Spokanisch Archief  

Een nieuwe etymologie voor Spooksoliy en spokānda


Flore Teezyste-Rifo Hāpst
artikel uit Lāngār+Tibān 7-1 (1993)

In deze aflevering van Lāngār+Tibān stelt Terre Ūtefusot-Pahoj een nieuwe etymologische benadering voor de namen Spooksoliy en spokānda voor. Flore Teezyste-Rifo Hāpst, docent algemene taalwetenschap aan de Hogeschool van Bōrā, en lexicograaf bij het Historisch Instituut in Hirdo, komt met een reactie.


Ik ben het in grote lijnen eens met Ūtefusot-Pahoj's opvatting dat het helemaal niet zo vanzelfsprekend is om de namen Spooksoliy en spokānda te beschouwen als, al dan niet rechtstreeks, afgeleid van de Oudnoordse wortel spakr, of wellicht in zijn geheel afgeleid. Maar enige kanttekeningen bij Ūtefusot-Pahoj's betoog kan ik toch niet nalaten te zetten. Allereerst een opmerking van ondergeschikt belang: ik bestrijd dat ons leenwoord klimmā in de Vikingentijd aan ons is doorgegeven, gelijk dat is geschied met woorden als knōr, wik of lo’buti. Professor Moffain Gerneert heeft in 1876 vastgesteld dat klimmā voor het eerst gebruikt is in een kerktijding (Ergynne-convocatie) uit 1801, waarin een priester zijn sterke afkeuring uitsprak over die vormen van sportbeoefening waarbij de deelnemers lichamelijk contact met elkaar hadden. Worstelen viel daar uiteraard ook onder, en de priester schreef letterlijk:

"In de allereerste plaats denk ik aan die bezigheid waarbij de mannen zich verlagen tot kwade honden die elkaar met alle lichaamsdelen die tot grijpen in staat zijn tegen de grond trachten te werken, waarbij het vastgrijpen en verwringen van uitstekende delen tot een plezierige bezigheid is verworden. Zulke vulgaire handelingen passen niet in onze geestelijk hoogstaande Ergynne-cultuur, en dat zij desalniettemin her en der plaatsvinden kan niet anders dan toegeschreven worden aan een nog immer penetrerende uitwas van de Viking-cultuur die zoals we weten, bijna achthonderd jaar geleden onze eilanden heeft overstroomd. Dat deze bewoners van het koude klimaat hun bevroren lichamen moeten ontdooien door zulk dierlijk gedrag, dat zij klimā noemden, is vanuit hun standpunt gezien nog voorstelbaar, maar om zoiets als klimā in onze streken, met zijn mildere temperaturen, toe te staan, moet ten sterkste afgekeurd worden, en als ik in de hoedanigheid van priester de macht daartoe zou hebben, zou ik het zelfs verbieden."

Uit deze passage van de kerktijding uit 1801, wellicht geschreven in het Gārder-klooster bij Staef, moge blijken hoe het worstelen impliciet met de naam klimā (tegenwoordig geschreven als klimmā [1]) aangeduid wordt. Professor Gerneert toont aan dat deze kerktijding er aanleiding toe gegeven heeft dat klim(m)ā in onze taal is opgenomen, oorspronkelijk om er "worstelen" mee aan te duiden. Na ca. 1944, toen het gewone worstelen als populaire sport had ingeboet, is de term klimmā gebruikt voor jiu jitsu (tegenwoordig: judo), maar dat heeft Professor Gerneert niet meer mee mogen maken. Het valt buiten het bestek van mijn reactie op Ūtefusot-Pahoj's artikel om hier nader op in te gaan.

We kunnen hoe dan ook concluderen dat het leenwoord klimmā beslist geen onderdeel is van de culturele erfenis die de Vikingen ons nalieten.

