Grammatica van het Spokaans
22. Geslachten van substantieven √
Opbouw van dit hoofdstuk: |
Bij de bepaling van het grammaticale geslacht moet onderscheid gemaakt worden tussen:
De termen "concreet" en "abstract" hebben hier een semantische betekenis; het gaat dus nķét om de grammaticale categorieėn, zoals genoemd in § 20.2.
Concr.subst.n kunnen verder worden onderverdeeld in:
Onbezielde zaken worden ook wel inanimaten genoemd. Personen en dieren kunnen we samenvatten met de term bezielde wezens of animaten. Zij kunnen weer onderverdeeld worden in 3 grammaticale geslachten die meestal overeenkomen met het natuurlijke geslacht (sekse):
22.2 A. Concrete substantieven
Bij personen en dieren (tezamen: animaten) zijn twee mogelijkheden: (1) het grammaticale geslacht (genus) stemt overeen met het biologische geslacht (sekse), of (2) het grammaticale geslacht is neutraal (omdat het biologische geslacht niet relevant is).
Voor personen geldt:
Een concr.subst. in het enkelvoud dat een persoon aanduidt is óf mannelijk (mn.subst.) óf vrouwelijk (vr.subst.). Mn.subst.n zijn ongemarkeerd, vr.subst.n zijn meestal gemarkeerd, dat wil zeggen zij dragen een feminiserend suffix, meestal -a. Bijvoorbeeld:
gekker ~ gekkera | leraar ~ lerares |
---|---|
krodūr ~ krodūra | bakker ~ bakster; vr. bakker |
glyda ~ glydaa | lid ~ vr. lid (v.e. vereniging) |
māseratjen ~ māseratjena | masseur ~ masseuse |
menester ~ menestera | minister ~ vr. minister |
koraba ~ korabaa | leugenaar ~ leugenaarster |
zaft ~ zafta | dief ~ dievegge |
Het suffix -a is zeer productief en dient altijd toegevoegd te worden als het enkelvoud een persoon van de vrouwelijke sekse bedoelt; het enkelvoudige substantief menester kan dus nimmer op een vrouw betrekking hebben, dit in tegenstelling tot het Nederlandse "minister".
Sommige substantieven hebben een onregelmatige feminisering: in plaats van de productieve -a wordt er een niet-productief suffix gebruikt (dat eventueel wel een a als laatste letter kan hebben), zoals:
jabār ~ jabārina | koning ~ koningin |
---|---|
mariant ~ marianto | echtgenoot ~ echtgenote |
diō ~ diōi | god ~ godin |
kelte ~ keltos1 | boer ~ boerin |
1 | De afleiding keltos van kelte lijkt bedrieglijk veel op de genominaliseerde afleiding van een werkwoord, zoals belte ~ beltos (verkleinen ~ verkleining). In kelte is de laatste e echter geen productieve infinitief-e en in keltos is os geen productief nominalisatiesuffix. Deze wetenschap is van belang bij de meervouds- en resultatiefvorming (zie ook § 30.8). |
---|
In een aantal gevallen behoren de mannelijke en vrouwelijke vorm tot verschillende nominale wortels. Dit geldt vooral bij familierelaties, zoals:
follus ~ sientur | vader ~ moeder | ||
---|---|---|---|
waler ~ ūsto | zoon ~ dochter | ||
c’rlo ~ tlokko | oom ~ tante (broer of zuster van vader/moeder) | ||
oluquy ~ āfla | neef ~ nicht (kinderen van c’rlo of tlokko)
tōgt ~ nennše | kleinzoon ~ kleindochter
| |
Ook buiten de familierelaties komen soms verschillende wortels voor:
merater ~ mosjeus1 | man; heer ~ vrouw; dame |
---|---|
'jan ~ 'nin | jongen ~ meisje |
jolarater ~ jolasjeus2 | baron ~ barones (lett. "vrijheer" en "vrijdame") |
kān ~ bānin3 | veehoeder ~ veehoedster |
r’ter ~ spuja | ruiter ~ amazone, vr. ruiter |
