Spokanisch Archief |
De industriestad Tunbas (45.000 inwoners) heeft niet veel te bieden, behalve voor degenen die van rommelige havenbuurten en een ouderwetse zeehaven houden, waar alles nog kleinschalig is en de kades een onderdeel van de stad zijn. In Tunbas is de haven-bedrijvigheid nog niet verplaatst naar de rand van de stad, maar vormt nog steeds een deel van het stadsleven. Daarom bestaan hier ook echte havenkroegen, hoerenkasten, onbestemde nachtclubs en wonderlijke pensionnetjes die minder geschikt zijn voor minderjarigen en degelijke echtparen.
Al deze etablissementen worden gefrequenteerd door Ierse, IJslandse en Britse zeelui en vissers, maar de "gewone" toerist wordt ook geaccepteerd. Pas echter op dat je je niet al te kritisch uitlaat over Spokanië tegen iemand van wie je denkt dat het een Ier of IJslander is, terwijl het gewoon een Spokaniër is die zich van het Engels bedient!
Het centrum van Tunbas is opgefleurd met ontelbare bloembakken volgestouwd met afrikaantjes en petunia's, maar voor de rest doet het gemeentebestuur opvalland weinig pogingen om de stad een verzorgde indruk te geven. Wellicht is dat de charme van deze authentieke haven- en industriestad.
In de oude binnenstad met zijn nauwe straatjes en hoge huizen kun je ontspannen rondslenteren, maar er valt weinig te bezoeken en restaurants zijn dun gezaaid. De meest prominente trekpleister is hier het Bôltâs-huis, een grijs gepleisterd gebouw uit ca. 1640, en daarmee een van de oudste bouwwerken in de stad. De straat loopt er met een poort onderdoor, en het huis is ingericht als museum. Hier wordt op tamelijk knullerige manier een beeld geschetst van de geschiedenis en het economische belang van Tunbas. Tot de "pronkstukken" van het museum hoort een rijk met gouddraad geborduurde japon van koningin Fajjite, de vrouw van koning Gremsû Halorius Huron (regeerde 1770-1793). Het is niet geheel duidelijk hoe haar japon in dit museum terecht is gekomen, maar elke bewoner van Tunbas kent de volgende anekdote:
Toen koningin Fajjite in 1784 Tunbas bezocht, werd ze onverwacht geveld door een griep. Ze heeft toen enkele dagen ziek gelegen in een luxueus logeervertrek in het stadhuis. De kostbare japon had ze meegenomen om aan te trekken bij het galadiner dat de notabelen van de stad haar en haar man zouden aanbieden. Vanwege haar ziekte werd het diner afgelast, en bleef de japon in de reiskoffer. Toen na twee dagen bleek dat ze voorlopig niet beter zou worden is ze in doodzieke toestand teruggereisd naar haar paleis in Blort. Om de een of andere reden is de koffer met de japon in Tunbas achtergebleven, en de koningin was kennelijk te ziek om dat op te merken. Enkele huisknechten van het stadhuis hebben die koffer toen op zolder opgeborgen, met het idee dat er ooit wel iemand uit Blort zou komen om deze op te halen. De griep ging echter over in longontsteking, waaraan de koningin in de herfst van 1785 bezweek. Na haar dood is de koffer met de japon in de vergetelheid geraakt, en pas in 1858, bij de renovatie van het stadhuis, weer boven water gekomen. De toen regerende koning (Halari Hecoiy Huron) was allerminst geïnteresseerd in de japon van zijn grootmoeder, en zodoende is het kledingstuk in het museum terechtgekomen.
Het verhaal klinkt aannemelijk, ware het niet dat andere bronnen vermelden dat koningin Fajjite reeds een jaar vóór haar dood in Tunbas was, en dus helemaal nog niet ziek was toen ze naar huis terugkeerde. Het galadiner schijnt evenmin afgelast te zijn. Als het werkelijk zo was dat ze in blakende gezondheid uit Tunbas vertrok, is het een raadsel waarom ze haar kostbare kledingstuk niet heeft meegenomen.
© Rolandt Tweehuysen