Spokanisch Archief |
Lenne Ladi (1951– )
een artikel uit de krant Ef Jolaiy (15 mei 1996)
Ziekte, oorlog, dood en verderf - dat is het buitenland in een notendop voor de Spokaniër. Er zijn honderden verhalen waarin het met Spokaniërs in den vreemde slecht afloopt. En je hebt talloze spreekwoorden en gezegden, speciaal bedacht om reislustigen thuis te houden, zoals "reizen is vergrijzen" en "wie in het buitenland slechts zijn rug breekt, heeft geluk gehad". Er zijn dan ook gevallen bekend van ouders die hun kinderen vastketenden, uit angst dat ze op reis zouden gaan.
In een gehucht op de Mari-vlakte woonde er in de 19e eeuw een jongen die Hydy heette. Hij had alleen een moeder en ze waren heel arm, zoals de meeste mensen daar. "Erger dan hier is het nergens", dacht de jongen vaak. Maar hij zei het niet hardop, want dan zou iedereen tegen hem gaan zeuren van "wie kiest voor de reis, die zakt door het ijs".
Op een dag was de toestand zo nijpend dat ze niks meer te eten hadden. Nu kon de jongen zich niet langer inhouden. Hij begon te praten over Parijs, waar de mensen in de straten dansten om rijk beladen tafels heen. Even hoorde zijn moeder hem sprakeloos aan. Toen barstte ze los: "Ze vreten je daar op", riep ze met schelle stem. "Dan heeft tenminste iemand een volle maag", mompelde Hydy. "Je krijgt er een mes tussen de ribben! Ze deugen niet, ze slapen niet als gewone mensen en ze eten vieze dingen!" "Dan ben ik zeker zo'n vies ding", riep Hydy boos, "Als je er zo over denkt, ga ik nu weg!" En hij stapte het huis uit en sloeg de deur hard achter zich dicht.
Zijn moeder had wel spijt. Ze wist hoe koppig hij was, maar ze wilde hem toch niet met lege handen laten gaan. In paniek keek ze om zich heen, griste het eerste wat ze zag bij elkaar en propte dit in een linnen zakje. Het waren maar twee dingetjes. Om het wat meer te laten lijken greep ze buiten een handje aarde en deed dit erbij. Ze holde hem achterna en stopte het zakje onder zijn litte, zijn traditionele jasje, waarna ze wenend op de weg bleef staan wuiven.
Zo vertrok hij dus, terwijl de avond dik als koffiedrab oprees uit de grillige vlakte. Er was geen maan, en hoewel Hydy er overdag goed de weg wist, doolde hij nu tastend en struikelend rond en botste zelfs pardoes tegen een rots. Nadat hij zo een tijdje vruchteloos had geploeterd, besloot hij om te gaan zitten en het ochtendgloren af te wachten.
Op dat moment begaf de grond onder zijn voeten het en stortte hij omlaag. Zijn val was lang, diep, maar niet erg hard. Het leek wel of hij via een glijbaan naar beneden roetsjte. Eenmaal tot stilstand gekomen, lag hij op een spekgladde ondergrond. Met moeite krabbelde hij overeind en stelde vast dat hij in een kloof stond. Ook de wanden van de kloof bleken zo glad als een fles, zodat hij er onmogelijk tegenop kon klimmen. Hij zat gevangen.
Gelukkig kwam nu de maan van achter de wolken, maar dat beetje licht zorgde meteen voor een grote schrik. Voor hem zag hij een donkere gestalte bewegen. Was dit zo'n Gruwelijke Aardgeest, die van jongensvlees leefde? Vorig jaar nog waren de broers Clott en Clûst spoorloos verdwenen, en iedereen zei dat ze door Gruwelijke Aardgeesten waren verscheurd. Hydy kromp ineen, denkend dat het wezen elk ogenblik kon toeslaan. Maar ineens zag hij dat ook het wezen in elkaar kromp. Hydy hief zijn hand op, en ook bij het wezen ging er een hand omhoog. Nu besefte hij dat het gewoon zijn weerspiegeling was en dat zijn gevangenis uit puur obsidiaan bestond, het zwarte vulkanische glas dat wel meer in deze streek voorkomt. Opgelucht ging hij zitten, maar die opluchting was van korte duur, want de honger knaagde.