1 | Mosjeus is het algemene woord voor 'vrouw, mevrouw'. Een gehuwde vrouw heet tubōs; er is geen equivalent voor 'gehuwde man'. |
---|---|
2 | Vergelijk de Zweedse equivalenten friherre en friherrinna, waarbij de vrouwelijke variant gevormd is door het productieve suffix -inna, en niet door gebruik te maken van fru (vrouw). Het Duits daarentegen kent wel de vorm Freifrau, en niet *Freiherrin. |
3 | Dit zijn regionaal gebruikelijke termen voor jongens en meisjes (tot zo'n 15 jaar oud) die met schapen of koeien de bossen in gaan. |
Een kleine groep van substantieven bestaat uit vrouwelijke vormen waarbij een mannelijke tegenhanger ontbreekt (of oorspronkelijk ontbrak). Het gaat vaak om beroepen die van oudsher door vrouwen werden uitgeoefend of om scheldwoorden die specifiek aan vrouwen refereren. Bijvoorbeeld:
ot’1 | verpleegster | deft, helk | vervelend wijf, loeder |
---|---|---|---|
mingatra2 | werkster | ympās | trut (weinig vlotte vrouw) |
tailer3 | naaister | groller5 | heks |
lystra4 | misdienares | aille | zeemeermin |
1 | Van ot’ is het werkwoord ot’e (verplegen) afgeleid, en vervolgens is hiervan eind negentiende eeuw op regelmatige wijze ot’er (verpleger, ziekenverzorger) afgeleid, toen dit beroep ook voor mannen gangbaar werd. |
---|---|
2 | Mingatra is een afleiding van ming (helder, proper, rein). De uitgang -tra is verwant aan het in onbruik geraakte werkwoord ©traje (maken, doen). |
3 | Tailer is een regelmatige afleiding van taile (naaien; maken van kleding). Als mannelijke tegenhanger zouden we helbirif (kleermaker) kunnen beschouwen, hoewel een tailer vaak ook kleding herstelt of vermaakt. |
4 | Een lystra is een meisje of jonge vrouw, speciaal opgeleid om een Ergynne-priester te assisteren bij diverse rituelen. Evenals bij mingatra, is de uitgang -tra verwant aan het in onbruik geraakte werkwoord ©traje (maken, doen). |
5 | Groller is een regelmatige afleiding van grolle (toveren). Maar een 'tovenaar' is een uratjen of tāfner, afgeleid van urate (tevoorschijn toveren) en tāfne (betoveren). |
Er bestaat een beperkte groep substantieven die zowel een mannelijke als een vrouwelijke persoon kunnen aanduiden. Toevoeging van het productieve suffix -a is dan niet mogelijk. Het betreft hier vaak scheldwoorden en hele elementaire begrippen als "mens" of "kind":
efanty | kind | bellart | leerling |
---|---|---|---|
veldur | mens | zestiyc | hufter, klootzak |
dyne1 | kleuter | mlopp | lummel, lul |
mōjōla | molenaar[ster] | tāde | sukkel, onhandig persoon |
Merk op dat scheldwoorden als 'klootzak' of 'lul' niet goed aan vrouwen kunnen refereren, terwijl de Spokaanse vertalingen dat wel kunnen. Maar de Nederlandse woorden hebben dan ook een connotatie met mannelijke geslachtsdelen, de Spokaanse equivalenten niet.
Als niet bekend is of er een mannelijk dan wel vrouwelijk persoon met dergelijke "biseksuele" woorden bedoeld wordt, worden ze als neutrale substantieven behandeld (wat onder meer betekent dat eraan gerefereerd moet worden met een neutraal pers.vnw. als ef (het); zie Blok 70.5). Daarentegen is de meervoudsvorm van dergelijke substantieven in alle gevallen neutraal (pers.vnw. óps (zij)), ook al is bekend dat er slechts mannelijke, of slechts vrouwelijke personen bedoeld worden.
