Spokanisch Archief |
(Het hier beschreven gebied is op de landkaart op blz. 70 in de reisgids terug te vinden.)
Ten noorden van Xôcÿrðamiy ligt Nutterkoles (5000 inwoners), de meest noordoostelijke plaats van Spokanië. Een afgelegen oord dat voortdurend geteisterd wordt door gure oceaanstormen; er groeien geen bomen en de straten liggen altijd vol zand en weggeblazen helmgras. De naam betekent letterlijk "Noord-school" en verwijst naar een oud ergynne-internaat dat hier tot omstreeks 1510 gelegen moet hebben. Hier werden jongens uit de betere kringen heen gestuurd voor de elementaire vormen van onderricht die toentertijd belangrijk werden geacht: lezen, schrijven, geloof, en een soort "kennis van de wereld" - een wereld die niet meer omvatte dan de eilanden van Spokanië. Een verblijf in dit internaat moet geen pretje geweest zijn: een streng regime in een barre koude uithoek van het land, slechts te bereiken over ondergestoven duinpaden.
Toen in de loop van de 16e eeuw de eerste onderwijsinstituten in de grote steden verrezen en het onderwijs niet meer een monopolie van de ergynne-geestelijken was, boette ook dit afgelegen internaat aan belang in. Om de een of andere reden is het gebouw geheel afgebroken en zijn alle sporen secuur uitgewist. Het is niet duidelijk waarom dit gebouw zo grondig van de aardbodem moest verdwijnen want het had meer voor de hand gelegen om het tot een ruïne te laten vervallen. Het enige wat er van dit instituut nog rest is de naam: School in het Noorden, nu gegeven aan het plaatsje dat hier is ontstaan.
Het stratenpatroon van Nutterkoles is geheel in de traditionele karrenwielvorm, en op het centrale plein staat een interessant houten afdak waaronder een bank, een wasplaats met pomp en een gigantisch anker, afkomstig van een Amerikaanse 4-mastbark, Princess of the Seas, die hier in 1857 op de kust verging. Dit is in de reisgids op bladzijde 77 verteld (waar het schip abusievelijk Lady of the Seas wordt genoemd).
Het is voor de wat beschaafdere toerist prettig om zich te realiseren dat er in Spokanië nog ruimte in overvloed is en dat er nog ontelbare stukken duingebied zijn waar de asociale buurten
van de grote steden zich niet laten zien.
Als je vanaf Glâns de kust in zuidelijke richting volgt, wordt het duingebied steeds drassiger, totdat het bij het dorpje Tys (360 inwoners) een echt moerasgebied is geworden: het Ympacc-moeras. De eenzaamheid is hier niet groter dan elders in Spokanië, maar om de een of andere reden wel veel indrukwekkender en beklemmender. Dat zal wel komen door de eeuwige wind, het onophoudelijke geraas van de branding, de hoge wolkenflarden, de krijsende meeuwen, en door juist die ene visser of pierensteker die in zijn hós-bof ("laarsbroek") op een drooggevallen zandbank bezig is. Dat ene nietige mannetje accentueert de immense leegte indringend.
Nog meer naar het zuiden wordt het gebied zo vlak en drassig dat hier een zeedijk is aangelegd. Deze doet enigszins denken aan de grasdijken rond het IJsselmeer. Alleen, hier hebben we niet met het IJsselmeer maar met de onstuimige Atlantische Oceaan te maken. Omdat de kustwateren zeer ondiep zijn, vol zandbanken liggen en bij eb droogvallen, kan er met een relatief zwakke dijk worden volstaan. Nederlanders verbazen zich hier altijd over dit "binnendijkje"; ze verwachten eerder iets van het kaliber Hondsbosse Zeewering. De dijk die zich uitstrekt van Xôcÿrðamiy tot Bôrâ heet de Bÿnÿriy-tex en is de grootste door mensenhanden gemaakte zeewering in Spokanië. Het land erachter ligt niet echt laag, zodat deze dijk meer dient om de kustlijn te fixeren dan om het achterland voor overstromingen te behoeden.
We vinden in dit gebied een aantal campings en badstranden, maar het zeewater is hier meestal erg fris en bij vloed is de branding ruig. Een Rotterdammer die al meer dan tien jaar elke zomer naar Spokanië gaat, en nu voor het eerst hier in het uiterste westen kampeert, vindt de frisse zee en de ruige branding heerlijk. Hij en zijn vrouw hebben geen behoefte om het water in te gaan, maar ze snuiven de hele dag de frisse lucht op, want "die hebben we niet meer in Rotterdam". Dit is zo ongeveer zijn enige positieve uitlating over Spokanië. Hij vindt de taal maar raar, ergert zich aan de stijfheid van "dat volk" en vindt - inderdaad - die zeewering veel te laag.
Bij eb zijn de droogvallende stranden vlak boven Bôrâ een uitstekende plek voor strandzeilen. De mensen in deze streek gaan er prat op dat zij al eeuwen wedstrijden houden met een soort platte wagens met grote wielen en een zeil. Ze bereiken met deze zeilwagens wel snelheden van 80 km/u. De Rotterdammer kijkt er misprijzend naar. Hij vindt de wagens ouderwets en hij vertelt in gebroken Engels aan een Spokaniër dat Simon Stevin op het strand bij Scheveningen omstreeks 1600 ook al op deze wijze voortraasde. De Spokaniër kijkt hem vol ongeloof aan: "Maar de wind die hier waait kan nooit bij u in Nederland waaien, want niets en niemand kan op twee plaatsen tegelijk zijn. Dus als wij op deze wind rijden, kunt u dat in Nederland niet." Ziehier de simpele constatering van een Tjempse visser dat er geen zeilwagens in Nederland op het strand kunnen voortsnellen. Het bedrijven van deze vorm van pseudo-logica is in grote delen van Spokanië een echte sport, zij het op kroeg-niveau. Alleen de ergynische Kârbaner-sekte heeft deze redeneertrant tot "wetenschap" verheven, en vanwege het religieuze kader is het not done om zulke "domme" claims onderuit te halen. Maar alweer, die Rotterdammer begrijpt niet dat deze redeneertrant traditie is en ook nog kan dienen om iemand subtiel duidelijk te maken dat zijn mening onhoffelijk is.
© Rolandt Tweehuysen