, en daarom moeten de stemhebbende klanken in stemloze tegenhangers veranderd worden, omdat Spokanische woorden nooit op een stemhebbende consonant kunnen eindigen. Als grammaticale stammen opereren als zelfstandig woord, hebben ze onder meer de betekenis van een voltooid deelwoord, zoals in:
  Do  nert nutavy    ef  chafost, kuramerr na eft ÿrtsiy pjano.
  hij niet horen-wil het lied,    gespeeld op een valse  piano
  Hij wil het lied, gespeeld op een valse piano, niet horen.
Het volt.deelw. kuramerr (= gespeeld) komt van de infinitief kuramerre (spelen), en is in feite de grammaticale stam.

Een grammaticale stam kan onregelmatig gevormd worden als weglating van de eind-e leidt tot een onuitspreekbare consonantgroep, bijvoorbeeld (de onuitspreekbare vorm staat tussen [..]):

  xalbre - [xalbr] - xalber         uitkomen (van knoppen)
  koldre - [koldr] - kolt           werpen, gooien
  ahoqugme - [ahoqugm] - ahoqugg    schrikken
Ook bij andere werkwoorden kan een grammaticale stam onregelmatig zijn. Vergelijk de regelmatige vorming in a. met de onregelmatige vorming in b.:
  a. ÿfalye - ÿfaly       berusten op
  b. lejonye - lejonyt    dineren
Modale suffixen zijn onder meer:
  hulpwerkwoord    enkelv.   meerv.
  kurre            -ecû      -ecos     kunnen
  perke            -ât       -ûs       moeten
  geldre           -og       -ÿt       mogen
  probare          -avy      -aves     willen
Alle modale suffixen hebben dubbelvormen: er wordt onderscheid gemaakt tussen enkelvoudige en meervoudige subjecten:
  gress arfine - kirro arfine         ik kom - wij komen
  gress arfinavy - kirro arfinaves
     ik wil komen - wij willen komen
De betekenis van deze suffixen is niet altijd geheel identiek aan de opgesomde hulpwerkwoorden. Zo kan kurre (kunnen) uitdrukken dat iemand iets heeft geleerd, terwijl de suffixen -ecû/-ecos betekenen dat de omstandigheden zodanig zijn dat een handeling uitgevoerd kan worden. Vergelijk:
  Do nert kurre beri trempe.    Hij kan niet lezen.
  (omdat het te donker is, of omdat hij het nooit heeft geleerd)
  Do nert trempecû.             Hij kan niet lezen.
  (omdat het te donker is)
Let op dat tu zowel 'jij' als 'jullie' kan betekenen. Dit onderscheid valt weg bij een gewone werkwoordstijd in a., maar de modale suffixen maken wel onderscheid tussen enkel- en meervoud (in b.):
  a. Tu tempe ef mimpit.
     Jij leest het boek/jullie lezen het boek.
  b. Tu trempât ef mimpit. - Tu trempûs ef mimpit.
     Jij moet het boek lezen. - Jullie moeten het boek lezen.
Als modale suffixen gebruikt worden, is er geen mogelijkheid meer om de infinitief-e te vervangen door een tijdssuffix (-a, -o, -u of -ui). Een tijd kan dan alleen nog uitgedrukt worden met inversie, of we moeten een hulpwerkwoord in plaats van een modaal suffix gebruiken, bijvoorbeeld:
  a. Gress probara beri trempe ef mimpit.
  b. Gress ef mimpit trempavy.
  c. Gress ef mimpit probara beri trempe.
  Ik heb het boek willen lezen.
In a. wordt het modale hulpwerkwoord probare (willen) gebruikt, tezamen met het suffix -a dat een voltooide tijd uitdrukt (trempe is een infinitief na het voorzetsel beri). In b. wordt het modale suffix -avy (willen) gebruikt, en de voltooide tijd blijkt uit de volgorde OBJ PRED. In c. is de voltooide tijd dubbel uitgedrukt: met -a in probara, en met de volgorde OBJ PRED. We kunnen hier niet verder ingaan op de subtiele betekenisverschillen tussen deze drie zinnen.

VOLTOOID DEELWOORD

Het voltooid wordt op vier verschillende manieren gevormd:

  1. suffix -or achter de wortelstam
  2. de grammaticale stam zonder suffix, met een concreet substantief als antecedent
  3. de grammaticale stam met suffix -er, met een abstract substantief als antecedent
  4. de grammaticale stam met suffix -âx, voor alle substantieven in het meervoud
Het volt.deelwoord op -or kan alleen attributief (als bijvoegelijk naamwoord) gebruikt worden:
  ef hantror argerat    de gesloten deur
  eft verfutor ferdu    een geverfde stoel
Het volt.deelwoord dat afgeleid is van de grammaticale stam (b., c. en d.) wordt vooral in elliptische bijzinnen gebruikt:
   concreet:
   sectâ, lilt pliyfon fes Spooksoliy, ...
   droge witte wijn, dikwijls gedronken in Spokanië, ...
   Dena kafnutos, megg lo hyc, melde Nettletonex ef aðiyk
     qummertiyn.
   Dit concert, met overgave uitgevoerd, is Nettletons
     laatste werk.

   abstract:
   ef jafartos, noi eftarser fes 1990 tur iftam ral, ...
   de bemiddeling, niet gelukt in 1990, maar nu wel, ...

   meervoud:
   kost kuls, âlpâx fes 1932, ...
   mijn schuren, gebouwd in 1932, ...
   Ef leldasts zirde bintâx kaf ef pazzosti.
   De gevangenen liggen vastgebonden op de grond.
Het volt.deelwoord dat afgeleid is van de grammaticale stam kan soms ook attributief gebruikt worden om emfase (nadruk) uit te drukken. Vergelijk het gewone volt.deelwoord op -or in a. met de emfatische uitdrukking in b.:
  a. eft ÿjor fronta   een gerimpeld gezicht (met enkele rimpels)
  b. ef ÿt fronta      een gezicht vol met rimpels

  a. ef trempor mimpits    de gelezen boeken
  b. ef trempâx mimpits    de kapotgelezen boeken
De emfatische vormen in b. zijn dikwijls gelexicaliseerd (ofwel: ze zijn als zodanig in het woordenboek opgenomen).