1 | Soms komt men wel de gemarkeerde vorm dyna voor 'vrouwelijke kleuter; zeer klein meisje' tegen. Dit is echter aanstellerig taalgebruik waarbij bovendien de betekenis van "kleuter" zo ruim wordt opgevat dat ook een meisje van 10 jaar nog met dyna aangeduid kan worden. Dyna behoort tot de zogenoemde "oma-taal". |
---|
De meervoudsvorm van mn.subst.n wordt altijd neutraal: er kunnen zowel mannelijke als mannelijke plus vrouwelijke personen mee bedoeld worden. Bijvoorbeeld (vergelijk § 22.34):
ef gekkers | de leraren OF de leraren en leraressen
ef krodūrs | de bakkers OF de bakkers en baksters
| ef māseratjens | de masseurs OF de masseurs en masseuses
| ef menesters | de ministers (mn. OF mn.+vr.)
| ef zafts | de dieven OF de dieven en dievegges
| ef jabārs | de koningen OF de koningen en koninginnen
| ef keltes | de boeren OF de boeren en boerinnen
| |
---|
Ook als de mannelijke en vrouwelijke vorm van verschillende wortels afkomstig zijn, wordt de meervoudsvorm van het mn.subst. neutraal (vergelijk § 22.5):
ef freras | de broers OF de broers en zusters (Duits: "Geschwister"; Zweeds: "syskon") |
---|---|
ef jolaraters | de baronnen OF de baronnen en baronessen |
ef tōgts1 | de kleinkinderen (mn. OF mn.+vr.) |
1 | Het Spokaans kent ook het nt.subst. pyzō (kleinkind). Er lijkt dus geen reden te zijn om met de meervoudsvorm tōgts niet alleen 'kleinzonen' maar ook het meer algemene 'kleinkinderen' aan te duiden (vergelijk ook de volgende paragraaf). Zie verder § 172.43. |
---|
Er zijn een paar uitzonderingen. Met de volgende meervoudsvormen worden uitsluitend de mannelijke personen bedoeld:
ef 'jans | de jongens |
---|---|
ef follusz | de vaders |
ef meraters | de mannen; de heren |
ef walers | de zonen |
Deze uitzonderingen zijn een gevolg van het feit dat er andere substantieven bestaan die de neutrale vorm van bovenstaande meervouden expliciet uitdrukken, en wel:
ef brans1 | de jongens en meisjes; de pubers |
---|---|
ef fosies2 | de vaders en moeders; de ouders |
ef eby3 | de mannen en vrouwen; de dames en heren |
ef efantys; ef hūnps4 | de kinderen |
1 | Brans komt uitsluitend in het meervoud voor; brans wordt gezegd van personen tussen de ongeveer 13 en 20 jaar, vergelijk ook efantys (kinderen van 0 tot ongeveer 18 jaar). | ||
---|---|---|---|
2 | Fosies kwam oorspronkelijk alleen in het meervoud voor. De laatste decennia is ook de enkelvoudige vorm fosie (ouder) steeds algemener geworden. | ||
3 | Eby wordt tegenwoordig zelden nog in de betekenis van 'mannen en vrouwen' gebruikt. Het komt alleen nog voor als aanspreektitel bij de opening van een vergadering of aan het begin van een lezing of toespraak, in de betekenis van 'geachte aanwezigen!'. Ook de koning begint met Eby! als hij zich tot het volk richt. De neutrale term ef veldurs (de mensen) leent zich beter om 'mannen en vrouwen' uit te drukken. | ||
4 | Efanty is evenals het Nederlandse 'kind' feitelijk ambigu: het drukt niet alleen een jonger persoon in het algemeen uit, maar ook de directe afstammeling van een moeder en/of vader. Een volwassene kan in deze context dus ook een "kind" zijn. Om expliciet uit te drukken dat het om een afstammeling van een ouder gaat, kent het Spokaans het nt.subst. hūnp (zoon of dochter). Hūnp wordt vooral gebruikt om een contrast met efanty weer te geven, zoals in:
|
Soms blijkt uit de context dat er met de meervoudsvorm van een mn.subst. uitsluitend mannen bedoeld worden. Vergelijk a. met b.:
a. | Do lelperre dur freras. |
Hij heeft drie broers. OF Hij heeft drie broers en zusters. (oftewel: 1 broer en 2 zusters, of 2 broers en 1 zuster) | |
---|---|
b. | Do lelperre dur freras ur ér sour.1 |
Hij heeft drie broers en één zuster.
