Spokanisch Archief
Terug naar Inwonertallen | Oppervlaktes |
Bestandsgroep Steden en dorpen Gemeenten (Steden - Dorpen): alfabetisch overzicht Steden en dorpen: eenvoudige alfabetische ordening Steden en dorpen: beschrijvingen Dorpen: alfabetische lijst |
Dit bestand A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Status: Open lijst. Alle in dit overzicht genoemde steden en dorpen zijn aanklikbaar in de bestanden STADDORP.HTM en DORPENOV.HTM. |
Globale beschrijvingen van steden en dorpen met verwijzingen naar meer gedetailleerde informatie. Sommige beschrijvingen zijn zeer summier en alleen gebaseerd op wat er elders in het Spokanisch Archief bekend is.
De stads- en dorpsnamen zijn alfabetisch gerangschikt.
Als een item op een -deelkaart is aangegeven, staat het aanklikbare kaartnummer tussen {..}.
Verwijzing naar een regiokaart waarop het item staat aangegeven
Alle (deel)kaarten worden in een apart venster geopend.
Sinto-Lamk - gehucht met 290 inwoners |
Lapoâ - stadje met 2900 inwoners |
Bôrâ - districtshoofdstad met 290.000 inwoners |
Een glijdende schaal van landelijk verleden naar stedelijke toekomst ... |
Uitvalsbasis voor wandel- en fietstochten op de Qumk-vlakte. Veerhaventje met veerboot naar het eiland Râsterhynne. In de buurt ligt het Merdec-graf.
Plaatsje aan een inham aan de westkust van Br˙r (4140 inwoners). Belangrijke veerhaven. De luciferfabriek was jarenlang een belangrijke werkgever, maar tegenwoordig worden er nog nauwelijks lucifers verkocht (mensen roken bijna niet meer of koken elektrisch; gasaanstekers zijn populair geworden). Daarom is de fabriek nu uitgeroepen tot cultureel erfgoed, met een museumfunctie. De luciferproductie dient voornamelijk nog als een folkloristische bezigheid.
In Tjempse Pâlsten-gebergte; zeer geďsoleerd aan de Caherrte; bekend restaurant (Stadsrestaurant). Heeft de status van Vestingstad (bergvesting). Dankzij de klei die op diverse plaatsen langs en in de rivier de Caherrte werd gevonden, kende de stad van oudsher een bescheiden aardewerkindustrie. Om het toerisme en (dus) de economie te bevorderen tracht de gemeente de aardewerkindustrie uit te breiden en worden grote hoeveelheden klei (van betere kwaliteit) elders uit het land gehaald.
Aan Tsjok-meer; visserij; zalmconserven; forelkwekerijen; groot kerkhof met
grafstenen waarop beeldende teksten m.b.t. de verdronken vissers. Acherque is verder een populaire uitvalsbasis voor lange-afstandswandelingen in het noordoostelijke deel van het district Flâp, en met name het Blizerű-moeras. De Nationale Federatie voor Gebruikers van Wandelschoenen kan er meer over vertellen.
Genoemd in de Amagene .
Wandelpaden vanuit Acherque staan nog niet op de deelkaarten!
Dorp onder de rook van Amahagge dat meer en meer begon te verpauperen naarmate Amahagge groeide. Vooral na ca. 1960, toen de luchthaven zich sterk in de richting van het dorp uitbreidde, trok de bevolking weg vanwege de geluidsoverlast. De gemeente Trobensta (waaronder het dorp ressorteert) heeft in de jaren tachtig en negentig een nieuwbouwwijk aan de noordkant van het dorp ontwikkeld, terwijl tegelijkertijd een wijk aan de zuidkant, die precies in het verlengde van de start- en landingsbaan lag, deels is gesloopt, deels verkrot. Er resteren nog een klein bedrijventerrein en wat in onbruik geraakte straten. Het is met deze nieuwbouwprojecten de bedoeling om zo de bevolking weer terug te lokken. Hier wonen voornamelijk werknemers van de luchthaven, die minder reden tot klagen hebben omdat ze er hun brood verdienen. De helft van de bevolking woont in de nieuwbouw, de rest is voornamelijk autochtoon en woont in het centrum, dat nog steeds een verpauperde indruk maakt. De sloop is echter (nog) niet afgerond en de nieuwbouwwijk is nog steeds niet afgebouwd, bij gebrek aan mensen die er willen wonen.
De grens met Amahagge loopt pal langs het dorp, en Amahagge heeft op zijn eigen grondgebied in 1995 een recreatiegebied met trimbaan en zwemvijver aangelegd (Ef Adreeas), speciaal voor de bewoners van Adreev. Met dit gulle gebaar wil Amahagge de geluidsoverlast goedmaken.
Heeft de status van Vestingstad (voorgebergtevesting); de hele stad ligt op een hoge heuveltop en is omgeven met gekanteelde muren en torens op de hoeken.
Plaatsje in de zuidwestelijke hoek van het eiland Lomky (2690 inwoners). De werkloosheid is er hoog en alle pogingen van de overheid om de economie en het toerisme in deze streek te ontwikkelen, lijken gedoemd te mislukken - vanwege corruptie, lokale politieke onwil en lamlendigheid.
Kuuroord in Crona-gebergte; bekend om zijn koolzuurhoudende mineraalwater, en marmergroeven ("afachisch marmer": rood/grijs/groen/blauwgroen geaderd); wintersportcentrum; kanoën op de Fu; sanatorium. Lees Toerist in Afacha .
Zetel van de ryltiy. Bergplaatsje in stroomgebied van de Klinn˙r.
Hoofdstad van district Jelafo; luchtmachtbasis. Tapijt- en vloerkleedindustrie. Lees Toerist in Aflif .
Afonyste (660 inwoners, gemeente Mânt) en Tunprest (160 inwoners, gemeente Jek) zijn twee vissersdorpjes aan de noordoostkust van Bloi, gelegen in een eenzaam duingebied. Omstreeks 1900 waren beide dorpjes ongeveer even groot (ca. 300 inwoners). Maar om de een of andere reden verdronken er in Tunprest veel meer vissers, en stierven er veel meer kinderen dan in Afonyste. Veel bewoners van Tunprest die meenden dat hun dorp door kwade geesten werd beheersd, verhuisden naar Afonyste. Daar waren velen bang dat de nieuwkomers de kwade geesten zouden meebrengen, zodat de nieuwe dorpelingen dikwijls werden verjaagd en zelfs wel vermoord.
In de loop der jaren werden de "immigranten" in Afonyste beter geaccepteerd, en omstreeks 1950 telde het dorp zo'n 800 inwoners, terwijl er in Tunprest nog geen honderd mensen waren overgebleven. Veel vissershuisjes waren tot ruďne vervallen, en de gemeente Jek nam geen enkel initiatief om het wegkwijnende dorp te redden. Er werd zelfs niet geprotesteerd toen de treinhalte hier in 1967 werd gesloten. Daarentegen bekommerde de gemeente Mânt zich wel om Afonyste: hier kwam een nieuw schoolgebouwtje, de post werd elke dag bezorgd, er was een busverbinding naar Mânt, de hoofdstraat werd geasfalteerd, enzovoort.
Vanaf ca. 1990 is Tunprest door de stedelingen ontdekt, vooral uit Lift, Blort en Hirdo. Zij konden voor een habbekrats een vervallen vissershuisje kopen en als weekendhuisje opknappen. Nog steeds (anno 2005) staan er vele ruďnes en oude huisjes te koop. Makelaars prijzen de bouwvallen aan als "idyllische vissershuisjes, uitstekend geschikt voor de handige doe-het-zelver". Dit soort eufemistische omschrijvingen om onbewoonbare ruďnes aan te prijzen zijn wél een alibi om de prijzen op te drijven. Zie
huisjes in Tunprest
.
Heeft de status van Vestingstad (kustfort); ligt tegenwoordig door verzanding ruim 1 km in het binnenland.
Dorpje onder de gemeente Leeserf, aan de rand van het Girdes-gebergte. Er wonen nog geen 100 mensen, voornamelijk schapenboeren en tuinders. Omdat het dorp aan de hoofdweg tussen Leeserf en Quitas-Olas ligt, en ook de omgeving prachtig is (midden in een ongeschonden môliy-gebied, en fraaie bossen tegen de flanken van het gebergte) is de plaatselijke herberg een populaire plek om te eten en te overnachten. Bovendien worden vanuit deze herberg excursies georganiseerd naar interessante plekken in de omgeving, zoals de Refsâfmonne-vluchttunnel.
Foto uit ca. 1910 van het verloren gegane schilderij Akarmonne van Matest Ôlmensten |
Dorpje in de zuidwesthoek van Tigof; bekend om de wijnbouw; de goede witte wijn is bekend onder de naam Blakker Âkevildul.
Genoemd in de Amagene .
Plaatsje aan het Tsjok-meer.
Genoemd in de Amagene .
Plaatsje (2340 inwoners) op het eilandje Lestô-Opper voor de oostkust van Br˙r. Visserij en toerisme zijn hier de middelen van bestaan.
Zetel van de ryltiy. Het stadje ligt midden in een agrarisch gebied en heeft een belangrijke marktfunctie. Op dinsdag is er een schapen- en geitenmarkt, en op donderdag een groentenmarkt. Verder is er enige industriële bedrijvigheid (een suikerraffinaderij (ASLI) en een vleeswarenfabriek). Aan de rand van het stadje ligt de ryltiy-rens (de residentie van de ryltiy, vergelijk dit met een bisschop in zijn bisschoppelijk paleis). Een soort herenboerderij in traditionele stijl te midden van een weelderig park. De kerk in dit park wordt altijd druk bezocht.
Hoofdstad van eiland Liftka; universiteit met beroemde univ.bibliotheek;
bekend om zijn theaters, moderne cultuur en handel. Zeer bezienswaardig zijn
het stadhuis en het stelsel van onderaardse gangen, zg. esterulârs;
13e-eeuwse tempel op Afstoen-lirrotiy, samen met de
Calôiy-korda bij Gret, het oudste religieuze gebouw in
Spokanië; dierentuin uit 1892, met archeologisch museumpje waar de munten,
kleitabletten en weegmerkjes
te zien zijn die bij de bouw van de dierentuin werden
opgegraven; Boterboetseercompetitie (21 feb); kermis langs de Quapiydrô-mirra
(jul); Theaterfestival (11-20 aug); zie
Amahagge-esterulâr.
Amahagge kan opgedeeld worden in een aantal wijken met een totaal verschillend
karakter. Ze worden beschreven in
Toerist in de wijken van Amahagge
.
Zie verder
vogelvluchtperspectief
van Amahagge en
lijst met gebouwen
in Amahagge.
Stadje (ca. 5000 inwoners) ten noordwesten van Gret. In 1731 brandde het gehele centrum af en werden de slachtoffers genereus opgevangen door de bewoners van het naburige dorp Ef Diôs, die ook hun leven waagden bij het blussen van de brand. Dit dorp kreeg toen als beloning van de koningin stadsrechten, met als gevolg dat de gemeente Amejo een stuk van zijn grondgebied kwijtraakte, dus kleiner werd, dus minder belasting kon heffen. Velen in Amejo betreuren tot op de dag van vandaag de hulp van Ef Diôs, en er bestaat dan ook een wrevelige relatie tussen de twee steden. Zie ook de Fini-korda.
Tussen 1740 en 1760 is het stadscentrum in een bijzondere neoclassicistische stijl herbouwd, met pompeuze bouwwerken waarvan de hoge daken en torentjes tot ver in de omtrek van dit nogal kale môliy- en duinlandschap zijn te zien. Hieraan ontleent de stad tegenwoordig zijn charme en toeristische aantrekkingskracht. Souvenier- en textielwinkeltjes met talloze afbeeldingen van de verschrikkelijke brand (geschilderd, geborduurd, geëmailleerd, alle technieken zijn voorhanden) proberen de toeristen te lokken, en verder is het goed vertoeven in de 5 restaurants en 2 grand-cafés.
Heeft de status van Vestingstad (bergvesting); Pegrevische grensverdediging gericht op Spokanië.
Dorp (1040 inwoners, gemeente Grejala), bekend om de Kriyndâ-kerk uit 1488. De inzegening van deze kern wordt beschouwd als het ontstaan van dit dorp. In 1988 is dan ook het 500-jarig bestaan van Amer gevierd, waarbij een monumentaal beeld van de kunstenaar Peoll Cârderame naast de kerk is onthuld. (Genoemd in par. 141.142 van GRASP)
Voormalig mijnwerkersdorp, gemeente Grejala. Omstreeks 1900 woonden hier nog ca. 100 mensen, maar toen de plaatselijke kolenmijn vanwege uitputting werd gesloten, raakte het dorp ontvolkt. In 1931 zijn de laatste bewoners naar elders vertrokken, en omstreeks 1950 heeft de gemeente de meeste bouwvallen opgeruimd. Alleen wat overwoekerde paden, enkele ruďnes en een paar bomenrijen herinneren nog aan het dorp (waar de weg tussen Amer en de Amer-kents de spoorlijn met een viaduct oversteekt).
Centrum van een tuinbouwgebied. Bekende Middelbare Land- en tuinbouwschool.
Stadje (ca. 10.000 inwoners) op een drogere plek midden in het Ergânt-moeras. Rond het stadje liggen wat primitieve dijken om tegen stormvloeden te beschermen. De meeste woningen zijn van hout omdat stenen huizen in de drassige grond zouden wegzakken. Nergens in Spokanië staan zo veel houten huizen bij elkaar. De meeste hebben frisse pastelkleuren, maar een aantal is geschilderd in baksteenkleur, met een grijs patroon van voegen, zodat het op een afstand echte bakstenen lijken. Deze vorm van trompe l'oeil is uniek in Spokanië.
Het moerasgebied rondom de stad is beschermd natuurgebied met veel (veelal gemarkeerde) wandel- en fietspaden. Ook de ongerepte natuur met zijn rijkdom aan vogels trekt veel liefhebbers. Daarom is Andel een betrekkelijk levendig stadje met wat pizzeria's, cafés, pensions en B&B-faciliteiten. Op zachte zomeravonden zit men graag onder de luifel van het oude waaggebouw dat sinds 2006 een restaurant is. Dankzij de klamboes rondom de luifel heb je hier geen last van de dichte zwermen muggen die elders in de zomer de gezellige terrasjes in de stad teisteren.
Dorp (gemeente Aelas) in een kaal bergachtig gebied. Het fris wit geschilderde kerkje uit de 18e eeuw en de prachtig gerestaureerde okerkleurige markthal contrasteren sterk met de verveloze vervallen huizen en boerderijtjes. Op straat lopen meer geiten en kippen dan mensen.
Hoofdstad van district Flâp; bekend om zijn damast; beroemde domkerk uit 1420;
brede boulevards; Academie voor Theaterkunst; garnizoensplaats (oefenterrein en opleidingskamp landmacht en marine). Tot ca. 1960 was er ook een bloeiende aardewerkindustrie, maar die is zo goed als verdwenen. Burgemeester
Huva Names-Solôs
doet er sinds 1995 alles aan om de stad tot DE culturele stad van Spokanië te maken.
Het centrum (of preciezer de wijk Ef Liftkar S˙rt) is omgeven met een grachtengordel, en hier en daar staan resten van muren en verdedigingstorens overeind. Omdat het stadscentrum binnen deze gordel zijn oorspronkelijke middeleeuwse karakter te weinig heeft bewaard, is Asjetto geen erkende Vestingstad. Dit tot groot verdriet van de ambitieuze burgemeester die niets nalaat om haar stad een centrale plaats in de Spokanische kunst- en cultuurwereld te geven.
Aan de oostkant van het oude centrum strekt zich de 19e-eeuwse wijk
Ef Primovera
uit met een neoclassicistische uitstraling. Veel huizen zijn vervallen of op een lelijke manier verbouwd of gerenoveerd. De gemeente streeft ernaar om de woningen weer hun oorspronkelijke allure terug te geven; dit betekent dikwijls een grondige restauratie en slopen van de smakeloze aan- en uitbouw. Ook hier blijkt de doortastendheid van de burgemeester weer, want zij weet bij de regering in Hirdo subsidies los te krijgen, wat andere gemeenten niet lukt.
Zie ook Kirofo-pyr en
Sinto-Jânes-domiy.
Vroeger concentreerde de industrie zich langs de zuidelijke kant van de haven die diep de stad in steekt (de wijk met de naam Ef Jerps, vroeger een achterbuurt, maar nu opgeknapt). Tegenwoordig is industrie minder afhankelijk van schepen en vinden we een snel groeiend industriegebied aan de noordzijde van de stad. Alleen de suikerraffinaderij (AST) en enkele graanverwerkende fabrieken nemen nog een prominente plaats in het havengebied - en dus midden in de stad - in.
Een "rotte kies" is nog steeds de wijk Sinto-Mârgra, rondom het centraalstation; een deel van de wijk is berucht om zijn hoeren, afpersers en verslaafden.
Twee dorpjes in het nauwe dal van de Fu, tussen het Stay-meer in het noorden en de stad Granô in het zuiden. De dorpjes zijn te bereiken via een onverharde weg langs de rivier, of met de trein via de spoorlijn Quobenta--Granô. Bij beide dorpjes (op 1 km afstand) is een halte waar sommige treinen stoppen.
Beide dorpjes, inclusief het Fu-dal ertussenin, zijn vanaf eind jaren negentig serieus bezig om toeristen te trekken, waarbij de vele minerale bronnen, ongerepte natuur en aantrekkelijke faciliteiten worden aangeprezen. Lees
Toerist in de Aters
.
Meest westelijke plaats op het eiland Lomky (1260 inwoners). De werkloosheid is er hoog en alle pogingen van de overheid om de economie en het toerisme in deze streek te ontwikkelen, lijken gedoemd te mislukken - vanwege corruptie, lokale politieke onwil en lamlendigheid.
Badplaats met chique jachthaven aan Zverosta-kust; vissershaven; lange boulevard omzoomd met kastanjebomen; veel gevels gaan verscholen achter stokrozen en zonnebloemen; centrum met smalle steegjes en intieme binnenplaatsen.
Het stadje Berref-belt (760 inwoners) ligt ongeveer 16 km ten oosten van Trunschen (hemelsbreed), op een hoogte van ca. 650 m in het Ziffon-gebergte. Het hoogste deel stamt uit 15e eeuw en hier lijkt de tijd stilgestaan. Het westelijke deel ligt zo'n 40 m lager en dateert uit de 18e eeuw. Beide delen zijn met enkele in de rotsen uitgehouwen trappen met elkaar verbonden. Vanwege de smalle steile steegjes en de vele trappen is verkeer onmogelijk. Het stadje is trouwens nauwelijks over de weg bereikbaar: een smalle onverharde weg verbindt het stadje met hoofdweg 68 tussen Reno en Kneno. Berref-belt is alleen met de trein redelijk te bereiken.
Oorspronkelijk stond hier alleen een kasteel, Beref genaamd. Ook het stadje heette oorspronkelijk zo. Pas in 1915 werd de naam officieel gewijzigd in Berref-belt, met dubbel-r zoals het ook wordt uitgesproken, en met toevoeging van belt ("klein") om onderscheid te maken met het "grote" Berref (ofwel: het gehele eiland).
De vierkante ontvangsthal van het huidige stadhuisje is het onderste deel van de oorspronkelijke kasteeltoren. De oudste muren hiervan stammen uit ca. 1430. Vanaf het dakterras van het stadhuisje heb je een prachtig uitzicht over het lager gelegen, beboste dal waar de rivier de Dâm kronkelt. De stad Trunschen aan de kust is net niet te zien vanwege de bospartijen. Berref-belt is niet op toeristen ingesteld. Hotels of pensions zijn er niet, er is alleen een ouderwetse herberg waar ook eenvoudige maaltijden worden geserveerd.
Dorpje (340 inwoners), gemeente Tura. Tot omstreeks 1750 heette het Hupster-Birâlber, omdat er een dorpje met de naam Belt-Birâlber in de buurt lag. Dit is tussen ca. 1700 en 1750 ontvolkt geraakt, tot ruďne vervallen en uiteindelijk geheel verdwenen. Op de oorspronkelijke plek staat nog een gedenkteken. Zie regiokaart Kwâg
Stadje aan de rand van het duingebied aan de westkust van Teujan. Bijzonder zijn de grote moestuinen die voor en achter de huizen liggen. Helaas zijn de meeste tegenwoordig overwoekerd. De bewoners lijken sowieso niet veel zin te hebben om huis en tuin te onderhouden.
Op Krupel-Blof-jakâm; bekend om de enige overgebleven klokkemolen (de Sinto-Lopiy-môjôl ). Verder fraai praalgraf van graaf Frâkkeny Rifo Flâgpe-Ista Lôra, uit 1877, in een houten kerkje. De F.A.S. heeft het hele dorp tot beschermd object verklaard, zie object 212 .