In plaats van een predikatief gebruikt volt.deelwoord wordt meestal een passief (in a.) of een bijvoegelijk naamwoord (in b.) gebruikt. Een voltooid deelwoord (c.) is hier ongrammaticaal:

  a. Blul ef ferdu verfutelije.    De stoel is geverfd.
  b. Ef ferdu melde lâverfuor.     De stoel is van-verf-voorzien.
  c. *Ef ferdu melde verfutor/verfut.

  a. Blul ef argerats clošelije.    De deuren zijn gesloten.
  b. Ef argerats melde closs.       De deuren zijn dicht.
  c. *Ef argerats melde clošor/closâx.
De a-voorbeelden drukken primair een afgesloten handeling uit, terwijl de b-voorbeelden primair een eigenschap van de stoel resp. de deuren uitdrukken. Het bijv.naamwoord lâverfuor is met lâ--or afgeleid van het substantief verfu 'verf'. Hier is -or dus geen aanduiding voor een volt.deelwoord (in dat geval zou het werkwoord *lâverfue moeten bestaan, en dat is niet zo).

Ook intransitieve werkwoorden kennen een volt.deelwoord, vergelijk:

  ef trempor mimpits    de gelezen boeken
  ef fartor merater     de man die gelopen heeft
                        (letterlijk: de gelopen man)
Veel werkwoorden hebben slechts één volt.deelwoord in plaats van 4 verschillende vormen. Zo'n volt.deelwoord in onregelmatig en vervangt de 4 regelmatige vormen. Bijvoorbeeld: het werkwoord stinde (schrijven), volt.deelwoord is stindas (geschreven), en niet *stindor, *stint, *stinter en *stintâx.

TEGENWOORDIG DEELWOORD

Het tegenwoordig deelwoord wordt gevormd door het suffix -lira achter de infinitief te voegen:

  ef merrelira efanty     het spelende kind
  ef burelira sérts       de brandende huizen
  Do arfine pittelira.    Hij komt fietsende.
                          (d.w.z. met de fiets)
Het werkwoord melde (zijn) wordt nooit met het tegenw.deelwoord gecombineerd:
  Do fartelira.    Hij is lopende.
  (en niet: *Do melde fartelira.)
In dit laatste voorbeeld is fartelira dus geen infinitief maar een 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd. De -e in fartelira drukt dus de tegenwoordige tijd uit. Dit tijdsuffix kan door andere tijdsuffixen vervangen worden:
  voltooide tijd:   Do fartalira.       Hij was lopende.
  toekomende tijd:  Do di fartulira.    Hij zal lopende zijn.
En zo kunnen de lira-vormen met behoud van het tijdsuffix ook attributief gebruikt worden:
  ef merrelira efanty   het spelende kind = het kind dat speelt
  ef merralira efanty   het kind dat gespeeld heeft
  ef merrulira efanty   het kind dat zal spelen
Het suffix -lira heeft veel gebruiksmogelijkheden: zie ook 'Bijwoorden en bijvoegelijke naamwoorden' en 'Bijzinnen' hieronder.

4. BIJWOORDEN EN BIJVOEGELIJKE NAAMWOORDEN

VIJF RELATIES

De meeste Spokaanse woorden die als bijvoegelijke naamwoorden beschouwd worden kunnen ook als bijwoord optreden. Bijv.naamwoorden en bijwoorden vormen één woordsoort: de complettieven. Zij kunnen 5 verschillende relaties aangaan:

1. attributieve relatie

Het complettief staat als bepaling vóór een substantief:

  ef vita oto    de snelle auto
2. subjectieve relatie

Het complettief staat direct achter het predikaat en vormt een bepaling bij het subject:

  Do trije beri pónze ielba.
  Hij probeert rijk te worden. (hij doet zodanige
    pogingen dat hij de eigenschap 'rijk' gaat krijgen)
  Ef vildul lelde lutt.    De boom groeit krom.
  (het groeien gebeurt op een zodanige manier dat de boom de
    eigenschap 'krom' gaat krijgen)
3. objectieve relatie

Het complettief staat direct achter het object en vormt hier een bepaling bij; het complettief wordt voorafgegaan door de determinant lo (eigenlijk het voorzetsel 'zoals'):

  Do byte ef chat lo ronter-blotter.
  Hij slaat de kat bont en blauw.
  Eup munke ef luktôsta lo kÿpony.
  Ze hangt de was te drogen. (ze hangt de was zodanig
    op dat deze de eigenschap 'droog' krijgt)
  Gress tânpe ef kariy klôp lo frûx.
  Ik laat het lelijke beeldje kapot vallen.
4. predikatieve relatie

Het complettief staat direct achter het predikaat en vormt hier een bepaling bij (het complettief zegt iets over de manier waarop de handeling plaatsvindt):

  Eup obezjere tarr.              Ze lacht luid.
  Do trempe lôftquar ef mimpit.   Hij leest het boek langzaam.
Een complettief dat direct achter een predikaat staat kan ook een subjectieve relatie uitdrukken (zie punt 2.). Hierdoor kan er ambiguïteit ontstaan. Deze ambiguïteit kan gedeeltelijk opgeheven worden door een subjectief complettief met de determinant lo te markeren (analoog aan objectieve complettieven, zie punt 3.). Vergelijk:
  a. Do scemre crôg.
     1. Hij schreeuwt hees.
        (predikatief: zijn geschreeuw klinkt hees)
     2. Hij schreeuwt zich hees.
        (subjectief: door het schreeuwen wordt hij hees)

  b. Do scemre lo crôg.  (alleen subjectief, betekenis 2.)
5. adjectieve relatie

Het complettief staat als bepaling vóór een ander compl. en vormt hier een bepaling bij:

  ef purfillus hupster sért
  het verschrikkelijk grote huis
  Ef vildul lelde kviksiy lutt.
  De boom groeit gevaarlijk krom.
  Gress verfute ef krur lo féra mesâ.
  Ik verf de muur fel groen.
  Lerdu trempe riyfain ypâramiy sener mimpits.
  Lerdu leest zijn boeken altijd nauwkeurig.
In dit laatste voorbeeld wordt riyfain beschouwd als een nadere bepaling van ypâramiy.

MEERVOUDSVORMEN

Bij complettieven die eindigen op de suffixen -iy of -lira (dus geen tegenwoordige deelwoorden die toevallig ook op -lira eindigen!) wordt onderscheid tussen enkel- en meervoud gemaakt: bij attributief, subjectief en objectief gebruik (1. - 2. - 3. hierboven) krijgen zij een -n; bij predikatief en adjectief gebruik (4. - 5.) krijgen zij een -m:

  ef kariy tubôs -  ef kariyn tubôsz
  de lelijke vrouw - de lelijke vrouwen

  Qurt verfute ef argerat lo kariy. -
    Qurt verfute ef argerats lo kariyn.
  Qurt verft de deur lelijk. - Qurt verft de deuren lelijk.