| |
a. | Ef prensz gvārce goe mariants. |
De prinsen en prinsessen zoeken een echtgenote resp. een echtgenoot. | |
b. | Ef prensz gvārce goe mariantos. |
De prinsen zoeken een echtgenote. (het lijkt onwaarschijnlijk dat ook prinsessen een echtgenote zoeken)2
| |
a. | Ef menesters n’f criamusts ’tine. |
De ministers (mn. OF mn.+vr.) droegen geen handschoenen. | |
b. | Ef menesters nert goe cravatos ’tine. |
De ministers droegen geen stropdassen. (daar vr. ministers gewoonlijk nooit een stropdas dragen, zullen hier slechts mannen bedoeld worden)
| |
a. | Ef šābre ’tine goe grist kerlys.3 |
De monniken en nonnen (= de geestelijken) dragen een grijze pij. | |
b. | Ef šābre vlemóte ef lāmbe.3 |
De monniken slachten het lam. (in de Ergynne-godsdienst is het ongebruikelijk dat ook nonnen lammeren slachten) |
1 | Vergelijk:
| ||
---|---|---|---|
2 | Althans in een Spokanische context, want in Spokaniė kunnen mensen van hetzelfde geslacht (nog) niet met elkaar trouwen. | ||
3 | Šābre is het onregelmatige meervoud van šābro (monnik). Als met šābro een Ergynne-geestelijke bedoeld wordt, is het meervoud van dit substantief geheel volgens de regels van § 22.7 neutraal, met andere woorden, šābre betekent 'monniken' of 'monniken en nonnen; geestelijken'. Als met šābro echter een katholieke geestelijke bedoeld wordt, kan de meervoudsvorm nooit de vrouwelijke versie impliceren. In het katholieke geval zou šābro bij § 22.8 ondergebracht moeten worden. Om misverstanden te voorkomen wordt in katholieke literatuur wel het regelmatige meervoud šābros aangewend. Dan weet de lezer zeker dat nonnen uitgesloten zijn. |
Als uit de context niet blijkt dat er met de meervoudsvorm van een mn.subst. uitsluitend mannen bedoeld moeten worden, zal dit expliciet omschreven moeten worden. Bijvoorbeeld:
Groft ne'āma freras bālmerrelira. | Zijn broers zijn aan het ballen. (eig. "slechts zijn broers zijn aan het ballen") |
---|---|
Ef rateriyn gekkers d’fie. | De leraren staken. (eig. "de mannelijke leraren staken") |
Ef pegreviy merater-jabāra juvelo. | De Pegrevische koningen waren wreed. (eig. "de P. mannen-koningen waren wreed") |
Voor advertentieteksten is het natuurlijk praktisch dat de mannelijke meervoudsvormen tevens vrouwen impliceren want dan kunnen lompe constructies analoog aan de Nederlandse directeur/trice, ago(o)g(e), medewerker (m/v) of ziekenverzorgende vermeden worden. Daar staat tegenover dat alles wat over mannen gezegd wordt, automatisch ook voor vrouwen geldt, als niet direct uit de context of uit toegevoegde additieven (ne'āma, rateriyn ed.) blijkt dat er uitsluitend mannen bedoeld worden.
De linguļste en feministe Kryna Knurveltiy-Xlajes heeft voorgesteld (1978) om de in de 15e eeuw in onbruik geraakte meervoudsvorming weer in te voeren waarbij onderscheid gemaakt kon worden tussen een meervoudsvorm die vrouwen uitsloot en een waarbij vrouwen inbegrepen waren. Zij suggereert de invoering van het suffix -ce om vrouwen uit te sluiten. We zouden dan de volgende varianten krijgen:
ef freras | de broers en zusters |
---|---|
ef frerace | de broers |
ef sours | de zusters |
Behalve in sommige feministische literatuur heeft het gebruik van het gereconstrueerde suffix -ce nog geen navolging gevonden.