Hoofdstad van eiland Berref; tot 10 juni 1793 hoofdstad van Spokanië. Wanneer het de officiële hoofdstad van het land werd, is niet precies bekend. Koning Kerkocuiy Ajeusto Meretuy heeft er in ieder geval tussen ca. 1465 tot 1474 gewoond, en van 1474 tot 1492 regeerde koning Huron I vanuit deze stad. Tijdens zijn regeerperiode heeft Blort de status van 'hoofdstad' gekregen. Pas tijdens de regeerperiode van koning Môlastiy Lerdu (1666-1684) zien we een duidelijke concentratie van overheidsinstanties in Blort, zodat deze stad ook in de praktijk als 'hoofdstad' ging fungeren, en niet alleen symbolisch.
Beroemde
Pelres-kerk; zie
Sparot-paleis.
Onaanzienlijk dorp. Bekend om zijn
Heilige boom .
Genoemd in de Amagene .
Oud cultureel centrum; graanmarkt; zie Ennucoriy-klooster en Ennucoriy-tempel.
Hoofdstad van district Tjemp; belangrijkste havenstad van Spokanië;
wapenindustrie; petrochemische industrie; locomotieffabriek (enige van het
land). Het centrum wordt gedomineerd door de Sinto-Pyter-kathedraal met een toren van 65 meter. Niets in het centrum mag hoger dan deze toren gebouwd worden, zodat de hoogbouw alleen in de periferie te vinden is.
Lees
Toerist in Bôrâ
.
Genoemd in de Amagene . (DOM 69)
Aan de zuidrand van Bôrâ domineert de hoogbouw. |
Voormalig vissersdorp aan Ef Mitrameeôsta, gemeente Mennô. Er resteren nog enkele ruďnes, en in de nabijgelegen herberg Ef D˙fo is informatie over de geschiedenis van dit dorp te vinden. ...
Bref (1600 inwoners) en Mitâ (2000 inwoners) liggen aan de oostelijke kant van het Az˙-gebergte, ter hoogte van Empecho. Bij Mitâ is een belangrijke tinmijn, waardoor deze plaats en Bref bekend zijn door hun bronsgieterijen. Het hiervoor benodigde koper kwam vroeger uit mijnen in de buurt, maar tegenwoordig wordt het koper uit de enig overgebleven mijn bij Titeref, wat zuidelijker in het Az˙-gebergte, gehaald. In Mitâ zijn enkele bekende klokkengieterijen, terwijl de bronsgieterijen in Bref zich meer gespecialiseerd hebben in beelden en gebruiksvoorwerpen. Beide plaatsjes werken nauw samen bij het promoten van hun bronsindustrie en het trekken van touristen. De hele hoofdweg (nummer 61) tussen beide stadjes is dan ook één aaneenschakeling van winkeltjes en stalletjes waar bronzen producten (en talloze souvenirs en snoepgoed) te koop worden aangeboden.
Alle bronsgieterijen in Bref en Mitâ zijn te bezoeken (meestal op afspraak), en in Bref worden ook cursussen bronsgieten gegeven in de Oude Watermolen (Liftkar Knurfel-môjôl). Tot ca. 1955 was dit inderdaad een watermolen, aangedreven door de hier krachtig stromende bovenloop van de Heljec. Hier werd graan gemalen, dat werd verbouwd op de akkertjes langs de berghellingen. Tegenwoordig herinnert niets meer aan de molen, maar het gebouw, samen met de belendende voormalige markthal, heeft nu een culturele en recreatieve functie. Er worden niet alleen cursussen (met name bronsgieten en beeldhouwen) gegeven, maar ook tentoonstellingen gehouden. Bovendien is er een goed restaurant (Crekšy) gevestigd.
Staat in Bref de meer artistieke kant van het bronsgieten centraal, in Mitâ ligt de nadruk meer op technisch vakmanschap. Klokkengieten is een hoogstaand ambacht waarbij ook nog de nodige muzikale begaafdheid vereist is - zeker als het om carillonklokken gaat. Aangezien in Spokanië het gebruik van kerk- en carillonklokken een typisch katholiek verschijnsel is (in de ergynische delen van het land bestaan er geen kerkklokken), wordt in Mitâ alles met betrekking tot klokkengieten gehuld in een ietwat mystieke, etherische waas. Gegoten klokken bevatten altijd een bijbelspreuk en worden door een geestelijke ingewijd. In Mitâ hangt een contemplatieve sfeer, terwijl Bref de meer bourgondische kant van het roomse leven vertegenwoordigt.
Forelkwekerijen; sinds ca. 1990 ontwikkelt het dorp zich tot een echt toeristenplaatsje, mede dankzij de zandstranden langs het Sinto-Jost-stuwmeer, waar het ideaal is voor gezinnen met kleine kinderen.
Dorp (670 inwoners) aan de Plafotô, gemeente Korif. Midden in mijnbouw- en industriegebied. Het centrum van het dorp is echter verrassend karaktervol: een kerkje uit de 16e eeuw, en wat monumentale gebouwen uit de 18e en 19e eeuw omringen een oud plein met enkele majestueuze kastanjebomen. De herberg is in 2000 geheel opgeknapt en in oorspronkelijke staat teruggebracht. Van hieruit begint een wandelroute, eerst via een voormalige spoorbrug de Plafotô over, en dan verder naar het westen, door het duingebied van de Laboh-kust naar Vlel. Er is ook een aftakking naar het natuurreservaat Plafotô-delta in het zuiden.
Bekende manege.
Dorp is bekend vanwege de ballade Lena ur Lerdu .
Zetel van de ryltiy.
Conityje (15.000 inwoners) ligt ruim 10 km ten zuiden van Hirdo, beschut achter een ca. 300 m hoge heuvelrug, die bekend staat als de Zoet-nesz, dat een uitloper van het Lafter-gebergte is.
In de naam is de naam van de beek terug te vinden die door een deel van de stad loopt: de Cony. Het achtervoegsel -tyje is verwant aan tyjare dat "verborgen zijn" betekent. Hiermee wordt waarschijnlijk gedoeld op die beek, die voor een deel niet goed te zien is in de stad omdat hij ook langs en door achtertuinen loopt.
De stad is bekend vanwege zijn rijke literaire leven. De Conityjaanse school is een bekende literaire stroming (ca. 1840-1900), aangehangen door talloze schrijvers en dichters, zoals Sypa Cor, Bochôc Fâga en Âlkreene Zofy.
Hoewel deze literaire stroming vanaf ca. 1900 als zodanig niet veel betekenis meer heeft, heeft zij er wel voor gezorgd dat Conityje nog steeds een centrum voor de literatuur is gebleven. De stad is aantrekkelijk geworden voor talloze literaire liefhebbers en uitgevers.
Een deel van het culturele leven uit Hirdo heeft zich dan ook naar Conityje verplaatst, ook al vanwege het milde klimaat en de goede verbindingen met Hirdo. Sinds ca. 1970 hebben zich ook steeds meer organisaties en instituten in de stad gevestigd, zowel overheidsinstanties als aan de overheid gelieerde organisaties. Hiermee kwam ook de horeca tot bloei: de cafés en restaurants bleken niet alleen aantrekkelijk te zijn voor de werknemers en -gevers van al deze organisaties, maar ook voor de ambtenaren uit Hirdo die steeds meer hun besprekingen en dineetjes in Conityje zijn gaan organiseren.
Ook de diplomatieke wereld in de hoofdstad heeft Conityje ontdekt. Hotels en restaurants mogen steeds vaker belangrijke buitenlandse gasten ontvangen, waardoor ook de pers, en zeker de boulevardpers, belangstelling toont voor het uitgaansleven en de mogelijke pikante onthullingen.
Dorp (ca. 600 inwoners) onder de gemeente Nenaji. Ligt aan de Laboh-kust, ingeklemd tussen de hoofdweg en de spoorlijn. De belangrijkste bron van inkomsten is de bescheiden wolverwerkende industrie, zoals een spinnerij en een weverij van wollen stoffen. De enige bezienswaardigheid is het fraaie kerkje uit de 17e eeuw. Op 3 december 1999 is de bovenhelft van de kerktoren door de storm weggeblazen, maar dankzij financiële hulp van het bisdom is deze weer gerestaureerd. Alleen vinden de bewoners dat de oude klok die na de storm uit het puin is gered en opnieuw in de toren is gehangen, nu vals klinkt.
Zetel van de ryltiy.
Heeft de status van Vestingstad (voorgebergtevesting); het centrum is omringd met muren en torens. Het stadje maakt een verwaarloosde indruk met veel braakliggende percelen, en is economisch afhankelijk van de fabriekjes en werkplaatsen op het industrieterrein aan de zuidwestrand van de stad. Het oude centrum binnen de stadsmuren heeft enige charme, maar dat is vooral dankzij de vervallenheid. Er is niet veel te beleven. Toeristen worden met onbegrip of zelfs argwaan bejegend, en alleen in de armoedig aandoende cafés en restaurants word je uiterst vriendelijk ontvangen, uiteraard omdat men geld wil verdienen.
Ondanks deze negatieve setting kan het geen kwaad om in het oude centrum een bezoek te wagen aan restaurant Ef Bavân waar voortreffelijke maaltijden worden geserveerd, of café Lűnters, met goede wijnen en bieren en heerlijke tapa's.
Er is ook een streekmuseum, gehuisvest in enkele gebouwen die deel uitmaken van de vestingwerken. Verder is het Liftkar Kinseert (Oude Gasthuis) met zijn kruidentuin interessant. De omgeving van Crelco is een uitgestrekt môliy-gebied waar het vooral heel leeg is.
Wintersportcentrum aan de źrlaâgch˙; geneeskrachtige bronnen.
In de Hazâcki-pôlder.
Voormalig dorp ten zuiden van G˙rô. Omstreeks 1950 was G˙rô in zuidelijke richting zo ver uitgebreid dat Crybbe eraan vast kwam te liggen. In 1961 verloor Crybbe officieel zijn status als dorp en werd het een wijk van G˙rô. Vanaf die tijd is het dorpse karakter zo goed als verdwenen. Zo hebben de meeste boerenhuisjes plaats moeten maken voor stadsvilla's en flatgebouwen.
Eenzaam gelegen in het Lamk-gebergte; wijnbouw aan de westzijde hiervan; de straatjes met grijsgekalkte huizen met blauwe luiken en oranje daken, en de platjes en binnenplaatsjes vol met geraniums vormen een aantrekkelijk beeld voor toeristische foto's. De zandweg tussen C˙rbast˙-s˙rt en Kiven is in 1991 geasfalteerd en de plaats wordt nu meer en meer door toeristen bezocht.
Heeft de status van Vestingstad (bergvesting).
Heeft de status van Vestingstad (kustfort); het oude stadscentrum is met muren en torens omgeven en grenst direct aan de zee; drie torens staan in het water.
Stadje (2500 inwoners) aan de westrand van het Tjokky-gebergte, met een prachtig uitzicht over het lager gelegen Zest aan de kust en de zee. Tot 1973 keek je vanuit het stadje in oostelijke richting over een dal waar het riviertje de Gâp stroomde. Vanaf dat jaar heeft een stuwdam het dal bij Daba-Ch˙rg afgesloten en is er een enorm stuwmeer ontstaan. Daba-Ch˙rg profiteert hier nu van, want de watersport en de oeverrecreatie trekken ook bezoekers naar het stadje.
Op het Zuid-Europees aandoende centrale marktplein staat de Betriys-kerk uit 1823. Hier wordt de heilige Beatrix van Rome vereerd, een martelares die omstreeks 303 de dood vond. Haar geboortedag is 29 juli, en dan vindt er een grootschalige processie plaats, waarbij een verguld beeld van de heilige Beatrix meegezeuld wordt van Daba-Ch˙rg naar Daba, een stadje aan de andere kant van het stuwmeer. De hele afstand is ruim 8 km, en dan ook weer terug. Zodoende duurt de processie wel 5 uur. Vroeger ging de processie door het Gâp-dal, tegenwoordig langs de zuidelijke oever van het stuwmeer.
De processie trekt elk jaar duizenden bezoekers - zowel gelovigen die de hele tocht biddend en huilend afleggen, als "gewone" toeristen die alles op foto en film vastleggen.
Stadje aan een diepe inham van de Aflif-strett. Vis- en vleesverwerkende industrie. De vis komt uit de vissershaven van het nabijgelegen Blotter-fonis, en veel vlees komt van het eilandje Côltehynne (dat feitelijk één landgoed is). Er loopt een kabelbaan over het water tussen Đamô en Côltehynne - primair bedoeld voor de bewoners van het eilandje, maar 's zomers in het weekend ook toegankelijk voor toeristen die de kerk en het museumkasteel op het landgoed willen bezoeken.
Zetel van de ryltiy.
Leeft van de visserij en het toerisme. Heeft de status van Vestingstad (kustfort); de hele stad is met muren omgeven; aan de zeekant staan enkele torens. De F.A.S. heeft het oude centrum van Derebâtje tot beschermd object verklaard, zie object 716 .
De baai van Derebâtje is omzoomd met heerlijke stranden. Op veel plaatsen is het verplicht om een ligstoel te huren, maar de prijs ervan is ook vaak inbegrepen bij de maaltijd die je in het strandrestaurant kunt gebruiken. Op de achtergrond steekt de 523 meter hoge Tycońg-top boven alles uit. Het is het hoogste punt van het eiland Garos. |
Bekende halte van de interlokale tramlijn tussen Xemân en Amahagge; in 1988 is de gehele bevolking naar Amahagge getrokken om daar het centraalstation te bezetten; met deze actie wilde de bevolking protesteren tegen de voorgenomen opheffing van de tramlijn; het toen lege dorp is door een menigte soldaten bewaakt om plunderingen tegen te gaan; de tramlijn is niet opgeheven.
In Kulano-gebergte; kwam in 1990 in het nieuws omdat de burgemeester wilde verbieden dat de geiten en schapen los door de straten liepen; na veel politiek geruzie is de burgemeester ontslagen en hebben de dieren nog steeds vrij spel.
Genoemd in de Amagene .
Heeft de status van Vestingstad (bergvesting); Spokanische grensverdediging gericht op Pegrevië.
Klein dorp, idyllisch aan het Krea-meer gelegen. Al vanaf ca. 1850 een geliefd vakantie- en kuuroord voor meer welgestelde stadsmensen. In de 19e eeuw logeerde men in prestigieuze hotels langs de oever en liet men zich graag op het meer rondroeien in een soort namaak-Venetiaanse gondels. Vanaf ca. 1900 kon men ook tochtjes op een stoomschip maken; aan de andere kant van het meer legde men aan om op de glooiende oevers te picknicken (hier zijn nu enkele kampeerterreinen). Verder was de omgeving van Drufpôl geschikt voor wandelingen. Al dit vermaak werd in de eerste plaats om gezondheidsredenen gedaan: lichaamsbeweging, frisse lucht en helder water. Tussen ca. 1850 en 1930 verrezen er een dozijn hotels en pensions - de
drie grootste gebouwen
langs de oever (aan de rand van het dorp) zijn recent gerestaureerd. Hier komen nog steeds veel toeristen, maar tegenwoordig zijn windsurfen, zeilen, zwemmen en wandelen de favoriete bezigheden.
De kleinere hotels en pensions die vroeger meer in het centrum van het dorp stonden, zijn vrijwel alle verdwenen; hiervoor in de plaats vinden we nu enkele restaurants en pizzeria's. Omstreeks 1900 woonden er nog ruim 600 mensen, tegenwoordig nog maar 110; zij leven alle van het toerisme.
Dorpje (660 inwoners) aan de kust in de zuidwesthoek van het district Munt. Het waait hier altijd flink, zodat er in 2004 een enorm windturbinepark is verrezen dat het landschap ernstig ontsiert.
Oud stadje tussen Hoggebim en Liyrotyka. Dankzij het naburige openluchtmuseum (Lycô-Fôresta) raken toeristen ook in dit stadje zelf geďnteresseerd. Bezienswaardigheden: het Wevershuis (museum) en het Kvoza-klooster.
Stadje (2300 inwoners) ten noordwesten van Gret, in een kaal môliy- en duingebied. Ressorteerde tot 1731 als dorp onder de gemeente Amejo, maar koningin Larô Atori Thyrra beloonde het plaatsje in dat jaar met stadsrechten vanwege het moedige optreden van de bevolking bij een grote brand in Amejo, waarbij het hele centrum werd weggevaagd. De slachtoffers die hun huis en haard (en familieleden) hadden verloren, werden door de bewoners van Ef Diôs opgevangen en zij hebben ook ijverig geholpen bij de wederopbouw.
Na de aanleg van de spoorlijn (in 1905) kreeg de economie van Ef Diô een impuls, vooral door de opening van een conservenfabriek waar schapen- en rundvlees werd ingeblikt, een zeer modern product voor die tijd (tegenwoordig wordt ook groente en fruit ingeblikt).
Het oude centrum ademt nog steeds een dorpse sfeer, maar wordt omringd door stedelijke bebouwing en industrie. Vermeldenswaard is "Stroomfabriek" (Lynaâs), een kleine elektriciteitscentrale die in 1909 in het centrum is gebouwd, met een aansluiting op de nieuw aangelegde spoorlijn voor de aanvoer van kolen. Het fabriekje heeft het tot 1941 uitgehouden, waarna de stad op het landelijke elektriciteitsnet werd aangesloten. Tussen 1985 en 1990 is het ernstig vervallen gebouw geheel gerestaureerd, en tegenwoordig fungeert het als cultureel centrum met het populairste (niet het beste) restaurant van de stad.
Bekend vanwege de tempel aan de oever van de gelijknamige rivier; zie Afstoen luft ef Kolai Prusot.
Kwam in 1960 in het nieuws vanwege de gruwelijke moord op de burgemeester, zijn vrouw en zijn twee kinderen; motief en dader zijn tot op heden onbekend. In 1999 is een verdachte aangehouden, maar omdat de moord in 2000 (na 40 jaar) verjaard zou zijn, had het geen zin om de verdachte nader te verhoren of vast te houden.
Rustiek vissersplaatsje op het eilandje Hupster-Hurt; verboden voor auto's.
Aan de monding van de Trendon; vissershaven; conserven- en aardewerkindustrie; groenteveiling; op het kleine eilandje Chelbecha in de monding van de Trendon staat een 17e-eeuwse toren die tot 1919 als gevangenis heeft gediend en tegenwoordig een restaurant huisvest. Empecho is druk bezocht tijdens de Sailka-feesten.
Zetel van de ryltiy; agrarisch plaatsje aan westrand van Ergânt-vlakte.
Heeft de status van Vestingstad (voorgebergtevesting).
Stadje (3700 inwoners) op de noordpunt van Teujan, aan de monding van de Eent. Hier staat het Vredesmonument, in 1960 opgericht door de Vereniging van Gepensioneerde Officieren. Het is een piramide van 60 meter hoog, van waar men een mooi uitzicht over de heuvels in het zuiden en de zee in het noorden heeft. Even verderop staat een voormalige vuurtoren van bijna 30 m hoog (tegenwoordig vervangen door de vuurtoren Lâchiy aan de westkant van Eratiyft). De toren wordt aangeprezen als "uitzichttoren" maar sinds het Vredesmonument veel hoger is, krijgt de toren nauwelijks nog bezoekers.
Eratiyft zelf is een onbeduidend vissersplaatsje waar alles om de haring draait. De haring wordt hier verwerkt in een conservenfabriek of gerookt in de vele particuliere vis¬rokerijtjes. Er hangt daarom een heerlijke rookgeur boven het stadje. Gerookte haring is in deze streek bekend onder de naam kiyrp, een verbastering van het Engelse kipper.
Er zijn verschillende soorten kiyrp: licht gerookt, zwaar gerookt, al dan niet gezouten, en gerookt op dennenhout of eikenhout. Bovendien kan de haring eerst gedroogd worden voor het roken, of vers worden gerookt. Al deze kiyrp-variaties zijn te proeven (en daarna te koop!) op een soort overdekte markt bij de haven. Het ziet eruit als de overkapping van een stationnetje: gietijzeren kolommen, van boven uitlopend in een Korintisch kapiteel; een golfplaten dak met bewerkte zinken goten. In feite is het ook een station geweest, want de spoorlijn die nu in Zimp doodloopt, vervolgde tot 1922 zijn weg naar Eratiyft.
Zoals overal op Teujan, is het ook in Eratiyft karig gesteld met op toeristen berekende horeca. De vijf kroegen zijn smoezelige ruimtes waar stinkende vissers luidruchtig hun bier en cider drinken, en waar een onheilspellende stilte valt als er een vreemdeling binnenkomt. Het enige restaurant annex café dat alle moeite doet om zulke vissers buiten de deur te houden en toeristen naar binnen te lokken, is Fisa.
Dorp met oud fort ter verdediging van Hirdo. Verder bekend vanwege de Rofonos-heuvel, waar de Lufanius-tempel gestaan moet hebben.