  Do chafoste kariy. - Óps chafoste kariym.
  Hij zingt lelijk. - Zij zingen lelijk.

  ef katšeriy kariy efanty - ef katšeriym kariyn efantys
  het afschuwelijk lelijke kind - de afschuwelijk lelijke
    kinderen
Geografische namen op -iy blijven echter onveranderd:
  ef spooksoliy kelte - ef spooksoliy keltes
  de Spokanische boer - de Spokanische boeren
Bij complettieven kan er een zogenoemd extern meervoud uitgedrukt worden: als twee substantieven nevengeschikt zijn, en een complettief vormt een bepaling bij beide substantieven, wordt dit expliciet met een suffix uitgedrukt, vergelijk:
  a. ef blakker chat ur hurt    de witte kat en hond
                                (alleen de kat is wit)
  b. ef blakkers chat ur hurt   de witte kan en witte hond
TRAPPEN VAN VERGELIJKING

De trappen van vergelijking worden gevormd met de vier woordjes terat, oras, oiba en tom, achter het complettief:

  vergrotende trap:    ef hupster terat sért
                       het grotere huis
  overtreffende trap:  ef hupster oras sért
                       het grootste huis
  verkleinende trap:   ef hupster oiba sért
                       het minder grote huis
  minste trap:         ef hupster tom sért
                       het minst grote huis
Ook:
  Bô sért melde hupster oras.    Dit huis is het grootst.
  Gress melde belt oiba dus kost frera.
  Ik ben minder klein dan mijn broer.
Het laatste voorbeeld impliceert dat zowel mijn broer als ik 'klein' zijn. Vergelijk:
  Gress melde hupster terat dus kost frera.
  Ik ben groter dan mijn broer.
Dit impliceert dat zowel mijn broer als ik groot zijn. Willen we uitdrukken dat ik qua lengte boven mijn broer uitsteek, zonder dat we een uitspraak doen over de kwalificaties 'groot' of 'klein', dan moet een Ideoantoniem gebruikt worden. Zie hieronder.

Verscheidene complettieven hebben onregelmatige (niet-verwante) trappen van vergelijking, zoals:

   basis   vergrotend  overtreffend  verkleinend    minst 
   tildâ   albam       derriy        ðormt          apecc 
   slecht  slechter    slechtst      minder slecht  minst slecht
   ligt    *           hos           *              grus  
   licht               lichtst                      minst licht
   (licht van kleur)
   jÿrs    krajyn      ibréf         *              *     
   innig   inniger     innigst
De vormen in de met * gemarkeerde kolommen zijn regelmatig.

De trap van overmatigheid wordt uitgedrukt met de resultatiefvorm van een complettief. Evenals bij substantieven, wordt de resultatief gevormd door accentverschuiving (= verdubbeling van de consonant achter de geaccentueerde vocaal). Bij complettieven met een gefixeerd accent wordt meestal het suffix -e gebruikt. Vergelijk:

  a. Do ufire otlôgt.   Hij rijdt wild.
  b. Do ufire otlôggt.  Hij rijdt te wild.

  a. ef féra armâtat    het felle licht
  b. ef férae armâtat   het [al] te felle licht
Bij emfase of tegenstelling kan de trap van overmatigheid ook met het partikel ber ([veel] te) uitgedrukt worden:
  Do ufire jazy ber otlôgt.   Hij rijdt echt veel te hard.
  ef ber eng bof              de veel te nauwe broek
  Ef kelbra melde ÿrô ber hupster furt ef mittus.
  De tafel is nèt te groot voor de kamer.
VERBALISATIE

Een complettief kan als werkwoord optreden nadat er een infinitief-e aan is toegevoegd:

  quista - Ef quiste.            goed - Het is goed.
  kinur - Elsa kinure.           ziek - Elsa is ziek.
  hupster - Do hupstere.         groot - Hij wordt groot/groter.
  kjupt - Gress kjupte ef helt.  warm - Ik verwarm de melk.
Als het suffix -e het werkwoord melde (zijn) vervangt, bestaan er meestal ook nog de suffixen -are (worden) en -ÿne (blijven):
  Elsa kinure. - Elsa kinurare. - Elsa kinurÿne.
  Elsa is ziek. - Elsa wordt ziek. - Elsa blijft ziek.
Zulke geverbaliseerde complettieven gedragen zich als echte werkwoorden: zij kunnen in alle tijden en modaliteiten gebruikt worden:
  Do knôfare. - Do knôfaravy.
  Hij wordt bekend. - Hij wil bekend worden.
  Elsa kinure. - Elsa kinura.
  Elsa is ziek. - Elsa is ziek geweest.

5. TELWOORDEN

TWEE SYSTEMEN

Het systeem van de telwoorden is nogal gecompliceerd. Er bestaan zogenoemde stamwoorden voor 1 t/m 6, 8 t/m 14 en 36. De getallen 14 en 36 worden in de Spokanische godsdienst (Ergynne) als 'heilig' beschouwd. Alle overige getallen worden van de stamwoorden afgeleid, bijvoorbeeld:

  15 = erg-ér                  veertien-één
   7 = heferg (= holfe-erg)    half-veertien
  26 = erg-tesen               veertien-twaalf
  28 = tenerg  (= ten x erg)   twee (maal) veertien
Na de getallen 1, 5, 14 en 36 staat het substantief in het enkelvoud:
  ten ferdus - hent ferdu    twee stoelen - vijf stoelen
Hent betekent ook 'hand' en kan vervangen worden door vÿr. Hierachter komt wel een meervoud: vÿr ferdus (vijf stoelen). Als 'vijf' in cijfers geschreven wordt, zijn er twee mogelijkheden:
  5 (hent) efanty = 5 (vÿr) efantys     5 kinderen
Als we willen zeggen 'vijf handen', wordt dit vÿr hents, en niet *hent hent. Voor het getal 2 bestaan twee woorden: ten en perdÿr. Perdÿr betekent ook 'beide'.
Naast dit ingewikkelde telsysteem is er ook een simpeler systeem in gebruik, waarbij de tientallen en eenheden apart genoemd worden. Vergelijk:
       oud systeem                    nieuw systeem            
  17   erg-dur (veertien-drie)        main-heferg (tien-zeven)
  38   rân-ten (zesendertig-twee)     dursa-âke (dertig-acht)
RANGTELWOORDEN

In elliptische constructies of in zakelijke teksten wordt een rangtelwoord gevormd met het suffix -tef:

  ef durtef sért = ef 3f sért            het derde huis
  ef pérsatef moplariy = ef 100f moplariy
  het honderdste ongeluk
In literaire teksten wordt een predikatief telwoord gebruikt:
  Dena moplariy melde fârtef lelmo tof.
  dit  ongeluk  is    vierde deze  dag
  Dit is het vierde ongeluk vandaag.
Verder kent het Spokaans nog een soort complettief telwoord, gevormd met het suffix -iy (enkelvoud) of -iym (meervoud):
  a. Groft walers pe    duriym   lo  Lerdu.
     zijn  zonen  heten de-derde als Lerdu
     (te interpreteren als: 'van zijn zonen heet de derde Lerdu')
     Zijn derde zoon heet Lerdu.

  b. Groft waler pe hentiy lo Petriy.
     Zijn vijfde zoon heet Petriy.
In b. staat waler in het enkelvoud, omdat het telwoord hent zo'n enkelvoud vereist (zie boven). Vandaar dat hentiy de meervoudsmarkeerder -m mist.

