Spokanisch Archief |
Knolbol (46.000 inwoners) is bekend door zijn chemie, cement, steenverwerking, staal en scheepswerven. Aan de noordoostzijde van de stad gaat het industriegebied abrupt over in een onherbergzaam deel van het Azÿ-gebergte. Hier valt tussen de grauwe industriegebouwen, geroeste staalconstructies en kale rotspartijen een blinkende architectonische creatie op, opgetrokken uit golvende aluminiumplaten en fraai geaderd marmer, bijeengehouden door staalkabels en betonnen steunberen. Dit is het Distrykalo Industriela Informašo-sentrym (DInIS; Regionale Industriële Informatiecentrum), een weinig aantrekkelijke naam voor een informatief en interessant museum waar alles over de regionale industriële bedrijvigheid en de geschiedenis ervan wordt uiteengezet. Het kantine-achtige zelfbedieningsrestaurant dat hierbij hoort, is tevens de minst onaantrekkelijke eetgelegenheid van Knolbol. Alleen Atlantic op het Stadhuisplein steekt hierboven uit; niet alleen in kwaliteit, maar vooral in prijs. Het is het enige restaurant in de stad waar de beter gesitueerden hun relaties durven uitnodigen.
Achter het Stadhuisplein zijn enkele oude straatjes en binnenplaatsen waar je aangenaam kunt slenteren en het volksleven kunt proeven. Morsige vrouwen hangen hun was op grote rekken midden op straat te drogen, honden die er tegenaan willen piesen krijgen een trap tegen hun reet. Dreinende kinderen worden aan hun haren de bedompte huizen ingesleurd en mannen die met de drankfles rondzwalken, worden in een onverstaanbaar dialect tot de orde geroepen. Maar echt toeristisch is dit allemaal niet.
Verder zou ik zo gauw niet weten wat ik u, de belangstellende toerist, over deze stad voor leuks moet vertellen. Maar gelukkig heeft Flore Kitianos-Portâe in zijn boek Zjut-âlbos ("Rarebouw") nog iets aardigs gevonden. Ik heb het voor u vertaald.
De Vuurstraat in Knolbol
Knolbol is een nare stad aan de westkust van Berref. Het regent er altijd, de straten zijn belegd met glibberige kasseien, en de huizen hebben ingezakte daken, bedekt met leien en versierd met protserige schoorstenen. Knolbol heeft wel iets weg van een Waalse of Engelse industriestad, en industrie is er inderdaad opdringerig aanwezig. Er wordt ijzer gegoten, glas geblazen en klei gebakken. Kortom allemaal bezigheden waarbij veel warmte vereist wordt. Die warmte komt van de steenkool die daar in de buurt gevonden wordt.
In een buitenwijk, waar de kale straten met de rijen arbeidershuizen parallel tegen de heuvels opklimmen, staat de foeilelijke rooms-katholieke St.Jacobskerk, in 1912-15 gebouwd naar een ontwerp van een weinig begaafde, maar goed katholieke, architect. Deze kerk staat halverwege de Flecs-mirra, ofwel de Vuurstraat. Aan het hoogste einde van deze straat staat het minst lelijke huis van de buurt: het is een hoekvilla met een leuk torentje van waaruit je over de daken van de lage arbeidershuisjes heen net nog een randje Atlantische Oceaan kunt zien, waar de ondergaande zon zulke mooie pasteltinten tovert in de door smog bezwangerde lucht. De hoekvilla dient al vanaf 1922 als woning voor de priesters die aan deze kerk verbonden zijn.
Tussen de hoekvilla en de kerk, over een afstand van een kleine 200 meter, stonden in het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw alle arbeidershuisjes leeg omdat de gemeente grootse renovatieplannen had die echter telkens uitgesteld werden. De priester die toen in de hoekvilla woonde, Ândrees Bulger-Kemp, ergerde zich aan drie dingen: ten eerste aan de "grote" afstand tussen zijn huis en de kerk, ten tweede aan de troosteloze aanblik [stjôft] van de leegstaande huisjes, en ten derde aan de vele trappen in zijn villa. De bisschop in Korif die van deze ergernissen vernam, kwam toen met een goede suggestie. Zou het geen idee zijn om naast de kerk twee of drie huisjes op te kopen, deze te slopen, en hier een moderne, traploze bungalow neer te zetten? De financiering van dit project leek geen probleem, zeker niet als de hoekvilla (in bezit van de kerk) voor goed geld verkocht kon worden.
Toen de financiering na een jaar rond was, want de hoekvilla was inderdaad voor goed geld verkocht, en bovendien had het bisdom nog ergens een "potje voor onvoorziene uitgaven", bleek dat de gemeente Knolbol de Vuurstraat tot "beschermd straatgezicht" had verklaard en dat hier niets gesloopt mocht worden, laat staan dat hier zo maar een moderne bungalow neergezet kon worden. De bisschop en de priester ontwikkelden toen een ander plan. Alle huisjes tussen de kerk en de villa, 17 stuks in totaal, zouden van de gemeente gekocht worden en tot één enorm woonhuis verbouwd worden, maar zodanig dat het uiterlijk geheel intact bleef. Hiermee kon de gemeente akkoord gaan, met als gevolg dat zich nu naast de kerk een riant woonhuis bevindt, 200 meter lang en 10 meter breed, met 17 voordeuren waaronder 15 nepdeuren. De binnenmuren van al deze huisjes zijn weggebroken zodat het nieuwe woonhuis wel de langste en smalste pijpenla van Spokanië genoemd kan worden. Omdat het complex veel te groot is voor een priester met zijn huishoudster en zijn manusje-van-alles, is een deel van het huis gereserveerd voor het archief van het bisdom. Hier worden onder meer de dagboeken bewaard van priester Diyfy Fontaine (1821-1899), die hierin nauwkeurig heeft aangetekend wat er allemaal tijdens de biecht aan hem werd verteld. Hij noteerde ook wie al zijn zonden opbiechtte, en dat is zelfs nu nog voor de nabestaanden vaak heel pijnlijk.
© Rolandt Tweehuysen