Voor dieren geldt:
Voor de meeste bekende diersoorten of -families bestaan drie concr.subst.n: een voor de mannelijke versie, een voor de vrouwelijke versie en een neutraal substantief. Deze driedeling is in het Spokaans veel verder doorgevoerd dan bijvoorbeeld in het Nederlands. Vooral bij gedomesticeerde dieren verloopt deze driedeling consequent. Vergelijk:
boert ~ stajir | > renše | koe ~ stier | > rund |
---|---|---|---|
myl ~ hāst | > hurt | teefje ~ reu | > hond |
plora ~ trapp | > fisa | vr. vis ~ mn. vis | > vis |
tyu ~ flūjet | > rābity | voedster ~ ram | > konijn |
zlef ~ aerrf | > blof | merrie ~ hengst | > paard |
lojek ~ erg | > quratjen1 | duivin ~ doffer | > duif |
1 | In het dagelijks taalgebruik wordt met quratjen ook een mannelijke duif (doffer) aangeduid. We kunnen er dus met do (hij) aan refereren. Het woord erg is vooral gangbaar in een meer professionele context, zoals bij duivenmelkers. |
---|
Bij sommige diernamen (voornamelijk grotere uitheemse zoogdieren) bestaat de vrouwelijke versie uit een gesuffigeerde afleiding van de mannelijke:
leé ~ leja | leeuw ~ leeuwin |
---|---|
mōntrazen ~ mōntrazina | tijger ~ tijgerin |
giraff ~ giraffa | mn. giraffe ~ vr. giraffe |
elefānt ~ elefānta | mn. olifant ~ vr. olifant |
Bijna altijd wordt het productieve suffix -a (§ 22.3) gebruikt. Bij gebrek aan een derde, neutraal, substantief wordt de naam van het mannelijke exemplaar ook wel in de neutrale vorm (enkelvoud) gebruikt.
Evenals bij namen van personen, is ook de meervoudsvorm van mn.subst.n voor dieren neutraal (nt.), tenzij er reeds een apart nt.subst. bestaat, dan is de meervoudsvorm van een mannelijke diernaam altijd mannelijk. Vergelijk:
ef stajirs | de stieren (want: ef renšes = de runderen = de koeien en stieren) | |
ef aerrfs | de hengsten (want: ef blofs = de paarden = de merries en hengsten)
| |
maar: | ef giraffs | de mn. [en vr.] giraffen |
---|---|---|
ef elefānts | de mn. [en vr.] olifanten |
Bij sommige diernamen is het paradigma defectief: dat wil zeggen dat een of twee van de woorden in de reeks nt.mn.vr. ontbreken. Bijvoorbeeld (Ų = bestaat niet):
neutraal | mannelijk | vrouwelijk | ||||
pytutū | beer | Ų | honn | berin | ||
---|---|---|---|---|---|---|
ka'en | hert | Ų | rull | hinde | ||
mojel1 | muildier | mojeler | muildier | Ų | ||
pantriy | panter | Ų | Ų | |||
sebra | zebra | Ų2 | Ų2 |
In plaats van het ontbrekende woord wordt altijd de neutrale vorm gebruikt.
1 | Een mojel (muildier) is een kruising tussen een paardenmerrie en een ezelhengst. Een kruising tussen een ezelin en een paardenhengst heet mojel-esne (muilezel). Hierbij horen de mn. en vr. vormen mojel-florta en mojel-dóvārda, afgeleid van florta (ezelhengst) resp. dóvārda (ezelin). |
---|---|
2 | Met de samenstellingen sebra-aerrf (zebrahengst) en sebra-zlef (zebramerrie) kunnen, indien dit expliciet gewenst is, de mannelijke en vrouwelijke dieren onderscheiden worden. |
Voor veel gedomesticeerde dieren bestaan aparte benamingen voor castraten en jonge dieren. Beide categorieėn zijn neutraal, maar in tegenstelling tot bij castraten kunnen de namen van jonge dieren zowel een mannelijk als een vrouwelijk exemplaar aanduiden. Bijvoorbeeld:
quilch | ruin, gecastreerd paard, gecastreerde ezel |
---|---|
vlāk | hamel, gecastreerd schaap
|
fūliy1 | veulen, jong paard, jonge ezel |
kālf2 | kalf, jong rund |
striymā | kuiken, jonge kip, jonge haan |
cucc | pul, eendenkuiken |
In tegenstelling tot gecastreerde dieren blijft een gecastreerde man altijd mannelijk: ’rxōl (eunuch, gecastreerde man) is mn.subst.