Voor een uitgebreid overzicht van alle telwoorden wordt verwezen naar het bestand Telwoorden en Rekenen.

6. BIJZINNEN

BETREKKELIJKE BIJZINNEN

Betrekkelijke bijzinnen kunnen op twee manieren gevormd worden:

1 - met een betrekkelijk voornaamwoord

     (refereert aan een concreet substantief enkelvoud)
  sem  (refereert aan een abstract substantief enkelvoud)
  mit  (refereert aan een meervoudig substantief)
Een betr.voornaamwoord staat altijd op de positie waar subject, object of voorz.bepaling gewoonlijk staan. Het voornaamwoord hoeft daarom niet per se het eerste woord van de bijzin te zijn (zoals dat in het Nederlands het geval is). In het Spokaans hebben hoofdzinnen en bijzinnen dus een identieke woordvolgorde. Een bijzin met een betr.voornaamwoord komt altijd achter de hoofdzin.

2 - met het betrekkelijke suffix -lira

Het suffix -lira wordt in principe achter het hulpwerkwoord in de bijzin gevoegd. Ontbreekt dit, dan komt het achter het hoofdwerkwoord in de bijzin. Een bijzin met -lira komt altijd direct achter het antecedent in de hoofdzin.

In het volgende voorbeeld fungeert als object, en daarom staat het op de gewone objectpositie achter het werkwoord. De lira-bijzin staat direct achter het antecedent, en breekt de hoofdzin dus open (in de glos betekent REL = relatief suffix):

  a. Ef  mimpit melde kaf ef kelbra, tu  gvârce té.
     het boek   is    op  de tafel,  jij zoekt  dat
  b. Ef mimpit, tu  gvârcelira, melde kaf ef kelbra.
     het boek,  jij zoekt-REL   is    op  de tafel
  Het boek, dat je zoekt, ligt op tafel.
Als het antecedent in de hoofdzin iets anders is dan een subject, wordt het voorafgegaan door de determinant ki, als de bijzin een betr.voornaamwoord bevat. Vergelijk:
  a. 1. Mâx cÿrlôpe ki Kers, té melde kost ÿksaner.
     2. Mâx cÿrlôpe Kers, meldelira kost ÿksaner.
     Mâx groet Kers, die mijn buurman is. (Kers is mijn buurman)

  b. 1. Mâx cÿrlôpe Kers, té melde kost ÿksaner.
     2. Mâx, meldelira kost ÿksaner, cÿrlôpe Kers.
     Mâx, die mijn buurman is, groet Kers.
In b.1. ontbreekt het woordje ki, en daarom mogen we aannemen dat het betr. voornaamwoord verwijst naar het subject Mâx. Omdat lira-bijzinnen altijd direct achter het antecedent volgen, is het ook zonder de toevoeging van ki duidelijk wat het antecedent is (zie a.2. en b.2.).

Een betr.bijzin die gevormd is met een betr.voornaamwoord kan nooit in een hoofdzin ingebed worden. De volgende constructie is dus fout:

  *Mâx, té melde kost ÿksaner, cÿrlôpe Kers.
Let nog op de volgende eigenaardigheid: de tijdsuffixen -a, -o, -u en -ui, die normaliter achter het hulpwerkwoord staan, komen achter het hoofdwerkwoord zodra het hulpwerkwoord het suffix -lira krijgt:
  a. ef moter, do  nert kurra  beri riffe     té
     de motor, hij niet kan-VT te   repareren die

  b. ef moter, do  nert kurrelira beri riffa
     de motor, hij niet kan-REL   te   repareren-VT

  de motor die hij niet heeft kunnen repareren
REL = relatief suffix -lira
VT = suffix -a voor de voltooide of verleden tijd

ONDERGESCHIKTE BIJZINNEN

De relatie tussen een hoofdzin en een ondergeschikte bijzin kan op twee manieren worden uitgedrukt:

  1. met een onderschikkend voegwoord aan het begin van de bijzin;
  2. met een onderschikkingspartikel direct vóór het predikaat in de hoofdzin en een speciale uitgang aan het predikaat in de bijzin:
    -ilóme    in actieve zinnen
    -ilomije  in passieve zinnen (met object als passief subject)
    -ilomitâ  in passieve zinnen (met echo als passief subject)
    
    Deze suffixen komen achter de grammaticale stam.
Vergelijk:
  Eup quardere kirro éfti, er eup mariane. =
  = Eup er    quardere kirro éfti,      eup marianilóme.
    ze  SINDS bezoekt  ons   niet-meer, ze  getrouwd-is-ONDERSCH
  Ze bezoekt ons niet meer, sinds ze getrouwd is.

  Ef mirra melde hârg, janof eft oto enn ool perde. =
  = Ef mirra ma      melde hârg,      eft oto  enn ool
    de weg   DOORDAT is    glibberig, een auto OBJ olie
    pertilóme.
    verloor-ONDERSCH
  De weg is glibberig, doordat een auto olie heeft verloren.

  a. Do zerfe, faroft do pai tu dakrelije. =
  b. = Do  gôf   zerfe, do  pai  tu  dakkilomije.
       hij alsof kijkt, hij door jou beledigd-wordt-ONDERSCH
  Hij kijkt alsof hij door jou beledigd is.
In a. en b. staat pai tu (door jou) vóór het predikaat, en zodoende wordt hier een voltooide tijd uitgedrukt. Het werkwoord dakre (beledigen) krijgt in a. de passieve uitgang -lije: dakrelije (beledigd worden); in b. wordt -ilomije aan de grammaticale stam dakk gehecht.

Als er een hechte verbinding tussen hoofd- en bijzin is, en de bijzin staat achter de hoofdzin, wordt er in principe een onderschikkingsdeterminant gebruikt. Staat een bijzin vóór de hoofdzin, of staat deze er geheel los van, dan wordt een voegwoord gebruikt, zoals in:

  Er eup mariane, eup quardere kirro éfti.
  Sinds ze getrouwd is bezoekt ze ons niet meer.

