Spokanisch Archief |
De industriestad Mollefin (122.000 inwoners) kent verpauperde achterbuurten en vervallen arbeiderswijken, fenomenen die in het zeer laat geïndustrialiseerde Spokanië nauwelijks te vinden zijn (de arbeiderswijken hebben nog geen tijd gehad om in verval te raken).
Eigenlijk is het een beetje zielig voor Mollefin dat verval en verpaupering als hoofdkenmerken van deze stad worden gepresenteerd, en daarom lijkt het me eerlijk om hieraan wat positiefs toe te voegen.
Mollefin ligt heel mooi op een landtong, en het ietwat saaie maar ruim opgezette centrum grenst direct aan het water. Hier vinden we het enorme, zacht naar de zeekant hellende, Dvenzât-plein, van waar je een adembenemend uitzicht hebt over de Kjoep-strett (de zeestraat tussen Liftka en Brÿr) en de Reeše-terf (de nauwe doorgang tussen de landtong van Mollefin en de noordwestelijke punt van Brÿr, met de stad Milbo).
De Reeše-terf wordt overspannen door een enorme spoorbrug, die vanaf het Dvenzât-plein goed is waar te nemen. De vlakte is geplaveid met kleurige stenen in allerlei traditionele uvory-motieven, en er staat een overvloed aan bankjes waar op zachte zomeravonden de bevolking met een blikje bier in de hand van de frisse zeelucht ziet te genieten (en van het bier natuurlijk). 's Zomers wordt er tegenwoordig een terras geëxploiteerd waar je goed kunt lunchen en lekkere koele witte wijn kunt drinken. De geboren en getogen Mollefiner laat zich hier echter zelden zien; het is een typische "vreemdelingenfuik" (entrafatjen-reltakô*), zeggen de autochtonen, waarmee ze lijken te willen aangeven dat toeristen hier met oneigenlijke bedoelingen naartoe gelokt worden.
Mollefin heeft een bescheiden Stadsmuseum (Sÿrt-museem), verscholen in een straatje achter het Dvenzât-plein. Hier kun je wat leren over de geschiedenis van deze stad en de bouw van de spoorbrug over de Reeše-terf (geopend in 1937). Het belangrijkste geschiedkundige feit is natuurlijk dat Mollefin tot 1894 de hoofdstad was van het zelfstandige koninkrijk Pegrevië. De officiële, Pegrevische, naam van de stad was in die tijd Moëfint. Mollefin heeft als hoofdstad van Pegrevië echter nooit een centrale rol op cultureel of politiek niveau gespeeld zoals Blort en Hirdo dat voor Spokanië hebben gedaan. Pegrevische koningen vertoefden nauwelijks in het koninklijke paleis in de stad, maar zaten liever in hun jacht- en lustsloten op het platteland. Alleen de regeringsgebouwen waren in Mollefin prominent aanwezig. In de 17e en 18e eeuw moeten er prachtige gebouwen hebben gestaan, maar daarvan is vrijwel niets meer terug te vinden; er zijn zelfs geen afbeeldingen van bewaard gebleven. Het lijkt wel of de koningen en hun regering in de 19e eeuw al een voorgevoel hadden dat het einde van het koninkrijk Pegrevië nabij was: alles wat in de toekomst aan dit koninkrijk zou kunnen herinneren lijkt in de loop van de 19e eeuw met opzet verwaarloosd en gesloopt te zijn.
En dan nu het verhaal van de bouw van de spoorbrug, zoals het Stadsmuseum dat vertelt. Een vissersvrouw uit Kjiyft, een dorpje even ten noorden van Mollefin, heeft de bouw van de brug van begin tot einde op foto's vastgelegd. In het begin maakte zij de foto's op afstand, vanaf de wal, maar toen haar bijna dagelijkse registratie begon op te vallen leerde ze een opzichter kennen en kreeg ze toestemming om ook op de bouwplaats zelf te fotograferen. Voorwaarde was wel dat ze een helm opzette en een broek aantrok, want met die lange rokken en de traditionele flaphoed kon ze zich niet op het bouwterrein vertonen; dat was veel te gevaarlijk. Er bestaat een vaag kiekje waarop de vrouw in bouwvakkersuitrusting te midden van grote stapels stenen en palen aan het fotograferen is, maar dat het hier om een vrouw gaat is hoogstens aan de haarvlecht die onder de helm uitsteekt te zien.