Industriestadje (ruim 2000 inwoners) in de noordwestelijke hoek van Plefô. De belangrijkste werkgevers zijn hier de suikerraffinaderij met bijbehorende snoepfabriek (FTF) en wat houtverwerkende industrie. In de omgeving worden dan ook veel suikerbieten verbouwd en ten oosten van Falebo is een bosrijk gebied.
Op toeristisch gebied is er niet veel te beleven. Er zijn een aantal winkels waar je houten speelgoed en snoepgoed kan kopen, er is een soort cafetaria waar ze drankjes en gebak op basis van suikerbieten verkopen en in het katholieke klooster twee kilometer ten noorden van het stadje kan je de kapel en bibliotheek bezoeken. Verder is het bosgebied geliefd om te recreëren.
Bekend door zijn mengelmoes aan bouwstijlen; het hele dorp is omstreeks 1780 uitgedacht door baron Câlm Hufy-Ilo Zjae, die zijn bouwwoede en de daarmee gepaard gaande uitbuiting van zijn knechten met de dood moest bekopen. (UIS 23). In het stadhuis van Zelzakiy is een klein museum over dit dorp. De F.A.S. heeft dit gehele dorp tot beschermd object verklaard, zie object 723 . Lees fragment uit Uit in Spokanië
Marktplaatsje aan de Dreegt, waar twee interlokale tramlijnen elkaar kruisen. Bekende groente- en fruitmarkt op dinsdag, waar de tuinders uit de omgeving met hun vletten of met speciale trams naar toe komen. Veel mensen uit de grotere steden (vooral Blort en Hirdo) beschouwen het als een gezellig uitstapje om met de tram deze markt te bezoeken. Op andere dagen lijkt het stadje ingedut.
Aan de Larmin-kust; heeft de status van Vestingstad (kustfort). Het fort is een groot complex van gebouwen, muren en torens aan de zeekant van de stad. Verder bekend om de legende van het meisje dat bang was om prôts te eten; Slag bij Feuni in 1588 tussen de legers van Lotôlmensten en van Klesto Mercu.
Stadje ten zuidwesten van Hoggebim. Het Petriy Sugge-En˙mt-museem besteedt primair aandacht aan deze schrijver, en verder aan de Spokanische literatuur in het algemeen.
Dorpje met ca. 350 inwoners, gemeente Quandepâ. Beneden het dorp stroomt de Firani door een diep ravijn. Vanaf het dorp is de rivier te bereiken via steile paadjes en trappen. Hier is een populaire plek om te vissen.
Onder aan de Zrâvve-pas; hier kan het huis bezocht worden waar koning Huron Herco II in 1902 logeerde en hij zijn naam in het bed kerfde.
Aan de rand van Az˙-gebergte; bekende kerk met koorhek en preekstoel van Paskal Marzec uit 1892.
Heeft beroemde eikeboom waarin koningin Lindokiy Zabert Âncaramé in 1876 haar initialen kerfde.
Dorpje (ca. 560 inwoners), bekend door de steengroeven even ten zuiden ervan. Er is een speciale weg aangelegd ten behoeve van het zware vrachtverkeer van en naar de groeven. De twee herbergen in het dorp kunnen goed bestaan van de arbeiders die er 's middags komen eten en na hun werk komen zuipen. Ook zijn de groeven (en de herbergen) een toeristische trekpleister. Een van de groeven kan bezocht worden. Uit de groeven wordt voornamelijk steen(slag) gehaald voor huizen- en wegenbouw.
Stadje in Az˙-gebergte. Het heeft slechts ca. 580 inwoners. Vroeger speelde de mijnbouw een belangrijke rol maar tegenwoordig is de bosrijke omgeving een trekpleister. De rivieren en beken zitten vol forel, waar velen graag op vissen. Forel en geitenvlees, beide gerookt op eikenhout, zijn hier een lokale lekkernij. Je kunt het kopen in enkele winkeltjes, maar ook eten in het plaatselijke restaurant. Verder is de harde geitenkaas in het hele land geroemd.
Zetel van de ryltiy. Spoorwegknooppunt in mijnbouw- en industriegebied. Volgens de Sage van de Noordentrek is Floran ca.1241 gesticht door een veldheer die op deze plek de schedel van zijn tegenstander begroef, nadat hij deze gedood had in een duel om prinses Elveg.
Forensenstadje dat economisch sterk afhankelijk is van Amahagge; het stratenpatroon voldoet geheel aan de traditionele karrewiel-vorm. Zie ook de kaart van Fonistâ .
Fônk heeft ruim 800 inwoners en ongeveer de helft woont binnen de muren van een oud kustfort. In 1625 kreeg dit complex om onduidelijke redenen stadsrechten, hoewel het nauwelijks het karakter van een stad had (en tegenwoordig nóg niet). Sinds 1991 heeft het de status van Vestingstad. Het is er tamelijk toeristisch: er zijn enkele campings in de buurt, de inham tussen Fônk en Berezze is populair bij windsurfers en waterskiërs (die elkaar soms behoorlijk in de weg zitten), er is een bootverbinding naar het eilandje Beekberg met zijn interessante museumkasteel Beeckbergh.
De voormalige binnenplaats van het oude fort fungeert tegenwoordig als stadsplein en dit is het grootste deel van het jaar één groot terras, geëxploiteerd door een tiental restaurants en cafés eromheen. Het is in Spokanië tamelijk uniek dat verschillende, elkaar in principe beconcurrerende, horecagelegenheden bereid zijn om gezamenlijk één terras te exploiteren. Maar dit is hier mogelijk dankzij een interessante belangenverstrengeling. Het terras kan bij regen of kou geheel overdekt worden door een enorme plastic overkapping die langs staaldraden naar buiten geschoven kan worden, en daar hebben alle exploitanten natuurlijk baat bij. Deze overkapping is geleverd door de plasticfabriek Bereplast in het naburige Berezze. De directeur van dit bedrijf heeft twee broers: de eerste is eigenaar van twee restaurants op dat plein, en de tweede is wethouder in Fônk die "toerisme" in zijn portefeuille heeft. Geen wonder dat zo'n overkapping er kan komen!
Dorp met oud fort ter verdediging van Hirdo. Het fort is tegenwoordig een ruďne (Albert-ruinn), geclassificeerd als beschermd monument. Dorp en ruďne zijn vernoemd naar de veldheer Albert Sinto-Hirdo.
Dorp waar zich tot ca. 1920 een fort bevond ter verdediging van Hirdo. Het bouwwerk is omstreeks 1752 gebouwd en vanaf ca. 1920 in verval geraakt en beetje bij beetje gesloopt. Het overwoekerde terrein is in 1970 in een bos veranderd. De stenen van het oude fort zijn gebruikt voor de bouw van de meubelfabriek MZC bij het dorp. Voordat het fort hier werd gebouwd, was er op deze plek een gehucht met de naam Deeter.
Dorp met oud fort ter verdediging van Gret; tegenwoordig is het fort een kazerne. Verder bekend om de Calôiy-kerk.
Dorp met oud fort ter verdediging van Amahagge; tegenwoordig is het fort een kazerne.
Dorp met oud fort ter verdediging van Mollefin; tegenwoordig is het fort een kazerne.
Dorp met oud fort ter verdediging van Gralkrich; tegenwoordig dient het fort als opslagplaats voor wapens (wat officieel bevestigd noch ontkend wordt).
Dorp met oud zeefort; tegenwoordig is het fort een kazerne.
Fraai gelegen aan de Larmin-kust; mooie stranden die overgaan in bospartijen.
Heeft de status van Vestingstad (vlaktevesting); het centrum is omgeven door een hoge muur met 3 poorten. De Noordpoort en Zuidpoort zijn omstreeks 1730 dichtgemetseld, maar de Zuidpoort is in 1985 weer opengebroken en teruggebracht naar de situatie in ca. 1700. De Westpoort en Oostpoort zijn altijd open gebleven. Een bekende marktplaats op de Krupel-Blof-vlakte; op woensdag is er een folkloristische groente- en fruitmarkt.
Heeft de status van Vestingstad (vlaktevesting).
Hoofdstad van eiland Garos; tot ca. 1970 een rustiek vissersplaatsje, sindsdien uitgegroeid tot een toeristische kermis. In de Garosische taal heten deze stad en eiland Gárosh. Lees fragment uit Uit in Spokanië
Hoofdstad van eiland Lomky; zie Kult-Sjeus Maria-câtedralo; ruďne van 15e-eeuws klooster, een van de eerste christelijke bouwwerken in Spokanië; visserij; scheepsbouw.
Bekend om de Hupster-Veemt-kerk.
Tot 1962 een zelfstandige gemeente; visserij en teelt van riet en zeekraal.
Op een landtong in de Girdestona-delta; heeft de status van Vestingstad. Er is een oud, met wallen omgeven centrum, gedomineerd door een slot. Verder berucht om de zware stormen die er kunnen woeden, waarbij de zee ver de delta in gestuwd wordt; leeft van de visserij en visconservenindustrie; idyllische vissershaven met een aantal knusse kroegen en eethuisjes. Vanwege een kleine landmachtbasis heeft de stad de status van garnizoensplaats.
Hoofdstad van eiland Br˙r; binnenstad is omgeven met wallen en torens uit de 15e en 16e eeuw, waarin 4 indrukwekkende stadspoorten; luchtmachtbasis.
Heeft de status van Vestingstad, met een kasteelcomplex in het centrum, omgeven door een cirkelvormige gracht, waarlangs een 16e- en 17e-eeuwse bebouwing aan origineel stratenpatroon. Het is een oude handelsstad, vele mooie gebouwen uit 16e, 17e en 18e eeuw; Hollands grachtenstelsel; domkerk uit 1720; kunstcentrum; academie; Cartografisch Instituut; jacht- en vissershaven; veerhaven. Verder is er een luchtmachtbasis.
Stad in het Crona-gebergte, in een gebied vol onderaardse rivieren en bronnen.
Grejala (1700 inwoners) en Polefi (1200 inwoners) liggen beide aan de noordrand van de Hekory-môliy, het eenzame glooiende gebied in het westen van Ales. Hier vinden we een kleinschalige lappendeken van bospartijen, akkers, weiden en onontgonnen heidegebieden. Een opvallend element in dit gebied zijn de grote witgepleisterde boerderijen. Maar ook Grejala en Polefi springen in het oog door hun nette witgepleisterde huizen en 19e-eeuwse strengheid die we het Spokanische neoclassicisme kunnen noemen.
Het is deze welhaast on-Spokanische ordelijkheid en netheid, niet alleen kenmerkend voor Grejala en Polefi zelf, maar ook voor het gebied ertussen, dat beide stadjes een samenwerkingsverband zijn aangegaan om deze hele streek te "promoten". Weg 23, de prachtig geasfalteerde maar rustige en landelijke hoofdweg tussen beide stadjes, wordt als "economische navelstreng" aangeprezen. Zo wordt de figuurlijke band tussen beide stadjes ook als concrete verbindingslijn gepresenteerd.
Het is de bedoeling dat alle
boerderijen en huizen
langs deze weg qua stijl een eenheid vormen (dus traditionele witte bouwstijl en goed onderhouden) en dat er zo veel mogelijk bed&breakfast-faciliteiten komen of anderszins toeristisch aantrekkelijke initiatieven worden genomen.
Aan de monding van de Krappa; geheel ingesloten door hoge dijken; beroemde schouwburg uit de 18e eeuw in neogotische stijl; Vette Toren (Keša Taris) uit ca.1480 kan beklommen worden; indrukwekkende gevellijn van 18e-eeuwse koopmanshuizen langs de Krappa-kade.
Even buiten Gret vinden we de Plűx-arâbe,
een beroemd hippisch centrum (zie ook
afbeelding
),
in 1626 door koning Hastâm Temp Grâmbarynne als renbaan ingericht, om aan te tonen dat de Berrefse volbloed sneller was dan alle andere raspaarden. Hier wordt elk jaar het
Nationale Rensportfestival gehouden.
Zetel van de ryltiy. Het stadje ligt aan de Kennđeri, een kanaal dat veel pleziervaart aantrekt. Daarom heerst er 's zomers in Grlabô een gezellige drukte met talloze motorjachtjes langs de oevers. De straten en steegjes in het centrum zijn opgevrolijkt met bloembakken en geveltuintjes - bewoners kunnen voor hun bloemen en planten subsidie van de gemeente krijgen.
Zetel van de ryltiy. Fraai gelegen aan de Prek, bekend om zijn overstromingen in het voorjaar; pittoreske oude straatjes met gevels en plaveisel van grijze flâkâ-stenen (zoals de
Đuvelme-mirra
);
mooi stadhuis met de Herenzaal, alwaar enkele bekende schilderijen, zoals "De Veldslag van Creep" door Pelcer Vlomâ-Jâstiy (Klopt dit wel?); imposante Ergynne-kerk, in 1970 gerestaureerd; Stadsmuseum met schilderijen van de Bakkerijbrand; in G˙rô speelt het verhaal van het Kind zonder navel zich af; ef lâzâre ef g˙rô (wonen in een plaats/stad aan een rivier die elk voorjaar blank staat; zie ook De brand van G˙rô.
G˙rô ligt tegen de grens met het voormalige koninkrijk Pegrevië en speelde daarom eeuwenlang een belangrijke rol bij de grensconflicten tussen Spokanië en Pegrevië. Zo kon de stad zich ontwikkelen tot een strategische garnizoensplaats, maar in meer vreedzame periodes was het een belangrijk centrum waar Spokaniërs en Pegreviërs handel met elkaar dreven.
Vissershaven aan Piyya-fonis; groot getijdeverschil; bij eb komen de resten van een 14e-eeuwse burcht in de haven bloot; in de Ergynne-kerk is een plafondschildering met erotische voorstellingen uit de Ergemip te bewonderen.
Een stad van een kleine 15.000 inwoners, ten zuiden van Hildi, en een kilometer of vijf van de kust. ........
Lees ook
Toerist in Hajequű
.
Heeft de status van Vestingstad (voorgebergtevesting met gekanteelde muren en poorten).
Zetel van de ryltiy; heeft de status van Vestingstad (bergvesting). De naam was oorspronkelijk Hajô-fiysdiy ("Uitverkoren rotspunt"), oorspronkelijk een klooster (1493) waar nu de stad ligt. Lees brochuretekst . (DOM 53-54)
Zetel van de ryltiy. Aan inham met fraaie badstranden; veemarkt op vrijdag.
Bekende wapenfabriek.
Zetel van de ryltiy.
Wolmarkt en wolverwerkende industrie.
Door een grote dijk gescheiden van de Kjűpur-zee; belangrijke jachthaven; zeil- en windsurfcentrum; de vele zandbanken en de landtong even ten westen van Has zijn berucht bij zeilers en surfers.
Zetel van de ryltiy; heeft de status van Vestingstad; ommuurde stad op vlakte.
Wordt genoemd in de Sage van Grurve en Âncarramé.
Bekend door de kerk met de schrijn waarin het gebogen zwaard van
Grurve wordt bewaard. Een van de snelst groeiende steden van Spokanië: in 1995 woonden er 1000 mensen, in 2005 zijn het er al meer dan 5000. Tussen 1995 en 2000 zijn er voornamelijk buitenwijken gebouwd, maar het laatste decennium groeit ook een villawijk met duurdere woningen erg snel. De gemeente probeert hier de meer welgestelde inwoners van Amahagge te trekken.
Huidige inwonertal is nog niet verwerkt in de bestanden met inwonertallen.
Typisch Liftka's dorpje aan de Prek, gebouwd van grijze flâkâ-stenen, met een pleintje waarop een fraaie pomp, De gemeente Hafonis doet er van alles aan om het dorpje voor de ondergang te behoeden; de bewoners zijn bijna alle bejaard en het inwonertal neemt gestaag af.
Heeft de status van Vestingstad (bergvesting); zetel van de ryltiy. Het centrum ligt voor een deel op een steile rotsrichel en is gedeeltelijk ommuurd. De stad ligt in het źrcô-gebergte en is bekend om de Nôrgta-kerk waar een urn bewaard wordt, waarvan men beweert dat hierin de as van Alasonur zit.
Hoofdstad van district Munt; belangrijkste marinehaven (met marineluchthaven en opleidingskamp landmacht en marine). Visserij; industrie; Sinto-Crusa-covent; geboorteplaats van de Heilige Mâgdalena. De Mustrif-terf ("Schoenmakerssteeg") tussen het Gômblâps-plein en het oude centrum is bekend om zijn antiquariaten en antiekwinkeltjes .
Sinds 10 juni 1793 hoofdstad van Koninkrijk Spokanië; in 1768 tot stad uitgeroepen; in
het centrum staat een steen die de precieze geografische positie aangeeft:
20°40' WL en 49°12' NB; zie Kindis-kolini. Zetel van de
ryltiy; in het noorden van de stad is een grote landmachtbasis en daarom heeft Hirdo de status van garnizoensplaats.
De oudste wijk in het centrum is Riyn-jakâm, tussen het Trendon-kanaal en de Lutta-mirra. Hier vindt de toerist een bonte mengelmoes van arme tandeloze vrouwtjes, studenten, muzikanten en yuppen. Veel oude huizen en woonkazernes worden gerenoveerd tot luxueuze appartementen, maar er gaan sinds 2002 stemmen op om daarmee te stoppen, omdat de wijk anders zijn traditionele karakter verliest en de oorspronkelijke bewoners er geen plaats meer hebben.
De wijk met de naam Gűca-oftian, met het Gűca-plein als centrum is tegenwoordig populair vanwege de vele theatertjes, galeries en kunstenaarskroegen. In Zuid-Hirdo vinden we een parkachtige wijk waar vrijwel niemand woont, maar waar de meeste regeringsgebouwen en officiële organisaties te vinden zijn. Dit is Tangodâm-pârc (Regeringspark), maar wordt ook wel Jakila-pârc (Italië-park) genoemd omdat alle straten naar een Italiaanse stad zijn vernoemd. Oorspronkelijk was dit een bosgebied met slechts één lange, kaarsrechte laan, de Avenű Rifo Florino. Vanaf halverwege de 19e eeuw is hier de stadswijk ontstaan, eerst met bochtige lanen en luxueuze villa's, later verrezen ook de regeringsgebouwen hier en zijn veel villa's gesloopt. Vanwege de reeds bestaande "Avenue van Florence" zijn ook alle andere lanen naar Italiaanse steden genoemd.
Met de Hirdo-card krijgen toeristen 50% korting op de toegangsprijs van alle musea, 25% korting op de toegangsprijs van talloze andere attracties, en zijn tram, bus en metro gratis. Ook veel restaurants geven diverse kortingen. Prijs: 12 herco voor 24 uur, 20 herco voor 48 uur of 32 herco voor 72 uur. De Hirdo-card is onder meer verkrijgbaar bij de kantoren van VisitHirdo. |
Lees verder:
UIS 43
;
Gay-scene in Hirdo
;
Artikel in Traject (Volkskrant)
.
Zie verder:
kaart Hirdo-Centrum
;
overzichtstekening van Hirdo-Centrum
en
lijst met gebouwen
in Hirdo.
Hoofdstad van district Renô; veel prestigieuze instituten zoals: Conservatorium, Academie voor Bouwkunst, Muziektheater (zie Malodee-teatriy), Nationale Theater, Biologisch Museum, Historisch Museum (met lamsvel waarop de Spokanische oorlogsverklaring aan koning Lotdyrrne); de stad wordt in twee delen gesplitst door de Kjoep die in de Hoggebim-fonis uitmondt; Hoggebim draagt ondanks het rijke culturele leven het karakter van een haven- en industriestad, zonder bezienswaardigheden of fraaie architectuur. Zie centrum van Hoggebim .
Langs de drukke weg 56 tussen Holare en Bôrâ (totaal 20 km) liggen enkele dorpjes en stadjes, die alle met een rommelige lintbebouwing naar elkaar zijn gegroeid. Een ongeregeld gedoe van arbeidershuisjes, nette villa's, kleine bedrijfjes en verwaarloosde fabriekspanden. Deze agglomeratie is niet bepaald een toeristische attractie, maar wel uniek in Spokanië, want nergens anders in het land vinden we zulke rommelige lintbebouwing, die doet denken aan Noord Frankrijk of België.
Holare is een stadje (ruim 12.000 inwoners) aan de rand van de Kârty-môliy, niet ver van Bôrâ. Er is veel geluidsoverlast van het nabijgelegen vliegveld Ympacc. Economisch is het afhankelijk van een grote betonfabriek en groente- en fruitverwerkende industrie. Grind, groente en fruit worden voornamelijk per schip via de Môras (kanaal) aangevoerd. Holare is verder in de hele streek (inclusief Bôrâ) bekend vanwege zijn crematorium, waar het nogal grootschalig en ongezellig aan toegaat. Naast de betonfabriek noemen bewoners dit wel schertsend "onze tweede fabriek".