  Ef mirra melde hârg mitulanis? -
    - Janof eft oto enn ool perde.
  Waarom is de weg glibberig? -
    - Omdat een auto olie heeft verloren.
Omdat de bijzinssuffixen -ilóme, -ilomije en -ilomitâ achter de grammaticale stam komen en er daarom geen tijdsuffix (-a, -o enz.) aangehecht kan worden (want die komen altijd achter de wortelstam), kan de tijd in een bijzin alleen met inversie uitgedrukt worden. Is dat onmogelijk of ongewenst, dan kan de bijzin alleen met een voegwoord gevormd worden, zodat de bijzinssuffixen achterwege blijven.

VERGELIJKENDE BIJZINNEN

Vergelijkende bijzinnen worden gevormd met een dubbel voegwoord:

  Gress melde lo hupster lo Jân.    Ik ben even groot als Jân.
  Tôje eft hurt frân eft zlako zôlumôtecos.
  Noch een hond noch een slang kan vliegen.
Let in het laatste voorbeeld op het volgende: in het Nederlands staat het werkwoord na 'noch...noch' in het enkelvoud, in het Spokaans in het meervoud (blijkt uit het suffix -ecos, het enkelvoud zou -ecû zijn).

DAT-ZINNEN

Het grammaticale voegwoord den (dat) kan vervangen worden door het suffix -lira. Vergelijk ook de vorming van betrekkelijke bijzinnen hierboven:

  Gress tiffe, den do arfine mas. =
  = Gress tiffe, do arfinelira mas.
  Ik weet dat hij morgen komt.

  Do zjoffe, den dena lift melde groft follus. =
  = Do zjoffe, dena lift meldelira groft follus.
  Hij beweert dat die grijsaard zijn vader is.

7. VRAAGZINNEN

VRAAGSUFFIXEN

In plaats van een vragend voornaamwoord wordt dikwijls een vraagsuffix aan de grammaticale stam gevoegd:

  Hojelka tu arfine? = Tu arfinelka?    Wanneer kom je?
  Gÿrs zâre ÿr? = Gÿrs zârÿra?          Waar woont u?
Let op dat vragende zinnen dezelfde woordvolgorde hebben als bevestigende zinnen. Let op het volgende verschil:
  a. Tu krÿše lomp? = Tu krÿsompiy?    Wie bel jij?
  b. Lomp krÿše tu?                    Wie belt jou?
In a. is tu het subject, in b. het object. In het Spokaans blijkt dit verschil uit de volgorde: het subject staat altijd vóór het object. In het Nederlands blijkt dit verschil uit de vorm: jij vs. jou, en uit de werkwoordsvervoeging: bel vs. belt.

JA/NEE-VRAGEN

Vraagzinnen waarin een vragend voornaamwoord of een vraagpartikel ontbreekt (de zogenoemde ja/nee-vragen), worden ingeleid met het betekenisloze partikel aftel:

  Tu arfine mas. - Aftel tu arfine mas?
  Jij komt morgen. - Kom jij morgen?

  Ef stâgos zurrere kol pert? - Aftel ef stâgos zurrere pert?
  Hoe lang duurt de voorstelling? - Duurt de voorstelling lang?
In lange vragen, waar het vragend voornaamwoord pas laat aan het einde van de zin komt, kan men de zin met aftel beginnen, om aan te geven dat we met een vraag te doen hebben (vooral in de spreektaal):
  Aftel do  ef  môntyos  tyre      lelmo tof lef lomp?
  VRAAG hij het probleem bespreekt deze  dag met wie
  Met wie heeft hij het probleem vandaag besproken?
INDIRECTE VRAGEN

Indirecte vragen beginnen eveneens met aftel, maar bovendien krijgt het predikaat dikwijls een suffix:

  -ât/-âte   bij een enkelvoudig subject
  -ûs/-ûse   bij een meervoudig subject

  a. Aftel ef bidale?    Regent het?
  b. Do linne, aftel ef bidalât[e].
     Hij vraagt of het regent; Hij vraagt "regent het?"
Andere indirecte vragen met een vraagpartikel in plaats van aftel:
  a. Tu lamire ón kluft?   Waarnaar verlang je/verlangen jullie?
     (letterlijk: jij verlangt naar wat?/jullie verlangen
     naar wat?)

  b. Do linne, tu lamirûs[e] ón kluft.
     Hij vraagt waarnaar jullie verlangen.
Vergelijk b. met:
  c. Do  tiffe, kluft tu  lamire   ón   ef
     hij weet   wat   jij verlangt naar het
     Hij weet waarnaar je verlangt.
In b. staat een vragende zin; het vragend voornaamwoord kluft staat op de normale plaats in de voorzetselbepaling ón kluft (naar wat). In c. staat een bijzin; hier treedt kluft als voegwoord op, en daarom moet het aan het begin van de bijzin staan. Tegelijkertijd is kluft een deel van de voorzetselbepaling ón kluft, die achter het predikaat moet staan. Kluft is nu als het ware uit deze bepaling gehaald en vooraan geplaatst, en de lege positie na het voorzetsel ón is opgevuld met de 'dummy' ef (een betekenisloos pers.voornaamwoord, slechts dienend om de voorz.bepaling compleet te maken).

INVERSIE

Korte vraagjes in de spreektaal worden soms met inversie gevormd. De zinsmelodie moet duidelijk maken dat het hier om een vraag gaat, en niet om een toekomende tijd (die immers óók met inversie wordt gevormd):

  a. Arfine óps mas?    Komen ze morgen?
  b. Arfine óps mas.    Ze zullen morgen komen.
Een combinatie van toekomende tijd en vraag wordt op de normale manier met aftel uitgedrukt:
  Aftel arfine óps mas?    Zullen ze morgen komen?

8. VOORNAAMWOORDEN

PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN

Het Spokaans kent persoonlijke voornaamwoorden van het eerste niveau en van het tweede niveau. In principe worden de pers.voornaamwoorden van het eerste niveau voor alle functies gebruikt: subject, object, echo en in voorzetselbepalingen:

  Do zerfe eup. - Eup zerfe do.
  Hij ziet haar. - Zij ziet hem.
  Kirro merre lef óps. - Óps merre lef kirro.
  Wij spelen met hun. - Zij spelen met ons.

  Gress kette ef mimpit ón do.
  Ik geef het boek aan hem; Ik geef hem het boek.

  Ef chat melde kaf ef kelbra ur ef hurt melde zjoba ef/kâ.
  De kat zit op de tafel en de hond zit eronder.
  (letterlijk: zit onder het).
Pers.voornaamwoorden van het tweede niveau kunnen als object gebruikt worden indien object en subject anders door hetzelfde voornaamwoord uitgedrukt zouden worden. In plaats van *do zerfe do (hij ziet hem) zeggen we:
  Do zerfe zirrel.    Hij (= Piet) ziet hem (= Jan).
Ook als het onduidelijk is dat een bepaald zinsdeel als object fungeert kan er voor het tweede niveau gekozen worden:
  Gress styne, fimpt idequppelira.
  Ik geef toe dat ik jou belazerd heb.
In de lira-bijzin is het subject gress weggelaten omdat dit identiek is aan het subject in de hoofdzin. Het pers.voornaamwoord 2e niveau fimpt geeft nu aan dat dit het object bij idequppe (belazeren) is. Vergelijk deze zin met:
  Gress styne, tu idequppelira.
  Ik geef toe dat jij [mij] belazert.
In deze zin wordt tu (1e niveau!) allereerst als het subject begrepen.

