Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 190 | Hoofdstuk 192 >>
19. Appendices

191. Stammen en Voltooide deelwoorden


Alle onregelmatige stammen en volt.deelwoorden. Scheidbare samenstellingen zijn alleen opgenomen als het samenstellende werkw. nooit buiten deze samenstelling optreedt.

Uularâfelira (intrans. werkw.)
Eemmettâlelira (semi-trans. werkw.)
K/Ukettelira/ularâfelira (transitief en intransitief)
×reflexief werkw.
°wordt beschouwd als een regelmatige vorm

Transitieve werkw.n zijn niet als zodanig gemarkeerd.


Stammen en Voltooide deelwoorden
InfinitiefGramst.Wortst.Volt.dw. 
aeatajetaaien
afeafetmeenemen∩achterlaten
ahoqugme Uahoquggschrikken
âlbaeâlpermisleiden
âlmindepâlmindeschudden
alojealotlegéren, metaal mengen
alycrealycerdraineren; droogleggen;
   doen stranden
âméeâmétpâmédoen, uitvoeren
ânalitjeânalittontleden
ândreânderspeuren
ânkle Uânkwiebelen, waggelen
âpyjoe Uâpyjerdom/schaapachtig kijken
ardefne Uardefflekker geuren, ruiken
armtdragjearmtdraggvoortbrengen, opleveren
armtgre ×armtgretzich veroorloven
armthendrearmthenderdwepen met
armtpevutrearmtpevuttaankrijgen (schoenen);
   opgewassen zijn
armtqugle ×armtquggmet zich mede brengen
aroearotzeker zijn van
azjâpjeazjâpp(arch./poët.) bespoedigen
azje Uazjetde knecht zijn (van);
   in dienst zijn van
baebatbajetuitspoken, uithalen (streek)
ba'efrebaeffsnijden
ba'efrÿnebaefrÿnafsnijden
ba'ekebaeklosrukken
bâgrebâggbâgasbaggeren
bautoebauterafzonderen; er tussenuit
   knijpen
baxeskebaxessoordelen over
baxeskebaxessafkeuren
bée Ubétvoortduren
berkeberekinhakken op, in stukken
   slaan
biÿae Ubiÿtbiÿjer(fig.) op stapel staan;
   te verwachten zijn
blacroe Ublacretkruipen
bléskreblésekblésk-overtuigd zijn van
blompeblômpemededelen, melden
bo'estre Uboest(lett.) rollen
bôradebôrâdâuitspuiten, uitspuwen
bôrle Ubôrrborrelen, bruisen
bruebrûszetten (koffie, thee)
bye Ubytbyjetneerstrijken (vogel)
bzaéebzaétbzaéjervangen
bzaûtre Ubzaûttontstaan
cašoecašoterkennen
cecte Uceccknallen
cermâxle Ucermâxverloren gaan
cetrencecetrentdrenken, te drinken geven
chabechabetchaperafschaffen
chabrechappchapor °nader/bijelkaar brengen
châmpjechâmptspreiden
chisrechiss(arch./poët.) decoreren
cho'ate Uchoatwanhopen
chÿðoechÿderverleiden
ciynitre Eciynittschandelijk zijn
cjestovle Ucjestoffbedriegen
clajeclatuiteenvallen in
clûmle Uclûmm[rond]lummelen,
   rondhangen
codrecottnaaien
co'ifchecoiftco'if-co'ifcernegeren
colyecolysverzamelen; opkroppen
crojecrotcrôjâs(Lomky/Tigof) porren,
   aansporen, opjagen
crÿje Ucrÿjetgrijnzen
cûrle Ucûrrkrullen
cyecytkammen
cyfâje Ecyfâsbeklijven; duurzaam
   worden
cÿrbo'estrecÿrbóscÿrbo'est-zich gesteld zien voor
cÿrchof'te Ucÿrchoftplaatsvinden, doorgang
   hebben
cÿrfrecÿrferâovertreden; overtreding
   maken
cÿrna'echecÿrnaecconderzoeken
cÿrnytrecÿrnyttmengen
cÿrspe Ucÿrs-spotten
cyrtâchecyrtâkverspreiden
cÿrtyrâhecÿrtyrâtbijstand verlenen aan
cÿrzramecÿrzrâgverwarmen
cyspohe Ucyspot(arch./poët.) betogen
