Spokanisch Archief |
Vertaling van artikel in het maandblad Vini, juni 2005
Hoewel Spokaniërs al sinds onheuglijke tijden bekend zijn met de techniek om uit vruchtensappen alcoholische dranken te produceren, is de productie van wijn uit speciaal hiervoor gekweekte druiven pas in tweede helft van de achttiende eeuw op gang gekomen. De druiventeelt vond allereerst plaats in beschutte dalen op de zuidelijke eilanden Tigof en Lomky, maar toen er druivensoorten beschikbaar kwamen die ook minder gunstige klimatologische omstandigheden konden overleven, was het mogelijk om de wijnbouwgebieden uit te breiden.
Tot omstreeks 1830 was de Spokanische wijn een weinig gedistingeerde drank die voornamelijk genuttigd werd vanwege de alcoholische uitwerking. In de betere kringen had men echter al ontdekt dat je ook van wijn kon genieten, dat bepaalde wijnen goed pasten bij bepaalde gerechten. Maar zulke wijnen werden wel uit Frankrijk geïmporteerd!
In de tweede helft van de negentiende eeuw kregen ook de Spokanische wijnmakers door dat smaak en kwaliteit eigenschappen waren die bij wijn niet genegeerd konden worden.
Vanaf die tijd ging ook de verpakkingsvorm een rol spelen. De boertige Spokanische wijnen die voornamelijk bestemd waren voor het gewone volk konden in simpele vaten gedistribueerd worden. Het volk kwam zijn wijn uit de vaten tappen en zoop dat direct op. Maar toen het op smaak en kwaliteit begon aan te komen, diende de wijn gebotteld te worden. De betere stand verlangde een rijke wijn in flessen met een prestigieus etiket en een verzegelde kurk, zoals ze dat gewend waren van de wijnen die ze uit Frankrijk plachten over te laten komen.
Ook tegenwoordig wordt wijn voor een aanzienlijk deel in vaten verhandeld, en niet in flessen. Het wijncentrum Manes-Puriy is zelfs bekend om zijn aversie tegen flessen. Alles gaat per vat, en mensen die wijn voor eigen gebruik wensen te kopen, dienen de wijn te tappen in zelf meegebrachte kannen, kruiken of flessen. |
Hier begon een nieuwe tijd, waarin de behoefte aan kurk zich deed gevoelen. Omdat de Spokaniërs uit betere kringen natuurlijk wel wisten wat een kurk was - zij trokken die immers regelmatig uit de Franse flessen - verlangden zij dat ook hun inheemse gebottelde wijnen op deze wijze van de buitenlucht werden afgesloten. De wijnboeren die streefden naar kwaliteitsproducten hadden dus tevens behoefte aan een kurkproductie. Zodoende is men vanaf ca. 1850 begonnen om kurkeiken te planten in streken met een mediterraan klimaat.
Zolang de productie van kwaliteitswijnen die geschikt waren om te bottelen beperkt bleef, konden de kurkmakers dat bijhouden. Maar vanaf ongeveer 1930 werd de vraag naar gekurkte flessen zo groot dat sommige wijnproducenten besloten om statiegeld op de kurken te heffen. Tussen 1930 en 1950 werden kurken ingezameld om opnieuw te gebruiken. De productie van verse kurk kon de vraag niet meer bijbenen. In 1953 vond in Manes-Puriy een gewichtige bijeenkomst van wijnproducenten, kurkkwekers en politici plaats.
Men constateerde dat Spokanië in de zeer naaste toekomst te weinig kurk kon produceren om alle wijnflessen af te dichten, en kwam met vier alternatieven: óf er moesten meer kurkeiken aangeplant worden, óf oude kurken dienden veel efficiënter ingezameld en hergebruikt te worden, óf men diende kurk uit Portugal te importeren, óf wijnflessen dienden op een andere manier gesloten te worden.
Aangezien een importtoename van kurk niet strookte met de isolationistische politiek die in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw zeer krampachtig werd bedreven, en de "traditie" een andere flesafsluiting onbespreekbaar maakte (in Spokanië zijn tradities heilig, en als het even kan wordt een bepaalde gewoonte tot "traditie" verheven) waren alleen het hergebruik van oude kurken en een uitbreiding van de kurkplantages reële opties.
Het hergebruik van oude kurken liep al snel op een fiasco uit, voornamelijk omdat oude kurken te veel beschadigd waren (niet iedereen heeft een goed werkende kurkentrekker), er "vies uitzagen" en er een goede logistiek ontbrak om de kurken in te zamelen en opnieuw bruikbaar te maken.
Maar het vergroten van de kurkproductie bood meer perspectieven. Ten eerste was er de werkgelegenheid, want de streken waar mensen als kurkkwekers een redelijk bestaan konden vinden, waren veelal zeer arm en onontwikkeld. En ten tweede zou de aanplant van kurkeiken goed passen in de herbebossingsprojecten die de overheid wilde realiseren in gebieden waar de erosie door ontbossing dramatische vormen aannam (zoals de westelijke helft van Lomky).
