Spokanisch Archief |
Dit is de vertaling van hoofdstuk 16, 'De boerderij bij Valâgja ef Yryff', uit het boek Zjut-âlbos (Rarebouw) van Flore-Kitianos-Portâe, in 1995 verschenen bij uitgeverij Ef Bax te Hirdo.
De boerderij bij Valâgja ef Yryff
De oostelijke 'schouder' van het eiland Berref wordt bedekt door het Krappa-gebergte waar de gelijknamige rivier ontspringt. Dit ruwe gebied is bekend om zijn spookverhalen die al dan niet gebaseerd zijn op werkelijk waargenomen en waar te nemen verschijnselen waarvoor de wetenschap geen verklaring kan hebben. Men zegt dat het Krappa-gebergte de grootste trollendichtheid van Spokanië kent en dat de schemer in de nauwe rivierdalen de lucht zo taai maakt dat een mens er zich soms amper kan voortbewegen. Alsof hij door stroop moet zwemmen.
In het brongebied van de Krappa ligt het gehucht Valâgja ef Yryff, genoemd naar de elf die Valâgja heet. Even buiten dit gehucht, aan de rand van een stijl oplopend dennenbos, staat een grote houten boerderij zoals er niet veel meer zijn op Berref. Het betreft hier een zogenoemd 'inhuis'-type, waarmee bedoeld wordt dat zowel de stal, de voorraadschuur als het woongedeelte onder één immense kap is ondergebracht. Het woongedeelte is als het ware als een apart huisje met een plat dak in het grote bouwwerk neergezet, geheel los hiervan, zodat je eromheen kunt lopen en toch binnen bent.
De boerderij ziet er perfect onderhouden uit: de leien zijn egaal grijs en alle van dezelfde soort, en ze liggen keurig in het gelid. De houten wanden zijn vers geteerd en strelen het oog met een behaaglijk bruine glans. De spijlen van de vensterrijen zijn niet kromgetrokken en de ruitjes weerkaatsen het gezicht van bespieders als een spiegel. De ventilatieroosters boven de vensterrijen tellen niet één spinnenweb en onder de dakrand nestelt zich niet één vogel.
Het is kortom een boerderij die gisteren gereedgekomen lijkt, de tijd, het weer en, niet te vergeten, de trollen hebben nog niet de kans gehad om ook maar hun geringste spoor achter te laten. Maar in werkelijkheid stamt de boerderij uit 1735. Ze is meer dan twee eeuwen bewoond geweest door het geslacht Tomas rifo Valâgja. Het waren geen herenboeren, die vind je niet in dit armelijke berggebied, maar echte tobberige keuterboertjes waren de Tomassen toch ook niet. In 1937 woonden er nog slechts drie mensen in deze boerderij: de oude Ferk Tomas, zijn vrouw Cala en hun zoon Lerdu die ook al in de zestig was, en bovendien mensenschuw. Overige kinderen (voor zover Ferk en Cala die hadden, want daarover bestaat er onenigheid in het dorp), tantes en ooms, neven en nichten zijn in de loop der jaren allemaal weggetrokken naar de grote steden of de meer vruchtbare gebieden. Maar nu was de tijd aangebroken dat ook Ferk en zijn gezin het veld moesten ruimen: in het begin van 1937 gleed Ferk van het dak toen hij de dichtgesneeuwde schoorsteen wilde openen. Hij was op slag dood. Cala en Lerdu sleepten de oude man het huis in en legden hem op de bank in de keuken. Cala is toen naar het dorp gelopen maar werd onderweg door een sneeuwstorm overvallen en stierf aan een hartaanval. Misschien is ze wel danig geschrokken van een trol. Lerdu die mensenschuw genoemd werd maar naar de huidige medische maatstaven waarschijnlijk autistisch was, heeft lang, misschien wel enkele dagen, op zijn moeder zitten wachten. Hij heeft toen het huis verlaten, waarschijnlijk om zijn moeder te zoeken, maar er is nooit meer iets van hem vernomen.
Zo kwam er een abrupt einde aan de vredige bewoning van deze boerderij. Dorpelingen hebben de oude vrouw onder de sneeuw gevonden en toen de dokter de boerderij betrad was Ferk al half vergaan. Ze zijn gecremeerd en daarna verviel het dorpsleven weer in de alledaagse sleur. De oude boerderij werd vergeten want er waren geen nabestaanden bekend of op te sporen die zich over de nalatenschap wilden ontfermen. Men zou verwachten dat het houten gebouw ten prooi viel aan de tand des tijds, iets wat de dorpsbewoners natuurlijk ook hoopten. Maar groot was de opwinding toen bosarbeiders die regelmatig langs de verlaten hoeve kwamen moesten constateren dat weer en wind er geen enkele uitwerking op leken te hebben, integendeel, de staat van onderhoud ging er beetje bij beetje op vooruit! Het was alsof een film die het verval van een boerderij registreert nu achterste voren afgedraaid wordt. Dit proces gaat tot op de dag van vandaag door en geen mens waagt zich nu nog in de buurt, laat staan dat iemand naar binnen durft te gaan. En deze tegendraadse ontwikkeling is nog niet alles: op warme zomerdagen stijgt er uit de stal een verse mestgeur op - terwijl er al vijftig jaar lang geen vee in vertoeft heeft. Op koude winteravonden komt er rook uit de schoorsteen, zeggen houthakkers en zij vrezen dat de terugloop in de tijd de vroegere bewoners weer tot leven heeft gewekt. Maar nimmer wordt er iemand waargenomen en de deuren zitten voortdurend met hangsloten op slot.
Vele dorpelingen dromen van de boerderij en toen ik het dorp bezocht en dit verhaal te horen had gekregen heb ik er eveneens van gedroomd. De dorpelingen geloven dat alles wat iemand hierover droomt een projectie is van wat zich werkelijk in de boerderij afspeelt. Ik droomde dat ik, samen met een oude boer die als kind de familie Tomas nog gekend heeft, de boerderij naar binnen ging. De hele inrichting was in tact en schoon. Het rook er naar boenwas en een soort conserveringsmiddel dat ook altijd in openluchtmusea en gerestaureerde oude houten gebouwen te ruiken is, niet alleen in Spokanië maar ook in Nederland of Zweden. Op de keukenbank ontwaarde ik in het schemerdonker een geraamte maar in mijn droom was er niets griezeligs aan. De oude boer en ik stonden het skelet aan te staren en dit had tot gevolg dat ook het verrottingsproces zich in omgekeerde richting ging voltrekken. Na een minuut of vijf (voor zover je in een droom een notie van tijd kan hebben) lag op de bank het complete lichaam van Ferk Tomas. Hij was geheel naakt en voelde warm aan. Hij lag daar onbeweeglijk, alsof hij sliep. Het achteruitlopende proces leek gestopt te zijn, wat voor een ietwat pijnlijke situatie zorgde omdat er geen kleding 'gegenereerd' werd. Ik was bang dat Ferk zou ontwaken en zich daar bij volle bewustzijn geheel bloot tegenover ons bevinden. Pas nu nam de droom nachtmerrie-achtige vormen aan waardoor ikzelf ontwaakte. In een kille hotelkamer in het stadje Prest, niet ver van Valâgja ef Yryff. Het is dat ik de boerderij zelf gezien heb: een egaal, regelmatig leien dak, glimmende vensterruitjes, rechte spijlen, bruin glanzend geteerd hout. Een gerestaureerd openluchtmuseum-object lijkt het wel.
© Ef Bax, Hirdo