dakredakkbeledigen
dama'ifedamaifdamâfonderhevig zijn aan
dâmenntelstje Udâmentelldâmenn=
   telst-
peinzen
danše Udânsendansen
ðéfjeðéffverslappen, verminderen
   (aandacht)
denme Edennhagelen
dismysedismystontslaan
ðoboe Eðoboerverkeerd zijn; het verkeerd
   hebben
dragjedraggbrengen
drynjedryntdrynet(Erg.) wijden, heiligen
dûccledûceldûcl-schenden; overtreden
dvârle Udvârrdwarrelen
eaquppûeeaquppûtgemoeid zijn met; fungeren
   als
ebeebetpebeweggooien
ellerie Uelleritzich verontschuldigen
empajaeempajor °overwegen
entre Uenterbinnengaan, binnentreden
eriythe Ueriytteriyt-vaag, zonder aandacht
   luisteren
étârtjeétâretsplijten
etetjeetettgevoelig zijn voor
fe Ufetschuilen onder een boom
félcleféltvoorafgaan aan
feldre Ufeltfeld-zitten, gezeten zijn
ferbjeferpafwisselen
fesdragjefesdraggherhalen
fesitÿrrefesitÿrnalaten (iets niet doen)
fesmonchefesmontoverreden
fesniviefesnivitinlassen, tussenvoegen
fesquglefesqugginboezemen, ingeven
fesquÿe Ufesquÿtaanblijven (niet weggaan)
festass-zramefestass-zrâgontsmetten
fesufnefesuffbeoefenen
fiymbre Ufiymetrafelen
fiypÿefiyperzeker zijn van
fiytjefiytt/fiytet(arch.) uitkiezen
fjojaefjojatfjojâtslechten; met de grond
   gelijkmaken
fjojefjotrollen (deeg, gras)
flâdre Uflâttfladderen; (fig.) verrekken
fle Ufletklimmen
flefletafwijzen, verwerpen
flectrefelecflect-buigen
flôgcpeflôgflôgc-vermanen
fomrefommvervormen
fôrdrefôrtfôrd-fôrtsvorderen; opvragen; opeisen
frajefratimmuun/ongevoelig zijn
   voor
froba'efrefrobaeffcastreren
fûrtibjefûrtippeggen
gabanegabentvervoeren, afvoeren
gabane-tijâtijâgabentafvoeren, wegvoeren
gadre Ugattvergaderen
gâfjegâffgâf-ontnemen (afpakken)
gâflegâffbrandmerken
gaoe Ugaotgâterop gang komen
gârpjegârptklemmen
gaufjegauff(arch./poët.) vergeven
gazeûtegazeûtafstemmen op; zich richten
   op
gédre Ugéterafrichten (valken)
geldre Ugelder/geltmogen; toestemming hebben
génehe Ugénet(lett.) opschieten
gerdregerdergerd-bewaken
gladoe U ×gladotzich verheugen
glântreglânterpoetsen; lappen, zemen
glistipre Uglistippzich verhouden
gre K/Ugretdraaien
gûrgle Ugûrgtgorgelen
gvoiegvoitgvótereen beroep doen op
hâgme Uhâggbezwijken, de geest geven
halefiytjehalefiyttonthouden, nog weten
hanntelehanntelhanteren
hanntele Uhanntelhandelen, gaan (over)
hantrehantsluiten, op slot doen
hârmsjehârmesverwerken
harre Uhârâtoekomen (aan)
hastrehasthast-plaveien, bestraten
hatrehatthaten
hendrehenderaangrijpen, te baat nemen
hindrehinderhinderen
hômbae Ehômbatmoe zijn
hoqugme Uhoquggverschrikt zijn
hosstâe Uhosstâtspatten, spetteren
huehuthûsaan banden leggen; dempen
huzve Uhusshuz-hušor °zuchten
hybje Ehyppzich verzetten, zich weren
iafleiaffvoorrang verlenen aan
iafle U ×iaffzich beroemen (op)
idecodreidecottlostornen, uittrekken
   (draad)
idedrynjeidedryntidedrynetontwijden, ontheiligen
idejohe K/Uidejot(zich) verontschuldigen
idelijeidelitverhelen, verzwijgen
idepjoheidepjotslijpen (mes)
idequaeidequatidequjerafgelasten
idequgmeidequggafwennen, ontwennen
