Spokanisch Archief

SEINSYSTEEM SERIE AS: Lichtseinen
< vorige serie | volgende serie >
 
Terug naar
Hoofdbestand Seinsystemen
 

 


Sx Enkelvoudig voorsein (soms ook dienend als invoegsein).
S1: Volgend hoofdsein vertoont M0. Afremmen en voorbereiden op STOP (2).
S1f: Sein is buiten gebruik (5).
S2: Volgend hoofdsein vertoont M2. Doorrijden met dienstsnelheid.
S12a: Volgend hoofdsein vertoont M2f. Afremmen en voorbereiden op beperkte snelheid (1).

Mx Enkelvoudig hoofdsein (soms ook dienend als invoegsein of als inrij/uitrijsein).
M0: Stop!
M1f: Sein is buiten gebruik (5).
M2: Alles veilig. Doorrijden met dienstsnelheid
M2f: Beperkt veilig. Doorrijden met beperkte snelheid (1).

Cx Combinatiesein (soms ook dienend als inrij/uitrijsein).
C0: Stop!
C1: Volgend sein is een hoofdsein dat M0 vertoont. Afremmen en voorbereiden op STOP (2).
C1f: Sein is buiten gebruik (5).
C1c: Volgend sein vertoont C0, C1c of C2f. Afremmen en voorbereiden op STOP (2).
C2: Veilig. Volgend sein vertoont M2, C2, C1, C1c of C12a. Doorrijden met dienstsnelheid.
C2f: Beperkt veilig. Doorrijden met beperkte snelheid (1).
C12a: Volgend sein vertoont M2f of C2f. Afremmen en voorbereiden op beperkte snelheid (1).
Rx Rangeersein.
R0: Stop!
R1: Toestemming voor rangeerbewegingen.
R1f: Volg de aanwijzingen van de rangeermeester op.

Sein Rx wordt eventueel voorafgegaan door rangeer-voorsein A20.

Gx Dwergsein (soms ook dienend als invoegsein).
G0: Stop!
G0f: Toestemming voor rangeerbewegingen binnen het rangeergebied (als zodanig aangegeven).
G2: Doorrijden met dienstsnelheid.
G2f: Doorrijden met beperkte snelheid (1).
Px Vertreksein.
Px: Stoppende/stilstaande treinen mogen niet vertrekken; rijdende treinen moeten doorrijden.
P3fb: Voorbereiden op een vertrekteken van de conducteur of de stationschef (wacht op seinbeeld P3b).
P3b: Vertrekken!

Als een conducteur of stationschef ontbreekt, moet de machinist zelf bepalen of hij veilig kan vertrekken (dus dat iedereen in- of uitgestapt is en de deuren gesloten zijn). In dat geval wordt seinbeeld P3fb overgeslagen.
Merk op dat het signaal om te mogen vertrekken nog niet betekent dat de trein ook daadwerkelijk kan gaan rijden. Er kan altijd nog een sein op rood staan. Er is dus een duidelijk onderscheid tussen "toestemming om te vertrekken" en "vrijgeven van het spoor".
De juiste vertekprocedures staan gedetailleerd beschreven in het Rijboek.

Bx Spersein (4).
B0: Stop!
B3b: Doorrijden met beperkte snelheid (1).
BPx Sper/vertreksein.
BP0: als B0.
BPx: als Px.
BP3b: als P3b en B3b.
BP3fb: als P3fb.

Hoewel het Reglement voor Seinen en Tekens opmerkt dat een combinatie van sper- en vertreksein (rechter afbeelding) niet voorkomt, is deze hier en daar toch wel te vinden.

Ux Invoegsein.
U0: Stop!
U2: Doorrijden met dienstsnelheid.
U2f: Doorrijden met beperkte snelheid (1).
Dx Op/afrijsein.
D0a: Stop!
D1: Toestemming om een draaischijf, weegbrug, laadbrug, spoorveer of een ander railstuk met een bijzondere functie met beperkte snelheid op te rijden.
Kx Opdruk/heuvelsein.
K0b: Stop!
K1cc: Voorzichtig opdrukken tot een stopteken.

De enige rangeerterreinen met een rangeerheuvel zijn bij Ef Pârenkiy en Floran.

