Spokanisch Archief |
Aflif (45.000 inwoners) ligt op de uiterste zuidoost-punt van Liftka en heeft goede veerverbindingen met Liyrotyka aan de andere kant van de Hoggebim-fonis, en de eilanden Brÿr en Tigof.
Het is, evenals Liyrotyka, een oude handelsplaats, wat nog te zien is aan de pakhuizen langs de kades en de deftige koopmanshuizen in het centrum. Tegenwoordig is het een geliefde stad voor de pleziervaart. Er is een grote jachthaven annex werf waar plezierjachten gebouwd worden. Het zeegebied ten oosten en zuidoosten van Aflif wordt de Skiyl-zee genoemd en ligt bij de overheersende westelijke en zuidwestelijke winden goed beschut. Maar als de wind uit de oosthoek komt kan het er flink spoken en is het niet verantwoord om met een klein zeiljachtje naar Garos te varen. Deze oostelijke wind die de golven hoog tegen de kades bij Aflif kan opstuwen wordt hier Ef Frakas Kindis ("de Franse Keizer") genoemd. Deze term heeft weinig met een of ander historisch feit te maken maar eerder met het gegeven dat de richting waar de wind vandaan komt typisch de richting naar Frankrijk is.
Een van de bezienswaardigheden in Aflif is de Trops-arâbe ("Tropentuin"), een park met een keur aan inheemse planten en bomen en enkele kassen met palmen en andere vertegenwoordigers van de tropische flora. Deze tuin is omstreeks 1850 voor educatieve doeleinden aangelegd en behoorde bij de Koninklijke Land- en Bosbouwschool, toentertijd een gerenommeerd instituut en in 1966 opgegaan in de Agrarische Faculteit van de net gestichte Nieuwe Universiteit in Ies. De school is verdwenen maar het park is gelukkig bewaard gebleven.
Een andere bezienswaardigheid, voornamelijk vanwege de bizarre geschiedenis, is het Liftkar Deftsecÿr Seert ("Oude Wijvenhuis"), adres: Mârket-mirra 12.
Deze voorname woning is in 1755 betrokken door de koopman Halorius Rifo Riylmiy, die veel geld had verdiend met de handel in koper en wijn, die hij beide uit Tigof haalde en in Hirdo en Blort verkocht. De man was niet getrouwd maar had wel drie dochters van een vrouw die ergens in een commune woonde. In de Ergynne-wereld is het weliswaar heel gewoon om als ongetrouwde vrouw kinderen te hebben, maar kennelijk speelde er iets in de commune-gemeenschap waardoor de vrouw de drie dochters moest afstaan aan de vader.
De drie dochters gingen gebukt onder de fantasieloze namen Eera, Tena en Dura; ze zien eruit als gewone meisjesnamen maar ze betekenen gewoon Eentje, Tweetje en Drietje! Maar wellicht gingen Eera, Tena en Dura nog meer gebukt onder het strenge regime van de huishoudster die Halorius Rifo Riylmiy in huis had gehaald. Deze vrouw was van Engelse afkomst en heette Margareth Dilliscop (zo wordt de Pegrevische schrijfwijze van haar naam tenminste getranscribeerd). Eera, Tena en Dura werden door mevrouw Dilliscop geregeld geslagen en in de kelder opgesloten, waar de arme meisjes dan weer door hun vader bevrijd moesten worden. Dit ontaardde in slaande ruzies tussen Margareth en Halorius, wat op een goede dag zo uit de hand liep dat Halorius over het balkonhekje op de tweede verdieping kieperde en te pletter viel op de kasseien. Hij brak zijn nek en was na een paar dagen dood.
Eera, Tena en Dura waren toen 18, 17 en 15 jaar en klaagden Margareth aan wegens moord. Aangezien het onmogelijk bleek om te bewijzen dat zij Halorius opzettelijk dan wel per ongeluk over het hekje had geduwd, moest de rechter aannemen dat de onfortuinlijke koopman inderdaad over de drempel was gestruikeld en dat het een "gewoon" ongeluk betrof.
