Spokanisch Archief |
Moffain Ðiyzze-Kônes
rubriek uit Lângâr+Tibân 7-1 (1993)
Het gemompel in de marge komt vandaag van professor Moffain Ðiyzze-Kônes uit Amahagge. Deze eerbiedwaardige geleerde heeft dit jaar zijn 86e verjaardag gevierd maar is nog immer strijdvaardig als het om de verdediging van de Spokaanse normen gaat. Het is verbazingwekkend hoe alert hij op zijn oude dag weet te reageren als het taalgebruik ergens in het land in zijn ogen niet deugt. En gezien zijn notoire aversie tegen alles wat naar moderne taalkunde riekt, mag het een wonder heten dat hij bereid is om in ons tijdschrift een kolom te vullen!
Die verdomde trappen in de Kloosterbibliotheek van Hoggebim! Ik vervloek ze voor wat ze mij lichamelijk hebben aangedaan, maar dank ze voor de bijdrage die zij indirect aan mijn geestelijke niveau hebben geleverd.
Het zal ruim drie jaar geleden geweest zijn dat ik mij naar de derde verdieping van deze gerenommeerde bibliotheek begaf, die door te veel mensen in de moderne tijd voorbij wordt gelopen. Wat een rijkdom aan achttiende- en negentiende-eeuwse geschriften en boeken hier niet wordt gekoesterd, daar heeft men weinig weet van. De hedendaagse gemakzucht wenst gecomputeriseerde catalogi, en het gesnuffel in beduimelde kaartsystemen, opgeborgen in eikenhouten laadjes, die bovendien al decennia lang niet zijn bijgewerkt, is tegenwoordig een gruwel. Zeker als de onbetrouwbaarheid van zulke systemen het noodzakelijk maakt om vele boekenplanken lang met een verdraaide nek de rugtitels te bestuderen. Het is dan al een hele vreugde als er geen Franse of Duitse boeken, met verkeerd om gedrukte titels, tussen staan. Maar die kans zult u in de Kloosterbibliotheek niet lopen, want het is daar alles Spokanisch wat de klok slaat. Maar kom, laat ik niet afdwalen over de wegen van het genot der boekenverzamelingen. Die bewuste dag bleef mijn blik hangen aan een schuchter werkje uit het einde van de 18e eeuw over de wijze waarop boeren, dienstmaagden, knechten, vissers, slagers en andere handwerkslieden zich dienen te kleden bij gewichtige bezoeken, bijvoorbeeld aan de landvoogd of aan de priester. Ik moet constateren dat mijn vreugde bij de ontdekking van dit boekje zo onbeteugeld was, dat ik pardoes van de trappen tuimelde toen ik mij naar de leeszaal wilde snellen teneinde dit boekje nader te bestuderen.
Het dramatische gevolg was dat ik mij met een gebroken heup toe moest vertrouwen aan de alleszins capabele medici van het belangrijkste ziekenhuis te Hoggebim, waarna ik uiteindelijk belandde in de revalidatiekliniek te Hafonis, een idyllisch oord aan de bergrand, waar de straten en paden zo steil zijn dat zelfs mensen met gezonde ledematen nauwelijks in staat zijn om zich voort te bewegen.
Na een verblijf van minstens een jaar in deze kliniek kan ik mij nog steeds niet anders dan op krukken voortbewegen, maar de ontwikkelingen van mijn moedertaal zijn mij alles behalve ontgaan. Ik had vrijwel dagelijks contact met een jongedame die pas op een derde van haar maximum leeftijd is, statistisch gezien, en door een ongelukkige val van een rijdende motorfiets eveneens tot deze kliniek veroordeeld was. Zij was, ironisch genoeg, fysiotherapeute, en mocht nu die behandelingen ondergaan welke zij normaliter beroepshalve zelf uitvoert. Haar verbale contact met het aan de kliniek verbonden personeel speelde zich dan ook af in een sfeer van vakjargon en "zachte-sector-terminologie". Dit register, zo typerend voor de sociale sector en de gezondheidszorg, kon zij niet afleggen als haar verbale contact zich verplaatste van haar gezonde collega's naar mij. Zij was alleraardigst, en ook volgens de regels der Natuur geschapen, maar haar linguïstische uitingen waren van dien aard dat ik ze heimelijk in de marge van het dagblad dat ik dagelijks tot mijn beschikking had, met een potloodstompje noteerde.
Dank zij mijn defecte gestel heb ik kunnen constateren hoe goedbedoelende lieden door hun beroepsjargon dermate op drift zijn geraakt dat elke taaluiting met een affectief of emotioneel karakter onmiddellijk verwrongen wordt tot een pseudo-wetenschappelijke expressie. De medische perikelen zal ik nu laten rusten, in dit taalkundige blad. Ik zal u een aantal staaltjes van taalverwringing geven die ik uit de mond van mijn medepatiënte heb mogen optekenen. En bedenk daarbij dat zij het jargon binnen haar beroepssfeer onbewust toepast in andere sociale verhoudingen, zoals in het contact met mij!