Toen herinnerde hij zich het linnen zakje; misschien zat daar iets eetbaars in. De maan was weer achter de wolken verdwenen, dus hij kon de inhoud alleen op de tast onderzoeken. Dat viel tegen. Hij haalde er een vreemd balletje uit dat hij zolang op de grond legde, en verder iets dat aanvoelde als een kort, stomp kaarsje. Verdomd, het was een ergynisch levenslichtje!
Intussen knorde zijn maag zo, dat het geluid ervan tegen de kloofwanden echode. Nu had Hydy ooit een muis aan een kaars zien knabbelen, dus hij bedacht dat mensen het misschien ook wel konden eten. Met de moed der wanhoop stak hij het kaarsje in zijn mond en begon te kauwen.
Echt lekker was het niet, maar nadat hij het had doorgeslikt gaf het toch een zekere voldaanheid.
Het volgende moment viel hij bijna van verbazing om. Vanuit zijn maag begon er een helder schijnsel te stralen, dwars door zijn kleren heen. Het was zo sterk dat het de hele kloof verlichtte. Hydy kon alles om zich heen goed zien en herkende nu ook het bolletje op de grond.
Het was een bloembol, een cadeautje van de kasteelheer aan alle dorpelingen om hun armoedige tuintjes wat op te fleuren. Zijn moeder had hem bewaard, maar de meeste mensen hadden hem verontwaardigd in de haard gegooid, zeggend dat die rijke stinkerd beter iets eetbaars had kunnen geven. Moesten ze soms naar een bloem kijken terwijl ze lagen te creperen? In de haard verbrandde de bol niet, maar smeulde slechts, een weeïge geur verspreidend.
Bij het licht van zijn maag inspecteerde hij de rest van het zakje, want hij rammelde nog steeds. Er zaten alleen nog wat korreltjes in. Hydy likte er aan om te zien of ze eetbaar waren, maar het bleek aarde te zijn. Teleurgesteld spuugde hij het uit. Enkele korrels belandden daarbij op de bloembol.
En toen gebeurde er iets dat het wonder van het maaglicht bijna deed verbleken. Want zodra de bol - daar op het onvruchtbare, harde obsidiaan - in aanraking kwam met de korrels aarde begon hij ineens uit te lopen. Hydy keek met ingehouden adem toe hoe het spruitsel uitgroeide tot een enorm dikke steel, hoe er een knop aan kwam die openbrak en hoe zich daaruit een bloem ontvouwde, zo groot als een fauteuil. En nog bleef de steel doorgroeien! Ineens kreeg hij een ingeving en ging op de bloem zitten. Zo werd hij opgetild, met kelk en al, omhoog, naar de rand van de kloof. Daar stapte hij af en vervolgde bij het licht van zijn eigen maag (dat tot het ochtendgloren zou blijven schijnen) zijn weg de wereld in, een vrij man.
Sommigen vertellen dat Hydy direct naar huis keerde om nooit meer weg te gaan. Anderen zeggen dat hij wel degelijk elders geluk en rijkdom vond. Maar iedereen is het er over eens dat het zogenoemde Hydy-geschenk onontbeerlijk is voor elke reiziger die stom genoeg is om Spokanië te verlaten. En geen mens twijfelt erover welke van de drie elementen in de combinatie - kaarsje, bloembol en aarde - het belangrijkst is. Dat Spokanische aarde overal tegen helpt staat buiten kijf.
Krijg je van niemand een Hydy-geschenk als je Spokanië verlaat? Geen nood - in alle kiosken op luchthavens en bij scheepsterminals kun je dergelijke zakjes zelf kopen. |
© vertaling: Joost den Haan