In Holare staat een schitterende katholieke kerk, die eruit ziet als een Romaans godshuis uit de 12e eeuw, maar in werkelijkheid gebouwd is rond 1820. Het is een kopie van de gave Romaanse kerk in het Bourgondische plaatsje Anzy-le-Duc, en hier in Holare neergezet door de bekende bouwmeester Prôsper Kônes (1775?-1836). De Korda rifo Sinto Marten rifo ef Jakâm ("Kerk van Sint Maarten van het Veld") in Holare is het enige zuiver Romaanse gebouw in Spokanië, hoewel het pas uit de 19e eeuw stamt.
Bij de splitsing van Weg 16 en Weg 17 staat een gedenksteen voor het feit dat keizerin Materrôl Poji Huron hier met haar koets verongelukte (1798) en een enkel brak. Discussies over de vraag of het haar linker dan wel haar rechter enkel was kunnen hoog oplopen. Omdat zij gecremeerd is, kan de waarheid niet meer achterhaald worden.
Heeft de status van Vestingstad (bergvesting).
Havenplaats; bootdiensten op Europa; grauwe stad, alleen de Herdenkingsfontein (Fesmiypos-knurfelstiy) is bezienswaardig. Het gemeentebestuur oefent veel druk uit op de regering om aansluiting bij de Europese Unie te zoeken; er zou dan geld beschikbaar kunnen komen om de stad op te knappen.
Om het parkeerprobleem in de binnenstad op te lossen, heeft het gemeentebestuur omstreeks 1980 een parkeergarage aan de rand van het centrum laten bouwen. In het haveloze gebouw staan voornamelijk auto's van buitenlanders die in deze stad verzeild zijn geraakt vanwege de internationale veerhaven. |
Ies is de afkorting van Iđologise Enterprise-Sentrym, een complex van laboratoria, onderzoekscentra en woningen voor de medewerkers, dat in 1958 (als I.E.S.) geopend werd en in 1959 (onder de naam Ies) stadsrechten kreeg; het doel van Ies was om a. alle wetenschap en techniek in Spokanië, inclusief de beoefenaars en hun gezinnen, te verenigen, b. te experimenteren met stadsplanning, infrastructuur en moderne woningbouw; dit alles binnen het kader van de Industriële Expansie, een politiek programma om van het feodale Spokanië een moderne geďndustrialiseerde staat te maken. Het is de bedoeling dat Ies en Seertzeekoles aan elkaar vastgroeien en omstreeks 2010 een grote moderne stad van minstens 150.000 inwoners wordt. Ies is op architectonisch en stedebouwkundig gebied de moeite waard om te bezoeken; verdere bezienswaardigheden zijn het Technologisch Museum (zie Tegnologise Museem), het Cultuurcentrum en de monorail. Sinds 1960 ook de zetel van de ryltiy. Zie ook de kaart van Ies en omgeving .
Dorp met oud fort ter verdediging van Hirdo. Kreeg in de jaren vijftig bekendheid door de roman Ilderrt melde plâks ("Ilderrt is verweg") van Hypolyty Gyn˙nn.
Zetel van de ryltiy.
Aan de kust van de Kjűpur-zee. Bekend om het huis dat in 1710 gebouwd is op fundamenten waarin het lijk van Jarâskiy is ingemetseld. Deze fundamenten stammen uit 1348, maar ze zijn nog nooit onderzocht op de overblijfselen van Jarâskiy. In een marmeren plaat in de gevel van het huis is een verklarende tekst gebeiteld, overgenomen uit een oude kroniek; zie Ipana-kroniek.
Heeft de status van Vestingstad (voorgebergtevesting). Ligt in het centrum van een populaire wandelomgeving, waar 5 fraaie grotten bezocht kunnen worden. De F.A.S. heeft deze stad binnen de vesting tot beschermd object verklaard, zie object 086 .
Aan de rand van het Girdes-gebergte; bekend door de jaarlijkse wandeltocht en de enorme overdekte kunstijsbaan uit 1980; garnizoensplaats vanwege het opleidingskamp en oefengebied van de land- en luchtmacht; zie Jareucâ-fartos.
Hoofdstad van district Kina; garnizoensplaats (grote landmachtbasis); industrie, visserij; statige boulevard; bij eb maken de badgasten intensief gebruik van de brede kiezelstranden; bij vloed blijven velen op vlotten en luchtbedden voor de kust ronddobberen.
Gelegen in het hoogste deel van het Lafter-gebergte, in het brongebied van de Leije en Trendon; de stad ligt met steile straten tegen drie berghellingen en de twee hoogste stadsdelen zijn met drie hoge en een lagere brug over het lagere deel met elkaar verbonden. Van west naar oost gaat het om de Halari-pônt, Aleroh-pônt, Lindokiy-pônt en Huron-pônt.
Het centrum van Jatty ligt laag langs de oever van de Trendon, en het noordelijke deel rijst steil op, en is voor een deel ommuurd. Een erkende Vestingstad is Jatty echter niet.
De hoger gelegen bossen waar de Leije en Trendon ontspringen, zijn te bereiken met een kabelbaan vanuit de stad. In de bossen borrelt het water op talloze plekken uit de grond, en hier wordt ook het bronwater uit de grond gehaald en via pijpleidingen afgevoerd naar een fabriek in de stad, waar het product in flessen onder de naam "Jatty" op de markt wordt gebracht. Deze bossen zijn een populair uitgaansgebied voor de bewoners van Jatty. Ze komen hier niet alleen om te wandelen en te picknicken, maar ook naar het voetbalstadion. (DOM 54-57)
Het centrum wordt gedomineerd door een fort dat tegenwoordig als kazerne fungeert. Ondanks het oorspronkelijke karakter van dit centrum is het stadje geen erkende Vestingstad, want omdat het een garnizoensplaats is, zou een bescherming van het oude centrum de huidige strategische functie in de weg staan. Bovendien zou het stadje dan te veel toeristen trekken, wat niet verenigbaar geacht wordt met de militaire functie. Ook buiten het centrum ligt nog een grote kazerne. Beide kazernes tellen ca. 9000 militairen. Iedereen die dienst neemt in het leger wordt de eerste 18 maanden ondergebracht in Jedenfals voor een basisopleiding. Pas daarna wordt men als volwaardig "werknemer" elders in het land op een basis aangesteld.
Bekend om zijn passiespelen, om de 7 jaar in juni, laatste keren in 1985, 1992, 1999, 2006, 2013. Eerstvolgende keer zou in 2020 zijn, maar is vanwege de coronacrisis een jaar uitgesteld, dus nu in 2021.
Stadje met oud fort ter verdediging van Hirdo.
Zetel van de ryltiy; bekend om zijn "geheime" luchtmachtbasis.
Op de Egpeeff-vlakte; bekend om de Lotândrynne-Kents; ten zuiden van Jerkô bevindt zich het eenzaamste, vlakste en kaalste gebied van Spokanië, waar velen graag met hun paard doorheen trekken, en de politie er streng op toeziet dat mensen met jeeps geen verwoestingen aanrichten.
Tot 1987 kon je hier als buitenlander alleen met een speciale vergunning komen, want de stad grensde aan een enorm militair oefenterrein (in 1990 in een natuurgebied veranderd). Ook een Franse touringcar had in 1972 zo'n vergunning. Helaas begreep de chauffeur de Spokaanse waarschuwingsborden niet zodat hij nietsvermoedend het militaire gebied binnenreed en op een landmijn stootte. Door de explosie vonden 23 Franse toeristen de dood, wat tot een kortstondige diplomatieke rel tussen Spokanië en Frankrijk leidde. Toen werden de waarschuwingsborden ook in het Frans en Engels neergezet.
In het centrum van Kanea vinden we het royaal aangelegde Liftkar Lirrotiy ("Oude Plein", in het Pegrevisch Lifger Lirha), door de bewoners liefkozend Lili genoemd. Lili is niet alleen een meisjesnaam, maar bovendien een handige "taalonafhankelijke" afkorting die elke Pegrevisch-Spokaanse oppositie egaliseert.
Het plein wordt omzoomd door koopmanshuizen uit de 17e en 18e eeuw, de meeste opgetrokken uit lichtgele zandsteen, en veelal gedecoreerd met vakwerk, zoals we dat ook op Liftka tegenkomen. Midden op het plein staat een monument in de vorm van een pinakel zoals we op Gotische kathedralen vinden. Aan drie zijden van het zeshoekige bouwsel zitten waterbekkens die gevuld worden door waterspuwers met gapende muilen en uitgestoken tongen. Ooit was hier een bron die de bekkens voedde, maar sinds deze halverwege de 19e eeuw is uitgedroogd, wordt het water met een leiding van ver aangevoerd.
Een van de koopmanshuizen is tegenwoordig een restaurant (Toylâmos-seert), en 's zomers is er op het plein een terras ingericht, wat hier als zeer frivool wordt beschouwd. Terrassen komen op Teujan nauwelijks voor, en ook wat dat betreft lijkt het hier erg op het Engelse platteland.
Ondanks dat het militaire oefenterrein is verdwenen, is Kanea nog steeds een garnizoensplaats met een opleidingskamp voor de landmacht.
Dorp met ca. 80 inwoners (omstreeks 2000 nog 130 inwoners). Omstreeks 1950 woonden hier nog ruim 500 mensen, vrijwel allemaal mijnwerkers met hun familie. Zij werkten in de ijzermijn bij het dorp. Het ijzererts werd over het Ales-kanaal naar Xalâs vervoerd, alwaar het in een hoogoven werd verwerkt. De mijn is in 1966 failliet gegaan, de meesten zijn uit het dorp vertrokken en de hoogoven in Xalâs haalt zijn erts nu van elders.
Armelijk dorpje met ca. 100 inwoners. Omstreeks 1750 stond hier een kasteeltje van de welgestelde familie Keerâ, die hier veel grond in bezit had. De kasteelheer liet tussen ca. 1780 en 1810 wat huisjes rondom het kasteel bouwen, bestemd voor de landarbeiders die bij hem in loondienst waren. Zo is het dorpje Keerâ-husof (Keerâ-kasteel) ontstaan. In 1855 is het kasteeltje door brand verwoest en het huidige dorpsplein herinnert nog aan de locatie van dit bouwwerk. De industriëlen Otze Fjenne Keerâ en zijn neef Fjenne Keerâ-Tanasatoriy zijn directe afstammelingen van de voormalige kasteelbewoners.
Keerâ-husof komt regelmatig in het nieuws omdat hier elk jaar enkele mensen zich voor de trein werpen. Niemand kan verklaren waarom dat juist hier zo frequent gebeurt.
Plaatsje in het Girdes-gebergte aan de Âlfrych, die hier een wijd dal heeft uitgeslepen waar het altijd hard waait.
Dorp (1360 inwoners) aan de Plafotô, gemeente Korif. Vroeger was hier een kolenmijn, wat verklaart waarom dit dorp een wijk met arbeidershuisjes heeft. Tegenwoordig werken de meeste bewoners in Korif, maar er is ook nog wat tuinbouw. Het dorp is een uitvalsbasis voor excursies naar het natuurreservaat Plafotô-delta, waar je met een gids kan wandelen of met bootjes door het moerasgebied kan varen.
Dorp, bekend om de Zűlta-tempel uit ca. 1350.
Dorp aan de Larmin-kust, bekend om zijn oude vervallen waterstaatkundige complex dat uniek is voor Spokanië. Het gaat om een 17e-eeuwse sluisdeur in de zeedijk, die bij laag water open kon zodat de karren via deze deur de schepen in het haventje buiten de dijk konden bereiken. In 1997 ontstonden er plannen om de vervallen deur te herstellen, maar wegens geldgebrek is er (anno 2002) nog steeds niets gebeurd. (DOM 182-183)
Heeft de status van Vestingstad (bergvesting).
Stadje (850 inwoners) aan de zuidrand van de Kârty-môliy. Kjefa heeft het karakter van een dorp, alleen het nogal pompeuze stadhuis in het centrum verraadt dat we met een stad te maken hebben. Het Mariabeeld naast de oude eik in het centrum is de enige bezienswaardigheid.
Zetel van de ryltiy.
Aan de Trendon; tijdens de Sailka worden hier grootse feesten georganiseerd.
De mijnbouw en steengroeven in het bergachtige achterland maken van Knolbol een echte industriestad: chemie, cement, steenverwerking, staal, scheepswerven. Lees Toerist in Knolbol .
Fraaie bosrijke omgeving met veel vakantiehuisjes.
Marinehaven, vissershaven, jachthaven; omdat Komy geldt als startplaats voor trektochten (te voet, paard of per jeep) naar het eenzame achterland van Centraal-Kina, bezit de stad een groot aantal gezellige pensions, cafés en restaurants. De belangrijkste weg is de Pola rifo ef Hurts , een fraaie boulevard die echter niet direct langs de zee loopt, maar tussen de flatgebouwen door wel fraaie doorkijkjes op zee en de stranden biedt.
Hoofdstad van district Plefô; Stadsmuseum met werk van de schilder Câlmer; de mijnbouw en oliewinning rondom Korif zorgen voor veel industrie in deze stad. Lees Toerist in Korif .
Bekend om de Jabâr-kerk, waar de urnen met de 27 doden van de brand in het clubgebouw van de KSC zijn bijgezet.
Aan gelijknamig stuwmeer.
Dorpje in het Krappa-gebergte. De hoge grauwe huizen zijn langs de rivieroever gebouwd en direct erachter rijzen de vochtige hellingen steil op. De kleine 600 inwoners hebben de naam nóg bijgeloviger te zijn dan de meeste andere bewoners van het Krappa-gebergte. De mensen uit Krappafin verlaten hun dorp alleen met glimmend gepoetst schoeisel om de trollen af te schrikken. Bovendien nemen ze het liefst een hond mee die speciaal getraind is om trollen en andere kwade geesten weg te jagen. Voor buitenstaanders is er niet achter te komen hoe deze hondentrainingen precies plaatsvinden.
Voormalig boerendorp, gemeente Clatô. Vanwege de toenemende kolen- en oliewinning, en de daarbij behorende industrie, raakte het riviertje de Ibest steeds meer vervuild. Omdat de bewoners van Kroenent voor hun watervoorziening van dit riviertje afhankelijk waren, was het dorp op den duur niet levensvatbaar meer. In 1923 stierven een tiental bewoners aan het vergiftigde rivierwater en in 1925 heeft iedereen het dorp verlaten. Tegenwoordig herinneren nog wat bouwvallen aan het vroegere dorp, ze liggen langs de weg uit Clatô, vlakbij het viaduct over de spoorlijn.
Centrum van de Hebor-therapie.
Afgelegen dorp (130 inwoners) in het Kulano-gebergte. Geniet voornamelijk bekendheid vanwege de nabijgelegen enorme vuilstortplaats in een diep ravijn, waar regelmatig brand uitbreekt, met verschrikkelijke stank. Ook de treinen die het huisvuil aanvoeren, veroorzaken veel overlast voor de dorpsbewoners.
Vissersplaatsje; tot 1952 bekend om zijn 3 kolenmijnen (??kopermijnen??), de sluiting ervan had een grote werkloosheid tot gevolg.
Typische industriestad: huishoudelijke apparaten, meubels en elektronica. Alleen de markthal uit 1884 en het Oude Hospitaal (Liftkar Kinseert) uit ca. 1750 gelden als de meest interessante bezienswaardigheden. Lees Toerist in Kurriy .
Marktplaats; zetel van de ryltiy. Franciscaner Pântiyf-klooster; garnizoensplaats vanwege het opleidingskamp en oefengebied van de land- en luchtmacht. Bekende markthal uit 1812, werd tijdens de storm op 18 januari 2018 zwaar beschadigd en is op 20 februari 2019 na een grondige restauratie weer feestelijk geopend.
Een dorpje met ca. 270 inwoners, op ongeveer een kilometer afstand van de stadsrand van Amahagge. De "grote stad" is hier een lappendeken van braakliggend terrein, volkstuinen en armoedige woonwijkjes. Feitelijk een landelijk gebied, dat de gemeente Amahagge wil ontwikkelen tot een woon- en werkwijk voor de beter gesitueerden. Dit betekent dat Kverdehille niet meer het karakter van geďsoleerd liggend dorp aan de stadsrand zal hebben, maar opgenomen dreigt te worden in de verstedelijking.
Tot op heden (anno 2010) is Kverdehille een ongeschonden, traditioneel "spinnenwebdorp": een centraal plein met daaromheen cirkelvormige en radiale straten. Het dorp is omzoomd met bos- en weidepartijen, afgewisseld door akkertjes, boomgaarden en tuinbouw. Deze traditionele idylle valt onder de categorie "beschermd dorpsgezicht" en dit zal in stand moeten blijven als Amahagge zijn uitbreidingsplannen doorzet. Hoe het dorp ingepast kan worden in een stedelijk gebied, is een kwestie waar overheid en (landschaps)architecten zich nog over moeten buigen.
Heeft de status van Vestingstad (vlaktevesting); het stadscentrum is omgeven door wallen en muren. Dit 18e-eeuwse marktplaatsje is geheel gerestaureerd. Het kwam in 1975 in het nieuws toen de burgemeester zijn vrouw vermoord had.
De brouwerij Ôlmensten TC is bekend om zijn Iyliy-bjerr (Palingbier), dat in veel restaurants met vette vis of zoute gerechten als specialiteit wordt geserveerd. De brouwerij kan bezocht worden en hier kunnen ook particulieren dit bier kopen (verder is het nauwelijks in de detailhandel verkrijgbaar).
Populaire bestemming vanwege het toeristische Rôfta-woud.
Stadje in het Kulanogebergte. Ondanks de geďsoleerde ligging goed bereikbaar via hoofdweg 16 en een kruispunt van spoorlijnen. Deze goede bereikbaarheid heeft de stad te danken aan zijn status als garnizoensplaats, want hier is een belangrijke landmachtbasis. In het stadje wonen slechts ca. 650 mensen; de ruim 1000 militairen die met hun gezin op de basis wonen, worden bij het officiële inwonertal niet meegerekend.
Rondom Laffenet zijn veel wintersportfaciliteiten, waar (uiteraard) ook de militairen zich kunnen uitleven (aangenomen dat er sneeuw ligt). De drie kilometer lange kabelbaan is echter in alle jaargetijden een trekpleister.
Rondom Laffenet zijn veel wintersportfaciliteiten - helaas laat de sneeuw het de laatste jaren vaak afweten. Maar in december 2009 en januari 2010 was er sneeuw in overvloed, zoals overal elders in Europa. Laffenet heeft een grote variëteit aan skimogelijkheden: van zwak glooiende hellingen voor mensen met weinig ski-ervaring (zie foto) tot steile pistes voor de professionals. |
Voormalig dorp aan de monding van de Laje. De bewoners zijn hier omstreeks 1935 geëvacueerd omdat het dorp midden in een militair oefengebied kwam te liggen. Landmacht en marine hebben het dorp vervolgens als "oefenobject" gebruikt en geheel in puin geschoten. In 1942 berichtte een regionale krant dat ook het oude kerkje geheel vernield was en de kunstschatten hieruit waarschijnlijk door militairen geroofd waren. Dit bericht veroorzaakte een politieke rel, waarbij de minister van Defensie verantwoordelijk werd gehouden voor deze culturele en religieuze barbaarsheid. Vanwege de toen aan de gang zijnde Tweede Wereldoorlog werd het niet verstandig geacht om de minister vanwege deze rel de laan uit te sturen. Zijn gezag was hard nodig in deze oorlogstijd.
Oefengebied van de marine.
Stadje op Teujan met ruim 2000 inwoners. Het ligt in een saai akkerbouwgebied zonder veel vertier. Economisch is het afhankelijk van de veevoeder- en de meelfabriek die hun grondstoffen van de omringende akkers krijgen (graan en maďs). Maar het meest bekend is het stadje vanwege zijn vuurwerkfabriek PLINKER, gehuisvest in een aantal houten loodsen op veilige afstand van de bebouwde kom. Deze fabriek mag uit veiligheidsoverwegingen niet bezocht worden, maar de gemeente probeert wel belangstellende toeristen te trekken met een informatiecentrum waar alles over deze fabriek wordt uitgelegd. Hier kun je video's zien hoe men in de fabriek te werk gaat en hoe prachtig de professionele vuurpijlen in de lucht uitwaaieren. Ook wordt hier aandacht geschonken aan de vele vuurwerkverenigingen in Spokanië, waar hobbyisten hun eigen vuurwerk kunnen maken en in wedstrijdverband kunnen afsteken. Ook de gevaren van vuurwerk worden tegenwoordig goed benadrukt: foto's en plattegronden tonen de vuurwerkramp in Enschede en laten tevens zien hoe een weggevaagde woonwijk daar binnen korte tijd is herbouwd. Deze ramp wordt niet alleen als waarschuwing gepresenteerd, maar ook een beetje als "bewijs" waartoe falende regelgeving kan leiden. In Spokanië heeft nog nooit zo'n ramp plaatsgevonden.