De fotoreportage bestrijkt de vijf jaar die de bouw heeft geduurd volledig, en ondanks de matige kwaliteit van de vele kiekjes is het toch een uniek document geworden. Zelden is het ontstaan van zo'n gigantisch bouwwerk van dag tot dag fotografisch vastgelegd, en dat een vrouw dat in haar schaarse vrije tijd heeft volbracht is al helemaal uniek.
Het museum bezit verder nog wat werk van de landschapsschilder Anees, die in 1722 in Riysbo geboren is en in 1800 in Mollefin na een langdurig ziekbed is overleden. De man heeft een ongelukkig leven gehad: zijn jeugd werd verpest door een wrede vader die er graag op los sloeg, en zijn oude dag ging gepaard met enge ziektes en hysterische buien. Daar tussenin leed hij een armoedig vrijgezellenbestaan, waarin hij nauwelijks van zijn matige schilderwerk kon leven. Het leek wel of hij toen al voorzag hoe het landschap tussen Mollefin en Floran er anderhalve eeuw na zijn dood uit zou gaan zien: een grauw, kaal en rommelig industriegebied.
Uiteraard komt de industrie op zijn schilderijen nog niet voor, maar alle andere ingrediënten zijn al overtuigend aanwezig – wat waarschijnlijk meer is toe te schrijven aan zijn gebrekkige schilderstechniek, zijn weinig ontwikkeld kleurgevoel en zijn ziekelijk leven, dan aan de werkelijke situatie zoals die zich in zijn tijd voordeed. We mogen tenminste aannemen dat deze streek in de negentiende eeuw nog een aardig ruraal môliy-gebied was, met hier een daar een bescheiden kolenmijntje dat nog niet de kracht had om een heel landschap te verpesten.
Anees (Spokaans voor Eneus) was een pseudoniem. Zijn echte naam was Lerdu Lerdu-Lerdu. Dat zowel zijn vader als zijn moeder de naam Lerdu als achternaam hadden is niets bijzonders in deze streek (in Wales heet iedereen Jones!), maar het is bijna misdadig om je kind ook nog eens de voornaam Lerdu te geven!
Het Spokaans kent een hele reeks woorden om toeristen, reizigers en vreemdelingen aan te duiden. Het is goed om de volgende termen uit elkaar te houden:
entrafer = algemene term voor "toerist", gebruikt voor zowel buitenlanders als landgenoten
entrafatjen = "vreemdeling", in het bijzonder iemand van buiten je dorp (als een inwoner van Mollefin het over een reltakô-entrafatjen heeft, degradeert hij zijn eigen stad feitelijk tot een dorp!)
tneferdes = "vreemdeling, buitenlander" (elke niet-Spokaniër die in Spokanië vertoeft; hoeft niet per se een tourist zijn, maar kan bijvoorbeeld ook een zakenman, diplomaat of asielzoeker zijn)
tneferiy = "vreemdeling, zonderling" (iemand die zich raar gedraagt; voor conservatieve dorpelingen is er vaak geen verschil tussen een tneferdes en een tneferiy, omdat ze vinden dat elke buitenlander per definitie ook "raar" is)
tuppliper = "reiziger" (neutrale term: iedereen die reist)
jola-tuppliper = "vrijetijdsreiziger" of rondreizende toerist
De woorden entrafer en entrafatjen komen van het werkwoord entrafe dat "op het land van een ander vertoeven/werken" betekent. Oorspronkelijk gebruikt in de beperkte zin van de landarbeider die werkt op het land van de grondbezitter, later ook uitgebreid tot het simpele "vertoeven" van iemand op andermans grond, en tegenwoordig ook in de betekenis van "zich in een ander land bevinden". De opschriften ENTRAFE MOEFE! ("zich op andermans land bevinden is verboden") en NŸF ENTRAFÔSTA! ("geen aanwezigheid op andermans land") moeten beide geïnterpreteerd worden als "verboden toegang". Zulke borden hebben geen juridische status (ofwel, u kunt door een boze boer weggejaagd worden, maar u hoeft niet bang te zijn op een boete of gevangenisstraf). Betreft het echter een militair gebied of een beschermd natuurgebied, dan hebben deze teksten wel een juridische status. In dat geval gaat het om officiële borden, wit met een rode rand en zwarte letters, vaak nog gecombineerd met het alom bekende verkeersbord "inrijden verboden" (rond en rood, met een gele balk). De woorden tneferdes en tneferiy zijn beide afgeleid van het bijvoegelijke naamwoord tnefer dat algemeen "vreemd" betekent.
© Rolandt Tweehuysen