Al deze overwegingen leidden ertoe dat er tussen ca. 1955 en 1970 in de beschutte dalen van westelijke Lomky (maar ook elders waar (her)bebossing als economisch stimulerende maatregel werd gezien) uitgestrekte kurkeikplantages verschenen. Omstreeks 1965 leek de kurkproductie zo veel kurk van uitstekende kwaliteit op te leveren dat er zelfs sprake was van een mogelijke export naar andere wijnproducerende landen. Maar ook nu weer lag de politiek dwars, want een isolationistische politiek hield volgens de toenmalige Minister van Handel, Moffain Omeršiy-Niche Flofarri (1963) in dat niet alleen de import maar ook de export van producten tot een minimum beperkt diende te blijven.
"Als wij méér kurk produceren dan nodig is om onze flessen met voortreffelijke wijn af te sluiten, zullen we kurk voor andere doeleinden moeten gebruiken," zei de minister in 1965 in en radio-interview (televisie was er toen nog nauwelijks). Hij vervolgde: "Kurk is een fantastisch product voor isolatie, als vloerbedekking en om matrassen mee te vullen."
Die isolatie hadden de Romeinen al ontdekt, met die vloerbedekking was het Nederlandse bedrijf Krommenie al bekend geworden, maar die matrassenvulling lijkt eerder ingegeven door de behoefte om elke opsomming tot een drie-eenheid te verheffen, dan door weldoordachtheid.
De hele problematiek rond de kurkproductie zou echter omstreeks 1980 een andere wending krijgen toen de ene kurkeik na de andere het loodje legde. Was het de zure regen, het broeikaseffect, de verzilting? Alle ondeugden uit de wereld buiten Spokanië werden erbij gehaald om het afsterven van de kurkeiken te verklaren - verklaringen die altijd een schuldige buiten Spokanië aanwezen, natuurlijk.
Maar professor Remiy Halasdre-Pacef van de Universiteit in Milbo kon na gedegen onderzoek in april 1983 verklaren dat het aan de kurkkwekers zelf lag. Zij zouden veel te vaak de schors verwijderen, de bomen kregen geen kans om weer op krachten te komen, de grond was te droog, er werd te veel met gif gespoten, en ga zo maar door. Intussen was de strenge isolationistische politiek in zoverre versoepeld dat veel wijnbottelaars allang hun kurk uit Portugal en Spanje haalden (en dat ook mochten), en dat in 1985 eigenlijk nog niet de helft van de Spokanische wijnflessen met Spokanische kurk werd afgesloten.
Professor Remiy Halasdre-Pacef (links, staand) was tussen 1979 en 1990 hoofd van de Faculteit Agrarische Wetenschappen van de Universiteit van Milbo. Hij heeft veel onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om land- en bosbouw in Spokanië zo rendabel te maken dat import van agrarische producten en hout tot een minimum beperkt kan blijven, en dat ook de kleine Spokanische boeren zichzelf kunnen bedruipen. Rechts op de foto zit professor Qurten Laðôstiy-Tufge, die tot 1979 deze functie bekleedde. De foto is genomen op de dag dat de scheidende professor Qurten Laðôstiy zijn nieuwe collega Remiy Halasdre verwelkomde. |
Maar de laatste tien jaar is het kurkgebrek geen typisch Spokanische aangelegenheid meer. De hele wereld heeft moeite om zijn wijnflessen adequaat te dichten. Dat heeft niet alleen te maken met de enorme toename van de wijnconsumptie (denk aan landen als Australië, Zuid-Afrika of Argentinië die vroeger nooit een rol speelden), maar ook met de afname van de kurkeiken. De Portugezen en Spanjaarden weten wel meer lucratieve bronnen van inkomsten te vinden dan het schillen van kurkeiken.
Zo worden kurken om wijnflessen te dichten steeds minder vanzelfsprekend; plastic stoppen en schroefdoppen worden steeds meer geaccepteerd, en de Spokanische bottelwereld springt hier gretig op in omdat kurk hier sowieso al een problematisch materiaal was.
Ja, in Spokanië wil men de discussie over de meerwaarde van een "echte" kurk in de fles eingenlijk al niet meer voeren. De firma Ogrist Gajener TC uit Sinto-Leraquen is in 2002 met een speciaal geïmpregneerde balsahouten prop op de markt gekomen, die de kurk weliswaar niet overtreft, maar in ieder geval superieur is aan de vleeskleurige plastic namaakkurken die vele wijnproducenten elders menen te moeten gebruiken.
Het is de vraag in hoeverre de balsahouten prop van Gajener een wereldwijd geaccepteerde flessenafsluiter kan worden. De ervaring leert dat Spokanische uitvindingen zelden buiten de eigen grenzen enig succes boeken. Maar wellicht verspreidt de balsahouten prop zich over de wereld, stiekem weggestopt in een fles superieure Spokanische wijn die wél wereldwijd geapprecieerd zou kunnen worden!
© Heef Heels