Het vuurwerkinformatiecentrum is te vinden op het centrale plein in de stad, ooit een groente- en fruitmarkt, maar sinds de tuinbouw en boomgaarden plaats hebben gemaakt voor grootschalige graan- en maďsakkers, is de markt doodgebloed. Het plein is nu een naargeestige parkeerplaats. In de straatjes achter dit plein zijn echter nog wel wat aardige winkeltjes te vinden; er zijn enkele (banket)bakkerijen, slagers met veel lamsvlees(producten) en winkeltjes met jam- en sapproducten. Verscheidene winkels exploiteren achter de feitelijke winkel ook een min of meer illegale horecagelegenheid waar je wijn en bier kunt drinken en soms verrassend lekker kunt eten. Bij gebrek aan "echte" restaurants en cafés gedoogt de gemeente dit soort activiteiten. Dit is trouwens een algemeen verschijnsel op het eiland Teujan waar het plaatselijke uitgaansleven nauwelijks ontwikkeld is terwijl de middenstand wel probeert om het voor toeristen wat aantrekkelijker te maken, om er zo iets aan te kunnen verdienen.
Belangrijkste plaats in Tora-gebergte; zetel van de ryltiy; thermale badhuizen, wintersport; monument voor Neemt Kerfewiynne.
Zetel van de ryltiy. Heeft de status van Vestingstad (bergvesting).
De vissersdorpen Lâpkâmp (120 inwoners) en Spits (80 inwoners) liggen in het duingebied ten westen van Bora-Fercen. Spits ligt op een landtong en Lâpkâmp een kilometer van de kust af. De dorpjes zelf zijn niet bijster interessant, maar de stranden en het duingebied met zijn bospartijen zijn een potentiële toeristische trekker. Op mooie zomerse dagen komen er weliswaar veel dagjesmensen uit Lift en omgeving, maar er is nauwelijks accommodatie om te eten of te overnachten. Alleen in Bora-Fercen zijn enkele pensions en restaurants, en tussen Lâpkâmp en het strand ligt het fameuze maar nogal dure hotel Ef Nadôses. Voor de rest zijn strandgangers aangewezen op hun eigen meegebrachte picknickmanden en de zee is het openbare toilet.
De gemeenten Bora-Fercen en Lift zijn in 2006 een samenwerkingsverband aangegaan om deze kuststreek meer "toeristvriendelijk" te maken. Het is de bedoeling dat er een bungalowpark met camping komt, de stranden enige accommodatie krijgen (horeca, toiletten, douches ed.) en het openbaar vervoer wordt verbeterd. Dit laatste houdt onder meer in dat de tramlijn van Lift naar Bora-Fercen in 2010 doorgetrokken zal worden tot aan het strand. De plannen zijn weliswaar ambitieus, maar blijven kleinschalig. Deze kuststreek mag niet verworden tot een "toeristische kermis" en de vissersdorpen moeten hun karakter blijven behouden. Wel zal het voormalige opvoedingsgesticht in Lâpkâmp, dat tegenwoordig een ruďne is, geheel worden gerestaureerd en een culturele en toeristische bestemming krijgen. De naam Lâpkâmp herinnert nog steeds aan dit instituut: lâp is een spreektaalwoord voor "asociaal persoon" en kâmp is de verkorte variant van kâmpos ("kamp"). (DOM 136)
Zetel van de ryltiy. Bekende weekmarkt; zeer rijk aan bomen en idyllisch gelegen aan de
Eent; woonplaats voor veel hogere militairen; als toeristische attractie en traditie verschijnt hier elke ochtend om 10.30 uur de
dorpsomroeper
om de laatste nieuwtjes te verkondigen; hij wordt wel het "wandelende huis-aan-huis-blad" genoemd, en inderdaad, een echt dorpskrantje mag hier niet verschijnen, want dan zouden de dorpelingen nooit meer naar hun dorpsomroeper komen luisteren; zie Lariy Pômjâne-Br˙gh. Lapoâ heeft ook een informatief en knus Stadsmuseum.
Zie
afbeelding
.
Zetel van de ryltiy.
Bekend om de Mâsyll-sieraden; aangename stranden bij eb, en bij vloed kunnen de badgasten op houten vlonders vertoeven.
Heeft de status van Vestingstad (vlaktevesting).
Boswachterij, stadion, visserij, tuinbouw en kleinschalige glastuinbouw (kassen).
Eenzaam dorp in het Tjokky-gebergte. De weg tussen Lenhârt en Obrekt kronkelt door een imponerend woest en eenzaam berglandschap . In de bospartijen is in de herfst een overvloed aan paddestoelen. Velen komen hier cantharellen, champignons, eekhoorntjesbrood en meer exotische soorten plukken.
Hoofdstad van district Bloi; qua oppervlakte de grootste gemeente van Spokanië: 48.000 ha; handel, visserij, voedselindustrie; bekend handelsgebouw; Mora-museem; conservatief-religieuze landelijke omgeving.
Heeft de status van Vestingstad; het oude centrum was vroeger omgeven door een vestingwerk met wallen, muren en torens. Tegenwoordig zijn alleen de (met bomen begroeide wallen) nog geheel intact. Van de muren en torens resteren hier en daar nog ruďnes.
Op het beroemde marktplein (Mârket-lirrotiy) staat de 62 meter hoge Atrokâs-toren. Deze stamt uit 1345 en was ooit een deel van de verdedigingswerken; hij kreeg zijn naam in 1571 toen de prediker Atrokâs in dat jaar stierf.
Handelsstad; economische universiteit (sinds 1961, in 1958 opgericht als hogeschool); Oudhollandse koopmanshuizen (17e eeuw); standbeeld van Raoul Louis Clermont de Fontaigny-de la Bouillčre;
beruchte bibliotheekbrand in 1720 waarbij duizenden historische documenten, en daarom een deel van de Spokanische geschiedenis, in vlammen opging; woonplaats
van de legendarische Ârmyll.
Vanwege de bibliotheekbrand bevat het Stadsarchief (S˙rt-ârgeff) vrijwel alleen documenten van ná dat jaar. De afgebrande bibliotheek bevond zich op of bij de G˙tliy-stovy (Vismarkt); de precieze lokatie is niet bekend maar op het plein ligt een bronzen gedenkplaat tussen de stoeptegels.
Lônges was allereerst de naam van een kustfort op het eilandje Âmquffa, dat hier omstreeks 1500 gebouwd werd om de stad Minde te verdedigen. Het fort lag aan een baai die een gemakkelijke aanlegplaats voor schepen (ook vijandige!) vormde. Rondom het fort is een dorp ontstaan, dat bij de uitbreidingen van het fort binnen de muren werd opgenomen. Omstreeks 1720 was er sprake van een aanzienlijke vesting die van groot strategisch en economisch belang was voor Âmquffa en de veiligheid van Minde moest garanderen. Daarom kreeg deze vesting in 1729 stadsrechten. Toen in 1880 de Pitla-polder droog kwam en Âmquffa geen eiland meer was, hoopte het gemeentebestuur van Lônges dat hun grondgebied uitgebreid zou worden met een deel van de nieuwe polder. Helaas besliste de regering dat de gehele polder onder de gemeente Ozaneto a/e Leije zou gaan ressorteren.
Lônges (4000 inwoners) heeft tegenwoordig de status van Vestingstad (kustfort) en is een toeristische trekpleister met diverse campings in de buurt. De baai waar het aan ligt is een uitstekende plek voor watersport. In de smalle straatjes binnen de stadsmuren zijn talloze eethuisjes en "coffeeshops" (koffiehuizen in de letterlijke zin; iets dat bij Nederlandse toeristen tot verwarring leidt). Echte kroegen vind je hier niet, dankzij het terughoudende beleid van de gemeente, die van mening is dat je met zulke drankgelegenheden alleen maar het verkeerde soort toeristen aantrekt.
Zeer bezienswaardig is de Donjon (ef Deeverân), de belangrijkste toren die ooit de kern van het oude kustfort was, maar nu is opgenomen in het grotere verdedigingscomplex. De toren is 45 meter hoog en vanaf het door kantelen omringde plateau heb je een prachtig uitzicht over de zee en het eiland Zvomina in het zuiden en de vlakke Pitla-polder met zijn akkers en koeien in het noorden. Op de bovenste verdieping van de toren is de Zilveren Torenkamer (Šifer Dônjen) en onderin de toren heb je de IJzeren Kerker (Feri Denjen). In de torenkamer zijn de wanden bekleed met zilverkleurige panelen en in de kerker zitten de muren vol ijzeren ringen. (Merk op dat de woorden dônjen en denjen beide hetzelfde zijn als het Nederlandse donjon, maar elk hun specifieke betekenis hebben gekregen van een "vertrek in een donjon".)
Hoofdstad van eiland Teujan; zetel van de ryltiy; Huron-park met bomen waarop een zeldzame lichtgroene mossoort groeit; aardig kasteeltje uit ca.1630; waaggebouw uit 1526; futuristische schouwburg uit 1970.
Zetel van de Reelâ (die gelijktijdig ryltiy is). Het geestelijke centrum van de Ergynne-religie: Ergynne-seminarium, Ergynne-museum, Afinâf-klooster; Kerrfewynne-kerk, Herengebouw (zie Merater-huflif), Vredesboog (zie Beecân-ârc); bestand van Lostô in 1590 na de Kulanische godsdienststrijd (Kulano Religišo-jesfsâ); de bewoners van Lostô staan bekend om hun fanatieke geloof en hun enorme stugheid. Lees Toerist in Lostô .
Stadje (4700 inwoners) in het zuidoosten van Teujan. Visindustrie en visserij, maar de vissershaven ligt drie kilometer verderop, bij de monding van de Polea. De grootste trekpleister is het paleis Seert rifo Kester-dunje, in de duinen bij de kust. Er zijn in het stadje een aantal viswinkels met een groot assortiment aan zeevis en schelpdieren. De mosselbroodjes zijn een lokale lekkernij: een soort kadetjes gevuld met gekookte mosselen en bieslookpasta.
Stadje (4000 inwoners) in de noordoostelijke punt van Lomky. Dit was altijd een afgelegen gebied, maar toen in 1933 de spoorlijn via de bruggen over Tuckrâhynne voor een goede verbinding met de rest van Spokanië zorgden, profiteerde Manes-Lašer daar ook van. Zo werd er in 1934 een visconservenfabriek geopend, die zijn producten dankzij de nieuwe spoorlijn direct naar de grote steden op Tigof kon vervoeren. (De fabriek is in 1966 weer gesloten.)
Zetel van de ryltiy; bekend om zijn grote jaarlijkse RK processie op 24 mei;
wijncentrum
met belangrijke wijnmarkt; de stad kent veel bottelaars.
Als het in september en oktober nog aangenaam zacht weer is op de zuidelijke eilanden Tigof en Lomky, houden Spokaniërs uit de meer noordelijke streken hier graag nog een korte herfst- of voorjaarsvakantie. Vooral de streek rond het
Puriy-meer
en Manes-Puriy zijn populaire
bestemmingen. Het stadje is bekend om zijn wijnkelders en bistro's. In de herfst worden hier de bekende Wijnfeesten gehouden, met straattheater, openluchtconcerten, en veel wijn drinken natuurlijk. In het voorjaar, in de eerste week van april, is hier het beroemde Lentefestival, eveneens met straattheater en openluchtconcerten, maar dan zonder de Wijnfeesten.
Er zijn twee (kleine) musea: het Cosis-museem (Druivenmuseum) en Neno-seert (Neno-huis). Het eerste vertelt alles over druiven en (vooral) wijn; het tweede toont folklore en besteedt veel aandacht aan archeologie.
Zetel van de ryltiy.
Bekend badstrand, populair bij de bewoners van Knolbol. (DOM 95)
Stadje (ruim 1000 inwoners) aan de monding van de Tolâ-Kôlâk in het Ergânt-moeras. Er is een vissershaventje aan de kust en kleinere vissersschepen gaan ook de wateren in het moeras op. Manes-Tolâ ligt in een (ontgonnen) duingebied met vrij stevige grond en daarom zijn de meeste huizen van steen gebouwd, en niet van hout, zoals elders in het Ergânt-moeras waar de grond erg drassig is. Het is een oud stadje dat in de 17e en 18e eeuw behoorlijk welvarend was vanwege de visserij. In de 19e eeuw trad de verloedering in, maar tegenwoordig zijn de oude huizen en straatjes weer prachtig gerestaureerd en is het economisch afhankelijk van het toerisme en het jaarlijkse theaterfestival (het "Oerol" van Spokanië) dat het hele jaar door voor een behoorlijke spin-off in de vorm van creatieve activiteiten zorgt.
Manes-Tolâ is bovendien een religieuze trekpleister, want in de Zjanôc-kerk in het centrum staat de urn met de as van Pârfylle, een ergynische priester die in de 16e eeuw op wonderbaarlijke wijze is overleden. Zijn lijk werd in het moeras gevonden en is gecremeerd. Elk jaar op 15 mei (de dag van zijn crematie) komen een paar duizend mensen naar de Zjarôc-kerk om zijn dood te herdenken.
Zetel van de ryltiy.
Stadje aan de zuidkust van het eiland Lomky. Ingeklemd tussen de
abrupt oprijzende rotspartijen
van het Boesh-gebergte in het noorden, en de ongenaakbare kliffen van de kust aan de zuidzijde van het eiland. Daarom is het stadje alleen te bereiken via de prachtige toeristische route die bekend staat onder de naam Zjoba-Lamk-weg (weg 2).
Manes-źrcas kon zich als vissersplaats en bescheiden haven ontwikkelen dankzij een diepe inham in de kust waar de zee vanwege een meer glooiende kustlijn gemakkelijk te bereiken is. Het stadje is economisch afhankelijk van de visserij en de visconservenfabriek waar voornamelijk haring en sardine ingeblikt worden. De toegevoegde olijfolie is afkomstig van enkele olijfplantages in de beschutte dalen van het gebergte. In 2001 is er aan de rand van het stadje een "Excursiehotel" (Ronter-mindistiy) geopend, van waaruit er excursies georganiseerd worden naar een aantal bezienswaardigheden in de omgeving, zoals diverse grotten en onderaardse rivieren, enkele imponerende kasteelruďnes en het bekende Lamapark.
Toeristen worden getrokken met de leuze dat dit een absoluut "ontoeristisch" gebied is - maar als deze leuze aanslaat, maakt zij zichzelf onwaar.
Het stadje Marafaniy en het bijbehorende dorp Plaju liggen op de eenzame Huron-môliy en zijn bekend vanwege de fruitteelt. Er zijn veel boomgaarden en tuinderijen. In Marafaniy staat de bekende conservenfabriek Masipo. Marafaniy is verder bekend om zijn bijzondere stationsgebouw , opgetrokken uit traditionele grijze flâkâ-stenen, maar in een Chinees aandoende stijl. Het gebouw staat ingeklemd tussen andere (verwaarloosde) panden en in de galerijen aan de straatkant kunnen taxi's en andere auto's passagiers laten in- en uitstappen. Het centrum van het stadje maakt een nogal verwaarloosde indruk, zoals bijvoorbeeld de Vratiy-mirra
Stadje (4000 inwoners) aan de Ziffon, met een rijk verleden vanwege de koper- en kolenmijnen en marmergroeven. Sinds de meeste mijnen en groeven gesloten zijn is het stadje in verval geraakt. (DOM 47)
Marmergroeven en verlaten kopermijnen staan op geen enkele kaart
Voormalig dorp even ten zuiden van Zest. Het restant ervan is nu een wijk van Zest, bekend als Zeces-˙ksanutos (Dorpsbuurt), met als centrale plein het Oryccseert-lirrotiy. Deze naam herinnert aan het weeshuis dat tussen ca. 1780 en 1905 in dit dorp was gevestigd. Het westelijke deel van Meelfert is omstreeks 1886 gesloopt, toen de spoorlijn tussen Zest en St.Alycro werd aangelegd. Het oostelijke deel is omstreeks 1930 verdwenen na de aanleg van de Hurdog-oftian (Hoofdstadwijk), de stadswijk met straatnamen die vernoemd zijn naar Europese hoofdsteden.
RK bedevaartsoord vanwege de Heilige Mâgdalena.
Aan de rand van de stad, bij de kust, liggen de brokstukken van de Brâvens-tempel (14e eeuw).
Aan het Larmin bij de monding van de Ber˙mt. Garnizoensplaats (vanwege de landmachtbasis).
Hoofdstad van district Litii; voedingsmiddelenindustrie.
Hoofdstad van district Ziyp; op de zuidoost-punt van Berref; de naam is verwant met mindefit ('rood'), wat slaat op de rode kleur van de dakpannen op de oudere huizen. Mondaine badplaats met brede boulevards en pastelkleurige gevels; gotische kathedraal; mode-centrum; zeer toeristisch; vissershaven; grote jachthaven; wordt wel het "Cannes van Spokanië" genoemd; met een antieke autobus worden vanaf de boulevard excursies naar de Pitla-pôlder en het Pitla-pârc gemaakt; zie Pôlder-museem. Minde lag oorspronkelijk op het eilandje Âmquffa; na de drooglegging van de Pitla-polder in 1882 is dit eilandje verdwenen.
Zie Bref.
Voormalig dorp met kasteelruďne aan de Cheetucjâ; sinds ca. 1900 onbewoond. Ooit ressorteerde het dorp onder de gemeente Huron-s˙rt. De ruďne ligt (na enkele gemeentegrenswijzigingen) tegenwoordig precies op de grens tussen Huron-s˙rt en Ef źchis. Sinds er vlakbij de wegs˙rt Wârf-klarb˙r op een eilandje in de rivier is geopend, komt het spookdorp met zijn ruďne ook weer in de (toeristische) belangstelling. (DOM 65)
Dorp aan de Fetu, te bereiken met de tram uit Hirdo. Hier staat nog een oud gerechtsgebouwtje, een zogenoemde rigtmittus . Lees ook de tekst . (DOM 63-64)
Waar de Krôk samenstroomt met de Ziffon bestond altijd al een langgerekt meer, het Đônhe-ses. Hieraan lagen 4 dorpen: Đônherivo, Đônha, Mittus luft Đônhe en Vyl-Tôliy. Bij Đônha is in 1962 een stuwdam aangelegd, zodat het meer een stuwmeer is geworden en de waterspiegel ongeveer 10 meter is gestegen. De dorpen Đônherivo en Đônha bestaan nog steeds (ze liggen nu aan de Krôk, respectievelijk de Ziffon). Toen de plannen voor het stuwmeer omstreeks 1950 bekend werden, zijn de bewoners van dorp Mittus luft Đônhe (gemeente Foteuso) vertrokken. Het dorp is echter nooit opgeslokt door het stuwmeer, en is sinds 1951 een spookdorp. Daarentegen is Vyl-Tôliy (gemeente Ziffon-belt) wel onder de waterspiegel verdwenen. (DOM 65)
Dorpje aan de Firani, bekend om zijn baksteenindustrie. Hier staat de grootste steenfabriek voor flâkâs, men maakt er ook nog de ouderwetse grote formaten ten behoeve van restauratiewerkzaamheden.
Dorp bij Hirdo. Zie Cendâc-kerk.
Hoofdstad van district Ben; marinehaven; industrie; veel achterbuurten. Vanaf halverwege de 17e eeuw tot 1894 (het jaar dat Pegrevië bij Spokanië werd gevoegd) was Mollefin de hoofdstad van het koninkrijk Pegrevië (en ook bekend onder de Pegrevische naam Moëfint). Qua omvang was de stad bescheiden, maar volgens oude bronnen had zij wel enige allure. Er waren fraaie regeringsgebouwen en ook het paleis van de koning werd alom bewonderd. Tegenwoordig verkeert dit paleis in vervallen staat, maar de achtervleugel, grenzend aan een mooi park, huisvest een café-restaurant. Verder herinnert vrijwel niets meer aan het Pegrevische hoofdstadverleden, en is het een echte industriestad. Lees Toerist in Mollefin .
Bekend om zijn "geheime" luchtmachtbasis.
Heeft de status van Vestingstad (voorgebergtevesting). Sinds de twee herbergen van dit stadje zich aangesloten hebben bij het "Lente-arrangement" , begint deze streek ook door toeristen ontdekt te worden. Lees Toerist in Mont .
Mijnbouw, olie-industrie; bekend door de breuklijn dwars door het centrum, ontstaan door het wegpompen van aardolie; de breuk wordt elk jaar 1 cm breder en de huizen erop zijn reeds gesloopt; het winnen van aardolie onder Môntariy gaat echter onverminderd door, voornamelijk omdat er weinig andere plaatsen in Spokanië zijn waar aardolie gevonden wordt.