iemzepiemzewaarnemen (met zintuigen)
ierche Uierrtvoltrekken
ijabiepijabizich vastklampen aan
ilbaje Uilbatdichterbij komen
ilbajeilbatdichtmaken, dichtdoen,
   sluiten
infreinferwegwerpen
inue Einuthollen, rennen
iplâfreiplâffverzamelen
itÿrre Eitÿrvluchten
jagre Ejagretschipperen (geven en
   nemen)
jalo'ife Ujaloifvoorwaarden stellen
jarmôje Ujarmôtzweefvliegen
jarutre Ejaruttspeling hebben
jesmejessverdelen
jesudle Ujesuttdistingeren
jizjÿejizjÿtjiystâs(taak/werk) volbrengen
jóchéejóchetgewenst achten
jôcle Ujôccgoochelen
jodle Ujottjodelen
jôflejôfflaten merken
josle Ujoseloplaaien, opvlammen
jue Ejutjûsovereenstemmen (met)
jûmprejûmperjûmp[r]-verlaten
jymazôzjejymazôssinstuderen, repeteren
jÿndrejÿnter(fig.) raken tot/in
jyvve'ukejyvviyuitroeien
kabi-stindekabi-stindasprinten (afdrukken met
   printer)
kafhindrekafhinderstremmen (verkeer)
kafmesÿekafmesÿtdoorbrengen (tijd)
kafóstrekafósterlasteren, kwaadspreken over
kalómbijekalómbitaandacht schenken/
   besteden aan
kenje Ukenthinken
kerrutrekerruttiemands gebaren nadoen
kešâekešâtaandikken (verhaal)
keserfje Ukeserftdomineren, de overhand
   hebben
kestgrekestgretbekeren
kestûae Ukestûatafgehandeld worden
kifre Ukifffonkelen, glanzen
klatje Uklattovertuigd zijn
klynšeklynšetachtervolgen, vervolgen
k'maje Ek'mat(spr.) daar zijn, zie daar
k'mije Ek'mit(spr.) hier zijn, zie hier
kniyzje Ekniysswrevelig zijn
knytre Uknyttknetteren
koibre Ukoippglimmen
koldrekoltkold-koldôrgooien, werpen
kôsempjekôsemptkôsemp-verrijken
krekret[in]wikkelen
krikbe Ukrikkkrik-wiegen, zachtjes
   schommelen
kriye Ukriytsnauwen (tegen);
   toesnauwen
krôtke Ukrôttkraken (dor hout)
krûsgekrûsslaten voelen
krusvekrusskrus-verbrijzelen, vermorzelen
krye Ukrytglooien, licht hellen
kuberrekuberros/
   kuberror °
overhandigen; richten
kuntiyrekuntarostelen
kurahendrekurahenderverduren, verdragen, dulden
kuranyxemjekuranyxemmkraken (huis bezetten)
kurapevutrekurapevuttter beschikking stellen
ky'arekyarscheuren
kycvekyccbeslaan van een paard
kÿponjekÿponnkÿpon[j]-[af]drogen
lâfse Ulâfsverwelken
lahâjelahâs/lahâtrekenen op
lajâfgrelajâfgretslepen
lâkre ×lâkretzich wikkelen in
lâquÿelâquÿtopwachten
latre Ulattop het punt staan te zinken
lâtreoxjelâtreoxontgelden, bezuren
laycachelaycaccwaarde hechten aan
lejonye Ulejonytdineren
letge Ulett[over]hellen (muur)
letre Elettvóórkomen
letve Uletver/lettomweg maken (om een
   heuvel)
liyrsheliyrresliyrs-te wijten zijn; de oorzaak
   zijn
ljomge ×ljommljom-ljômgezich toewijden aan
lôhetjelôhettonderschatten∩overschatten
lo'ifeloifovereenkomst sluiten met
lomeše Ulomestwel∩geen moeilijkheden
   veroorzaken
lozôstjelozôsterlozôstjeyafvaardigen
luftjesmelugtjessindelen
luftkoldreluftkoltluftkold-allesomvattend/universeel
   zijn
lycre Ulyceruitdrogen (bouwland)
mâdremâtt(lett.) gladstrijken;
   (fig.) vereffenen
mâemâtaanduiden
mâglemâgel/mâgg(Erg.) zegenen
mâncre Emâncerbaten
mannemannuitrichten, uitvoeren
marestjemaresetwaken over
mârnšemârnetdurven, wagen
martijemartit(fig.) raken aan
mâterpemâterpafbranden (verf, heide)
mebje Umeppneuriën, zachtjes zingen
mecremeccsmeden
medriyemedriytbemodderen
mée Umétwervelen, kolken
mefre Umeffzin krijgen/hebben (in)
mefremeffbetekenen, beduiden,
   inhouden
megiyemegiytvrezen, duchten, ontzien
meneemenet(fig.) uitbuiten; intensief
   gebruiken
mentÿjementÿtmentÿ-verwaarlozen
mešortôhe Umešortôtmešortefhet leven wagen
mesÿe Umesÿtmesenzich interesseren
mesÿemesÿtregelm.iemand voor iets
   interesseren
méte K/Uméts(elkaar) ontmoeten
mipgâfjemipgâffmipgâf-uitteren
mipqugle Umipquggnawerken
miptrijemiptritexperimenteren met
mipxolijemipxolitafstand doen van
mitagremipgretontzetten; uit zijn verband
   brengen
mitaóstre Umipósteroverlopen, deserteren
moflemofletzaaien
moiemoitmótstutten, ondersteunen
mojemotregelm.afleggen (dode)
mojemojet/motmojâsmaaien
môje Umôtwentelen (molenwieken)
monche Umontfeestvieren
monchemont(lett.) herstellen;
   (fig.) optoveren
montaiyemontaiytgelijkwaardig zijn aan
na'ôfe ×naôfzich vergissen in
nâs-stindenâs-stindas/
   regelm.
overschrijven, herschrijven
nendorenendervernietigen
nertuie Unertuitbeheerd worden door
nienitherstellen, repareren
nitrenittschandelijk vinden en
   afkeuren
njamenja(vloeistof) spuien, lozen
nôzjenôssdingen naar; streven naar
nue Enut(arch.) hollen, rennen
nystre Unysterkirren
nytrenyttinschenken
nyxemjenyxemmbetrekken (naar binnen
   gaan)
oaroe Uoarotpoarooverléggen; bespreken
obléskreoblésekoblésk-opvatten, beschouwen
ojabre Uojaberwankelen; bijna vallen
olepolescheren (heg/struik)
olijeolit[uit]rekken
ombreomp(fig.) overschaduwen,
   overtreffen
opjÿgeopjÿgexploiteren, ontginnen
orenpleorenpelvoelen (met zintuigen)
orteportebijten
ósoeósotpósoaandrijven (machine)
óstreósterondermijnen
ôtlazreôtlassôtlaz-bestrijden
ôtosmeôtossslijpen, scherp maken
ôtreôtt(lett.) afbrokkelen;
   (fig.) tornen
pakrepakkkwetsen (vooral fig.)
pâplepâppopbeuren, bemoedigen
pâtrepâttbreien
pe K/Upetheten; genoemd worden
perkefeperkefverplichten, noodzaken
pevutrepevuttopmaken, schminken
   (gelaat); kappen (haar)
pije Upitbijeenkomen, bij elkaar
   komen
pitstepitspits[t]-(lett.) [los]tornen
piylase K/U ×piylasô[af]scheuren
pjepjetpjetiyverijdelen
pjÿge Upjÿgnut hebben, lonen
plaje Uplathellen
plincre Uplinkblinken, flonkeren
pluzarjepluzarrafronden (getal)
pôrtjepôretpôrt-pôrtstropen (jagen)
pracâe Upracâtbladeren
prucrepruccpruc-inleiden, introduceren
prÿmeprÿtt/regelm.verzoeken
pultre Upulterbulderen
puttepotternemen, pakken
quaequatqujergelasten, gebieden,
   opdragen
quaritije Uquaritittoetreden (tot)
quazjequasstsjouwen
qubrequpp(fig.) uitbuiten;
   (lett.) schuren
qubre U ×quppuitstaan (kapitaal)
quche Uquccuitsteken
qugjohequgjotbekomen
quglequggveroorzaken, aanrichten
qugmequggwennen aan
quiquijequiquitquiqurzich bewust zijn van
quirchequirsafleren
quiyrâšequiymp/regelm.aanvaarden (reis, eis, plicht)
qulne Equllbonzen
quriyequraogevangen nemen
quvârpje Uquvârptin aantocht zijn
quÿequÿtwachten [op]
raklerakk[op]porren (vuur)
râpoerâpot[ver]bouwen (gewassen)
raptrerapeterrapt-râpet(fig.) aantrekken; aanlokken;
   (v. ruzie) aanstoken
réchiyseréchiysregistreren; aantekenen
   (brief)
reglereggregelen
rencle Urencrinkelen
reopatrereopattdraaglijk zijn; zich
   verdragen
rilkrikbe Urilkrikkrilkrik-schommelen; slingeren
ripjerippmennen (dier)
ritsle Uritselritselen
riyeraostevig beetpakken,
   vastgrijpen
roe Urotrouwen, in de rouw zijn
roe Erotnijgen, buiging maken
roiteroitspannen
rolije Erolitvan gedachten wisselen
ropje Uroppvochtig zijn
rôšypjerôšyppbetreuren
rutre Uruttbewegen
rytleryttmissen (niet raken)
šâftre Ešâftschuld hebben
sâjelesâkestoren (iemand in zijn werk)
scemre Uscemmkosten, vergen
scemre Escemmschreeuwen
šefce K/Ušeftoschuiven
šefce Uregelm.kruien (ijs)
senje Usentzaniken, zeuren
sgebjesgeppaankijken
sgresgretslingeren
signeresigen[in]zegenen
simajesimatsimeropbergen, opruimen
siycle Usiycc/siycelcirkelen
skreje Uskregillen
slesletsleiyuitwerpen
slentre Uslenterslenteren
smyfge Usmyffsnuffelen
šoešotuithoren, ondervragen
somonoesomonor °[vast]plakken
spârtle Uspâretspartelen
spâtre Uspâttuiteenspatten, -knallen
   (ballon)
spimuzrespimussspimuz-kluiven [op]
spippespippetvermommen
splônje U ×splôntzin hebben, nut hebben
splônjesplôntbedoelen, menen
spuje Espujer(Centraal-Berref)
   paardrijden
srâtjesrâttbespieden (terwijl men
   zelf verborgen is)
stâestâtbetuigen
stinde U ×regelm.geschreven/zwart op wit
   staan
stindestindasschrijven
stinde-fesstindas-fesboeken, inschrijven
stiybjestiytvitten op
stojestotvollen (lakense stoffen)
stômple Ustômpstrompelen
stovyje Ustovysrondventen
strjôfjestrjôff(arch./poët./jur.) verlenen
survÿjesurvÿtoverzíén
šutješuts(Peg.) rooien
sÿsiyxmesÿsiyxcommuniceren met
tâfnetâff(lett.) betoveren
tâjetâtopschikken, versieren
taljetall(Liftka) gekweekt fruit
   plukken
tâtle Etâttklappen (met handen)
téðetétvoorzichtig lopen/
   voortschuifelen langs
téfiretéfirainleggen, inmaken, wecken
téje Utétdooien (weer); smelten (ijs)
telstje ×telsttelst-telsenzich realiseren
telstjetelsttelst-telsen(fig.) stilstaan bij
tesemretesemmzwepen
texetexâ/regelm.knippen
ticreticc[aan]tikken; tokkelen
tijâfrajetijâfrat(iemand iets) besparen
tinkôhetinkôttorsen
tiôietiôittiôterverschuldigd zijn
tiylvle Etiylfwarrig praten
tiylvle Utiylfdwarrelen
tjestrovetjestovor °verwoesten
tlazre Utlasstlaz-afgedankt zijn; niet meer
   gebruikt worden
tlypje Utlyppgrinniken
tmâhetmâtverhinderen, tegenhouden
tocodretocottrijgen, met grote steken
   naaien
trajofutsitéetrajofutsverwringen
trencetrentonderdompelen
treoxjetreoxtreôxschroeien, blakeren
trije K/Utrit[uit]proberen
trumle Utrummtrommelen
tuie Utuitonbelemmerde doorgang
   verlenen
tundaretûndare/regelm.breken
tygtjaflectretygtjafelectygtjaflect-doorkruisen, dwarsbomen
tyna'e U ×tynattyna-zich verschuilen
tyrâhetyrâtblussen
tÿrre Etÿr(arch./poët.) vluchten
tytorre U ×regelm.verhongeren (sterven v.
   honger)
tytorretytorruithongeren (niet te eten
   geven)
ûae Eûatpûatot stand komen
uenge Upuengegestalte krijgen
ufneuff[uit]oefenen, bekleden
   (functie)
ufreuferbederven
ufspreufesperufsp-missen; niet raken
ûlke Uulkerverstarren
ûlkeregelm.binden (saus/soep)
umpaje Uumpatmaatregelen treffen
uquestreuquesstuquest-voor een taak berekend zijn
uzjôcepuzjôceondervinden, ervaren
uzreuss[om]spitten
vabje Uvappsmeulen
vâpjevâppplagen, pesten
vârjevârtwurgen
vârnevartwaarschuwen
vârpjevârptzich begeven naar,
   gaan naar
vizaje Uvizajetvoor dag en dauw opstaan
   (om te jagen/vissen)
vlaytrevlayttverschuldigd zijn
vlofjevloffopsluiten, insluiten
vôrdrevôrtvôrd-arresteren, aanhouden
vûkgre Uvûkgretaanlopen (wiel); klemmen
   (deur)
wa'érewaérwaérontkennen
wagjewaggbelonen
wakklewakkelbehoren, moeten
   (vlgs. moraal)
wârbiewârbituitdenken, verzinnen
wetozjewetosseen blik werpen op
wévle Uwéff[rond]tollen
wila'ewilatwila-vlechten, ineenstrengelen
wiysvewiyssinrichten (huis ed.)
wyjewyjerwijden (aan)
wÿmrewÿmmbeknotten, binden, beperken
wÿrre Uwÿrwÿror °fluiten (met lippen; de wind)
wÿsge Uwÿsskronkelen
xalbre Uxalberxalb-ontluiken
xâme'iexâmeitxâmetopbrengen, opleveren
xizjexissverwerken
xlompjexlompetten goede komen aan
xnebrexneppnagaan; verifiëren
xóbre Uxóppsteigeren (dier)
xone'ite Uxônetvoortgaan, -schrijden (tijd)
xozje Uxossschertsen, grapje maken
xuôexuôtxuôliytoe zijn aan
xÿjexÿtafkammen, de grond in
   boren
xÿmprexÿmpxÿmp-belemmeren
yaeyatpya/regelm.neerkomen op; ter sprake
   komen
yargeyârgemelden
ÿazjâpjeÿazjâppbespoedigen
ÿazje Uÿazjet(Peg.) onderdanig zijn
ybejeybét[ver]zwikken, verstuiken
ÿchisreÿchissversieren, decoreren
ÿcyspohe Uÿcyspotbetogen
yeffneyefftontstemd zijn over
ÿgaufjeÿgauffvergeven
ÿje Uÿjetregelm.gerimpeld/geplooid zijn
ÿjeÿtpÿjeverspreiden, verdelen
ÿkrâjeÿkrâtbedreigen
yntajeyntataanbijten (in het aas bijten)
ÿotfeÿottredden
ÿozzijeÿozzitÿosbezetten (door leger)
ÿozzijeÿozzitregelm.aanspreken (voedsel)
ÿpje Uÿppÿpâlstikken (geen lucht krijgen)
yplemereyplemare/
   regelm.
verbinden
yrâje Eyrâsaan elkaar klitten
ÿrba'eke Uÿrbaekweggaan, vertrekken
ÿrfla'eÿrflatÿrfla-begeleiden
ÿrfóte Eÿrfotiyzich aanpassen
ÿrhendreÿrhendersmachten naar; vurig
   verlangen
ÿrijeÿritovergaan in
ÿrmoieÿrmoitÿrmótschijnen te zijn
ÿrqubre Eÿrquppdode bomen/struiken rooien
ÿrtyrâheÿrtyrâtbijstand verlenen aan;
   toelichten
ÿstrjôfjeÿstrjôff(fig.) verlenen, schenken
ytterareyterrtteniet doen, verijdelen
ÿumpaje Uÿumpatuitsluitsel geven
yuvreyuffzuiveren, zuiver maken
ÿzjale Upÿzjaleoptreden
zae Uzatschelden
zâgne Uzâggglijden
zalatre Uzalattzinken; bezinken
zalatrezalattgeneigd zijn tot
zerfgre Uzerfgretrondkijken
zlÿšezlÿšiyverwennen
znéeznét[doen] smelten
zôlumôje Uzôlumôtvliegen (vliegtuigen ed.)
zôzjezôssdoornemen (kritisch
   bekijken v. tekst ed.)
zramezrâg/regelm.bevrijden
zréftjezréftzréft-zich bewust zijn van
zrempjezremptzremp[j]-blijken [uit]
zusle Uzusséén worden; samenvloeien,
   samenstromen
zvÿcstezvÿcs-voorbereiden

TOP
<< Hoofdstuk 190 | Hoofdstuk 192 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands