Spokanisch Archief |
Hirdo, gelegen op Berref, het grootste eiland van het Koninkrijk Spokanië, 500 kilometer ten zuidwesten van Ierland, maakt kans om het Guinness Book of Records te halen als de onbekendste hoofdstad van Europa. Speciaal voor de Volkskrant reisden Spokanist Rolandt Tweehuysen en zijn medewerker Joost den Haan voor een dag en een nacht af naar dit merkwaardige oord om aan te tonen dat een bezoek hier ook buiten het toeristenseizoen de moeite waard is. Vorige week verscheen bij uitgeverij Gottmer in de Dominicusreeks de reisgids Spokanië: Berref (222 blz, ISBN 90 257 3189 9, f 34,90)*, in feite een kruising tussen een reisgids en een reisverslag, doorspekt met (volks)verhalen en andere indringende voorbeelden van Spokanische cultuur.
* Vanaf 2005 nog te verkrijgen bij de auteurs. Klik hier om contact op te nemen.
Trymt, 11 uur 's morgens. In de bescheiden hal van dit vliegveld staan we voor een pinautomaat. Tot zover is alles vlekkeloos verlopen, geen vertraging, weinig remous en ook het weer hier is heel wat beter dan op het regenachtige Schiphol, want de wind heeft de lucht schoongeveegd en boven Hirdo hadden we een schitterend panorama van een zonovergoten stad, golvend over vele heuvels. Zelfs de douane zette probleemloos een krabbel op onze bagage - en dat is wel eens anders geweest toen het isolationisme dit land nog in zijn greep had. Nu nog even geld pinnen en we kunnen Hirdo in.
Het pasje verdwijnt in de gleuf, in het inwendige klikt en knort het, en een lange tong papier glijdt tevoorschijn met daarop een dreigement. Pinnen om zich wederrechtelijk herco's toe te eigenen is strafbaar met een gevangenisstraf van ten hoogste 10 jaar en een boete van tenminste het honderdvoudige van het ingetoetste bedrag - art 732bis, wetboek van strafrecht. Verbijsterd kijken we elkaar aan. Dit is weer echt Spokanisch: altijd een verrassing in petto. Dan zien we een wisselkantoor. De jongen achter het loket reageert laconiek als we de strook tonen: 'We siy, ef tiyn nert qufrete gert smurf-pâs. Armt kâ Nelandes eksistere noi.' ('Ach, hij herkent uw pasje niet. Voor hem bestaat er geen Nederland.'). Nee, voor een Spokanische computer is het land waar onze rekening zich bevindt kennelijk een verzinsel om de bank te tillen. Het kan verkeren, inderdaad. Maar de baliemedewerker blijkt gelukkig wel vertrouwd met onze guldens. Rap telt hij twee stapeltjes herco's uit. Onze eerste aankoop is een Kindistee, het grootste dagblad van Berref.
In de sneltram naar het Kanol-garrent (Kanaalstation), het hart van Hirdo, komt pas echt dat 'buitenlandgevoel'. Vliegvelden zijn in hoge mate neutraal terrein, maar zoevend door de glooiende akkers lijkt het of alles intenser is en de sleur hier nimmer post zal vatten. De tram is vrijwel leeg, op twee stewardessen na. Hirdo is in de herfst inderdaad geen reguliere toeristenbestemming.
Huismoeders slaags om Japans speelgoed (Furby doet zijn intrede), Boot met illegalen bij Girdesef (dachten in Engeland te zijn). Zelfs fanatieke Spocania-watchers zullen niet wakker liggen van het voorpaginanieuws. Maar binnenin staat een interview met ex-politica Hesta Plôck, naar aanleiding van haar memoires, dat ook - o toeval! - refereert aan onze voormalige minister, mevrouw Smit-Kroes. Opmerkelijk is dat de xenofobe Plôck, die indertijd deelnam aan de onderhandelingen over de landingsrechten van Spocanair op Schiphol (1983), nog steeds lyrisch is over de Nederlandse bewindsvrouwe, die ze omschrijft als eft styp xypâ (letterlijk 'een stevige wolvin'). Een tof wijf, zeg maar. Dat boek kopen we. Maar onze belangstelling gaat nu vooral uit naar de theaterladder en wat er verder te doen is in deze voor Nederlanders nog zo obscure metropool.
In een kwartier staan we op het Kanol-garrent. Buiten, op het Harboembo-plein, trekt een gestage verkeersstroom langs. De vele limousines herinneren eraan dat Hirdo (870.000 inwoners) een echte hofstad is, centrum van de macht, het domein van topambtenaren en politici. Ook taxi's zijn talrijk (kom daar eens om in Amsterdam), maar die hebben we niet direct nodig, want Hotel Emerâlda ligt pal naast het station, verscholen achter statige bomen. Dit klasse-A hotel kost buiten het toeristenseizoen slechts een derde van de prijs. Het arrangement omvat een echte suite, inclusief koelkast vol gratis Spokanische 'champagne' (wanneer grijpt de EU in?), merk Père Baril, plus kaartjes voor een theatervoorstelling naar keuze. Dat alles à raison van slechts 75 herco per nacht (f 150,-). Wie zegt dat ze dit land niet weten te promoten? Vanwege een prikkelende recensie in de Kindistee is onze theaterkeus voor vanavond de traditionele Spokanische opera Halyna van componist Veljâ Pelger-Hiycc (1844-1921).
Maar nu eerst wat sfeer snuiven. Buiten dartelen herfstbladeren voor ons uit, want iets van wind is er in deze archipel altijd wel. Ingeklemd tussen het Trendon-kanaal en de Lutta-straat ligt de wijk Riyn-jakâm. Het is druk op straat. Overal staan vuurkorven en hangt de zacht-zoete geur van gepofte kastanjes. Een muzikant speelt op zijn keyboard een salsaversie van de oude ballade Lena ur Lerdu, terwijl twee tandeloze vrouwtjes dansen. Dit stadsdeel is beroemd om zijn authentieke Hirdose volksleven, zijn goedkope eethuisjes (waar je een echte Kussik-dârg, een uien-amandelsoep, krijgt voor nog geen herco, minder dan twee gulden) en om zijn chaotische winkeltjes waar van alles te koop is, van opgezette zeevissen en gryllâ's tot antieke frontpersen toe (om de klederdrachtsbef te stijven). Een partes (Ergynne-priester) haast zich met een mand kippen door de menigte. Boven en achter de winkels zijn labyrintische woonkazernes, waar studenten en Hirdoërs in een wirwar van gangen gehuisvest zijn en elke vreemdeling verdwaalt.
Het valt op hoeveel mensen nog steeds de gryllâ dragen, de traditionele vilthoed. Dit soort folklore is overigens niet wat de Spokaniër zich bij Hirdo voorstelt. Voor de mensen 'uit de provincie' is het een stad van bibliotheken, musea, regeringsgebouwen en paleizen. Van flatwijken, volle terrassen en brede boulevards. Een Parijzig decor, met 19e-eeuwse façades en bebontmantelde dames, maar het stuk dat er speelt is beslist onfrans.
Neem alleen al de Ergynne, het traditionele geloof, waartoe een derde van de Hirdoërs behoort. In het piepkleine museumpje achter de Bribâbof-kerk bekijken we een tentoonstelling van oud ergynisch fotomateriaal. De enige andere bezoekers zijn een echtpaar dat elkaar mompelend op details wijst. We zien schimmige beelden, korrelig opgeblazen, van mensen die maanbaden, dankplanken knutselen, en kippen en geiten offeren waarbij het bloed alle kanten op spat. Ook heden ten dage staat dit ritueel centraal. Voor ons heiligt het predikaat 'natuurgodsdienst' zulke barbarij niet. Ergynne blijft curieus, maar stimuleert wel onze behoefte aan frisse lucht.
Dus op naar het Mompef-park. Onder de kale bomen stappen vele wandelaars door ritselende blad. Hier werd twee jaar geleden overigens een merkwaardige vondst gedaan. Bij het omhakken van een zieke eik trof men een nest boommollen aan (Talpa teujana). Tot dan toe was de boommol alleen gesignaleerd op het eilandje Teujan - voor het eerst pas in 1946. Tussen Teujan en Berref ligt flink wat zee plus het eiland Liftka. Is deze 'exoot' komen zwemmen of door een milieuvandaal uitgezet? Men weet het niet. Hun naam danken ze aan het feit dat ze zich in het binnenste van dikke stammen omhoog tunnelen om daar te nestelen. Het zijn dus flatbewoners.
Omdat we wat vermoeid raken, maar misschien ook omdat zonet het woord 'flatbewoner' viel, houden we een taxi aan, want we willen het Fordo-paleis nog zien, gebouwd tussen 1774 en 1778 door koningin Larô Atori Thyrra. Wie hier een stukje barokarchitectuur verwacht komt bedrogen uit. Ef Fordo laat zich het best omschrijven als een flatgebouw avant la lettre. Na het tramautische afbranden van haar paleis in de voormalige hoofdstad Blort had de vorstin haast om haar hof naar Hirdo te verplaatsen. Twaalf verdiepingen hoog verrijst de efficiënte oplossing achter grote smeedijzeren hekken. Weliswaar met rond de ramen tierelantijnerig stucco en een hoofdingang geflankeerd door dorische zuilen, maar als de paleiswacht er niet stond zou je denken dat een postmoderne architect hier zijn eclectische lusten had botgevierd. Trouwens, met die paleiswacht is iets aan de hand. De traditie eist dat ze bij alles wat langskomt, voetganger of auto, in gevechtshouding springen (rechterbeen vooruit, door de knieën zakken, geweer plus bajonet op de passant gericht). Expres laten we de taxi vier keer op en neer rijden.
Ons wat infantiele gedrag maakt de chauffeur nieuwsgierig. Waar komen de heren vandaan? 'Amsterdam? Maar dan hebt u een wereldreis achter de rug!' In Spokanië wordt men het wel eens beu om telkens te moeten uitleggen dat Amsterdam niet aan de andere kant van de aardbol ligt, maar op slechts drie uur vliegen van Hirdo. Dus laten we het zo. Het is trouwens tijd om even bij te komen met een drankje. Hiervoor kiezen we het populaire café in de Atroksiy-toren. Deze is 66 meter hoog en in de 14e eeuw gebouwd als verdedigingswerk langs de handelsroute naar Mikkon, maar staat nu als een opvallende bakstenen folly midden in een 19e-eeuwse stadswijk. In het café (op 21 m hoogte) worden alle drankjes geserveerd in glazen die dezelfde vorm hebben als de toren - wat niet altijd even lekker drinkt.
Die avond in de opera is de dress code voor de heren een kostuum, vaak met gryllâ en zonder stropdas, terwijl de dames met dichte ogen in hun kleerkast mogen graaien (als het maar een jurk is).
Wat is een Spokanische opera? Traditioneel is er maar één decor. Wat elders gebeurt, in een andere tijd of in de hoofden van de protagonisten, wordt uitgelegd in verklarende gezangen (chapryÿllas), uitgevoerd door een koortje naast de bühne. En bij de old favourite Halyna is veel uit te leggen. Halyna wacht op haar minnaar, tuurt over de vlakte, en smacht, smacht, smacht in alle toonaarden. Als haar ridder arriveert valt het echter tegen. De geliefden zijn van elkaar vervreemd, maar uiten dit niet. Gaandeweg groeit hun afkeer, en de voorstelling eindigt in haat en verwensing. Een mager plot, muzikaal moddervet uitgewerkt.
Ditmaal heeft regisseur Kent Cârderame het bestaan om het koortje te vervangen door één enkele alt, Hilda Lôtriymme-Slenk, die zich zelfs tussen de zangers op het toneel waagt. Alsof de Aïda op de schaats wordt uitgevoerd - zo gaan de recensenten tekeer. Traditie is hier heilig, en de commotie neemt zulke vormen aan dat Kent Cârderame onlangs een kogelvrij vest heeft aangeschaft. Waar ter wereld gaat de kunst het volk nog zo ter harte?
Maar vanavond lijkt ruimdenkendheid troef. Het publiek heeft er zin in. De voorstelling begint en blijkt onvergetelijk. Puristen mogen het dan verkrachting vinden, feit is dat chapryÿlla's vaak nogal saai zijn. Nu beweegt de alt zich achter het raam om het landschap te vertolken, of wringt zich tussen de geliefden om in een ware tour de force, telkens van register wisselend, de monologues interieurs van zowel Halyna als haar ridder te zingen. We zijn zeer onder de indruk, hoewel niet alles van het wijdlopige libretto te volgen is.
Voldaan zitten we na afloop in het Teatriy-lurfel, een restaurant in de serre van het Koninklijk Theater. Na een wijn-overgoten vier-gangen souper (f 35,-!), lokt nog steeds de stad. Het is half twaalf, en de ober weet raad: er is pas een discotheek geopend waar, als reactie op al dat Amerikaanse gedoe, Spokanisch gedanst wordt. Volksdansen, bah! 'Volksdansen? Dit is een nieuw, trendy verschijnsel, een subcultuur. Jongeren doen het!' Ja, dat verandert de zaak. De discotheek ligt op het vermaakseiland Mikkon, dus vlakbij.
Stampend vol is het in de Network (niet direct een naam die wars is van Amerikaans gedoe). Het zweet gutst langs de opeengepakte lijven en de herrie is oorverdovend. Wat is er eigenlijk Spokanisch aan piercing en scarification? En wat is dit voor sound? Waarschijnlijk een cross-over van traditionele Spokanische volksmuziek met een bijeengesampelde reeks verre, ritmische invloeden. We manoeuvreren door de menigte naar een bar. Stroboscopen en veejays doen hun best om ons te desoriënteren. Het publiek is inderdaad jong, met een bovenmarge van pakweg 35. Verrassend genoeg is de populairste drank hier de autochtone 'champagne'. Menigeen zet de fles aan de mond - begrijpelijk in deze vochtonttrekkende omgeving. En dan zien we waarvoor we gekomen zijn: de menigte op de dansvloer vormt tegenover elkaar twee schokschouderende rijen die zich krabachtig zijwaarts bewegen. De handpalmen van partners blijven vlak bij elkaar. Het geheel maakt de indruk van een golvende zee, steeds woester opgezweept, waaruit soms handen spatten. Het heeft iets tribaals, maar het heftige ritme is helemaal eigentijds.
Aanvankelijk wordt op onze aanwezigheid geen acht geslagen. Dan raken we, boven de dreun uit, in gesprek met twee meisjes. Hoe heet deze dans? 'De chertân' (krab), zo blijkt. Willen wij het niet eens proberen? Nou nee, twee van die ouwe mannen... Ach, niet zo flauw. En ze trekken ons de dansvloer op.
Wat twee middelbare Nederlanders hier mentaal en fysiek ondergaan, laten we aan uw voorstellingsvermogen over. Maar het principe is als volgt: paren stellen zich in twee rijen tegenover elkaar op, het gezicht naar elkaar. Schok de schouders. Hef de handen op borsthoogte en houd de palmen op circa twee centimeter van die van uw partner. Beweeg de handen naar links, rechts, onder en boven, maar zorg ervoor dat ze die van uw partner niet kwijtraken - ja, er als door magnetische kracht tegenover blijven. De benen gaan intussen, vrij hoog geheven, zijwaarts: drie passen naar rechts, idem naar links. Wissel de afstand tot uw partner door de armen meer of minder te strekken. Voer het tempo op.
Het is knap lastig allemaal, en onze kleren zijn al na vijf minuten uit te wringen. Dat met die handen gaat ons coördinatievermogen te boven. Maar aangemoedigd door dames en champagne zetten we door, want er is geen chill-out room. Moeilijk is ook om niet met de benen in die van andere dansers verward te raken en zo ten val te komen. De uren vliegen om, en van de flessen raken we de tel kwijt. Go, Tweehuysen - go, go, go!
De volgende ochtend ontwaken we met knallende koppijn. Buiten geselt de hagel het Harboembo-plein. Hoe we in bed zijn geraakt weten we niet. Het is 10 uur en om 12 uur gaat ons vliegtuig. Gelukkig wordt het ontbijt op de kamer geserveerd. Naast de gerookte vlees- en visproducten (munke-nejô) staat een klein flesje dat het probate anti-katermiddel Crobbenurp (Helderhoofd) bevat. Service van het hotel. Hoewel dit kant-en-klaar is, geeft het etiket het authentieke recept: een half waterglas teldo-pâla (appeljenever), drie eetlepels schelvisolie, een theelepel nootmuskaat en eetlepel mosterd. Goed roeren. Hirdo is leuk, maar doodgaan willen we er niet. Het flesje verdwijnt in de koffer, voor tijden van wanhoop of heldenmoed.
In de kiosk op Trymt liggen zowaar de memoires van Plôck. Als het vliegtuig zich door het wolkendek boort, zitten we met stijgende verbazing te lezen. Drie uur en enige aspirines later staan we wat bleekjes op Schiphol, waar het ook hagelt. Toch zijn we heel tevreden. Zo er iets te bewijzen viel, hebben we dat gedaan: Hirdo is, ook voor een bliksembezoek, een aantrekkelijke stad. Er is nu eens geen lange vliegreis voor nodig om op een plek te geraken waar nog niet iedereen geweest is. Doe uw voordeel met deze info.
© Rolandt Tweehuysen / Joost den Haan
Schiphol-Hirdo: dagelijks 2 directe vluchten; vertrektijd: 8 en 16 uur
Hirdo-Schiphol: idem, om 12 en 20 uur
Een saillante passage uit Hesta Plôck's memoires is te vinden op website www.spocania.com/archief/tk-plock.htm.