Vanaf dat moment waren de rollen in het deftige koopmanshuis omgedraaid: de drie zusters maakten Margareths leven nu zuur door haar te slaan en regelmatig in de kelder op te sluiten. Je kunt je afvragen waarom het Engelse mens niet de benen nam en veiliger oorden opzocht, maar de reden was duidelijk: Halorius Rifo Riylmiy had bij testament het huis en zijn bezittingen aan zijn drie dochters én aan zijn huishoudster nagelaten! Ze hadden elk recht op een kwart van het enorme kapitaal en het is begrijpelijk dat mevrouw Dilliscop eerst centen wilde zien alvorens te vertrekken. En er waarschijnlijk ook op stond dat het huis werd verkocht, want ook dat was voor een kwart van haar.
De situatie escaleerde na een aantal jaren zo erg dat een goedbedoelende neef van de drie zusters, Pârfas Blocriy-Muën, er bij een bemiddelende poging de rechter bijhaalde, die toen bepaalde dat het huis in tweeën gesplitst moest worden: mevrouw Dilliscop mocht op de begane grond wonen en de drie zusters kregen de eerste, tweede en derde etage. Het trapgat naar de eerste verdieping moest worden dichtgemetseld, en er werd een trap buiten langs de achtergevel aangebracht zodat de drie zusters niets meer met mevrouw Dilliscop te maken hoefden te hebben.
Maar ook de drie zusters kregen ruzie. Eera wilde de oude huishoudster kwijt en stelde voor om haar het deel van de erfenis te geven dat haar toe kwam; Tena wilde het huis verkopen en Margareth terugsturen naar Engeland en Dura wilde radicaal van dat Engelse mens af en stelde een plan voor hoe ze bij een "ongeluk" aan haar eind kon komen. De onenigheid tussen de drie zusters liep zo hoog op dat de rechter er na tussenkomst van neef Pârfas nog twee keer aan te pas moest komen. Om een lang verhaal kort te maken kwam het erop neer dat ook de eerste en tweede verdieping, en de tweede en derde, van elkaar gescheiden moesten worden. Nu werd het gehele monumentale trappenhuis binnen gesloopt en werden de trapgaten dichtgemetseld. Er kwamen nog twee houten noodtrappen buiten tegen de achtergevel, en toen konden de vier dames geheel van elkaar afgezonderd in vrede leven.
Het eens zo voorname koopmanshuis was gereduceerd tot een armoedig flatje met opgangen langs de buitengevel, en was daarmee, omstreeks 1800 zijn tijd ver vooruit, want pas in 1931 werden er in een arbeidersbuurt in Hoggebim een soort flatgebouwen neergezet waarbij elke verdieping zijn eigen opgang buitenom had.
Uiteindelijk is Margareth Dilliscop met de noorderzon vertrokken, waarschijnlijk naar Engeland. Het is niet bekend hoeveel ze nog van haar erfenis heeft kunnen meenemen. Eera, Tena en Dura hebben hun hele leven nog op die gescheiden etages gewoond en schijnen nimmer een woord met elkaar gewisseld te hebben. Omstreeks 1820 kregen ze alledrie een rare ziekte en twee jaar later gingen ze alledrie dood. Het ondoorgrondelijke Spokanische erfrecht bepaalde dat Pârfas Blocriy-Muën het huis en mogelijk ook de andere bezittingen zou erven. De man heeft de vierdeling van het huis in stand gelaten en elke verdieping voor weinig geld aan arme arbeidersgezinnen verhuurd.
Tot omstreeks 1942 zijn de verdiepingen verhuurd geweest, daarna kwam het pand geruime tijd leeg te staan, en in 1955 is het door de gemeente aangekocht, die er een museum van heeft gemaakt. Echter, de wonderlijke trappen zijn in stand gehouden, wat betekent dat je niet direct van de eerste naar de tweede verdieping kunt gaan, maar eerst terug moet naar de begane grond. Het museum biedt een mooie verzameling meubels uit de 17e en 18e eeuw, en op de bovenste etage is een wisselende fototentoonstelling ingericht.
Onder druk van de Stichting ter Bevordering van de Mobiliteit van Gehandicapten heeft de gemeente in 1985 tegen de achtergevel een lift laten bouwen zodat het pand voor iedereen een stuk toegankelijker is geworden, en het aantal bezoekers dan ook drastisch is toegenomen.
In een nette villawijk van Aflif vinden we de Pârfas Blocriy-Muën-plep, een laan genoemd naar deze neef die ernaar streefde om de ruzie tussen zijn zusters bij te leggen, en bovendien goed was voor arme arbeidersgezinnen.
© Rolandt Tweehuysen