Bekend vanwege de Minkedos-tempel. Het dorp wordt om onverklaarbare redenen regelmatig geteisterd door een kakkerlakkenplaag. Het ongedierte schijnt hier niet uitgeroeid te kunnen worden.
Stad bij Hoggebim, ruim 11.000 inwoners. Typisch een forensengemeente waarvan veel inwoners in Hoggebim werken.
Bekend door de Vrede van Mora op 11 aug 1894, waarbij vrede tussen Pegrevië en Spokanië gesloten werd (Spokanische koning Huron Herco II versus Pegrevische minister Quše Strűftâmmui); 11 augustus is de nationale Spokanische feestdag, bekend onder de naam Nie-Spocann.
Bergstadje in het Kulano-gebergte. De enige bezienswaardigheden zijn hier de "grothuizen" en het marktplein met zijn overdekte groente- en fruithal. De ski-mogelijkheden in de nabijheid (mits er sneeuw ligt) en de vele wandel- en ruiterpaden in dit berggebied trekken nogal wat toeristen zodat Mozent een redelijk aantal pensions en hotels heeft.
Zetel van de ryltiy; in môliy-gebied, afgewisseld met landbouw; oude korenmolen.
Dorp, gemeente Trobensta, 450 inwoners, aan de Pluf. Aan de noordkant van de rivier zou in de jaren tachtig een groot vakantiepark verrijzen (zie Architectenbureau Cave & Lâmbert). Hier is een een stuk grond bouwrijp gemaakt en zijn enkele wegen aangelegd. Daarna is het project wegens geldgebrek gestrand. De wegen liggen er nog, ze zijn overwoekerd, maar het is een geliefde locatie om met motoren te crossen. Ook staan er nog enkele vervallen gebouwen en ligt er een verwaarloosd stukje bos.
Zetel van de ryltiy. Zie Elmarylla. Vlak bij Nayes ligt Xânsa-vâliy, het enige racecircuit in Spokanië.
Heeft de status van Vestingstad (bergvesting).
Bekend om zijn wijngilde-feesten; zie Sectâ-toylâmos. Geboorteplaats van de bekende kunstschilder Hirdostenn Âlmer.
Watersportplaatsje aan het Plafotô-meer. (DOM 101)
In Jelđe-duinen; Nutterkoles is een afgelegen oord dat voortdurend geteisterd wordt door gure oceaanstormen; er groeien geen bomen en de straten liggen altijd vol zand en weggeblazen helmgras; het stratenpatroon is geheel in een traditionele karrewiel-vorm, en op het centrale plein staat een interessant houten afdak waaronder een bank, een wasplaats met pomp en een enorm anker, afkomstig van een Amerikaanse
4-mastbark (de Princess of the Seas) die in 1857 op de kust verging.
Zie ook
Reisgidsverhaal
.
Heeft de status van Vestingstad (vlaktevesting); er zijn twee concentrische ringmuren met elk 5 torens en 3 poorten, waarbinnen een stadskern uit de 15e en 16e eeuw. De afstand tussen de twee ringmuren is gemiddeld 50 meter, en hier grazen schapen en geiten.
Zetel van de ryltiy. Een aardig stadje in het brongebied van de Kjoep. Dankzij de overvloed aan helder water kende Oneus˙rt altijd veel bierbrouwerijen. Hiervan zijn er nog twee over. Maar bierdrinken is nog steeds een gewilde bezigheid en ook de bierproeverijen zijn erg populair. De bevolking is tamelijk stug (zoals vrijwel overal in Pegrevië), zodat je in de cafés en bierlokalen geen grote ambiance kunt verwachten.
Heeft de status van Vestingstad (bergvesting).
Zetel van de ryltiy. Bekend paardenkerkhof en grote wolmarkt; veel rijke mensen. Er zijn twee paardenfokkerijen waar de opjever, een kostbaar bruin paardenras, wordt gefokt.
Geboortehuis van Pôđil Gyll (tegenwoordig een museum, zie Gyll-seert); grote suikerwaren- en marmeladefabriek.
Klein stadje (650 inwoners) iets in het binnenland bij de Zverosta-kust. Heette oorspronkelijk Panosarejec, maar omdat in het Zverosta-dialect de eind-c niet wordt uitgesproken, is de naam omstreeks 1965 veranderd in Panosarejee. In het stadje is een driesprong van hoofdwegen waarop opvallend veel ongelukken gebeuren, ondanks dat er verkeerslichten staan. Niemand heeft daar een verklaring voor. Voor toeristen is alleen het atelier waar ze glas-in-loodramen maken de moeite van een bezoek waard. ... (DOM 179)
Mijnbouw- en industriestad aan de oostkant van Plefô (12.000 inwoners). De stad ligt op een bergrug, aan de oostkant gaat het steil omlaag naar de
kust van de Hildi-fonis
, aan de westkant gaat het steil omlaag naar een dal waar het altijd stormt.
Het centrum van Papije is een rommelig geheel van bouwsels opgetrokken uit grote blokken natuursteen, afgewisseld met moderne betonnen constructies, maar alle daken, oud en nieuw, zijn bedekt met ruw uitgehouwen leisteenplaten.
Dwars door de stad loopt een met bomen omzoomde wandelpromenade, waaraan vrijwel alle winkels, cafés en restaurants liggen. Van "toeristen" heeft men hier nog niet gehoord; iedereen die hier niet "thuishoort" is "vreemdeling" of "gast". De bevolking hanteert een strikte tweedeling: óf een buitenstaander wordt getolereerd maar op afstand bejegend, en is dus de "vreemdeling", óf hij wordt opgenomen in het lokale sociale gebeuren, en is de "gast".
Dorp ten noorden van Hirdo, ca. 10 km vanaf het centrum. Dankzij de goede trein-, tram- en wegverbindingen met de stad kan het dorp zich ontwikkelen tot een nieuw woongebied voor mensen die in de stad werken. Het oude dorp (rondom het station) is een nogal rommelig geheel met voornamelijk kleine bedrijfjes en ambachtslieden. Langs de doorgaande weg staan wat fabriekjes en langs de dorpsrand is nog wat tuinbouw. In de nieuwere wijken staan verwaarloosde arbeidershuizen. Maar aan de oostkant is een geheel nieuwe appartementenwijk verrezen, met parken en bospartijen. Laagbouw en woontorens van 15 verdiepingen hoog wisselen elkaar hier af. Hier wonen de beter gesitueerden die in Hirdo werken. De wijk is op traditionele wijze in concentrische cirkels gebouwd, en heet daarom Ef Kôbo-trôchâ (Het Zonnewiel). Een deel van het gebied is nog bouwterrein of ligt nog braak: er wordt hard aan gewerkt om de wijk verder uit te breiden.
Stad aan de Zverosta-kust, fraai gelegen rondom de Knigta-fonis; vissershaven, jachthaven, watersport. Vanaf ca.1980 wordt de stad sterk uitgebreid in oostelijke richting, met riante appartementen en villa's. Het is de enige plek aan de Zverosta-kust waar zulke grootschalige uitbreidingen toegestaan zijn, want de overheid wil voorkómen dat deze kust net zo verpest wordt als de Spaanse of Franse kusten langs de Middellandse Zee. Volgens de overlevering is Leif Ketilbjornsson bij Piroes aan land gegaan.
Stadje (1200 inwoners), even ten noorden van Gret. Tot 1860 was het een dorp dat onder de gemeente Gret ressorteerde, in dat jaar kreeg het stadsrechten omdat het districtsbestuur van mening was dat de snel groeiende economie in dit plaatsje zo'n promotie rechtvaardigde. De economie was voornamelijk gebaseerd op de weverijen die hier al langere tijd bestonden, maar vanaf ca. 1900 kwam hier de klad in. Er is nooit een bloeiende textielindustrie ontstaan, de bevolking is sindsdien nauwelijks toegenomen en tegenwoordig verdienen de meeste inwoners hun brood in Gret. Sommige politici stellen zelfs voor om Pitrani weer bij Gret in te lijven, wat feitelijk een degradatie van stad naar dorp inhoudt, en uiteraard niet bespreekbaar is.
Pitrani is voor toeristen niet bepaald interessant. Maar dankzij het nabijgelegen vliegveld dat fungeert als een populair sportvliegcentrum, wordt het stadje redelijk druk bezocht door sportvliegers, parachutespringers en andere "luchtacrobaten" (zoals de bevolking dat noemt). De middenstand en de horeca varen er wel bij.
Stadje op het eilandje Plâs, voor de kust bij Tanburo. Ooit een klein vissersplaatsje, maar tegenwoordig wonen er bijna 5000 mensen. Een groot deel werkt in Tanburo en vaart dus elke dag met de veerboot heen en terug (ca. 10 minuten varen). Plâ is verder bekend vanwege een sanatorium, een psychiatrische inrichting en een groot complex met seniorenappartementen annex verzorgings- en verpleegtehuis. Kortom, bevolkingsgroepen die geen deel (meer) uitmaken van de werkzame beroepsbevolking. In Spokanië behoort gemiddeld twee derde van de mensen tot de werkzame beroepsbevolking, maar in Plâ is het slechts de helft. (DOM 79)
Watersportplaatsje aan het Plafotô-meer; bekende groente- en fuitmarkt op woensdag. (DOM 101)
Mijnbouw, in Az˙-gebergte; vanaf de kerktoren in het centrum heeft men een imponerend vergezicht over de bergtoppen en in het oosten kan men het water van de Hildi-fonis zien schitteren.
Stadje (bijna 4400 inwoners) in de Doffiyn Dunjes, een duingebied aan de Larmin-kust in Ales. Hier is een groot crematorium annex begraafplaats met een ergynische signatuur. Maar ook niet-gelovigen vinden hier hun laatste rustplaats.
Plekotex ligt fraai omgeven door bossen en duinen, maar is zelf niet erg aantrekkelijk, met zijn flatgebouwen en strakke nieuwbouwwijk.
Zie Merdec-museem.
Dorp (590 inwoners), gelegen aan een eenzame onverharde weg tussen C˙r˙rtina en Lâf, op de grens van de Norôp-môliy en de Diôi-jakâm, aan de oostrand van het Kulano-gebergte. Even buiten het dorp staat de ruďne van een voormalige "rigtmittus".
De voormalige rigt-mittus, tegenwoordig een ruďne. Het smalle raampje links was van de cel om een lokale dief op te sluiten. De deuropening ernaast leidde naar de "bewaringsruimte" waar de cel en de woonruimte van de cipier zich bevonden. De rechter deuropening bood toegang tot de "rechtspraakruimte" waar recht werd gesproken. Het plafond in de bewaringsruimte was laag: er was nog een zolderverdieping die onder meer als opslagruimte, archief en voorraadzolder voor de cipier diende. Deze zolder had een raam in de korte gevel links.
De ruďne wordt tegenwoordig gebruikt door schaapherders en passanten om te schuilen. Ook worden er wel lege bierblikjes en condooms aangetroffen als jongeren uit het dorp zich op zaterdagavond "vermaakt" hebben.
Zie Grejala.
Plaatsje op het hoger gelegen deel van de Kârty-môliy. Uitvalsbasis voor wandel- en ruitertochten.
Marktplaats; agrarische omgeving; bekend om de Ficrynne-kerk met zijn heilige boom; zie Flefumy.
Dorpje aan de Laboh-kust. Het uitgestrekte zandstrand ligt hier aan de noordwestkant relatief beschut achter een in zee uitstekende rotspartij. Toch is de Atlantische Oceaan hier te woest en koud, en het weer meestal te guur, om van dit dorpje een aangename badplaats te maken. Het weggetje langs het strand met zijn paar armelijke cafés, pensionnetjes en eethuisjes wordt ietwat overdreven als een "boulevard met uitstekende toeristische voorzieningen" aangeprezen.
Bij dit dorp bestaan nog enkele authentieke plaggenhutten (kjűfts), zoals in deze streek nog tot halverwege de 20e eeuw werden gebruikt als woning. De F.A.S. heeft enkele van deze plaggenhutten tot beschermd object verklaard, zie object 356 .
Aan de Lajecô; zie Bjazzerly-molen .
Zetel van de ryltiy. Heeft de status van Vestingstad (bergvesting).
Stadje in het Tjokky-gebergte. Ligt midden in de bekende wijnstreek Ef Sântsiy. Ook is hier een "geheime" luchtmachtbasis.
Heeft de status van Vestingstad; er is een kustfort aan de rand van de stad, deels in het water gebouwd.
Stadje in het Kulano-gebergte. Het centrum is volgens het traditionele spinnenwebpatroon gebouwd, maar vanwege de geaccidenteerdheid zijn er voornamelijk trappen in plaats van straten. Het stadje is redelijk toeristisch vanwege de ski-faciliteiten (mits er sneeuw ligt) en de wandel- en ruiterpaden. Quandepâ heeft een bekende manege en veel pensions en hotels. Het stadhuis is gevestigd in een voormalig kasteeltje op een heuvel in de stad.
Oefengebied van de marine.
Stadje in de uiterste noordwesthoek van Flenazjekk, ingeklemd tussen de hoge kust en het Girdes-gebergte. De naam wordt meestal uitgelegd als de "beukenbomen van Aliâs", maar niet iedereen is ervan overtuigd dat Quitas hier als het gangbare woord voor "beukenbomen" moet worden gezien.
Vanuit het stadje heb je een mooi uitzicht over de zee, maar vanwege de steile hellingen is er geen strand. De stad is tamelijk levendig omdat hier het beginpunt is van de toeristische tramtocht dwars door de bergen naar Âlfrecht aan de oostkust.
Genoemd in de Amagene .
Klein stadje (680 inwoners). Tot 1711 was dit een dorp op het landgoed van de beruchte hertog Lerdu Flâs Comâf-Ista Lôra, onder de invloedssfeer van de gemeente Tura. Toen de hertog in 1711 overleed, werd het landgoed geconfisqueerd en besloot koning Krafta Ber Côhale om het dorp stadsrechten te verlenen. Het is nog steeds een van de kleinste stadjes van Spokanië, maar omdat het aan de hoofdweg tussen Gret en Kwâg ligt, heeft het zich kunnen ontwikkelen tot een redelijk bedrijvig centrum, met wat horeca, een supermarkt en garagebedrijven. Vooral de herberg Sârpyre trekt veel bezoekers uit de grotere steden in de omgeving, zoals Hirdo, Kwâg en Gret.
Voormalig gehucht aan de Kjoep, gemeente Halepoai a/e Kjoep. De laatste bewoners stierven er in 1926 en sindsdien heeft er nooit meer iemand gewoond. Langs de Kjoep, 3 km ten zuiden van de camping Kjoep-blufk, herinneren nog wat ruďnes van huizen aan het dorp.
In Blizerű-moeras; bekend om de 12 km lange takkenweg (c˙ramirra) naar Sinto-Alycro-Poniy, waarschijnlijk stammend uit de 17e eeuw; om het onderhoud van deze takkenweg te bekostigen, is er op Tigof een loterij met maandelijkse trekkingen.
Heeft de status van Vestingstad (bergvesting); het stadje ligt precies op de grens van de voormalige koninkrijken Spokanië en Pegrevië. Lees Toerist in Qutereeefo .
Garnizoensplaats vanwege het opleidingskamp en oefengebied van de landmacht.
Dorp op de Bleftex-jakâm. Aan de rand van een duingebied, in een tamelijk saai akker- en tuinbouwgebied.
Aan de Plafotô; zie Hastâm Temp Grâmbarynne.
Stadje aan de Dâm (niet te verwarren met het dorpje Reno aan de Ziffon). Ontwikkelt zich sinds 2000 tot een populair kanocentrum. (DOM 126)
Dorpje langs de weg van Meaue naar Conityje (niet te verwarren met het stadje Reno aan de Dâm). Hier vinden we de restanten van een van de eerste fabrieken van Spokanië, een ijzersmederij uit omstreeks 1850.
Klein stadje (900 inwoners), kreeg in 1803 stadsrechten (was vóór die tijd een dorp onder de gemeente Âpô. Hier is alleen het met kastanjebomen omzoomde marktpleintje toeristisch interessant is. Aan dit plein staat een saaie kerk uit 1955, door een derderangs architect ontworpen, nadat de 17e-eeuwse kerk door gebrek aan onderhoud in 1952 was ingestort, waarbij 7 doden te betreuren vielen. Elke woensdag is er op het marktplein een landmarkt, waar vooral gehandeld wordt in geiten- en schapenkaas, wol, haardhout, bosvruchten en paddestoelen (afhankelijk van het seizoen). Sinds Roensa het vertrekpunt is voor de railfietsen waarmee je over de gesloten spoorlijn naar Âpô kunt fietsen, zijn er ook wat toeristische voorzieningen gekomen, zoals een bescheiden camping, bed & breakfast-adressen en een pizzeria.
Plaats in het Crona-gebergte, bekend door de wintersport. Er zijn verscheidene pistes, er is een skilift, en sinds 1985 bestaat er een groot sportcomplex (zie Kaliâss). Het ooit zo fraaie berggebied rond Granô is geheel opgeofferd aan de wintersport, op een schaal die uniek is in Spokanië (maar naar Zwitserse begrippen heel bescheiden is).
Zetel van de ryltiy.
Heeft de status van Vestingstad (voorgebergtevesting); tegen steile helling, oostkant ommuurd. Aan voet van Krappa-gebergte; bij een sterfgeval verzamelen alle vleermuizen van de streek zich boven het sterfhuis.
Heeft de status van Vestingstad (vlaktevesting); op de grens van een môliy en een moerasgebied.
Citadel op uitgedoofde vulkaan in Blizerű-moeras; de binnenstad is geheel witgepleisterd, met nauwe straatjes en trappen. Imposante
vestingwerken
met muren en poorten; witte laatgothische kathedraal door Portugezen in 1645 gebouwd. Wellicht de bekendste en meest toeristische vestingstad van Spokanië.
Genoemd in de Amagene .
Badplaats aan de Paille-fonis; bekend om zijn beschutte zandstranden .
Heeft de status van Vestingstad (bergvesting). In Az˙-gebergte; fraaie vestingwerken ; in de jaren zestig raakten de mijnen uitgeput wat tot economisch en sociaal verval heeft geleid; het jaarlijkse muziekfestival (sinds 1968) in het leegstaande station moet de gemeente voor volkomen verloedering behoeden.
Dorp aan de zuidkust van Tigof (gemeente Ef źchis); een verzameling rustieke vissershuisjes en een vissershaventje dat weggescholen ligt tussen de rotsachtige inhammen. Elke vrijdag is er een populaire vismarkt, waar ook veel stadsmensen hun inkopen doen.
Stadje aan de rand van het reusachtige landgoed Ef Sinto-Aša, in bezit van de koninklijke familie. Soms doet een prins of prinses boodschappen in de plaatselijke supermarkt.
Dorp op de Wequh-vlakte. Centrum van de fruitteelt . Veel fruit wordt hier nog langs de weg te koop aangeboden.
Zetel van de ryltiy.
Stadje (ca. 4000 inwoners), bekend om de wijn. Het ligt midden in het wijnbouwgebied Etercôtiy en trekt dan ook veel toeristen en wijnliefhebbers. Elke eerste zaterdag van de maand is er de zogenoemde Wijnmarkt. Hier worden talloze wijnsoorten verkocht, zowel gebotteld als van het vat (zelf flessen of kruiken meenemen!), niet alleen uit de eigen streek maar ook van elders uit Spokanië. Typische buitenlandse wijnsoorten die in Spokanië niet gemaakt worden, zoals sherry of port, worden hier ook verkocht. Verder kan men op deze markt allerlei andere producten krijgen die met druiven te maken hebben, zoals druivensap, dolma's (gevulde druivenbladen), gekonfijte en verse druiven, enzovoort. Graag had de gemeente gezien dat ook sterkere alcoholische dranken verkocht zouden worden (gedistilleerde wijnen als cognac, marc, grappa, enzovoort), maar de wet staat verkoop daarvan op markten niet toe.
Vissersdorpje, gemeente Iji. Tegenwoordig hebben de vissers hun schepen in de haven van Kurriy liggen. De tijd dat ze met kleine bootjes vanaf het strand de zee opgingen, is voorbij.
Armelijk gehucht aan de rand van het Lamk-gebergte (ca. 300 inwoners). Omdat het in een populair wandelgebied ligt, is hier bescheiden accommodatie te vinden. Bewoners bieden zolderkamertjes of bedden in de stal aan, en verder is er gelegenheid om te kamperen of een eenvoudige maaltijd te nuttigen. De term "Bed & Breakfast" is hier tamelijk letterlijk op te vatten: een bed en een ontbijt. De Nationale Federatie voor Gebruikers van Wandelschoenen kan er meer over vertellen.
Bekend om de mynall-fokkerijen.
Op de Montrô-vlakte; veel edelsmeden.