Mijn tweede punt van kritiek op Ūtefusot-Pahoj's artikel is ernstiger. De romantische Viking-adoratie uit de achttiende eeuw welke ertoe leidt dat verscheidene culturele facetten in ons Spokanische leven ten onrechte toegeschreven worden aan een Viking-invloed, wordt helemaal niet zo genegeerd als mijn geachte collega wil suggereren. Herhaaldelijk wordt er door historici en taalkundigen op gewezen hoe er in de achttiende eeuw een vorm van geschiedvervalsing (en wellicht ook wetenschapsvervalsing) plaatsvindt, juist door die Viking-adoratie. Het is waar dat ook Olyva Koles, die door Ūtefusot-Pahoj geciteerd wordt, haar wetenschappelijke beschouwingen laat leiden door deze "romantisch-religieuze gedachtengang" (zoals Ū-P. dit uitdrukt), maar waarom slaat mijn geėerde collega geen acht op geleerden als Moffain Olōf-Frāmenn en Fernent Frākkeny Rifo Flāgpe-Itārzatreef Rifo Troef, die in dezelfde periode als Olyva Koles hebben gefulmineerd tegen juist deze tendensen? Frākkeny Rifo Flāgpe heeft reeds in 1908 of 1909, dus nog vóór Koles' artikel in Cūltura, vastgesteld dat elke etymologische benadering van het woord Spooksoliy die gebaseerd is op enige Germaanse taal, als pure fantasie moet worden bestempeld. Hiermee wees hij dus niet alleen een spakr-etymologie af, maar ook een sprec-theorie, zoals Koles en Ūtefusot-Pahoj dat graag willen.

Het verbaast mij dat mijn collega niet op de hoogte is van het werk van Frākkeny Rifo Flāgpe, en als hij er wel van op de hoogte is, dat hij dit werk negeert en opnieuw de sprec-etymologie aanzwengelt. Dit is toch oude koek, negentiende-eeuws gefantaseer, waar in de moderne taalwetenschap toch geen plaats meer voor mag zijn.

Mijn afwijzing van elke etymologie die gebaseerd is op een Germaanse taal moet natuurlijk wel leiden tot een acceptabel alternatief. Ik meen dat te kunnen bieden: Ūtefusot-Pahoj's suggestie dat het laatste deel van Spooksoliy verwant is aan ons moderne werkwoord xole [2] lijkt me getuigen van een nieuw inzicht, waar ik geheel en al achter sta. Ook kan ik goed met hem meegaan in de gedachtengang dat de begin-k van -ksoliy tezamen met de eind-k van een element spok geleid zouden kunnen hebben tot de verdubbeling van de o in spook. Maar we moeten langzamerhand afstand nemen van het idee dat het eerste deel van onze landnaam van oorsprong Germaans is en iets met "wijs" of "spreken" te maken zou hebben. Als we accepteren dat het tweede element -ksoliy typisch Atlantisch is, ligt het voor de hand om ook het eerste element als typisch Atlantisch te beschouwen. Welk Atlantische woord zou dan verwant kunnen zijn met spook? Zo'n vraag had Ūtefusot-Pahoj evenzeer kunnen stellen, en dan had hij op het idee kunnen komen om spook te relateren aan spāke. De samenstelling spāke + ksoliy lijkt mij goed te kunnen leiden tot Spooksoliy, in de betekenis van "omheind stuk land dat uitgeleend wordt" of wellicht "land van een leenheer". Het valt buiten mijn competentie om te bewijzen dat de wisseling ā > o(o) aan de fonologische regels van het (Oud)Spokaans voldoet, maar andere collega's kunnen dit volgens mij zonder problemen. En historici kunnen wellicht een relatie vinden tussen ons oude feodale stelsel met leenheren en de opkomst van een begrip als "geleend land", waarvan het semantische veld zich verbreed heeft tot "vaderland", en tenslotte de eigennaam Spooksoliy is geworden.

Ik zou mijn geachte collega Terre Ūtefusot-Pahoj dan ook willen aansporen om zijn negentiende-eeuwse droombeeld van de sprec-theorie te laten varen, en zich te storten op een onderzoek naar de ontwikkeling van spāke > spook-. Wellicht kan in deze puur Atlantische benadering een basis gevonden worden om ook de taalnaam spokānda te verklaren, in de geest van spāke + andol of spāke + ender.

Ik ben benieuwd naar de vruchten die dit nieuwe onderzoek zal afwerpen!

© vertaling: Rolandt Tweehuysen


NOTEN

  1. De anonieme priester bedoelt natuurlijk het Oudnoordse woord glķma, maar hij verwisselt de stemhebbende k (die in het Spokaans niet voorkomt) met de stemloze k. Deze verwisseling van stemhebbende en stemloze consonanten is begrijpelijk als we ons realiseren dat de priester gebruik maakte van het Pegrevische schrift (zoals vrijwel iedereen in zijn tijd), waarin het onderscheid stemhebbend-stemloos niet tot uitdrukking komt in de schrijfwijze van de letter. Dit onderscheid is optioneel te maken met behulp van een diacritisch teken, maar dat wordt in handschriften veelal nagelaten. <<

  2. Ook de plaatsnamen Xoless, Xolestajo en Xolije zijn hieraan verwant, en datzelfde geldt wellicht voor Xalās en Solōsta. <<

03 aug 2002