1 | Bij jonge paarden (niet ezels) bestaan ook nog: lūme (zeer jong veulen), vyx (mn. veulen) en kapa (vr. veulen). Uiteraard hebben vyx en kapa ook het mannelijke resp. vrouwelijke grammaticale geslacht. |
---|---|
2 | Bij jonge runderen bestaan ook nog: stuft (mn. kalf, jong stiertje) en piā (vr. kalf, jonge koe). Ook de grammaticale geslachten hiervan zijn mannelijk resp. vrouwelijk. |
Dieren spelen een belangrijke rol in de Spokanische cultuur en religie. Met name honden, katten en paarden hebben een welhaast heilige status. Over dieren wordt altijd met respect gesproken en dit komt onder meer tot uiting in het frequente gebruik van geslacht-gemarkeerde diernamen. Het Spokaans geeft daarom de voorkeur aan de a-voorbeelden (waarvan de letterlijke vertaling in het Nederlands belachelijk aandoet, tenzij er sterke nadruk op het geslacht van het dier gelegd moet worden). Als de spreker op de hoogte is van het geslacht van het dier (en de aangesprokene weet dat), getuigen de b-zinnen van weinig respect of belangstelling voor het desbetreffende dier; ze zullen dan wat vrijer vertaald moeten worden, wil dit gebrek aan respect ook in het Nederlands tot uitdrukking gebracht worden:
a. | Gress bōrade sener myl (of hāst). |
Ik laat mijn hond uit. (lett. "ik laat mijn teefje (reu) uit") | |
---|---|
b. | Gress bōrade sener hurt. |
Ik laat dat beest van me uit. (lett. "ik laat mijn hond uit")
| |
a. | Elsa pónze eft belt tyu frópj’ sener mebartof. |
Elsa krijgt een konijntje voor haar verjaardag. (lett. "Elsa krijgt een voedstertje (vr. konijntje) voor haar verjaardag") | |
b. | Elsa pónze eft belt rābity frópj’ sener mebartof. |
Elsa krijgt een of ander konijnachtig beest voor haar verjaardag. (lett. "Elsa krijgt een konijntje voor haar verjaardag")
| |
a. | Tu lardaāt ef zlef. |
Je moet het paard voederen. (lett. "je moet de merrie voederen") | |
b. | Tu lardaāt ef blof. |
Je moet die knol voederen. (lett. "je moet het paard voederen")
| |
a. | Aftel g’rs wencatavy sener hāst fes ef jūlt, fara quiste? |
Wilt u uw hond alstublieft aan de lijn houden? (lett. "wilt u uw reu alstublieft aan de lijn houden?") | |
b. | Aftel g’rs wencatavy sener hurt fes ef jūlt? |
Wilt u dat beest van u aan de lijn houden? (lett. "wilt u uw hond aan de lijn houden?") |
Het een en ander loopt parallel met de substantieven die personen aanduiden; het is beleefder om het over "die heer" of "die dame" te hebben, dan over het neutrale "dat individu" of "dat wezen".