Aan voet van Krappa-gebergte; de grindweg die vanuit dit dorp steil de bergen in kronkelt wordt na zonsondergang afgesloten omdat de weg door een "actief trollengebied" loopt en de trollen (ratles) nachts niet gestoord mogen worden; voor sommigen is deze maatregel niet meer dan een eigenaardigheid om toeristen te trekken; voor anderen een uitdrukking van serieus geloof.
Forensenplaats op het eilandje Mantahynne, waar ook de haven- en industriestad Tunbas ligt. Belangrijke werkgevers in Sinto-Manta zijn twee grote bouwbedrijven en het hoofdkantoor van de drogisterijketen Hosta.
Stad in Flâp. Bekend om de jaarlijkse Wijnfeesten in oktober; Sectâ-toylâmos.
Historisch stadje (1500 inwoners). Omstreeks 1150 liet de veldheer Oaji Quzo hier een kerk bouwen, en hieromheen is het stadje gegroeid. Het 12e-eeuwse kerkje is in de 14e eeuw verloren gegaan, maar in een parkje in het centrum van het stadje staat een gedenksteen op de plek waarvan vermoed wordt dat hier het kerkje stond. Pas vanaf ca. 1600 is er voldoende bebouwing dat er sprake is van een stadje. Het stadje ligt weliswaar aan de kust, maar de steile rotswand van meer dan 50 m hoogte (Toniys-woedenn) maakt de zee ontoegankelijk. Het uitzicht is echter prachtig.
In Pâlsten-gebergte; wintersportcentrum; bekend om aardewerk en geitenkaas; oude put waar eeuwen geleden moordenaars, heksen en homo's in werden geworpen.
Watersportplaatsje aan het Plafotô-meer. (DOM 101)
Zie Leljahove-klooster.
Heeft de status van Vestingstad (voorgebergtevesting); het centrum is omringd met gekanteelde muren, poorten en torens uit de middeleeuwen. Tussen Honnemeg en Krappa-gebergte; beroemde
Kruittoren (Tâmlek-taris); in de 15e eeuw werd hier op de markt de wijn verhandeld die als geheiligde wijn (slofaro) in de Ergynne-kerken werd gebruikt.
Genoemd in de Amagene .
10 km ten westen van Blort. In de urnenkelder van het Ergynne-kerkje alhier staat de urn met de as van Veraquandro Corona, het dochtertje van de huidige koning, dat op 2-jarige leeftijd in 1954 aan een longontsteking overleed. Dit kerkje is sindsdien een soort bedevaartplaats aan het worden voor kinderen met ongeneeslijke ziektes, en sinds ca.1985 ook voor homo's die aan aids lijden. Voor homo's telt wellicht ook mee dat er op het grasveld voor dit kerkje een traditionele Spokanische zonnewijzer (fort-wehaver) in de vorm van een fallus staat opgesteld.
Zie Lâpkâmp.
Zetel van de ryltiy.
Heeft de status van Vestingstad; het oude stadsdeel is omringd door hoge aarden wallen; op een deel ervan is een palissade aangebracht, maar dit is historisch waarschijnlijk onjuist.
Bekende waterval die de Kôlâk voedt.
Ligt aan de interlokale tramlijn Xemân--Amahagge.
(= tan + buros: "brand bij riviermonding") Heeft de status van Vestingstad; er is een ring van wallen en torens rondom het centrum. In de 13e eeuw lag hier het dorp Tan met een houten Ergynne-kerk die is afgebrand. Bakermat van de filosofische school van Pârges; zetel van een militaire rechtbank; scheepswerven en vissershaven. (DOM 82-83)
Grote haveninham; kolen- en olie-industrie; veel moderne architectuur; oude vluchttunnel (2˝ km lang; esterulâr) in 1970 gerestaureerd. In 1903 is een groot deel van de binnenstad afgebrand. Het verhaal gaat dat de inwoners van Eratiyft (op de noordelijke punt van het eiland Teujan), drie nachten lang de enorme vuurgloed aan de horizon konden zien. Tussen 1904 en 1911 is het centrum in alle haast herbouwd, maar het krappe stratenplan en de slechte kwaliteit van de bebouwing voldeden niet, zodat de gemeente in 1964 besloot om het grootste deel van het herbouwde centrum weer te slopen. Er diende een nieuwe binnenstad te komen, met prachtige lanen en pleinen, omzoomd door royale woningen, luxueuze appartementen en een aantrekkelijk winkel- en horeca-aanbod. Dit is voor een groot deel ook gelukt. Voor liefhebbers van moderne architectuur en experimentele stedenplanning is Tanb˙r dan ook interessant om te bezoeken.
Genoemd in de Amagene .
Forensenplaats.
Stadje (1580 inwoners) op de Brâeenc-môliy, op de grens van het dichtbevolkte zuidwestelijke deel en het eenzame noordoostelijke deel van dit gebied. Uitvalsbasis voor wandel- en fietstochten in dit eenzame deel. In het centrum is een sfeervol plein met kastanjebomen en een eendenvijver. Ook lopen er schapen door de stad.
Dorp, gemeente Logono, in het Kulano-gebergte. Haalde in 2001 de landelijke pers omdat hier een wonderlijk stuk metaal uit de hemel neerstortte. De dorpelingen houden het erop dat het gaat om een onderdeel van een UFO , en dat buitenaardse wezens elders in de bergen een noodlanding hebben gemaakt. De Luchtvaartinspectie vermoedt dat het om een deel van een satelliet of vliegtuig gaat. Beide lezingen zijn echter weinig overtuigend en het raadsel is tot op heden niet opgelost (of in de doofpot gestopt?).
Marktplaatsje (ruim 2700 inwoners) in het zuiden van Lomky. Het ligt ingeklemd tussen de steile, ontoegankelijke kust in het zuiden en de reeks šarkdomenns in het noorden. De producten van deze landgoederen worden al eeuwen op het enorme Marktplein van Teta verhandeld. Tegenwoordig gaat het ook veel om wijn, zodat er ook hier een typische wijngildecultuur is ontstaan. Alle commerciële activiteiten met betrekking tot de wijnen uit de aangrenzende landgoederen vinden plaats in en rondom het Wijngildehuis (Sectâ-toylâmos-seert, in de volksmond gewoon "Selâmos" genoemd). Dit is een imposant betonnen gebouw uit 1955, waarvan de stijl een wonderlijke combinatie is van moderne, op Le Corbusier geďnspireerde, scheve strakheid, en de traditionele rurale bouwstijlen van Zuid-Spokanië.
Een ander opvallend gebouw in Teta is de Sint-Johanniskerk (Sinto-Janis-korda), een soort Neoromaans bouwwerk (uit 1810), waarvan altijd gezegd wordt dat "het te pompeus is als dorpskerk, maar te bekrompen als kathedraal", ofwel: het heeft geen eigen karakter.
De hoofdstraat (Mennmirra) die van west naar oost het stadje in tweeën deelt, wordt aan de oostkant van het centrum gemarkeerd door het Wijngildehuis, en aan de westkant door de kerk. Hiertussenin vinden we een tiental aardige cafés en restaurantjes, die alle tot bloei zijn gekomen nadat de wijncultuur hier vaste voet aan de grond heeft gekregen (vanaf ca. 1990).
Maar alles blijft een tamelijk lokale aangelegenheid, want toeristen hebben het nog niet ontdekt, en overnachtingsaccommodatie is praktisch afwezig. Gelukkig ligt de grote stad Gasky met zijn toeristische voorzieningen vlakbij.
Heeft de status van Vestingstad (kustfort); het oude centrum is omgeven door muren; de oostelijke muren stonden ooit in het water, maar door verzanding ligt de kust nu 1 km verder.
Heeft de status van Vestingstad (voorgebergtevesting tegen berghelling, gedeeltelijk ommuurd). Verder ook een garnizoensplaats vanwege het militaire oefenterrein en opleidingskamp.
Stadje met ca. 7200 inwoners aan de westkant van de Zverosta-kust, aan een beschutte baai met een watersportcentrum en een camping. 4 km ten noorden van Tloer ligt het landgoed Kleter Gapochiy dat sinds augustus 2015 in het nieuws is omdat het is gekocht door minister Gezulo Râkala, en dus niet meer ingericht kan worden als een openbaar natuurgebied.
Tofano met een kleine 1000 inwoners ligt op het eilandje Belt-Hurt, tegenover de grote stad Komy. Het ondiepe water en de zandstranden maken van Tofano een gewilde badplaats. De helft van de inwoners woont in het compacte oude centrum, de rest in ruim aangelegde buitenwijken, waar velen hun villaatje aan toeristen verhuren.
Buitenwijk van Tofano. De straatnaam is Ef Bengaliy.
Tolee is een industriestad en ook een slaapstad. Omdat de meeste bewoners in Bôrâ werken is het een nogal doods oord. In het centrum staat een reusachtige katholieke kerk. Het gebouw is aan het einde van de 15e eeuw als ergynisch klooster- en kerkcomplex neergezet, en in omstreeks 1750 tot katholieke kerk verbouwd. Toen is er ook een spitse toren aan toegevoegd. De gemeente besteedt de laatste jaren veel geld en moeite om het rommelige aanzien van het stadje te verbeteren. Zo worden er nette wijken met arbeiderswoningen gebouwd en dienen de her en der verspreid staande krotjes te verdwijnen. Velen vinden dat het oude karakter van Tolee beter bewaard had kunnen blijven door de krotjes te renoveren, in plaats van ze te slopen.
Omgeving is rijk aan fraai natuurschoon en mooie landgoederen; in 1702 is hier de districtszetel van de ryltiy gesticht zodat het plaatsje een religieus en intellectueel centrum werd; op het marktplein staat een 3 m hoog standbeeld van koning Huron Herco II: het enige koningsstandbeeld in Spokanië met een lachende gelaatsuitdrukking; vanaf het centrum lopen nauwe idyllische straatjes (zoals de Bamico-terf omlaag naar de oever van de Grât. Veel huizen zijn gedecoreerd met zogenoemde "grijnskoppen" .
Stadje (ca. 2800 inwoners) in een uitgestrekt môliy-gebied in Renô. Het stratenplan in een traditioneel spinnenwebpatroon heeft een open karakter vanwege de moestuinen die elk huis omringen; de huizen staan niet dicht opeen gebouwd. Het centrale plein is met zijn majestueuze beuken en enkele oude gebouwen een idyllische en historische plek. Hier vinden we het prachtige 17e-eeuwse stadhuisje met zijn romaanse boogramen en het 18e-eeuwse Wolhuis, waar ooit de wol en wollen stoffen verhandeld werden, voordat het grotere Opjevu deze taak voor de gehele streek overnam. Tegenwoordig is het Wolhuis een restaurant met pension. Ertegenover bevindt zich een oud café dat ooit door de wolhandelaren en schapenboeren werd gefrequenteerd maar tegenwoordig een ontmoetingsplaats voor de jongeren uit de streek is.
Een aanzienlijk deel van het ongerepte môliy-gebied ten westen van Toneija is tussen 1985 en 1990 veranderd in een immens golfterrein. De bewoners van het gehucht
Korâbika
hebben jarenlang geprotesteerd tegen dat golfterrein, maar - zoals gebruikelijk - dat was tevergeefs.
Bekende badplaats; jachthaven; vissershaven; voormalige zomerresidentie van koninklijke familie (nu met museale en culturele bestemming); pretpark (Traquera), 80 m hoge uitzichtstoren met restaurant bovenin (Atlânta-toren), beroemde Kjebbe-boulevard .
Heeft de status van Vestingstad (vlaktevesting).
Heeft de status van Vestingstad (kustfort).
Gehucht met slechts 80 inwoners, gemeente Polefi-Jariâlo, op de Hekory-môliy. Tot ca. 1960 woonden er nog ruim 200 mensen, voornamelijk mijnwerkers met hun gezinnen. Zij werkten in de mijnen aan de oostkant van de vlakte, bij de uitlopers van de bergen. Vanuit het dorp konden zij via een mijnspoorweg naar hun werk. Ook tegenwoordig wonen er nog een stuk of twintig mijnwerkers, die nog steeds met een oude railbus naar hun werk rijden.
De stoptrein tussen Xalâs en Polefi-Jariâlo doet het dorp 2 tot 4 keer per dag aan. Voor de rest is het dorp nauwelijks bereikbaar; alleen als het niet te veel heeft geregend zijn de twee onverharde wegen (vanaf Xalâs en vanaf het naburige dorp Fariniy) te berijden.
Het grootste deel van de huizen staat leeg en verkeert in zeer vervallen staat. Kunstenaars en avontuurlijke jongeren hebben tussen 1980 en 1990 pogingen ondernomen om oude huizen te kraken en op te knappen, maar zijn door de oorspronkelijke bewoners bedreigd en verjaagd. De kunstschilder Klesto Hugte-Oparigel heeft er in 1994 een huis gekocht, in de hoop dat hij en zijn vrouw als "officiële" bewoners wel getolereerd zouden worden. Nog datzelfde jaar werd hun huis in brand gestoken waarbij zij beiden omkwamen. Sindsdien wagen buitenstaanders zich nauwelijks nog in het dorp en bekommert de gemeente zich er evenmin om (anders was er wel een verharde weg aangelegd).
Toeristen wordt dan ook afgeraden om het gehucht te bezoeken.
Stadje aan de oostrand van het Az˙-gebergte. Vooral bekend om zijn kopermijnen.
Heeft de status van Vestingstad (voorgebergtevesting).
Handel en industrie; bekend om het porselein van Riynek.
Gehucht (gemeente Zekon), aan de Trendon, dat vanwege de nabijgelegen voormalige elektriciteitscentrale landelijke bekendheid heeft gekregen. In het gebouw is sinds 2002 een cultureel centrum gevestigd. Hoewel dit centrum vanwege de slechte bereikbaarheid veel minder bezoekers trekt dan aanvankelijk gedacht, maakt het gehucht zelf een bescheiden opleving door. In 2000 woonden er nog maar 90 mensen, vijf jaar later zijn het er al ruim 120. Er zijn zelfs een paar huizen bij gebouwd. (DOM 58)
Deze inwonertoename is nog niet opgenomen in de inwonerstatistieken!
Stadje (ruim 4000 inwoners) in het uiterste noordwesten van Ales. Dankzij de prachtige Klinn˙r-delta met zijn meren en moerassen profiteert ook Troebas˙rt enigszins van het toerisme. Het marktplein met zijn galerijbogen en het aangrenzende stadsparkje met fontein vormen de voornaamste trekpleisters. Verder drijft de economie vooral op wat industrie, met name de suikerraffinaderij (ASLI) en de wolspinnerij.
Hoofdstad van district Neze; industrie, visserij.
Industriestad; universiteit; luchtmachtbasis; museum voor Industriële Vormgeving (Fôrmaji-museem); 17e-eeuwse wallen; dierentuin; in de Trendon ligt een klein eilandje (Enbera) met twee grafheuvels uit de 7e of 8e eeuw. Het centrum binnen de grachten en wallen vormt een interessant architectonisch contrast: een grofmazig patroon van statige straten met veel neoclassicistische gebouwen (veelal universitaire instituten en deftige appartementen), waartussen smalle straatjes en stegen verscholen liggen met eeuwenoude geveltjes, waar de oorspronkelijke bevolking is gehuisvest. Hier vinden we ook de winkels, markten, cafés en eethuisjes waar de studentensfeer voelbaar is. Veel toeristen bezoeken Trondom op de jaarlijkse "eetmarkt" (larde-stovy) in de eerste week van juli. Dit gezellige festijn vormt altijd een schril contrast met het Midzomerfeest rond 21 juni, als de studentikoze drinkgelagen en rellen de overhand hebben.
Heeft de status van Vestingstad; wallen en muren rondom oude kern. Tot 1823 heette deze stad Turee armt ef Fonis. Het stadje is markant gelegen aan de Hildi-fonis. Het stadsdeel met de vissershaven (die meer en meer een jachthaven wordt) ligt direct aan de kust, en het met ringmuren omgeven centrum ligt wat verder landinwaarts. De twee delen zijn via een steile weg met elkaar verbonden. In het oude rommelige centrum zijn verscheidene sfeervolle cafés, eethuisjes en terrassen . (DOM 124-125)
Belangrijk centrum van het tuinbouwgebied rondom Ameronne. Er staat ook een blikfabriek ten behoeve van de conservenindustrie in Ameronne. (DOM 130).
Hoofdstad van eiland Tigof; muziektheater uit 1959; Fâlm-park; kunstmuseum in het Bjaneg-klooster, Kelfer-akademiy. De F.A.S. heeft het Stovy-seert (Markthal) tot beschermd object verklaard, zie object 174 .
De beroemde markthal in Tsjech. |
Dorpje aan de zuidpunt van het Tsjok-meer.
Genoemd in de Amagene .
Stadje in de zuidpunt van Plefô, middenin een mijnbouw- en industriegebied. Op 16 oktober 2012 vond hier een verschrikkelijke ramp in de Moens-mijn plaats, met 23 doden.
Hoofdstad van district Ales. Lees Toerist in Tunbas .
Zie Afonyste.
Zetel van de ryltiy. Geboorteplaats van minister Vyncha Môns-Jobleempiyt.
Heeft de status van Vestingstad (bergvesting). Tot 1823 heette deze stad Turee fes ef Wuma, dit om onderscheid te maken met Turee armt ef Fonis. Toen deze laatste stad Trunschen ging heten, kon de toevoeging "fes ef Wuma" vervallen. (DOM 124-125)
Hoofdstad van district Flenazjekk; zetel van de ryltiy. Het stadje (met slechts 15.000 inwoners heeft niet veel te bieden: er zijn geen historische gebouwen, interessante musea of idyllische straatjes. Wel een kaal Marktplein en een autoweg door het centrum. Dat er toch nog relatief veel toeristen komen, zodat de horeca redelijk ontwikkeld is, heeft het te danken aan het Pogalo-meer in de nabijheid. Een prachtig (natuurlijk) meer, omringd door bosrijke oevers. Hier zijn zeilen, zwemmen, windsurfen en vissen favoriete bezigheden. Velen brengen een bezoek aan Tuűn om de dorst te lessen en de honger te stillen.
Stadje (1500 inwoners), op de hoger gelegen Gapochiy-môliy, in het binnenland, niet ver van Tosiy. Terwijl de Zverosta-kust een toeristische trekpleister en redelijk welvarend is, heeft het binnenland te kampen met een kwakkelende economie en een wegtrekkende bevolking. In Ubama heeft de gemeente enkele faciliteiten in het leven geroepen die er vlak langs de kust niet zijn, maar waar wel behoefte aan lijkt: een zweefvliegterrein en een crossterrein voor jeeps. Sinds begin 2009 hoopt de gemeente ook te kunnen profiteren van de naamsovereenkomst tussen Ubama en president Obama. De burgemeester hoopt dat de president ooit eens het stadje zal bezoeken en dan zijn handtekening zal inkerven in een van de plafondbalken van de bekende herberg in het centrum. Zo zou dit nog een soort bedevaartsoord kunnen worden, zeker als er ook weer Amerikaanse toeristen naar Spokanië komen.
Stadje (1300 inwoners) op de Egpeeff-vlakte in Ben. Dankzij de nabijheid van Lostô (het bestuurlijke centrum van de Ergynne-kerk) speelt ook in Ubipa de religie een grote rol in het maatschappelijk en economische leven. Er wonen veel geestelijken, er zijn diverse kerkelijke en liefdadigheidsorganisaties gevestigd, en toeristen worden getrokken met de verkoop van allerhande souvenirs op religieus gebied. De fraaie watertorten uit 1886 is eind december 1999 door een storm verwoest. Het puin is geruimd maar de ruďne van de onderkant staat er nog als een trekpleister en wordt nu gebruikt als altaar om Moestof (de God van het Weer) te eren.
Uofiten kreeg in 1922 stadsrechten omdat het toen meer dan 2000 inwoners telde; vóór die tijd was het een dorp dat ressorteerde onder de gemeente Minde. Tegenwoordig wonen er zo'n 3300 mensen die vrijwel allemaal in Minde werken. Voor toeristen heeft Uofiten bijna niets te bieden, behalve de oude panden rondom de Vroegere Vissershaven (die tegenwoordig een plein is) en enkele gebouwen van het voormalige Benedictijnenklooster aan de rand van de stad.
Tot ca. 1820 was Uofiten een welvarend vissersdorp met een echte vissershaven waaraan een stuk of twintig aan de visserij gerelateerde bedrijven hun panden bouwden, zoals pakhuizen, rokerijen, scheepsbouw, nettenboeters en garnalenpellerijen. Vanaf die tijd verzandde de kust, in 1880 werd het omringende water ingepolderd, en Uofiten was zijn visserij kwijt (op de aangeslibte gronden zou in de jaren vijftig het vliegveld worden aangelegd).