Resultatief

Pers.voornaamwoorden van het 2e niveau kunnen een resultatieve vorm krijgen, vergelijk:

  a. Do byte óps/hifde.    Hij slaat hen.
  b. Do byte hiyfté.       Hij slaat hen dood.
     (het 'slaan' heeft een definitief resultaat)
In a. is er een keuze tussen 1e en 2e niveau mogelijk. Van de basisvorm hifde kan de resultatieve vorm hiyfté worden afgeleid. Van óps bestaat zo'n afleiding echter niet.

Passieve afleiding

Van de pers.voornaamwoorden 1e niveau bestaat een zogenoemde passieve afleiding, die zich kenmerkt door vocaalwisseling + -e, zoals gress - gróse (ik), do - dôe (hij) of tu - tûe (jij, jullie). De passieve afleiding wordt gebruikt in de volgende gevallen:

  a. passieve zinnen:   Blul luktelije dôe.
                        Hij wordt gewassen.
  b. gebiedende wijs:   Lukte-tûe ef oto!
                        Was de auto!
  c. overwegende wijs:  Prate-kiyro mas.
                        Laten we morgen vertrekken.
  d. causatief:         Gress lukte-dôe ef oto.
                        Ik laat hem de auto wassen.
Verbale afleiding

Van de pers.voornaamwoorden 1e niveau bestaat verder nog een verbale afleiding, die samen met het lege subject ef (het) gebruikt kan worden:

  Lomp pâte? - Ef  gressere!
  wie  klopt   het ik-is
  Wie klopt daar? - Dat ben ik!

  Ef  kirrana,   tu  zerfa té  hols.
  het wij-waren, jij zag   die gisteren
  Wij waren het, die je gisteren zag.
Soms is er een voltooid deelwoord mogelijk:
  Ef gresseror  cÿrfratjen pónze  ef  penitenky.
  de ik-geweest overtreder krijgt een boete
  Ik, de overtreder, krijg de boete.
Enclitische varianten

Tenslotte bestaan er van de pers.voornaamwoorden 1e niveau nog enclitische varianten, die als suffix aan onder meer voorzetsels gehecht kunnen worden. Vergelijk:

  Do kette ef mimpit ón gress. = Do kette ef mimpit óngiys.
  Hij geeft het boek aan mij.

  Ef hurt farte 'kara do. = Ef hurt farte 'karadû.
  De hond loopt naar hem [toe].
Zulke enclitische vormen zijn heel gebruikelijk op Zuid-Liftka, Tigof en Lomky. Zij zijn te vergelijken met het Nederlandse 'heeft-ie' in plaats van 'heeft hij'.

BEZITTELIJKE VOORNAAMWOORDEN

Bezittelijke voornaamwoorden kennen een zelfstandige afleiding, eindigend op -iy. Deze wordt gebruikt in constructies als:

  kost sért ur ef viltiy       mijn huis en het jouwe
  vilt mimpits oft ef kostiy   jouw boeken of de mijne
WEDERKERIGHEID

Als een niet-subject refereert aan het subject, wordt een wederkerend voornaamwoord gebruikt. Dit wordt altijd vóór het predikaat geplaatst:

  Do sen zerfe.                Hij ziet zichzelf.
  Eup nert sen luktavy.        Ze wil zich niet wassen.
  Gress sen lukte.             Ik was me(zelf).
  Kirro sena chaquinda-kura.   We hebben ons versproken.
Bij een enkelvoudig subject wordt sen gebruikt, bij een meervoudig sena. Uit de laatste twee voorbeelden blijkt dat sen[a] ook in de 1e persoon wordt gebruikt. Hetzelfde geldt voor de 2e persoon. Let op het verschil tussen enkel- en meervoud:
  Tu sen lukte.     Jij wast je.
  Tu sena lukte.    Jullie wassen je.
Van sen bestaat de genitiefvorm sener. Deze vorm wordt als bezittelijk voornaamwoord gebruikt als de bezitter identiek is aan het subject. Vergelijk:
  Do trempe kost mimpit. - Gress trempe sener mimpit.
  Hij leest mijn boek. - Ik lees mijn [eigen] boek.

  Gress trempe groft mimpit. - Do trempe sener mimpit.
  Ik lees zijn boek. - Hij leest zijn [eigen] boek.
Als Lerdu zijn eigen vrouw slaat, zeggen we: Lerdu byte sener tubôs (Lerdu slaat zijn eigen vrouw). Als Lerdu de vrouw van Petriy slaat, zeggen we: Lerdu byte groft tubôs.

Let ook op de zelfstandige afleiding van het wederkerende voornaamwoord sen:

  a. Gress trempe sener mimpit ur tu  paine ef  seniy.
     ik    lees   EIGEN boek   en jij doet  het EIGEN
     Ik lees mijn boek en jij [leest] het jouwe.

  b. Do miype ef seniy.    Hij denkt er het zijne van.
In a. wordt in de tweede nevenschikking ur tu trempe ef seniy (en jij leest het jouwe) het werkwoord trempe vervangen door paine (doen) om een (storende) herhaling van trempe te voorkomen (het komt ook al in de eerste nevenschikking voor).

9. VOORZETSELS

CATEGORIEËN

De voorzetsels worden onderverdeeld in de volgende categorieën:

  • voorzetsels van tijd
  • voorzetsels van plaats
  • voorzetsels van richting
  • voorzetsels van betrekking
Sommige voorzetsels maken een verschil tussen (1) stilstand in een ruimte; (2) beweging in een ruimte; (3) grensoverschrijdende beweging. Vergelijk:
  Do feldre fes ef mittus.    Hij zit in de kamer.
  Do farte ânt ef mittus.     Hij loopt in de kamer [rond].
  Do farte fesdu ef mittus.   Hij loopt de kamer in/binnen.
Veel voorzetsels vereisen een resultatief als er sprake is van een grensoverschrijdende beweging. Vergelijk:
  Ef chat zirde kaf ef kelbra.       De kat ligt op de tafel.
  Ef chat jumpetece kaf ef kelbrae.
  De kat springt [boven]op de tafel.
BETEKENISVELDEN

De meeste voorzetsels hebben een beperkt betekenisveld, dat wil zeggen: één Nederlands voorzetsel moet vaak op verschillende manieren vertaald worden. Vergelijk:

  instrument:     Do verfute na/wÿrtâlacc eft klômpi.
                  Hij verft met een penseel.
  wijze/middel:   Eup kafte tsazi eft šecc.
                  Zij betaalt met een cheque.
  vervoermiddel:  Gress tupplipe tjâg ef treno.
                  Ik reis met de trein.
  gezelschap:     Eup arfine lef ef fosies.
                  Zij komt met haar ouders.
  tijd:           Tu kettecû ef labiniy kura gopirus terrats.
                  Je kan het pakje met enige dagen ontvangen.
  idioom:         furt ef hâksa             met de stroom mee
                  Do mariane armt/ón eup.   Hij trouwt met haar.
Voor het Nederlandse 'met' moeten hier 7 verschillende Spokaanse voorzetsels gekozen worden.

DOOD VOORZETSEL

Een zogenoemd dood voorzetsel heeft zelf geen betekenis maar vervangt een reeds eerder genoemd voorzetsel, bijvoorbeeld:

  Do fallo kura eft kolini oft âs eft blô.
  Hij struikelde over een steen of [over] een blok hout.

  Do hûche pipar tjâg ef habilemiy ur âs ef coðos.
  Hij lost alles op met handigheid en [met] tact.
Het weglaten van een voorzetsel in het tweede deel van een nevenschikking (zoals dat in het Nederlands mogelijk is) is in het Spokaans niet toegestaan.

VOORZETSELUITDRUKKINGEN

Voorzetseluitdrukkingen zijn idiomatische uitdrukkingen met het karakter van een voorzetsel. Bijvoorbeeld:

  luft ÿrliriys rifo dena rapors
  bij  vingers  van  dat  rapport
  aan de hand van dat rapport

  lef ÿrômos-ral   rifo ef nertflecs
  met werking-mede van  de brandweer
  met medewerking van de brandweer

  juelira         ón  ef aðiyk  arpinzôle
  overeenstemmend met de laatste plannen
  overeenkomstig/in overeenstemming met de laatste plannen
Dat de cursieve uitdrukkingen in bovenstaande voorbeelden het karakter van een echt voorzetsel hebben, blijkt onder meer uit het feit dat ze door het dode voorzetsel âs vervangen kunnen worden. Vergelijk:
  a. fes ef  armâtat rifo ef huarosz       ur âs ef  kleter
     in  het licht   van  de bezuinigingen en ÂS het nieuwe
       aupross ...
       beleid
     in het licht van de bezuinigingen en [in het licht van]
        het nieuwe beleid ...

  b. 1. *fes ef armâtat rifo ef hufôls ur âs ef fóst-ðaks ...
     2. fes ef  armâtat rifo ef hufôls      ur idem âs ef
        in  het licht   van  de olielampjes en IDEM ÂS de
          fóst-ðaks ...
          was-kaarsen
     in het licht van de olielampjes en [van] de waskaarsen ...
In a. wordt het rode zinsdeel als voorzetsel beschouwd, en daarom kan dit in het tweede deel van de nevenschikking door âs vervangen worden. Âs staat hier dus voor fes ef armâtat rifo. In b. heeft het rode zinsdeel een letterlijke betekenis, en daarom wordt dit niet als een voorzetsel beschouwd. Uit b1. blijkt dat het rode zinsdeel niet door âs vervangen kan worden. In b2. wordt getoond hoe het substantief ef armâtat door idem vervangen kan worden, en hoe het voorzetsel rifo door âs vervangen kan worden.

10. IDEOANTONIEMEN

Veel woorden (zowel substantieven, werkwoorden als complettieven) hebben twee verwante betekenissen: A en B, terwijl A het antoniem van B is (en omgekeerd). Alleen met idiomatische hulpmiddelen kan uitgedrukt worden of A dan wel B bedoeld wordt. Bijvoorbeeld (de twee tegengestelde betekenissen worden met het teken © gescheiden, waarbij de 'C' beschouwd kan worden als afkorting voor 'contrast'):

  xâmée (stijgen©dalen)
  preip (omhoog): Ef plano xâmée preip.   Het vliegtuig stijgt.
  tûgt  (omlaag): Ef plano xâmée tûgt.    Het vliegtuig daalt.

  côrg   (verweg©dichtbij)
  quista (goed)  : Gress zâre quista côrg.    Ik woon vlakbij.
  tildâ  (slecht): Ef kôbo melde tildâ côrg.  De zon is verweg.

  mômiye (geruststellen©verontrusten)
  ide-   (prefix: ont-/weg-):
                  Ef cecc gress idemômiya.
                  De knal verontrustte mij.
  Pelres (Ergynne-personificatie van Harmonie en Rust):
                  Do mômiye gress luft Pelres.
                  Hij stelt me gerust.

  uzer    (lang©kort, figuurlijk)
  âcÿre   (afnemen) : Ef storâs âcÿre uzer.
                      Het verhaal is kort.
  rÿlempe (toenemen): Ef omâstây rÿlempe uzer.
                      De film is lang.
Veel schrijvers maken gebruik van uitvoerige stilistische beschrijvingen die associaties moeten oproepen waarmee hetzij betekenis A, hetzij B uitgekozen kan worden, bijvoorbeeld:
  Asjetto, ef ÿzja sÿrt, nert tiffelira plitos.
  Asjetto, de hoge©lage stad, die geen overstromingen kent.
Hier moet ÿzja begrepen worden als hoog, want Asjetto, dat aan het water ligt, kan niet overstroomd worden.

Soms kunnen ideoantoniemen zonder nadere omschrijving gebruikt worden. In dat geval moeten ze zo geïnterpreteerd worden dat beide betekenissen tegelijkertijd relevant zijn. Het gaat hierbij altijd om ontkennende uitspraken of om vragen:

  Ef pjaqurt melde tirdus, ef nert xâméecû.
  De lift is kapot, hij kan stijgen noch dalen.

  Gress nert tiffe, âl do zâre côrg.
  Ik weet niet of hij nu dichtbij of verweg woont.

  a. Aftel Lerdu melde ðyss?
     Hoe oud is Lerdu? (letterlijk: is Lerdu oud©jong?)
Vergelijk voorbeeld a. met:
  b. Aftel Lerdu melde liftkar?  Is Lerdu oud?
  c. Aftel Lerdu melde ÿrkamÿr?  Is Lerdu jong?
De aftel-vragen met een gewoon complettief worden begrepen als ja/nee-vragen: op b. en c. kan alleen met ja' of 'nee' geantwoord worden. Een aftel-vraag met een ideoantoniem wordt echter begrepen als een informatieve vraag: in a. wordt geïnformeerd naar de leeftijd van Lerdu, niet naar de eigenschappen 'oud' en 'jong'.