Zolang het grotere (zoog)dieren betreft zal de geslachtsbepaling en het daaruit voortvloeiende juiste gebruik van geslacht-gemarkeerde diernamen geen al te grote problemen opleveren, maar zodra er bijvoorbeeld over een "vis" of "vogel" gesproken wordt, is het niet altijd redelijk om te verwachten dat de spreker het geslacht ervan kent of kan ontdekken. In dat geval zal niemand het de spreker kwalijk nemen dat hij de neutrale term gebruikt, zeker niet als een emotionele band tussen het dier en de eigenaar lijkt te ontbreken, bijvoorbeeld:
Tu lelperrelira jazy eft hordā fisa fes dena knuf. |
Wat heb je een mooie vis in die kom. |
---|
Betreft het een vissoort waarvan de vrouwelijke exemplaren duidelijk herkenbaar zijn (en wil de spreker tonen dat hij er verstand van heeft) dan kan ook gezegd worden:
Tu lelperrelira jazy eft hordā plora fes dena knuf. |
(lett. "wat heb je een mooie vrouwtjesvis in die kom") |
---|
Bij wat formeler taalgebruik, zeker als de spreker een hechte band tussen dier en eigenaar vermoedt, wordt dikwijls de behoefte gevoeld om de neutrale diernamen geheel te vermijden, ook al kan de spreker het geslacht niet achterhalen. Stel dat iemand zijn hond heeft loslopen en we kunnen er niet direct achter komen welk geslacht deze hond heeft (want niemand kan van ons verlangen dat we het beest nauwkeurig van onderen gaan beschouwen), dan kunnen we de eigenaar van deze hond als volgt op beleefde wijze aanspreken:
Aftel g’rs wencatavy sener hāst oft myl fes ef jūlt, fara quiste? |
Wilt u alstublieft uw hond aan de lijn houden? (lett. "wilt u uw reu of teef aan de lijn houden, alstublieft?") |
---|
Nog een voorbeeld:
Aftel g’rs lelperre eft zlef oft aerrf?1 |
Heeft u een paard? (lett. "heeft u een merrie of een hengst?") |
---|
1 | Let op dat de Nederlandse letterlijke vertaling ("heeft u een merrie of een hengst?") impliceert dat de vraagsteller reeds weet dat de aangesprokene een paard bezit. De vraagsteller wil alleen het geslacht van dat paard weten. De Spokaanse vraag is in eerste instantie bedoeld om te weten te komen of de aangesprokene wel of niet een paard bezit. Het antwoord kan dus zijn siy (ja) of noft (nee). Weet de vraagsteller dat de aangesprokene een paard bezit, en wil hij alleen het geslacht ervan weten, dan kan de frase eft zlef oft aerrf (een merrie of hengst), die in feite één constituent is (want het lidwoord eft behoort bij de nevenschikking zlef oft aerrf), vervangen worden door de expliciete keuze eft zlef oft eft aerrf, bestaande uit twee nevengeschikte constituenten (elk gemarkeerd met zijn eigen lidwoord):
Het antwoord kan nu zijn: eft zlef, of: eft aerrf. Zie ook § 120.38a voor deze vormen van nevenschikking. |
---|
Voor onbezielde zaken (ofwel: inanimaten) geldt:
Alle onbezielde zaken zijn in het dagelijks taalgebruik zakelijk. Omdat in de Ergynne ook levende zaken als bloemen, planten en bomen als bezield beschouwd worden, komen we in religieus getint taalgebruik vaak een geslachtelijke toekenning aan begrippen uit de flora tegen. De toekenning van mannelijk dan wel vrouwelijk geslacht is arbitrair: een stevige boom heet meestal mannelijk, een tedere bloem vrouwelijk, maar een struik of flinke plant kan een van beide zijn, al naar gelang de opvatting van de schrijver of de context binnen het geschrevene. Tegelijk met een geslachtelijke toekenning vindt er dikwijls personifiėring plaats, zodanig dat het concr.subst. in een eigennaam verandert. In dat geval blijft een lidwoord achterwege en wordt het substantief met een hoofdletter geschreven. Vergelijk:
Maliy farte ānt ef kles; ef sen ole zjoba groft tiffugs. |
Maliy loopt in het gras; het plet onder zijn voeten.
|
---|
Maliy farte ānt Kles; do sen ole zjoba groft tiffugs. |
(lett. "Maliy loopt in Gras; hij (= de personificatie van "gras") plet onder zijn (= Maliy's) voeten")1 |
1 | In de Ergynne-terminologie, en ook in de Spokaanse grammatica, is het gebruikelijk om een onderscheid te maken tussen personifiėring (Spok. personifieros) en personificatie (Spok. personifikao of landrō). Het eerste begrip is een proces, het tweede begrip is het resultaat van dit proces. Bijvoorbeeld: de personifiėring van een levend onpersoonlijk begrip als cuennt (lelie) geeft de personificatie Cuennt (Lelie). |
---|
Een bijzondere groep van onbezielde zaken betreft zogenaamde collectiva, oftewel substantieven die verwijzen naar een groep van meerdere personen, dieren of zaken, zoals politie, echtpaar, comité, kudde (schapen), school (vissen), hoop (bakstenen) of bundel (takken).