Het Benedictijnenklooster aan de rand van de stad dateert uit de 16e eeuw, maar toen er omstreeks 1760 nog maar een stuk of vijf monniken over waren, zijn ze overgeplaatst naar het St.Urba-covent in Đubiy. Daarna raakte het klooster van Uofiten in verval. Alleen de kapel, de stallen en het gebouw met de refter en de ziekenzaal zijn bewaard gebleven, dankzij de Landmacht die hier tussen ca. 1840 en 1950 een kazerne onderhield. Daarna werd het complex gebruikt door het Amerikaanse leger dat op vele plaatsen in Spokanië al dan niet geheime bases had, totdat zij in 1988 het veld moesten ruimen. Het Spokanische Ministerie van Defensie werd toen eigenaar van het complex en eiste van de Verenigde Staten dat zij mee zouden betalen aan een complete restauratie van de gebouwen die door de aanwezigheid van de Amerikaanse militairen aanzienlijk geruďneerd waren. Amerika is nooit op deze eis ingegaan, met als gevolg dat uiteindelijk de Ministeries van Defensie en van Wetenschap in 1990 besloten hebben om het complex te restaureren - al wist men niet wat voor functie het zou moeten krijgen. In 1996 heeft de burgemeester van Uofiten het complex geopend als "Cultureel Centrum". Deze kwalificatie wil in Spokanië meestal zeggen dat er een prachtig gebouw staat met alle faciliteiten, en dat er zelden iets interessants gebeurt, en als dat wél gebeurt weet bijna niemand ervan.
Dorpje met 300 inwoners, 11 km ten oosten van Bôrâ. Midden tussen de uitgestrekte akkers en weiden en voornamelijk bekend vanwege het Sinto-Sebâl-klooster, 2 km buiten het dorp. Dit katholieke klooster is in 1701 gesticht en huisvest een stuk of dertig nonnen en een dozijn monniken van de orde der pleebanieten.
Pleebanieten en pleebanitessen mogen overdag geen dak boven hun hoofd hebben en zijn gedwongen om de dag bedelend en biddend langs de wegen door te brengen; ze kunnen pas na zonsondergang hun klooster opzoeken. Sommige Pleebanietenkloosters hebben een zogenoemd hemel-atrium, een ommuurde ruimte, dikwijls ook met vensters, maar zonder dak. Hier kunnen de kloosterlingen dan vertoeven zolang het nog licht is. Het Sinto-Sebâl-klooster heeft zo'n hemel-atrium echter niet, en hier heerst de gewoonte dat de monniken en nonnen de dag doorbrengen in het dorpje Vâldes-Sebâl. Ze bivakkeren op een met bomen omzoomd graslandje aan de rand van het dorp, waar zij biddend en zingend de dag doorkomen. Zij scharen zich vaak om een open vuur om zich te warmen en waarop zij vlees en vis braden. Het gemeentebestuur laat deze praktijken oogluikend toe, en de dorpelingen tolereren het, hoewel de kritiek op de levenswijze van de kloosterlingen lijkt toe te nemen naarmate de trouw aan de kerk afneemt. Men ergert zich vooral aan de rotzooi die de kloosterlingen elke avond op het grasveldje achterlaten, en als ze het vuur niet goed doven kunnen ze de volgende dag een reprimande van de plaatselijke veldwachter verwachten - hij mag de geestelijken niet bekeuren!
Het klooster herbergt een aantal kunstschatten die men mag bezichtigen. Het probleem is alleen dat dit na zonsondergang moet gebeuren, en tegelijkertijd ook voor 8 uur 's avonds. In de praktijk betekent dit dat de kunstschatten alleen 's winters bewonderd kunnen worden, als de zon al vroeg ondergaat.
Het is verboden om in Vâldes-Sebâl open vuur te maken, "behalve voor kloosterlingen" (quâ armt fraters). Bedoeld wordt: de bewoners uit het Sinto-Sebâl-klooster. |
Heeft de status van Vestingstad (voorgebergtevesting).
Dorp op het voormalige eilandje Âmquffa (gemeente Lônges). Is verdwenen toen het water tussen dit eiland en het vasteland werd ingepolderd. Zie ook Pitla-fonis.
Mijnbouw; keramische industrie.
Bekend badstrand, populair bij de bewoners van Korif. (DOM 95)
Dorp aan de Tr˙ft, in het Girdes-gebergte. Het sfeervolle dorp ligt geheel beschut in een bosrijke omgeving en is gemakkelijk met de tram te bereiken. Er is een herberg met een goede keuken, waar eigengestookte likeur wordt verkocht (Ef Cliyn). Niet voor niets dat dit een toeristische trekpleister is. Helaas komt het dorp ook regelmatig negatief in het nieuws vanwege de vele auto-ongelukken die er bij of op de brug over de Tr˙ft plaatsvinden.
Genoemd in de Amagene .
Voormalig dorp aan het Đônhe-meer, toen dit nog geen stuwmeer was. Zie bij de beschrijving van Mittus luft Đônhe.
Drie dorpjes in het stroomgebied van de benedenloop van de Cheetucjâ. Ze liggen er beschut in de dalen van de uitlopers van het Tjokky-gebergte en het klimaat is dan ook zeer mild. In de omgeving van de dorpjes groeien veel amandelbomen. (DOM 164)
Dorp op het voormalige eilandje Âmquffa (gemeente Minde). Is tegenwoordig een wijk van Minde. Zie ook Pitla-fonis.
Stadje (2700 inwoners) in de noordoosthoek van het Ergânt-moeras. Vanwege de drassige grond zijn de meeste huizen van hout gebouwd (net zoals in Andel), wat in Spokanië tamelijk uniek is. Het Ergânt-moeras is een beschermd natuurgebied met een grote vogelrijkdom en talloze wandel- en fietspaden. De eenzaamheid van dit waterrijke gebied trekt veel bezoekers, en Wena is daarom een tamelijk levendig stadje met diverse restaurants, cafés, pensions en B&B-faciliteiten.
De haven van Wena bevindt zich op een kleine 3 kilometer afstand van het stadje, bij een inham aan de kust (Wena-Port). Het is een bescheiden vissershaven en tevens een jachthaven, al moet men zich daar niet te veel van voorstellen. Bij eb valt de haven droog, dus alleen boten zonder kiel kunnen er aanmeren. Tot halverwege 2005 was deze haven ook het vertrekpunt voor de boten naar Rurf - officieel een natuurgebied en militaire basis, maar voornamelijk bekend vanwege het strafkamp voor zware criminelen. Het transport van en naar Rurf verloopt sinds halverwege 2005 via het haventje van de marinebasis aan de noordkant van het Ergânt-moeras - een verboden gebied voor het publiek.
In Wena-Port is het beroemde visrestaurant Bakaljô.
Een andere trekpleister is het museumkasteel Dunjes-hove aan de kust, eveneens zo'n 3 kilometer van Wena verwijderd.
Stadje (4730 inwoners) aan de westkant van het Az˙-gebergte, met een oud centrum en vele saaie nieuwbouwwijken. Het oude centrum ligt op een heuvel en de straatjes zijn hier smal en steil. Aan het centrale plein staat een voormalig klooster in gotische stijl. Het oudste deel stamt uit ca. 1610, toen de gotiek al een eeuw uit de mode was. Tussen ca. 1720 en 1750 zijn er uitbreidingen gebouwd, alle in dezelfe gotische stijl. Sinds 1825 is dit gebouw het stadhuis.
Armelijk bergdorp (680 inwoners) aan de zuidkant van het kale en onherbergzame Lamk-gebergte op Lomky. Er is geen echte dorpskern, de huisjes staan in lange rijen langs de weg, en verder verspreid tegen de hellingen erachter. Hier wonen voornamelijk herders, maar sinds ca. 1990 hebben ook een aantal kunstenaars zich hier gevestigd.
Zie
afbeelding
.
Een van de kleinste dorpen in Spokanië (gemeente Iba), ca. 30 inwoners. Geniet bekendheid vanwege de maquette van dit dorp die mevrouw Diyns Burâlfiy op zolder heeft gemaakt. Zie ook eigen website
(www.wumatriy.connect.sp) . (DOM 44-45)
Mevrouw Burâlfiy is in 2007 gestorven en haar maquette is gered door een kunstenaar uit Iba, die toestemming van haar familie heeft gekregen om mevrouw Burâlfiy's levenswerk geheel in transparante kunsthars te gieten. Zo is de maquette goed geconserveerd en nog steeds een toeristische trekpleister.
Heeft de status van Vestingstad (bergvesting); Pegrevische grensverdediging gericht op Spokanië.
Heeft de status van Vestingstad (bergvesting).
Stadje (4000 inwoners) op de Huron-vlakte, aan het Ales-kanaal. Hier is een bescheiden ijzerindustrie. De hoogoven kreeg tot 1966 zijn ijzererts uit de mijn bij het naburige dorp Karr, maar na het faillissement van deze mijn haalt het hoogovenbedrijf zijn erts van elders. Het wordt aangevoerd via het Ales-kanaal en het spoor, evenals de steenkool. Een belangrijke afnemer van het ruwe ijzer is de ijzergieterij Xalâs Lorgissâs die voornamelijk putdeksels en roosters maakt. Dit bedrijf is eveneens op het industrieterrein bij Xalâs gevestigd.
Zetel van de ryltiy.
Oud stadje op 760 m hoogte in een woest berggebied, aan de oever van de bovenloop van de Sântser, een fraaie rivier die verderop samenstroomt met de majestueuze Cheetucjâ die het hele eiland Tigof in lengterichting doorsnijdt. Zie ook eigen website (www.xejafiy.sp) .
Overloopgemeente van Amahagge; forensen en kantoren. Een van de weinige architectonisch interessante gebouwen is het station uit 1951: een pompeus geval waarvan de afmetingen niet in overeenstemming zijn met de belangrijkheid (slechts 2 perrons met 4 sporen).
Marktplaats met likeurstokerij en textielindustrie; bekende markthal.
Dorp op Noord-Br˙r (gemeente Lassos). In de omtrek worden veel suikerbieten en bonen verbouwd, dus is het niet verwonderlijk dat dit dorp een suikerraffinaderij (XoSu) en een conservenfabriek heeft.
Dorpje op Noord-Br˙r, aan de Lassos (gemeente Lassos). Bekend om de Zôcjef-toren.
Heeft de status van Vestingstad (kustfort). De kust waaraan Xolestajo ligt, heeft een nogal rommelig karakter omdat het verschil tussen hoog- en laagwater wel enkele meters bedraagt. Het zeewater wordt bij vloed in de nauwe Aflif-strett namelijk sterk opgestuwd.
Bekend badstrand, populair bij de bewoners van Knolbol. (DOM 95)
Dorpje in het armelijke bosgebied van Midden-Tjemp. Veel mensen in en rond dit dorp zijn zo arm dat ze in primitieve hutjes of oude caravans wonen.
Watersportplaatsje aan het Plafotô-meer. (DOM 101)
Heeft de status van Vestingstad (kustfort aan de rand van de stad). Verder bekend door de vliegtuigindustrie (Skytwin).
Stadje aan de Pâlst, bij het Ympacc-moeras. Opvallend zijn de buitenwijken met villaatjes en flats, waar veel mensen wonen die in Bôrâ werken. De gemeente had graag gezien dat er een goede tramverbinding met Bôrâ komt, maar tot op heden is die er niet. Het historische centrum ligt enigszins geďsoleerd van de rest, en telt een aantal leuke cafés en een goed restaurant.
Heeft de status van Vestingstad (bergvesting). Klein plaatsje in het centrum van het źrcô-gebergte; leeft van het toerisme, want hier is het startpunt voor trektochten door het woeste omringende gebergte; verscheidene pensions, restaurants en winkels.
Zetel van de ryltiy.
Idyllisch gelegen op de Kârtiy-môliy; van het hout van de dennen rondom het stadje maakt men wandel- en kapstokken; de bakstenen geveltjes met de groene luiken en rode geraniums zijn hier een gewild foto-motief.
Heeft de status van Vestingstad (kustfort aan de oostkant van de stad); het centrum wordt omgeven door een gracht en gedomineerd door een kasteel. De muren en poorten langs de gracht zijn omstreeks 1910 gesloopt).
Plaatsje (ruim 9000 inwoners)) aan de westelijke kant van de Zar-inham. De kust is hier tamelijk hoog en het stadje kent daarom ook geen haven. Wel is het uitzicht over de zee heel imponerend. ...
Klein dorpje (90 inwoners) op het kruispunt van de wegen Andel--Nichtkalas en Entâ--Manes-Tolâ. Het gehucht ligt in een eenzaam gebied op de grens van het Ergânt-moeras en de Honnemeg-môliy. Eeuwenlang was de tolgaarder in het tolhuis om dit kruispunt hier heer en meester. Hij had vier tolhekken te bedienen (in elke windrichting één), dus in principe moesten alle reizigers altijd door twee tollen, en dus twee keer betalen. De tolgaardersfamilie had banden met het koninklijk huis en wist het daarom voor elkaar te krijgen dat deze vreemde manier van uitbuiting kon blijven bestaan, ondanks de talloze protesten van de streekbewoners. Tussen 1650 en 1880 zijn er minstens 14 tolgaarders geweest, altijd van vader op zoon, of moeder op dochter. En zeker 6 van hen zijn vermoord of anderszins op verdachte wijze om het leven gekomen. En altijd werd een bewoner uit de streek na een twijfelachtige rechtszaak als dader aangemerkt. Het was herhaaldelijk duidelijk dat grote heersers, de koning of koningin incluis, een grote invloed hadden op het verloop van zulke rechtszaken en dat dader (meestal een welgestelde boer) eerder iemand was die op gespannen voet stond met de autoriteitne, dan de werkelijke moordenaar was. In 1882 zijn de vier tollen opgeheven en raakte het tolhuis na het overlijden van de laatste tolgaarder (in 1887) in verval. Omstreeks 1930 namen enkele intellectuelen en notabelen uit Entâ en Andel het initiatief om de tolhuisruďne weer in oude luister te herstellen en er een museum van te maken, of in ieder geval een plek waar de wonderlijke geschiedenis van drie eeuwen tolheffen werd vastgelegd. Het geld voor de renovatie werd bijeengesprokkeld via een initiatief dat we tegenwoordig crowdfunding zouden noemen. Alle tolgaarders in Spokanië en talloze filantropische particulieren en historisch of cultureel georiënteerde organisaties werden benaderd om geld te doneren of investeren om het oude tolhuis in oude luister te herstellen en er een museaal object van te maken. Dat lukte ook: in 1940 kon de burgemeester van Nichtkalas (waaronder Zeesame ressorteerde) het prachtige museumpje openen. Helaas was de locatie nogal ongelukkig en kwamen er nauwelijks of geen bezoekers. Omstreeks 1965 is het museum gekocht door de een avontuurlijk echtpaar, dat er een pension en een winkeltje met regionale producten aan toevoegde. Tegenwoordig bestaat het winkeltje nog steeds, het pension is een B&B-accommodatie geworden, en de museale functie is hieraan ondergeschikt geraakt, hoewel de geschiedenis van 3 eeuwen tolheffen nog steeds wordt gepresenteerd.
In Lafter-gebergte; hier ontspringt de Grât.
Aan de Zelze; stadhuis met klein museum over de historie van Fesfôresta.
Dorpje (160 inwoners) in een bosrijk gebied aan de bovenloop van de Girdestona. Het is zeer moeilijk te bereiken: langs de Girdestona loopt een smalle onverharde weg die na hevige regenval onberijdbaar is, en vanuit het oosten is er een wandel/ruiterpad. Omdat hier de Ergynne-filosoof, schrijver en commune-oprichter Klachet Nestafie-Űffen in 1716 geboren is, krijgt het dorp frequent bezoek. Al is er niets in het dorp dat nog aan de beroemde man herinnert, enkele B&B-adressen profiteren van het historische feit.
Industriestadje in Ben, tussen Floran en Mollefin met 1500 inwoners. Jarenlang werd dit stadje geteisterd door het vele (vracht)verkeer dat zich via hoofdweg 1 door het nauwe centrum moest wringen. In 2002 is er een prachtige omleiding langs de oostkant van het stadje geopend en de binnenstad is binnen een jaar omgetoverd tot een autovrij winkelgebied. De economie is er aangetrokken en voor het eerst komen er ook toeristen om de gereinigde en gerestaureerde oude gevels te bewonderen.
Origineel 17e- en 18e-eeuws stadscentrum, omgeven door een gracht (feitelijk de rivier de Gâp met een zijtak); hier en daar zijn nog restanten van oude stadsmuren. Het geheel is te weinig om Zest te erkennen als officiële Vestingstad.
Hoofdstad van district Neno; gerenommeerde universiteit uit 1729; veel antiquariaten en winkels met antieke meubelen; de twee bekendste musea zijn het Tigof-museem furt Palequeo Kűra en het Fisa-museem.
Mede dankzij de bouw van twee nieuwe buitenwijken (de Schrijverswijk uit 1998 en de Westelijke uitbreidingswijk uit 2003) kon de stad in enkele decennia fors groeien. De nieuwe wijken kenmerken zich door flatgebouwen, omgeven door veel groen.
In het in Italiaanse landhuisstijl gebouwde paleis uit 1780 is sinds 1955 de Districtsraad gehuisvest. Het gebouw was lange tijd behoorlijk vervallen en deels ongebruikt. Zie
lijst met gebouwen
in Zest.
Heeft de status van Vestingstad (vlaktevesting); een groot gedeelte van de ringmuren en torens is gesloopt, maar het centrum heeft zijn oorspronkelijke 17e-eeuwse karakter goed bewaard. Een opvallende eigenschap van de huizen binnen de vesting is dat ze zo hoog zijn; ze hebben soms wel 6 verdiepingen. Dit is een gevolg van de beperkte ruimte binnen de vestingmuren waar steeds meer mensen moesten wonen. Pas na ca. 1840 kon de stad zich ook buiten de vesting uitbreiden (met als gevolg dat een deel van de oude muren gesloopt werd).
Vanwege de tinmijn even buiten Zimp, zijn er in de stad veel tinnen producten te koop. Er is ook een Tinmuseum. Bij de tinmijn is ook een kolenmijn. Deze is met een 2,3 km lange kolentransportband verbonden met de Cal-centrale, die de steenkool als brandstof gebruikt.
Stadje midden op het eiland Teujan, aan de bovenloop van de Polea, die hier meestal niet meer dan een modderig stroompje is. Overal lopen de schapen op de openbare weg rond, maar de bewoners lijken zich achter hun gordijntjes te verschansen. Vreemdelingen worden niet op prijs gesteld - en iemand uit een ander stadje op Teujan is al een vreemdeling.
Tot 1952 mooi dorp aan de oever van het Merft-meer.
Toen hier het militaire oefengebied moest verschijnen is het dorp geëvacueerd. De bewoners werden tegen hun zin in ondergebracht in saaie nieuwbouwhuisjes aan de rand van Kanea en vervolgens mochten de soldaten het spookdorp met satanisch genoegen aan puin schieten. Ze hebben hier enkele jaren over gedaan en toen was hun schietvaardigheid op peil. Verscheidene voormalige dorpsbewoners die in de nieuwbouw in Kanea een nieuw leven moesten beginnen, hebben er psychische problemen van overgehouden toen ze erachter kwamen hoe hun geliefde huisjes moedwillig in ruďnes waren veranderd.
Intussen is het militaire oefen¬gebied tussen Kanea en het Merft-meer herschapen in een môliy met vredig grazende schapen. Toen Zűger geheel verwoest was, groeiden er vanaf ongeveer 1990 plannen om het dorp weer te herbouwen, en om de situatie van vóór 1952 te herstellen. De paar bejaarde dorpsbewoners die zich nog kunnen herinneren hoe het dorp er ruim een halve eeuw geleden uitzag hebben niet de minste behoefte om er terug te keren, en hun kinderen en kleinkinderen hebben evenmin enige affectie met het oude Zűger. Daarom had men bedacht dat het nieuwe Zűger een toeristendorp moest worden; leuke vakantiehuisjes aan een mooi meer – daar willen de toeristen wel op afkomen! Ook dit plan is inmiddels verlaten, want in 2002 is het leger begonnen om er een militair kamp in te richten, naast de puinhopen van het oude dorp. Dit kamp zou de kazerne in Kanea moeten gaan vervangen, maar anno 2015 bestaan ze beide.
Heeft de status van Vestingstad (kustfort met ommuurd complex langs de rotsachtige kust).
Aan de samenstroming van de Wefot-Krappa en Opper-Krappa. Het dorp ligt tussen de twee rivierarmen ingeklemd, en de ruim 100 bewoners ervan hebben in de loop der eeuwen geleerd om laconiek om te gaan met allerhande paranormale verschijnselen, zoals periodiek opstandige trollen, onaangekondigde en onverklaarbare sterfgevallen, zwevende stemmen, ronddolende muziek en sprekende uilen. Zie ook de foto van dit dorp.
© De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands
DA 00 • SPARC 21 jun 1999