Ideoantoniemen komen frequent voor in het Spokaans en het kan moeilijk zijn om uit te maken of een beeldende metafoor die gebruikt wordt om een van de betekenissen uit te schiften beschouwd moet worden als een unieke literaire schepping, dan wel als een idiomatisch cliché. Hiervoor moet een woordenboek geraadpleegd worden.

11. WOORDVORMING

PRE- EN SUFFIXEN

Er bestaan vele suffixen en prefixen (samen: affixen) om nieuwe woorden te vormen. Allereerst zijn er de zogenoemde grammaticale affixen, bijvoorbeeld om van een werkwoord een substantief te maken, om van een complettief een werkwoord te maken, om een meervoud of een resultatief te vormen, enzovoort. Verder zijn er semantische affixen; zij kunnen niet alleen aan woorden gehecht worden, maar soms ook aan andere affixen. Dikwijls wordt een substantief of complettief door een affix vervangen als er sprake is van een samenstelling. Vergelijk:

  hent (hand), in samenstellingen vervangen door cria-:
  criaprams (handrem), criaryt (handvat)

  agrarišâ (landbouw), in samenstellingen vervangen door -ukér:
  eksposišoukér (landbouwtentoonstelling)

  wagen (wagen, kar), in samenstellingen vervangen door -nolac:
  kinânolac (ziekenauto), blofnolac (paard-en-wagen)
Voor sommige begrippen is er alleen een affix beschikbaar. In dat geval moet er óók een samenstelling bedacht worden als we alleen de betekenis van het affix willen uitdrukken. Zo betekent het suffix -bâl gewoon 'bal'. Maar willen we -bâl als zelfstandig woord gebruiken dan maken we er de samenstelling gûmbâl (letterlijk 'rubber bal') van, ook al is die bal van plastic. Soms kunnen twee affixen samen een nieuw woord vormen:
  cria- (hand-) en -bâl (-bal) vormen samen criabâl (handbal)
Affixen kunnen soms voor gelexicaliseerde uitdrukkingen zorgen. Het prefix menn- (vergelijk Engels main) betekent 'hoofd-, belangrijkste', maar zorgt voor speciale interpretaties in woorden als:
  mennmiflif (voorruit van een auto, en niet: belangrijkste ruit)
  mennfamyl (koningshuis, en niet: belangrijkste familie)
Het tegengestelde van menn- is su- (bij-, onder-, secundair). Ook nu weer vinden we veel gelexicaliseerde vormen:
  subelps (ongedierte, letterlijk: secundaire dieren)
  susÿrt  (voorstad, letterlijk: bijstad)
Soms wordt een circumfix gebruikt, dat is: een prefix en suffix tegelijkertijd:
  to--ÿ (verzameling, groep, ge...e):
  bergo - tobergÿ   berg - gebergte
  belp - tobelpÿ    dier - kudde (letterlijk: gedierte)
To--ÿ wordt ook gebruikt voor de namen van fruitbomen en dergelijke:
  geffy - togeffyÿ   appel - appelboom, appelaar
  dâtse - todâtsÿ    dadel - dadelpalm (eigenlijk: 'dadelaar')
Affixen worden ook gebruikt voor stilistische uitdrukkingen, of om een bepaalde stijlfiguur te 'bevestigen'. Zo drukt het prefix us[e]- een pleonasme uit, vergelijk:
  ef blakker kas         de witte jas
  ef useblakker snÿ      de witte sneeuw

  ef mindaroza           de rode roos
  ef usemindakursuus     het rode bloed
  (minda- is een prefix met de betekenis 'rood')
ANDERE VORMEN

Andere mogelijkheden om nieuwe woorden te vormen zijn:

  • vocaalwisseling
  • reduplicatie
  • accentverschuiving
Vocaalwisseling komt soms voor om een afwezigheid uit te drukken (in het Nederlands: -loos, -vrij, ed.):
  nast - nâste     doelgericht - doelloos
  osk - ôskiye     gebruik, gewoonte - ongebruikelijk
  mrôge - mrógé    stinken - reukloos
  flaju - flâjû    iets - niets, niet iets
Reduplicatie (van de laatste lettergreep) drukt een herhaling, reeks of oneindige serie uit:
  vildul - vilduldul    boom - rij bomen, bomenrij
  oto - ototo           auto - file (eigenlijk 'rij auto's')
  eft môntyos - eft môntytyos
  een probleem - een reeks/hoop problemen
Bij sommige woorden is de geredupliceerde vorm de normale meervoudsvorm geworden, zoals:
  mipper - mipperper    zuil - zuilen
In dit geval moet 'een rij zuilen' omschreven worden, bijvoorbeeld eft mipper-qutva (een zuilenrij).

Accentverschuiving drukt in eerste instantie een resultatief uit. Er zijn echter ook woorden waarbij de resultatief gelexicaliseerd is tot een nieuw woord:

  šafer - šaferr  drenkeling (iemand die in het water is
                     gevallen) - drenkeling (iemand die ver-
                     dronken is)
  ÿrlat - ÿrlatt  auto - autowrak (is niet langer een auto meer)
Ten slotte bestaan er samenstellingen van twee of meer zelfstandige woorden die aan elkaar gehecht worden, hetzij aaneengeschreven, hetzij met een koppelstreepje. Aaneengeschreven samenstellingen zijn niet erg productief en gedragen zich in een aantal opzichten als een geheel nieuw woord: zo wordt een onregelmatig meervoud na aaneenschrijving regelmatig, bijvoorbeeld:
  wik - wika            bad - baden
  râfswik - râfswiks    modderbad - modderbaden

  tof - terrats         dag - dagen
  kôbotof - kôbotofs    zondag - zondagen
Daarentegen behouden elementen die met een koppelstreepje zijn verbonden hun eigen kenmerken:
  wik - wika                  bad - baden
  zirde-wik - zirde-wika      ligbad - ligbaden

  tof - terrats               dag - dagen
  fente-tof - fente-terrats   feestdag - feestdagen
Samenstellingen met een koppelstreepje zijn zeer productief; het Spokaans gaat daarin veel verder dan het Nederlands, bijvoorbeeld:
  eft oto-fabriyk-suprest
  een onderdirecteur van een autofabriek
  orefante-braos
  zin om te zwemmen (letterlijk 'zwemmen-zin')
Veel samenstellingen hebben een gelexicaliseerde betekenis, zoals:
  uas-tegt  blunder  (letterlijk: 'ganzenknie')

Terug naar begin van dit bestand
Terug naar Taalmenu
Terug naar Hoofdmenu


DA: 00 • stand: 06.12.87 • herzien: 17.01.98