Lx Tunnelsein (3).
Lx: Geen beperkte snelheid te verwachten.
L4f: Doorrijden met beperkte snelheid (1); verwacht stoptonend sein buiten de tunnel.
NOTEN:
(1) De beperkte snelheid die door een sein wordt afgedwongen, kan aangegeven worden met het matrixbord A17 of met een snelheidsbeperkingsbord van de Serie 100 (borden 101, 103 of 105), dikwijls aangevuld met een onderbord van de Serie 700 dat een afbuigend spoor aangeeft (borden 700, 701 of 703).
(2) Het wordt over het algemeen aan het vakmanschap van de machinist overgelaten op welke wijze hij/zij zodanig afremt dat de trein voor het stop tonende sein ook daadwerkelijk tot stilstand is gekomen. Als de afstand tussen voor- en hoofdsein zo kort is dat de machinist sterker moet afremmen dan de standaardprocedure voorschrijft, kan dit aangegeven worden met bord 325.
(3) Een tunnelsein staat (globaal) op de plek waar eigenlijk een hoofdsein had moeten staan (in afstand gerelateerd aan een voorsein vóór de tunnelingang). Omdat een trein niet in een tunnel mag stoppen, staat het hoofdsein erbuiten. Het tunnelsein geeft aan dat de machinist het remmen nog kan uitstellen totdat hij het hoofdsein in zicht krijgt.
(4) Een spersein wordt geplaatst op emplacementsporen om te voorkómen dat rangerende treinen op een ingestelde rijweg van een andere trein terechtkomen. Als via een aantal wissels en/of kruisingen een bepaalde rijweg is ingesteld, zullen alle sperseinen van de sporen die op deze rijweg uitkomen op rood staan.
(5) Een voorsein, hoofdsein of combinatiesein kan ook geel knipperen (seinbeelden S1f, M1f of C1f). Het is een langzaam knipperlicht ("uit" duurt twee keer zo lang als "aan"). Dit betekent dat het sein buiten gebruik is, omdat de bijbehorende rijweg nu niet als vrije baan fungeert, maar de status van emplacement heeft. Seinbeelden S1f, M1f en C1f gaan altijd samen met een in werking zijnd rangeersein, vertreksein of spersein (types R, P, B of BP). Als een sein een geel knipperlicht vertoont, wil dit dus feitelijk zeggen: "negeer mij". Formeel is het dus geen seinbeeld dat door de machinist opgevolgd moet worden.
Omdat voorseinen en combinatieseinen sowieso al een geel licht hebben, kan dat ook knipperend gemaakt worden. Omdat er bij hoofdseinen een geel licht ontbreekt, is er aan de rechterbovenhoek van de seinbak een extra geel knipperlicht toegevoegd (als dat nodig mocht zijn, want lang niet alle seinen hoeven "buiten gebruik" gesteld te worden). Omwille van de uniformiteit wordt daarom ook het bijbehorende voorsein soms van een extra knipperlicht aan de rechterbovenhoek voorzien (maar het hoeft niet).


Lichtbeeld-code

Sinds de reorganisatie van het seinwezen (Dienstmededeling 567.090584) maakt de SA voor de beschrijving van de lichtseinen gebruik van de zogenoemde lichtbeeld-code (ATK = armâtat-tjef-kote).

De ATK geeft aan:

  1. soort lichtsein: bij wat voor soort sein het licht hoort
  2. kleuren: welke kleur elk brandende licht uitstraalt
  3. karakter: of het om een vast licht of een knipperlicht gaat
  4. wat de onderlinge positie van de lichten is (dit is alleen van belang als er twee of meer lichten tegelijk kunnen branden)

1. Soort lichtseinen:

S *enkelvoudig voorsein   P vertreksein
M *enkelvoudig hoofdsein B spersein
C combinatiesein U invoegsein
R rangeersein D op/afrijsein
F invoegsein K opdruk/heuvelsein
E uitrijsein L tunnelsein
G dwergsein   

Sein S gaat altijd aan sein M vooraf, maar gaat nooit aan een ander soort sein vooraf.

2. Kleuren:

 0 rood
1 geel
2 groen
3 wit
4 blauw
5 oranje *
x gedoofd licht        

Oranje lichten komen in lichtseinen niet voor. Bij oudere armseinen bestonden echter wel oranje lichten, en daarom is de code voor deze kleur ook in het nieuwe systeem gehandhaafd.

3. Karakter:

 s vast licht *
f knipperlicht     **

Omdat de meeste lichten vaste lichten zijn en er nooit een knipperlicht bedoeld kan worden, wordt de code s meestal weggelaten. Dus M0 is hetzelfde als M0s (rood vast licht van een enkelvoudig hoofdsein).
** Op computerschermen ed. kan een animatie van een knipperlicht gebruikt worden. Standaard is echter een sterretje.

4. Onderlinge positie (van 2 lichten die tegelijkertijd schijnen):

 a twee lichten verticaal boven elkaar
btwee lichten horizontaal naast elkaar
ctwee lichten schuin boven elkaar,
oplopend naar rechts
dtwee lichten schuin boven elkaar,
oplopend naar links

Als er sprake is van 3 lichten die tegelijkertijd branden, wordt de onderlinge positie omschreven als een combinatie van twee keer twee lichten, bijvoorbeeld:

 aa drie lichten verticaal boven elkaar
bbdrie lichten horizontaal naast elkaar
ccdrie lichten schuin boven elkaar,
oplopend naar rechts
dddrie lichten schuin boven elkaar,
oplopend naar links
dcdrie lichten in een V-vorm
cddrie lichten in een A-vorm
abdrie lichten in een L-vorm
actwee lichten boven elkaar en een licht
rechts naast het bovenste licht

De ATK wordt opgebouwd door de codes van de respectievelijke punten 1., 2., 3. en 4. hierboven. Als twee of meer lichten met verschillende kleuren schijnen, worden de kleuren van links naar rechts genoemd, ongeacht of ze zich op verschillende hoogtes bevinden en of de kleuren ook van boven naar beneden genoemd zouden kunnen worden.
Alleen als de kleuren zich recht boven elkaar bevinden, worden ze van boven naar beneden genoemd. Als twee of meer lichten met dezelfde kleur schijnen, wordt die kleur maar één keer genoemd. Voorbeelden:

 M0 1 rood vast licht van een enkelvoudig hoofdsein
C1c2 gele vaste lichten schuin boven elkaar,
oplopend naar rechts, van een combinatiesein
L4f1 blauw knipperlicht van een tunnelsein
P3fb2 witte knipperlichten, horizontaal naast
elkaar, van een vertreksein
S12a1 geel vast licht met een groen vast licht
eronder, van een voorsein

 

© De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands

DA 77-101082 • SPARC 04 apr 1991