Deze lieve jongedame heeft een zuster, en die heeft een zoontje; ik zal hem Jânes noemen. Elke zondag kwam de zuster met Jânes de fysiotherapeute opzoeken. Toen hij eens huilde (en ik moet zeggen dat hij dat elke zondag deed), zei de verongelukte fysiotherapeute: "ach, heeft Jânes een stress-complexje?". Ik moet eerlijk bekennen dat ik niet begreep waar dat op sloeg. "Ja," zei de fysiotherapeute, "Jânes is nogal faecaleus, en dan krijgt hij een stress-complexje, want hij nadert zijn verbaliserende testperiode."
Dit zei ze zonder blozen! Ik dacht even dat de fysiotherapeute een diepgewortelde haat jegens dat kind koesterde, of op zijn minst, dat zij dat kind hoogstens als een onvolkomen eicel op een kweekbedje zag. Maar nee, hier was sprake van affectief taalgebruik, gedeformeerd door beroepsgekte. Want wat zij zei was niet meer dan: Jânes poept nog in zijn broek, en dan begint hij te huilen, want hij kan nog niet praten.
Ik dacht dat niet alleen mijn heup, maar ook mijn hersenmassa, in tweeën gesplitst was. Helaas moet ik constateren (en ik heb het nader geverifieerd) dat zulk taalgebruik volkomen normaal is in zulke kringen. Zo kon ik de volgende vraag noteren, gesteld door de verpleegster die mij altijd wast, aan de verpleegster die altijd mijn onderlaken verschoont:
"Disjecteer jij óók lactosische nutritie?"
Beide meisjes hebben een kind van 3-4 maanden oud, en de een bedoelde slechts te vragen: Geef jij je kind óók de borst?
Wat een walgelijk vocht moet die zuigeling niet in zich gespoten krijgen, als je zo'n pseudo-wetenschappelijke vraag serieus wilt nemen!
De context waarin dit soort taal wordt geproduceerd, is zeer eng: het valt waar te nemen tussen jongere vrouwen die een baan hebben in de gezondheidssector en bovendien vervuld zijn van de opvoeding van een zuigeling. Ik heb als buitenstaander op één locatie kennis kunnen nemen van dit soort pseudo-wetenschapstaal, en vroeg mij uiteraard af hoe wijd verspreid dit in ons land is. Welnu, onderzoek door het Instituut voor Sociolinguïstiek in Amahagge wijst uit, dat in praktisch alle ziekenhuizen, revalidatiecentra, consultatiebureaus en poliklinieken de jonge vrouwelijke medewerkers zulke on-taal gebruiken als ze het over hun (eigen) kindertjes hebben. Zo lang zulk jargon nog binnen een duidelijk gedefinieerde grens gangbaar is wil ik mij niet ergeren. Maar vervolgonderzoek heeft uitgewezen (en mijn kleindochter kan er van meepraten!) dat zulke taal ook reeds gebezigd wordt over deze gedefinieerde grenzen heen! Zich van niets bewuste vaders en moeder krijgen in consultatiebureaus en poliklinieken vragen te horen in de trant van: "Verkeert uw kind in een frequente extramurale ludiciteit?". De arme moeder of vader zal denken dat er naar een ongeneeslijke ziekte van haar/zijn kind gevraagd wordt! maar niets is minder waar; de geneeskundige vraagt slechts: speelt uw kind vaak buiten op straat?
En, ouders, opgelet als u de vraag hoort: "Exposeert uw kind nocturne relaxaties?". In dat geval wordt er slechts gevraagd: slaapt uw kind goed?
Wat ik nu zo griezelig vind, is dat deze verwerpelijke taaltendens niet belachelijk en onmogelijk gemaakt wordt door hen die buiten de gezondheidssector staan, maar dat er een ontwikkeling is te constateren van taalgebruik binnen een beroepsgroep naar "beroepsgroepoverschrijdend taalgebruik", met als volgende fase, dat personen die reeds geïnfecteerd zijn door zulk taalgebruik, nu ook zelf in onderlinge taalsituaties zulke verwrongen constructies gaan gebruiken. Ik heb het nog niet kunnen vastleggen, maar ik durf te wedden dat binnen afzienbare tijd ook hele degelijke ouders, als zij elkaar voor de deur van de crèche treffen, om hun kind op te halen, tegen elkaar dingen zeggen in de trant van: "Elseline heeft zulke significante velocipedofiele tendenzen, we willen haar voor haar natale celebratie een fietsje geven."
Als een vader dit tegen een collega-vader zegt, weten we dat hij bedoelt: Elseline houdt zo van fietsen, we willen haar voor haar verjaardag een fietsje geven.
Hopelijk heeft Erget mij reeds tot zich genomen als ook de kinderen zelf zich in zulke bewoordingen uitdrukken. Dan is het gedaan met het Spokaans, en kunnen we roepen: leve het pseudo-Latijn!
© vertaling: Rolandt Tweehuysen