Ondanks het feit dat zulke collectiva uit uitsluitend mannelijke of vrouwelijke individuen kunnen bestaan, of uit een combinatie ervan, wordt er met het zakelijke pers.vnw. ef of mittof naar verwezen. Bijvoorbeeld:
Ef nertflecs mipmerta gesvint, tur ef/mittof enn ef burelira korda kurre beri ’otfe éfti. |
De brandweer rukte snel uit, maar hij/zij kon de brandende kerk niet meer redden.
|
---|
Ef marianten gūfque kura ef jālt, ur ef monercō kette preazy ón ef/mittof. |
Het echtpaar klaagt over de overlast, en de burgemeester geeft het gelijk. |
Maar zie § 70.2327 voor de mogelijkheid om met een pers.vnw. naar de individuele personen van een collectief te verwijzen.
22.18 B. Abstracte substantieven
Ook bij abstracte begrippen ("abstract" in semantische betekenis, niet als grammaticale categorie) kan er een personifiėring plaatsvinden. De aldus ontstane personificaties komen veelvuldig in de Ergynne- en sagenliteratuur voor. Personificaties van abstracte begrippen manifesteren zich altijd in de vorm van een persoon of dier en zijn daarom van het mannelijke of vrouwelijke geslacht:
Fes dena ark ef bécān k'mamelde pip lóf perd’r p’rs.1 |
In dit land heerst al twee eeuwen vrede.
|
---|
Fes dena ark Beecān fyrge pip lóf perd’r p’rs.2 |
In dit land trekt Vrede al twee eeuwen rond. |
Beecān (Vrede) wordt in Spokanische sagen traditiegetrouw voorgesteld als een vrouw met een bloemenkrans om haar hoofd, die een anker en een molensteen meezeult.
1 | K'mamelde (aanwezig zijn; heersen) wordt voornamelijk met betrekking tot zaken gebruikt. |
---|---|
2 | Fyrge (rondtrekken) wordt voornamelijk van kooplui gezegd. Dit werkwoord in combinatie met Beecān benadrukt het gepersonifieerde karakter ervan. Let ook op de spelling: é wordt ee zodra er van een eigennaam sprake is (§ 11.34). |
Buiten de Ergynne- en sagenliteratuur komt de geslachtelijke toekenning ook in de poėzie voor. Meestal blijft de personifiėring dan achterwege zodat de toekenning van het mannelijke of vrouwelijke geslacht voornamelijk tot uitdrukking komt in het gebruik van de pers.vnw.n (do (hij) en eup (zij) in plaats van ef (het)). Vooral bij natuurfenomenen is het toekennen van een geslacht gebruikelijk: kōbo (zon), omelech (wind), plinker (ster) en zé (zee) worden dan vrouwelijk; luna (maan), lōbā (rots) en bidalos (regen) worden mannelijk (zie ook voetnoten 1 en 2 bij § 70.36).
Het geslacht van de substantieven bepaalt de keuze van het bijbehorende persoonlijke, bezittelijke of wederkerende voornaamwoord. Zie de Blokken 70.5, 70.54, 51.3 en 72.3.
Het onderscheid tussen "neutraal" en "zakelijk" zal men niet in alle Spokaanse grammatica's aantreffen. Omdat sommige voornaamwoorden wel kunnen refereren aan een zakelijke entiteit, maar niet aan een neutraal persoon of dier, geven wij de voorkeur aan bedoeld onderscheid. Zo kunnen het pers.vnw. mittof (het, dat) en het wed.vnw. frart (zich) alleen aan een zaak (bijvoorbeeld sért (huis)) refereren, maar nooit aan een neutraal individu (zoals veldur (mens)) of een neutraal dier (zoals renše (rund)).
© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands