Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 203 | Hoofdstuk 211 >>
21. Herstel...

210. Aanvullingen, wijzigingen, verbeteringen


(voorlopige versie van Hoofdstuk 210)

GRAMMATICA: VOORLOPIGE AANTEKENINGEN


Deze voorlopige versie van Hoofdstuk 210 bevat de aanvullingen en correcties op de Grammatica van het Spokaans. Dit moet allemaal nog verwerkt worden in de bestaande hoofdstukken.
Onderstaande voorlopige tekst is provisorisch ingedeeld in paragraafnummers AT.*.

AT.1

Waaraan refereert een bezittelijk voornaamwoord?

In gen.-constructie hebben zowel gen.-bep. als fundament gelijke rechten als het op coreferentie aankomt:

a.Tuksof groft1/2 koffona, Gyderex1 ef follus2 enn ântikiyn ataren colye.
 Tot aan zijn dood heeft Gyders vader antieke atlassen verzameld.

b.Tuksof groft1 koffona, ef follus1 rifo Gyder2 enn ântikiyn ataren colye.
 Tot aan zijn dood heeft de vader van Gyder antieke atlassen verzameld.

In a. kan groft aan zowel het fundament follus als aan de gen.-bep. Gyderex refereren. In b. is alleen referentie met follus mogelijk.

AT.2

Voorzetsels in idiomatische constructies

In idiomatische constructies wordt niet altijd een strikt onderscheid tussen de verschillende voorz.-categorieën gemaakt. Maar ook als het voorz. buiten zo'n idiomatische constructie valt, kan dit onderscheid vervagen:

Stus châelira chyvelira mitai ef nar mirras. (vgl. § 121.82) >>p.856<<
(niet: *... mitai ef na mirrases.)
Ze scheuren als gekken door de nauwe straatjes.

In bovenstaand voorbeeld zouden we de res.vorm mirrases verwachten, omdat het voorz. mitai, samen metde handeling "scheuren", een grensoverschrijdende beweging uitdrukt (CATEGORIE ...). Maar het idiomatische karakter van de "nevenschikking" châelira chyvelira is dermate sterk, dat het voorz. mitai zijn basis-syntaxis behoudt.

AT.3 enn in nevenschikkingen

>>>>dit hoort tussen par. 133.5 en 133.6.

Als 2 objecten nevengeschikt zijn, zijn er theoretisch drie mogelijkheden om enn toe tevoegen. Vergelijk:

1.Lerdu melde aingry, janof ef arâbeter enn cradef torozaÿs snue, tûre ef flyddere-ardekirs.
2.Lerdu melde aingry, janof ef arâbeter enn cradef torozaÿs snue, tûre enn ef flyddere-ardekirs.
3.*Lerdu melde aingry, janof ef arâbeter cradef torozaÿs snue, tûre enn ef flyddere-ardekirs.
Lerdu is kwaad omdat de tuinman alle rozen heeft gesnoeid, maar niet de vlinderstruiken.

1. en 2. zijn hoe dan ook correct omdat het onderstreepte enn verplicht is omdat de zin met het voegwoord janof begint. Dus 3. is fout.
Zin 1. is het minst gemarkeerd: het cursieve deel wordt beschouwd als zijnde nevengeschikt aan torozaÿs, en enn wordt opgevat als een determinant bij de gehele frase cradef torozaÿs ... tûre ef flyddere-ardekirs. In zin 2. wordt het cursieve deel opgevat als een uitdrukking van de onderliggende constructie "tûre ef arâbeter enn ef flyddere-ardekirs snue waarin de onderstreepte delen zijn gedeleerd.
Zin 2. kan gezien worden als een variant met twee verschillende predicaten, bijvoorbeeld:

Lerdu melde aingry, janof ef arâbeter enn cradef torozaÿs snue, tûre [do] enn ef flyddere-ardekirs naliyce.
Lerdu is kwaad omdat de tuinman alle rozen heeft gesnoeid, maar [hij] niet de vlinderstruiken heeft verzorgd.

AT.4

Meervoud na telwoorden

Let op meerv. in zinnen als:

Ef spooksoliy biljarr lelperre 3 mindefit, 3 blakker ur 1 kolai biljarbâls.
Het Spokanische biljart heeft 3 rode, 3 witte en 1 gele bal.

In het Nederl. geldt: "een" is enkelv. en daarom "bal"
In het Spok. geldt: totaal 7 ballen, en daarom biljarbâls.

AT.5

Cliticisatie van ki >P> Als ki als clitic optreedt leidt dit tot accentverschuiving:

ef fisa >> ef fisa ki
ef forte >> ef forteki (resultatief)

Maar hoe zit 't met de paragogische -e?

ef fisae >> ef fisaeki [fisaweki]
ef fisaeki [fisaweki] / [fisawe:ki]

Als de parag. -e geen echte syllabe is, krijgt het geen klemtoon na toevoeging van ki. Anders wel.
Sommige dialecten zeggen: fisae >> fisaeki; andere: fisae >> fisakki.

AT.6

Voorzetsels gevolgd door een gehele zin

1. bep.aank. hôm of nem, gevolgd door betr.bijzin met betr.vnw.:

eft spešala priss furt hôm, té holare ef guldâ jikatâ
een speciale prijs voor wie de beste prestatie levert

ef qum ÿrtÿr rifo nem, do stinde té
de korte inhoud van wat hij schrijft

-Lira-constructies i.p.v. betr.vnw. zijn hier niet mogelijk.

2. pers.vnw. mittof, gevolgd door voegw. bijzin:

eft frottiy furt mittof, fara tu vende helkara tupplip
een verfrissing voor als je op reis gaat

eft ksvennos furt mittof, den tu ketta fit lo zefa
een beloning voor dat je zo je best hebt gedaan

eft tâgos ón mittof, zuf do melde velk eft ôrešy
een herinnering aan toen hij nog soldaat was

Den kan niet door -lira vervangen worden, en de overige voegw.n kunnen niet door determinanten vervangen worden.

AT.7

Performatieve bijzinnen

Performatieve bijzinnen nader bekeken (>>of staat dit al ergens anders?)

Vergelijk:

(1)a.Do zjoffe, den gress prate as.
  Hij beweert dat ik morgen vertrek.

 b.Do zjoffe, gress pratelira mas.
  (idem)

De traditionele opvatting is dat het onderschikkende (performatieve) voegwoord den in (1a) "vervangen" kan worden door het suffix -lira in (1b) (dat feitelijk een teg.dw. vormt).
In een performatieve bijzin verliest -lira dus zijn oorspronkelijk "progressieve" aspect als -lira als den-vervanger optreedt. Vergelijk:

(2)a.Do zjoffe, den gress obezjere.
  Hij beweert, dat ik lach.

 b.Do zjoffe, den gress obezjerelira.
  Hij beweert dat ik sta te lachen. (lett. "dat ik lachende ben")

In (2b) behoudt -lira zijn progressieve aspect "staat te...; aan het ... zijn", omdat den nog aanwezig is.

De traditionele opvatting zoals hierboven summier weergegeven leidt ertoe dat de performatieve bijzinnen den gress prate mas (in (1a)) en gress pratelira mas (in (1b)) beide beschouwd worden als een finiete constructie met prate[lira] als predicaat en gress als subject met kernfunctie.
Ik zal proberen aan te tonen dat er in de -lira-constructie in (1b) géén sprake is van een finiete constructie met gress als subject-kern. Het bewijs hiervoor is gebaseerd op een beschouwing van de eigenschappen die typerend voor een kern zijn.

A. Een belangrijke eigenschap van zinskernen is dat in de rechter zin van een neven- of onderschikkende constructie de zinskern gedeleerd moet worden (bij een 3e persoon) of mag worden (bij een 1e of 2e persoon), als deze corefereert met de zinskern uit de linker zin. Bijvoorbeeld:

(3)Do zjoffe, den O prate mas.
 Hij1 beweert dat hij1 morgen vertrekt.

(4)Gress zjoffe, den gress prate mas.
 Ik beweer dat ik morgen vertrek.

Ook bij -lira-constructies met een progressief aspect geldt deze deletieregel:

(5)Do zjoffe den tserelira.
 Hij1 beweert dat hij1 staat te beven.

Waaruit blijkt dat de bijzin den do tserelira 'dat hij staat te beven' een normale finiete constructie is met do als subject-kern (en dus gedeleerd is in (5)). Wat bij onderschikking geldt geldt ook bij nevenschikking:

(6)a.Do obezjere ur tsere.
  hij lacht en beeft

 b.Do obezjerelira ur tserelira.
  Hij staat te lachen en te beven.

Maar zodra -lira optreedt als den-vervanger (en daarom geen progressief aspect meer heeft) blijkt deletie van het corefererende element niet mogelijk:

(7)* Do zjoffe, pratelira mas. {{IS DIT WERKELIJK FOUT?}}
    hij beweert, vertrekt-LIRA morgen

Waardoor de enige correct vorm, die met het corefererende element, ambigu wordt, want het ondergeschikte do hoeft niet per se met het matrix-do te corefereren:

(8)Do zjoffe, do pratelira mas.
 hij1 beweert, hij1/2 vertrekt-LIRA morgen

We hebben hier een aanwijzing dat het ondergeschikte do in (8), en dus ook het ondergeschikte gress in (1b), best een niet-kern kan zijn, ofwel dat de lira-constructies kernloze bijzinnen zijn.1

B. Een andere aanwijzing dat een -lira-constructie wellicht kernloos is, wordt gevonden in relatieve bijzinnen waarin -lira optreedt als vervanger van een relatief voorn.woord. Vergelijk:

(9)a.Gress nert tiffe ki ef merater, té farte kusama.
  Ik ken de man die daar loopt niet.

 b.Gress nert tiffe ef merater, fartelira kusama.
  (idem)

Het betr.vnw. in (9a) is in (9b) door -lira vervangen, wat als consequentie heeft dat in de relatieve bijzin in (9b) een subject, en dus een kern, ontbreekt.1 Het verschil in constructie tussen (9a) en (9b) komt ook tot uitdrukking in de antecedentenmarkeerder ki, die in (9a) aangeeft dat er een betr.vnw. volgt dat refereert aan de door ki gemarkeerde constituent, terwijl er in (9b) kennelijk géén ondergeschikt element (zoals een betr.vnw.) aanwezig is om aan een matrix-constituent te refereren, want ki is afwezig. -Lira kan noch in syntactisch noch in morfologisch opzicht beschouwd worden als zijnde het subject, laat staan de zinskern, van (9b).

C. ..??

AT.8

Open vragen met antwoord-suggestie/keuze

Open vragen kunnen gevolgd worden door een bijstelling die een nevenschikking bevat, zodanig dat hierin suggesties voor het antwoord zijn gegeven. Zulke constructies noemen we suggestieve open vragen:

(1)Tu mešane folarra zurt, kest ten ur holfe oft âst dur?
 Hoe laat kom je, om half drie of om drie uur?

(2)Óps vende fesenn, 'kara Enelandes oft âs Frakas?
 Waar gaan ze heen, naar Engeland of Frankrijk?

(3)Tu kuramiype lomp [ðârlo], ef prest oft ef mimpiterfer?
 Wie wantrouw jij [het meest], de directeur of de boekhouder?

(4)Lomp dena mimpit kuntiyre? Jân, Petriy oft Elsa?
 Wie heeft dat boek gestolen? Jân, Petriy of Elsa?

De vraagsteller verwacht hier dat de antwoordgever één van de leden van de "of"-nevenschikking als antwoord kiest. Vergelijk (1)..(3) met (1')..(3') hieronder, waarin een "of"-nevenschikking onderdeel is van een ja/nee-vraag. Zulke constructies noemen we alternatieve ja/nee-vragen:

(1′)Aftel tu mešane kest ten ur holfe oft âs dur?
 Kom je om half drie of om drie uur?

(2′)Aftel óps vende 'kara Enelandes oft âs Frakas?
 Gaan ze naar Engeland of [naar] Frankrijk?

(3′)Aftel tu kuramiype ef prest oft ef mimpiterfer [ðârlo]?
 Wantrouw jij de directeur of de boekhouder [het meest]?

(4′)Aftel Jân, Petriy oft Elsa dena mimpit kuntiyre?
 Heeft Jân, Petriy of Elsa dat boek gestolen?

De vraagsteller verwacht als antwoord hetzij "ja" (als een van de leden van de nevenschikking waar is), hetzij "nee" (als geen van beide leden waar is). Wordt er bijvoorbeeld op vraag (1′) met "ja" geantwoord, dan weet de vraagsteller dat de bevraagde hetzij om half drie komt, hetzij om drie uur.
In de praktijk kunnen de alternatieve ja/nee-vragen wel als suggestieve open vragen geïnterpreteerd worden: op vraag (1′) wordt dan niet met "ja" of "nee" geantwoord, maar met "om half drie" of "om drie uur".

AT.9

Open vragen: nevenschikking van vragende voornaamwoorden

In open vragen kunnen vrag.vnw.n wel nevenschikkend geordend zijn. We hebben dan feitelijk met twee vragen in één te doen. Zulke constructies worden samengestelde open vragen genoemd. Merk op dat het Spokaans hier sterk de voorkeur geeft aan het voegwoord ón, terwijl het Nederlands gemakkelijker kan kiezen tussen 'of' en 'en':

Lomp ón kluft paina mittof?
Wie of dat heeft dat gedaan?

Do vende jÿrðen fesenn ón mipenn?
Naar en van wie gaat hij de hele tijd?

{{{verder uitwerken. kunnen 'en' en 'of' werkelijk samengevoegd worden in 'ón' zonder ambiguïteiten?}}}

AT.10

Refereren aan impliciete situatie vs. aan concrete genoemde eigenschap

(1)A:Tu oimeterât eft keša trut.Je moet een dikke trui aantrekken.
 B:Ef melde jazy nert fit martel.Zó koud is het toch niet.

(2)A:Ef vrust melde kusama 30Ctj.Het is daar –30°C.
 B:Kusama ef melde jazy nert martel lo kâ.Zó koud is het daar toch niet.

Fit refereert aan impliciet bedoelde situatie; lo kâ refereert aan met name genoemde eigenschap/situatie.

AT.11

Één vragend voornaamwoord in vraagzin

Een vragende zin kan in principe nooit meer dan één vrag.vnw. bevatten. Zulke zinnen zijn geheel ongrammaticaal als beide vrag.vnw.n onmiddellijk achter elkaar staan (zie de a-zinnen), en zijn twijfelachtig als beide vrag.vnw.n door andere zinsdelen gescheiden worden (b-zinnen). In alle gevallen wordt de voorkeur gegeven aan een combinatie van vrag.vnw. en vraagsuffix (c-zinnen), mits een van de vrag.vnw.n inderdaad door een suffix vervangen kan worden:

a. * Lomp kluft reppe?
b. ? Lomp reppa kluft?
c. Lomp reppatéf?
'Wie zei wat?'

a. * Jân larde ÿr kluft?
a. * Jân larde kluft ÿr?
b. ? Ÿr Jân larde kluft?
c. Jân lartÿry kluft?
Jân lartatéf ÿr?
'Waar eet Jân wat?'

b. ? Folarra 'jan byto folarra 'nin?
c. (geen correct alternatief)
'Welke jongen heeft welk meisje geslagen?'

AT.12

Meervoudssuffixen

Observatie: een mv-suffix dat onder druk van congruentie toegevoegd wordt, kan alleen toegevoegd worden als het aan een ander suffix gehecht kan worden. Vergelijk (het primaire suffix is onderstreept):

ef hupster merater ~ ef kariy merater
ef hupsterØ meraters ~ ef kariyn meraters
'de grote mannen' ~ 'de lelijke mannen'

Do prate. ~ Do pratavy.
Óps prateØ. ~ Óps prataves.
'ze vertrekken' ~ 'ze willen vertrekken'

Vergelijk:

ef hupsters 'jan ur 'nin 'de grote jongen en het grote meisje'

In dit voorbeeld is er geen sprake van echte congruentie tussen een meervoudige entiteit en een meervoudig additief, maar van "distributie": "groot" refereert aan twee verzamelingen van een nevenschikking.

>>verder uitwerken, indien relevant<<

AT.13

-Lira-zin zonder pauze/komma

In vlotte spreektaal wordt een -lira-constructie vaak zónder enige pauze aan de matrixzin gekoppeld; in de schrijftaal wordt dit weergegeven door een komma weg te laten:

a. Gress hozâve ef stûdent stindelira ef letra.

Zin a. is ambigu: in de schrijftaal moeten we kiezen uit b. of c. (die in verzorgde spreektaal ook verschillend klinken):

b. Gress hozâve, ef stûdent stindelira ef letra.
'Ik geloof, dat de student de brief schrijft.'
c. Gress hozâve ef stûdent, stindelira ef letra.
'Ik geloof de student, die de brief schrijft.'

Voor b. en c. gelden de volgende perifrastische alternatieven:

b'. Gress hozâve[,] den ef stûdent stinde ef letra.
c'. Gress hozâve ki ef stûdent, té stinde ef letra.

In plaats van b'. kunnen we ook voor een deverbalisering kiezen:

b''. Gress hozâve ef stûdentex ef ÿstindos enn ef letra.

Ambiguïteit als in a. komt natuurlijk alleen voor als het matrixwerkwoord een transitief, performatief werkw. is, en het subject van de performatieve bijzin ook als object bij het matrixwerkw. kan optreden. Nog een voorbeeld:

a. Óps affionnose ef mosjeus mulkarelira ef efantys.
i. 'Ze vinden het fijn dat de vrouw op de kinderen past.'
ii. 'Ze houden van de vrouw die op de kinderen past.'

Nog een voorbeeld; de derde lezing is mogelijk in onverzorgd en dialectisch taalgebruik, waar de -lira-bijzin aan het matrix-subject kan refereren:

a. Elsa zerfe ef 'jan tasselira rempe ef krurre.
i. 'Elsa ziet dat de jongen van de muur valt.'
ii. 'Elsa ziet de jongen die van de muur valt.'
iii. 'Elsa ziet de jongen, terwijl ze van de muur valt.'

Lezing (iii) is mogelijk als we a. beschouwen als een spreektaalvariant van:

Tasselira rempe ef krurre, Elsa zerfe ef 'jan.
"Van de muur vallend, ziet Elsa de jongen."

Let ook op het betekenisverschil van tiffe, al naar gelang de plaats van de komma:

a. Gress tiffe ef merater, fartelira kaf ef pât. = Ik ken de man die op het pad loopt.
b. Gress tiffe, ef merater fartelira kaf ef pât. = Ik weet dat de man op het pad loopt.

In a. is ef merater het obj bij tiffe, zodat fartelira een relatieve verhouding uitdrukt: = té farte
In b. is ef merater het subj in een ondergeschikte bijzin, zodat fartelira een onderschikking uitdrukt: = den ... farte

AT.14

Consecutieve nevenschikking

Consecutieve nevenschikking: de leden staan in een opeenvolgend verband en kunnen onderling niet verwisseld worden. In dat geval kan alleen ur 'en', en niet én, gebruikt worden: (>>oja?<<)

a. Do jumpeteca fesdu ef knurfel ur/*én svimo naponto.
'Hij sprong in het water en zwom naar de overkant.'

Het voegw. én heeft eerder de betekenis van 'en tegelijkertijd' of 'alsmede', en dat is een fysiek onmogelijke interpretatie bij a.

AT.15

Bevraging van subject

In Italiaans en Spaans kan een subject van een (>>performatieve?<<) bijzin bevraagd worden:

Chi credi che verra a visitarci.
wie geloof-je dat zal-komen op hier-bezoek

Quien dijiste que salió temprano.
wie zeg-jij dat ging-weg vroeg

Zulke constructies zijn in het Spokaans geen enkel probleem, want het vrag.vnw. staat hoe dan ook altijd op de positie waar het als basiselement thuishoort. Vergelijk:

a. Tu reppe, den do prata horit.
b. Tu reppe, den lomp prata horit.
'Wie is er vroeg vertrokken, zeg je?'
'Wie zeg je dat er vertrokken is?' < a. Ef mimpit meldo terat la'ymôr ki, do té koldre-tijâ.
'Het boek was heel kostbaar, dat hij heeft weggegooid.'
b. Ef mimpit meldo terat la'ymôr ki, lomp té koldre-tijâ?
"Het boek was heel kostbaar, dat wie heeft weggegooid?"
'Dat hele kostbare boek, wie heeft dat weggegooid?'

In het laatste voorbeeld moet het Nederlands gebruik maken van een "uitbreking", omdat het subject in de bijzin niet bevraagd kan worden.
>>kan zo'n zin in het It. of Spaans soms wel? uitzoeken!<<

AT.16

Inversie van niet-echte objecten

Soms wordt een verbaal additief als een object opgevat, en dan geïnverteerd om een def.tijd uit te drukken, zoals in:

Hols gress bertert pliyfone.
'Gisteren heb ik te veel gedronken.'

AT.17

Voorzetselbepalingen

Voorz.bepalingen kunnen optreden:

1. voorz.bepaling op volzinsniveau (voor het begrip "volzin" zie § $$):

Fes ef arâbe, Mariy nute helkara ef vogilys ur Jân trempe eft mimpit.

De volzin bestaat uit een nevenschikking (met ur) van twee zinnen, en de vetgedrukte constituent is een voorz.bepaling bij deze gehele volzin (zowel het lezen als het luisteren gebeurt in de tuin). De voorz.bep. is met een komma aan de volzin verbonden teneinde ambiguïteit te vermijden: zou de komma achterwege blijven, dan zou fes ef arâbe ook begrepen kunnen worden als een bepaling bij alleen het linker lid van de nevenschikking, vergelijk:

a. Fes ef arâbe Mariy nute helkara ef vogilys[,] ur Jân trempe eft mimpit.

Nu is het onduidelijk of ook Jân zich in de tuin bevindt. De beide nevengeschikte leden kunnen (achter vogilys) door een komma gescheiden worden teneinde expliciet aan te geven dat de vette voorz.bepaling alleen bij het linker lid hoort.

Een voorz.bepaling kan ook geheel achteraan staan als deze de gehele volzin bepaalt:

b. Mariy nute helkara ef vogilys ur Jân trempe eft mimpit, [painelira] fes ef arâbe.

Het feit dat er twee verschillende gebeurtenissen in de tuin plaatsvinden kan eventueel benadrukt worden door toevoeging van de dummy painelira 'doende'.
De gehele constructie painelira fes ef arâbe kan formeel opgevat worden als een relatieve bijzin met de betekenis 'die dat in de tuin doen'. Rifo Ef Quista (1966) noemt zo'n painelira-toevoeging een geïdiomatiseerde relatieve bijzin. Het idiomatische karakter komt op drie manieren tot uitdrukking: (i) geen enkele native speaker is zich bewust van het feit dat de subjecten in de volzin optreden als antecedenten bij painelira, (ii) een ander werkwoord dan painelira is onmogelijk, en (iii) painelira kan alleen door een voorz.bepaling gevolgd worden; de toevoeging van enige andere constituent is vreemd of ongrammaticaal.
De dummy painelira wordt vooral in vlotte spreektaal toegevoegd. In meer officiële schrijftaal wordt dikwijls het determinantenpaar qu .. qu gebruikt om expliciet aan te geven dat de voorz.bepaling bij beide leden van de nevenschikking hoort:

c. Qu Mariy nute helkara ef vogilys ur qu Jân trempe eft mimpit, qu fes ef arâbe.

Feitelijk worden alleen Mariy en Jân gemarkeerd en dus gerelateerd aan de bepaling fes ef arâbe. Maar een qu-markering van de zinskern mag beschouwd worden als een qu-markering van de gehele zin (zie § $$). Bovendien bestaat er een logisch verband: de beide SvZ'n MARIY NUTE HELKARA EF VOGILYS en JÂN TREMPE EFT MIMPIT kunnen alleen "in de tuin" plaatsvinden als ook de beide subjecten Mariy en Jân zich in deze tuin bevinden.
Het gebruik van qu .. qu wordt verder besproken in § $$-$$.

Als de twee leden van een nevenschikking dezelfde entiteit als zinskern hebben, is toevoeging van qu .. qu vreemd:

d. ? Qu Mariy chaquinde ón Petriy ur qu eup pliyfone eft bjerr-kliqu, qu
fes ef arâbe.

Omdat Mariy en eup in d. corefereren, lijken de twee toegevoegde qu-determinanten een herhaling van dezelfde markering, terwijl er feitelijk twee aparte qu-markeringen bedoeld worden (zie ook § $$).
Kojen-Pôt (1977) wijst er terecht op dat de qu-determinanten in een zin als d. in het geheel niet nodig zijn, omdat de twee SvZ'n MARIY CHAQUINDE ÓN PETRIY en MARIY PLIYFONE EFT BJERR-KLIQU per definitie op dezelfde plek moeten plaatsvinden, aangezien Mariy zich niet in tweeën kan delen.
Als we om de een of andere reden toch gebruik willen maken van een qu-markering (omdat dit er "geleerd" of "ambtelijk" uitziet), dan kan de zin gepassiviseerd worden, zodat de coreferentialiteit van de zinskernen ongedaan wordt gemaakt:

e. Qu Petriy chaquindelitâ pai Mariy ur qu eft bjerr-kliqu pliyfonelije pai
eup, qu fes ef arâbe.

2. voorz.bepaling op zinsniveau:

Vanuit stilistisch oogpunt is het aan te bevelen om beide voorz.bepalingen hetzij achter het bijbehorende lid te plaatsen (zie a.), hetzij ervoor (zie b.):

a. Mariy chaquinde ón Petriy fes ef arâbe[,] ur sener efantys merre fes ef flerrt.

b. Fes ef arâbe Mariy chaquinde ón Petriy[,] ur fes ef flerrt sener efantys merre.

Mengvormen als c. en d. worden stilistisch minder fraai gevonden (volgens Kojen-Pôt, 1977):

c. ? Mariy chaquinde Petriy fes ef arâbe[,] ur fes ef flerrt sener efantys merre.

d. ? Fes ef arâbe Mariy chaquinde Petriy[,] ur sener efantys merre fes ef flerrt.

Het lijkt erop dat Kojen-Pôt hier een wel erg strikte richtlijn hanteert, zonder rekening te houden met parameters als contrast, ritme, afwisseling of gewicht van een constituent, die alle een "mengvorm" als in c. of d. goed kunnen rechtvaardigen.

3. voorz.bepaling op volconstituentniveau:

Vergelijk:

a. Ef deff 'jan ur ef bliynt 'nin fes ef arâbe melde ef ÿksanerer efantys.

b. Ef bliynt 'nin fes ef arâbe ur ef deff 'jan melde ef ÿksanerer efantys.

Zin a. is ambigu, omdat de vette voorz.bep. ook als bepaling op constituentniveau kan zijn, dus alleen het blinde meisje is in de tuin. In dit geval wordt de vorkeur aan variant b. gegeven (zie hieronder bij punt 4.). Dat fes ef arâbe een bepaling bij zowel de jongen als het meisje vormt, kan expliciet uitgedrukt worden met qu .. qu. Vergelijk a. met:

c. Qu ef deff 'jan ur qu ef bliynt 'nin [qu] fes ef arâbe melde ef ÿksanerer efantys.

Merk op dat het hier voldoende is om alleen de beide nevengeschikte zinskernen met qu te markeren.
In plaats van qu .. qu kan er ook voor gekozen worden om het voegwoord ur te veranderen in én. Dit is besproken in § $$.

4. voorz.bepaling op constituentniveau:

Een ambigue variant is gegeven in a. hierboven (punt 3.).
Niet-ambigu zijn bijvoorbeeld:

d. Ef deff 'jan, ur ef bliynt 'nin fes ef arâbe, melde ef ÿksanerer efantys.

e. Ef bliynt 'nin fes ef arâbe ur ef deff 'jan melde ef ÿksanerer efantys.

f. Ef deff 'jan ur qu ef bliynt 'nin qu fes ef arâbe melde ef ÿksanerer efantys.

Variant d. is typisch spreektaal, want het disambiguerende effect berust voornamelijk op de intonatie (uitgedrukt met de twee komma's).
Zin e. is de minst gemarkeerde oplossing, en is neutraal voor wat betreft de oppositie schrijftaal~spreektaal.
Toevoeging van qu .. qu, zoals in zin f., vinden we voornamelijk in ambtelijke schrijftaal.
>>bij de behandeling van qu..qu ook uitleggen dat er onder ambtenaren vaak een "ququ-ziekte" heerst: te pas en te onpas worden deze determinanten toegevoegd of tussengepropt om allerlei semantische banden tussen verschillende constituenten te leggen, terwijl zulke banden dikwijls in veel elegantere, minder gemakzuchtige, zinsconstructies kunnen worden uitgedrukt. Vanwege de onomatopee ququr waarmee het geluid van koerende duiven wordt nagebootst, wordt de "ququ-ziekte" ook wel de "duivenziekte" genoemd, en heten de ambtenaren die zich hieraan schuldig maken ook wel "zieke duiven" (dit is schertsend besproken door ...., 1988). <<

AT.18

Voorzetselbepalingen: rol van fundament

In sommige voorz.bepalingen speelt het een rol of het fundament als zinskern begrepen kan worden of niet. Zo ja, dan is een pers.vnw. van het 1e niveau verplicht. Dergelijke voorz.bepalingen hebben dikwijls het karakter van een nevenschikking, zoals:

Elsa ðônosef gress prate helkara Hirdo.
Elsa samen.met ik vertrekken naar Hirdo
'Elsa vertrekt samen met mij naar Hirdo.'

en niet: * Elsa ðônosef tsil prate helkara Hirdo.

Constructies als Elsa ðônosef gress worden ook als extern meervoudig beschouwd (§ $$), wat blijkt uit het meervoudige modale suffix:

Elsa ðônosef gress prataves/*pratavy helkara Hirdo.
(zie § $$)

Ook in frases als ér mip óps 'een van hen'; dur mip tu 'drie van jullie', enz. kan alleen maar een pers.vnw. 1n gebruikt worden als de gehele frase als zinskern optreedt:

Ér mip óps ef mimpit kuntiyre.
* Ér mip hift ef mimpit kuntiyre.
'Een van hen heeft het boek gestolen.'

Wel is mogelijk:

Ef mimpit pai ér mip hift kuntiyrelije.
'Het boek is door een van hen gestolen.'

Dit verschijnsel, dat het fundament van een voorz.bepaling gevoelig is voor de kernfunctie van de gehele voorz.bepaling, is door Uleff-Jivru (1987) prepositionele kernfunctie genoemd. Dit in navolging van zijn term "additivische kernfunctie" (1982).

AT.19

Voorzetselbepalingen in idioom

Tot de idiomatische uitdrukkingen kunnen ook constructies gerekend worden als:

Ef 'jan melde helkara koles. 'De jongen is naar school.'
Eup nert ÿrmoie helkara sener ÿrôm. 'Ze schijnt niet naar haar werk te zijn.'

In deze gevallen moet helkara 'naar [toe]' niet beschouwd worden als een voorz. dat een richting naar een concrete entiteit uitdrukt,1 maar als een idiomatisch gebruikt voorz. dat een vaste combinatie vormt met een abstract begrip (zoals luft ef zôr ~ luft ef vildul 'op je hoede' ~ 'bij de boom').

AT.20

Voorzetselbepalingen

>> bij § 102.26 of opnemen bij behandeling van voorzetselbep.n<<

Vergelijk:

a. Óps melde vrôlk fes dinelo.
b. Óps feldre vrôlk fes ef arâbe.
c. Óps melde vrôlk fes ef arâbe.

Zin a. kan beschouwd worden als samengesteld uit de twee koppelwerkw.-constructies:

i. óps melde vrôlk + ii. óps melde fes dinelo

waarbij vrôlk uit (i) en fes dinelo uit (ii) worden samengevoegd tot het ene pred.comp. vrôlk fes dinelo in a. Dit geheel analoog aan (1) in § 102.26.

In b. is sprake van samenvoeging van:

i. óps feldre vrôlk + ii. óps feldre fes ef arâbe

waarbij vrôlk optreedt als pred.add. (= bepaling bij het hoofdwerkw. feldre) en fes ef arâbe als voorz.bep. van plaats. Vrôlk en fes ef arâbe vormen dus niet één constituent, wat onder meer blijkt uit het feit dat de voorz.bep. vooraan geplaatst kan worden (linkse dislocatie):1

Fes ef arâbe óps feldre vrôlk.
'In de tuin zitten ze vrolijk.' (en bijv. niet "in de kamer")

In c. echter kan geen sprake zijn van samenvoeging van:

i. óps melde vrôlk + ii. óps melde fes ef arâbe

want in (i) treedt melde op als koppelwerkw. (vrôlk is pred.comp.) en in (ii) is melde een hoofdwerkw. met de betekenis 'zich bevinden' (fes ef arâbe is voorz.bep.). Voor b. blijven daarom twee andere analyses over:

Analyse I:
Er is sprake van de koppelwerkw.-constructie: óps melde vrôlk, waaraan toegevoegd is de plaatsbepaling fes ef arâbe, zodanig dat deze voorz.bepaling een bepaling vormt bij het subject óps. Zin b. is dan met rechtste dislocatie gevormd uit:

Óps fes ef arâbe melde vrôlk.

Dat deze analyse juist is, lijkt door twee dingen bewezen te worden:
1. de ongrammaticale uitkomst van de wâfersence-test (§ $$): * Óps fes ef arâbe sena wâfersence vrôlk..
2. de grammaticale uitkomst na verbalisatie: Óps fes ef arâbe vrôlke = Óps vrôlke fes ef arâbe.1

Analyse II:
Er is sprake van de localiteits-constructie met een hoofdwerkw.: óps melde fes ef arâbe, waaraan toegevoegd is het pred.add. vrôlk, zodanig dat de parafrase geldt: "door het in-de-tuin-zijn worden ze vrolijk".2
Dat deze analyse juist is, bewijst de grammaticale uitkomst van de wâfersence-test: Óps sena wâfersence vrôlk fes ef arâbe..

Daar zowel analyse I als analyse II juist zijn, moet geconcludeerd worden dat zin c. feitelijk ambigu is: of melde is een koppelwerkw., gevolgd door het pred.comp. vrôlk, of melde is een hoofdwerkw., gevolgd door het pred.add. vrôlk. Deze ambiguïteit zou ook semantisch moeten blijken uit het feit dat c. kan betekenen:

i. 'Zij die in de tuin zitten, zijn vrolijk.'
ii. 'Zij zitten in de tuin en worden/zijn daar vrolijk van.'

Of beide betekenissen ook inderdaad een rol spelen bij de interpretatie van zin c., moet nog onderzocht worden.

AT.21

Voorzetsels

Het onderscheid tussen "binnen de grenzen" en "grensoverschrijding" wordt dikwijls niet gemaakt als er sprake is van een vaste combinatie van werkw. en voorz. (prepositionele werkw.n):

Do paine ef cafer mip ef câne fes ef tašâ.
? Do paine ef cafer mipenn ef câne fesdu ef tašâ.
'Hij doet/giet de koffie uit de kan in het kopje.'

Echter bij emfase of contrast kunnen de grensoverschrijdende vormen gebruikt worden, niet zozeer omdat ze een "grensoverschrijding" uitdrukken, maar omdat ze langer zijn, en dus meer "gewicht" hebben:

Tu painât ef cafer fesdu ef taša, ur noi kusamat ef.
'Je moet de koffie in het kopje gieten, en niet ernaast.'

AT.22

Morfologie van voorzetsels:

1. basisvorm: fes, kaf
2. onscheidb. 2 vz.s: fesdu+cupp=fesducupp, ðônos + lef = ðônosef
3. onscheidb. subst+vz: zillepip + fes = zillepipfes
4. onscheidb. vz+subst+-iy: fesdu+šark + -iy = fesdušarkiy
5. onscheidb. prefix+vz: lurg- + fes = lurgfes
6. scheidb. add+vz: nutter-lango
7. oorspr. add: nutter, tekaréa
8. ww-afleiding: tsazze >> tsazi
9. negatie: âfry >> âfriye
10. reductie: dalotoje >> dotoje, helkara >> 'kara
11. suffigering: blef >> blefonn, rifo >> rifonn
fes >> fesdu, mint >> mintof
kura >> kurof, furt >> futtof

AT.23

Object-spoor in ondergeschikte bijzin

a. Gress nert reppe, kluft gress paine ef.
of b. Gress nert reppe, kluft painelije pai gress.

Zin a. is beter dan b., omdat de kern in beide delen identiek (gress) is.

maar:

a. Do nert tiffe, kluft gress paine ef.
of b. Do nert tiffe, kluft painelije pai gress.

Nu is b. beter, want hierin wordt het spoor ef vermeden.

AT.24

Meervoud van geografische namen

AANTEKENINGEN bij GRAM par. 30.46

Ook bij 'samenstellingen' waar uitgelegd wordt dat het linker lid nooit meervoudig kan zijn (beh. de uitz.)

Ook de gebergte-naam Crona, en de môliy-namen Pors en Dônne zijn feitelijk meervoudsvormen. Crona is met het meerv.sx -a (zie par...) afgeleid van cron 'kroon', dus dit gebergte heet 'de Kronen'. Cron is een variant van het meer gebruikelijke ecron (mv: ecrons).
Pors heeft een regelmatige mv-s, maar het enkelvoud por moet gezien worden als een gereduceerde vorm van porâ, dat 'glooiing' betekent. Dit woord is terug te vinden in de plaatsnamen Porâs-Šebo en Poriy.
Dônne is met -e + pira (par...) afgeleid van Don of Donn, dat verwant is aan dunje, en 'heuveltje' betekent (zie ook de Engelse geografische naam the Downs).
De meervoudvormen Crona, Dônne en Pors verhinderen samenstellingen als Crona-tobergÿ, Dônne-môliy en Pors-môliy. Oorspronkelijk sprak men dan ook van ef Crona, ef Dônne en ef Pors, maar analogie met andere namen waarin tobergÿ en môliy een samenstellend deel vormen, hebben het gebruik van Crona-tobergÿ, Dônne-môliy en Pors-môliy bevorderd. Voor veel Spokaniërs, zeker voor degenen die in deze streken wonen, klinken deze samenstellingen even raar als voor een Nederlander Veluwe-heide of Alpen-bergen klinken.
Als correcte vormen stelt de Spokanische Academie dan ook voor de vormen ef Crona en ef Dônne. Daarentegen wordt Pors-môliy wel geaccepteerd, en wordt ef Pors beschouwd als een dialectische variant.
De riviernamen ef Onôs, ef Lassos, ef Bomps, ef Heeps, ef Hysos, ef Vâst en ef Nârst, en de gebiedsnamen ef Crona, ef Dônne en ef Pors worden in correcte schrijftaal altijd als meervoudig behandeld:

ef doubiyn Lassos 'de nevelige Lassos'
Ef Crona tintûs eft ôsemah šaðôr-areû.
'Het Crona-gebergte (lett. de Kronen) moet een aantrekkelijk natuurgebied blijven'

Dat Onôs een meervoudsvorm is, blijkt ook uit de uitspraak [onos], en niet [onôs] (in par... is uitgelegd dat de pira als uitspraak wegvalt voor een meerv-s). Bij Nârst en Vâst zouden we eigenlijk de spelling Nârsz en Vâsz verwachten. maar het meervoudsgevoel is hier kennelijk niet meer zo sterk aanwezig, zodat de twee namen voornamelijk als enkelvoud worden behandeld (ook in de schrijftaal).
In de spreektaal is ook het enkelvoud gebruikelijk:

ef doubiy Lassos
Ef Crona tintât eft ôsemah šaðôr-areû.

De samenstellingen Azÿ-tobergÿ en Kârty-môliy zijn volgens de Academie eveneens verkeerd. Hier moeten we spreken van ef Azÿ en ef Kârty. Deze uitspraak is voornamelijk gebaseerd op wat de bewoners van deze streken zelf zeggen, maar een taalkundig argument is dat azÿ eigenlijk 'begroeid berggebied' betekent, zodat de toevoeging tobergÿ een contaminatie geeft. Azÿ is verwant aant azerše 'planten', aziy 'rijp' en azer 'rijpheid'.
En kârty betekent oorspronkelijk 'ontoegankelijk gebied', zodat ook hier de toevoeging môliy voor een contaminatie zorgt. Kârty is verwant aan kârðe 'stuiten, tegenhouden'.

AT.25

Vocaalverlenging over woordgrens heen

Als woord 1 eindigt op vocaal V en het eropvolgende woord 2 begint met deze vocaal V, klinkt er in verzorgd Spokaans een glottisslag. In sommige dialecten wordt vocaal V echter verlengd en worden beide woorden als één woord uitgesproken. Vergelijk:

Elsa arfine mas = [elsa'arfine mas] of [elsa:rfine mas]

De volgende stap is om beide woorden ook qua klemtoon als één woord te beschouwen, ofwel de verlengde a krijgt het accent:

[elsa:rfine mas]

Dit verschijnsel is typisch voor het dialect in ..., maar ook in het beschaafde Spokaans komt het voor, en wel bij sommige idiomatische uitdrukkingen, zoals in:

Ef douba arfine = [ef douba:rfine] 'Er komt mist opzetten'

Zouden we zeggen: [ef douba'arfine], dan interpreteren de meeste Spokaniërs dat als "de mist komt".

AT.26

Tiyn als spoor:

Aftel tu plettavy ef zlebas? - We... jazy terat pert ki tiyns melde!
Wil je de hemden strijken? - Nou... het zijn er wèl een hele hoop!

(met zinsaccent op ki, en tiyns melde met gelijke toonhoogte uitgesproken)

AT.27

-lira of den

den-bijzinnen en lira-bijzinnen zijn niet altijd uitwisselbaar. Diverse idiomatische uitdrukkingen eisen óf den óf -lira. Bijv.:

Ef melde noi furt flâjû, den gress...
*Ef melde noi furt flâjû, gress ...-lira
'Het is niet voor niets dat ik ...'
(= Er is een goede reden waarom ik ...)

AT.28

Interpunctie

Tussen initialen komt geen spatie, maar tussen initialen en achternaam wel:

de heer A.B. Pala-Metrusse

Tussen initialen en achternaam komt echter géén spatie indien de naam deel is van een straatnaam of ander soort eigennaam:

A.B.Pala-Metrusse-mirra (straat)
A.B.Pala-Metrusse-ôrganisašo
A.B.Pala-Metrusse-ka (schip)

Overigens is het zeer ongebruikelijk om initialen in dergelijke eigennamen te gebruiken. Bij straatnamen komt het nog wel voor, bij scheepsnamen eigenlijk helemaal niet, in overige gevallen alleen om onderscheid te maken met andere bekende personen met dezelfde achternaam (maar liever de gehele voornaam noemen).

AT.29

Woorden op -rm

Uit het feit dat zowel m als n in het Pegrevische alfabet met één teken wordt weergegeven (met =), blijkt al dat beide consonanten elkaar kunnen aanvullen of vervangen. In een aantal gevallen wordt tegenwoordig een m geschreven en uitgesproken waar je een n zou verwachten. Dit gebeurt vooral aan het eind van een woord, na een r. Vergelijk:

interm (< intern)
eksterm (< extern)
jôrm (vroeger jôrn)
ðÿrm (vroeger ðÿren > ðÿrn)
slegerm (vroeger slegern)

Ook bij het meervoud kabôrm zien we deze ontwikkeling. Veel woorden hebben een meervoud op -en, zo ook kabor > kabôren. Dit werd kabôrn en toen kabôrm. Kabor is trouwens afgeleid van kabe (behoeftig, noodlijdend), en het lijkt erop dat de uitgang voor een vdw in een aantal gevallen gebruikt wordt voor een substantief dat een persoon aanduidt. Zo ook: tôgériy (gebrekkig) > tôgéror (gebrekkig persoon). Wellicht is -or hier een oude uitgang die we ook bij ide...or en lâ...or zien.

AT.30

Voorzetsels

>>hfdst voorzetsels: lÿ <<
Vergelijkingen:

Do melde belt. >> Do melde belt terat. >> Do melde lÿ tu belt terat.
'Hij is klein.' >> 'Hij is kleiner.' >> 'Hij is kleiner dan jij.'
Eup pitte vita. >> Eup pitte vita terat. >> Eup pitte lÿ gress vita terat.
'Ze fietst snel.' >> 'Ze fietst sneller.' >> 'Ze fietst sneller dan ik.'

Wat is de syntactische status van lÿ tu en lÿ gress? Dat lÿ hier geen normale voorz.bepaling vormt blijkt uit het feit dat (i) de lÿ-bepaling een vaste positie direct achter het werkw. heeft, en (ii) alleen toegevoegd kan worden als er een vergr. of verkl. trap in de functie van adv.add. toegevoegd is.
Opvallend is de positie direct achter het werkw. Variant a. is goed, maar b. is fout:

a. Eup pitte lÿ gress riyfain vita terat.
b. * Eup pitte riyfain lÿ gress vita terat.
'Ze fietst altijd sneller dan ik.'

Vaste posities ten opzichte van het werkwoord zijn typerend voor de basiselementen subject, object en echo. Daar komen verscheidene grammatici in de verleiding (o.m. ...., 19..) om de lÿ-constituent eveneens als een [soort] basiselement te beschouwen. Dit betekent dat we in c. met een éénplaatsig (intrans.) werkw. te doen hebben, maar in d. met een tweeplaatsig (trans.) werkw.:

c. Petriy scemre hups. 'Petriy schreeuwt hard.'
d. Petriy scemre lÿ Leon hups oiba. 'Petriy schreeuwt minder hard dan Leon.'

Indien we lÿ Leon in d. als een basiselement beschouwen, analoog aan een object of echo, ligt het voor de hand om lÿ niet als een voorz. te zien, maar als een determinant, analoog aan pai, enn en ón.
Degenen die vóór deze analyse zijn, zijn er dikwijls ook voor om het extra aangehechte passieve pers.vnw. in Causatieven als een gelijksoortig basiselement te beschouwen, zoals in:

Petriy stinde-épe ef letra. 'Petriy laat haar de brief schrijven.'

Evenals de lÿ-constituent, verschijnt ook een Causee als épe direct achter het werkwoord (dit wordt nog extra benadrukt door het met een filâsto aan het werkw. te verbinden). Wellicht zijn niet alleen de causee-bepalingen met een passief pers.vnw. (§ $$), maar ook de lÿ-bepalingen in vergelijkingen, voorbeelden van valentie-extensie. Hiernaar moet nog verder onderzoek gedaan worden.

AT.31

Modaliteit: irrealis?

>>zijn dit voorbeelden van een Irrealis? of is dit een ander soort modaliteit?<<

Gress di finnui fes ef mimpit, tur Petriy arfino.
'Ik zou in het boek gaan beginnen/begonnen zijn, maar Petriy kwam langs.'
(plan ging dus niet door)
Fara gress di kurrui beri zerfe fes groft nurp, gress unerecû gulder do.
'Als ik in zijn hoofd zou kunnen kijken, zou ik hem beter begrijpen.'
(onvervulde wens, illusie, onmogelijke hypothese)

>>is di + -ui met deze betekenis al behandeld?<<

AT.32

Plaats van zelfstandig voornaamwoord gecombineerd met substantief

Crados ef efantys feldre kaf ef bankres.
'De kinderen zitten allen op de bank.'

"Quantifier floating" zoals het Nederlands dat kent ("allen" maakt zich los uit de zinskern en verhuist naar een positie achter het werkw.) is in het Spokaans onmogelijk!

AT.33

Idioom met voorzetsels

eft fâgo yargeloh 'een samenhang tussen'
ef ... farte armt ef 'het valt niet te ...'
ef wa'ére farte armt ef 'het valt niet te ontkennen'
ef ÿrpune farto armt ef 'hieraan viel niet te ontkomen'

AT.34

Existentieel vs. concreet geval

Let op verschil:

a. Tiyns melde, kirro nert kurrelira beri unere. =
= Tiyns melde, kirro nert unerecos mit.
'Er zijn/bestaan dingen die we niet kunnen begrijpen.'

b. Goe tiyns melde, kirro nert kurrelira beri unere. =
= Goe tiyns melde, kirro nert unerecos mit.
'Dat zijn dingen die we niet kunnen begrijpen.'

In a. staat een existentiële uitdrukking. Hierbij kan nooit het lidw. goe gebruikt worden. De aanwezigheid van goe (in b.) drukt een generaliserende eigenschap uit (zie ook § $$).

AT.35

Resultatief als uitdrukking van trap van overmatigheid

a. Gress arfine litel lilte kusami.
b. Gress arfine litell lilt kusami.
'Ik kom hier te weinig.' (lett. "te weinig vaak")

>> Welke resultatief in nu OK, in a. of in b.? <<

AT.36

Lelperre als aanduiding van nauwe relatie met iemand

Als persoon P een nauwe relatie (bezit, familie, emotie) heeft met een bepaalde entiteit E, kan expliciet uitgedrukt worden dat een bepaalde eigenschap van E vanuit het perspectief van P wordt toegekend. Hierbij gaat het om een soort eigenschap die men eigenlijk niet zou/kan/wil verwachten met betrekking tot E.Hiervoor wordt het werkw. lelperre gebruikt. Vergelijk de neutrale zinnen in a. met de gemarkeerde b-zinnen:

a. Petriyex ef sientur kinure/melde kinur.
b. Petriy lelperre ef kinur sientur.
'Petriy's moeder is ziek.'

a. Kost cafer melde martel.
b. Gress lelperre martel cafer.
'Mijn koffie is koud.'

a. Do chaquinde fes liyrs fes ef telefonos, kost cafer meltilóme martel.
b. Do chaquinde fes liyrs fes ef telefonos, gress lelperrilóme martel cafer.
'Hij zit zo lang door de telefoon te praten, dat [intussen] mijn koffie koud is.'

In de a-zinnen wordt op neutrale wijze medegedeeld dat de moeder van Petriy ziek is, resp. mijn koffie koud is.
In de b-zinnen wordt het ziek-zijn van de moeder, resp. het koud-zijn van de koffie beschreven vanuit de gevoelens die de zinskern daarbij heeft: het is Petriy die vindt dat zijn moeder ziek is (misschien vindt zijn moeder dat zelf helemaal niet), resp. ik erger me aan het feit dat de koffie koud is [geworden].
Let op de rare betekenis van b.:

Elsa zegt tegen Jân:
a. Vilt cafer melde martel.
b. ? Tu lelperre martel cafer.
'Je koffie is koud.'

Zin a. is een neutrale mededeling: Elsa heeft geconstateerd dat Jân's koffie koud is, en zij wil hem daarop wijzen.
Zin b. is vreemd: Elsa draagt Jân als het ware op om zich te gaan ergeren aan het feit dat de koffie koud is. Dit kan alleen als grote bemoeizucht of bazigheid van de kant van Elsa geïnterpreteerd worden.
Jân's reactie op een uitspraak als b. kan dan ook niets anders zijn dan in de trant van "bemoei je met je eigen zaken".1
Al deze lelperre-constructies onderscheiden zich van gewone "hebben"-zinnen doordat het zinsaccent op het additief ligt. Vergelijk (zinsaccent is cursief):

Elsa zegt:
a. Gress lelperre ef kinur sientur. 'Mijn moeder is ziek.'
b. Gress lelperre ef šym sientur. 'Ik heb een blonde moeder.'

De eigenschap "ziek" is in de ogen van Elsa een bijzondere/ongewenste eigenschap die aan "moeder" toegekend wordt. De eigenschap "blond" is een vanzelfsprekende/inherente eigenschap die niet specifiek vanuit Elsa's optiek bij haar moeder hoort.
De bijzondere lelperre-constructies zijn in de spreektaal als zodanig gemarkeerd door het typische zinsaccent. In de schrijftaal is er vaak sprake van ambiguïteit, zeker als een taaluiting buiten een context is geplaatst. Zo staat er ergens bij een herberg in de buurt van Amahagge vermeld:

KIRRO LELPERRE KJUPT MÔJÔLA-ŠUPA. 'WIJ HEBBEN WARME ERWTENSOEP.'

Uiteraard moet dit als een neutrale mededeling gelezen worden, met het zinsaccent op môjôla. Maar als we het zinsaccent op kjupt leggen, wordt het opschrift ineens absurd, want dan staat er zoiets als "onze erwtensoep (= de soep die wij zelf eten) is warm". Met de implicatie dat deze soep normaliter niet warm is. Een bezoeker van deze herberg kan in zo'n geval verwachten dat hij koude erwtensoep opgediend krijgt, aangezien de warme soep alleen bestemd is voor de herbergier en zijn gezin!

AT.37

Quandro, wâlkân en hédân als echt object en daarom als passieve zinskern

Een bijzondere vorm van passivisering is die waarbij de kernfunctie toegekend wordt aan een wederkerig (reciprook) of emfatisch-wederkerend vnw. (quandro). Vergelijk:

a. Óps lajete hédân. 'Ze schelden elkaar uit.'
b. Hédân lajetelije pai óps.
'Ze staan elkaar uit te schelden.' (zonder dat ze dat in de gaten
schijnen te hebben)

In b. vindt de handeling automatisch, of buiten de wil of het bewustzijn, van het subject plaats. Hédân is dus een "echt" object. Dit in tegenstelling tot een wed.vnw., dat als een soort determinant vóór het predicaat verschijnt:

c. Do lukte Mariy. >> Mariy luktelije pai do.
d. Do sen lukte. >/> * Sen luktelije pai do.

Maar het emfatische quandro 'zelf' gedraagt zich als hédân. Vergelijk a. en b. met:

e. Óps sen idequppe quandro. 'Ze belazeren zichzelf.'
f. Quandro sen/prap idequppelije pai óps.
'Ze zijn zichzelf aan het belazeren' (zonder dat ze dat merken of
willen toegeven)

Het is niet duidelijk welke vorm we in f. voor het wed.vnw. moeten kiezen: we kunnen voor sen kiezen als we vinden dat het wed.vnw. een relatie heeft met de zinskern quandro, maar er valt ook iets voor prap te zeggen als we vinden dat het wed.vnw. een relatie met het subject pai óps heeft. Deze kwestie is besproken in ...., 19..., maar een duidelijk standpunt over de keuze wordt niet ingenomen. Zie ook § $$.... voor het gebruik van prap.

AT.37a (was AT.76)

Quandro als additief cat.III en als persoonlijk voornaamwoord

Quandro heeft het karakter van een additief cat.III in emfatische zinnen als:

(1) Gress paine quandro ef. 'Ik doe het zelf.'
(2) Do pittât quandro helkara ef pôstsért.
'Hij moet zelf naar het postkantoor fietsen.'

Quandro kan hier niet gemarkeerd worden met lo, wat een indicatie is dat we hier niet met een subj.add. te doen hebben, maar met een pred.add. Daarentegen kan quandro gemakkelijk aan het einde van de zin geplaatst worden:

(1') Gress paine ef quandro. '(idem)'
(2') Do pittât helkara ef pôstsért quandro. '(idem)'

Zie ook § $$.

AT.37b (was 132.x51)

Quandro heeft het karakter van een pers.vnw. bij een reflexieve betekenis:

(1) Do sen lukte quandro. 'Hij wast zichzelf.'
(2) Do sen quandro lukte. 'Hij heeft zichzelf gewassen.'
(3) Óps sena ustjâge quandro ur Elsa.
'Ze bedriegen zichzelf en Elsa.'
(4) Mariy sen lukte quandro lo clenn. 'Mariy wast zichzelf schoon.'
(5) Quandro prap luktelije pai Petriy. 'Petriy wast zichzelf.'
(lett. "Petriy wordt door zichzelf gewassen")
(6) Do pjôle piti quandro. 'Hij praat in zichzelf.'
(7) Do senne šote quandroe. 'Hij schiet zichzelf morsdood.'

Dat quandro in (1)..(4) een object (in de vorm van een pers.vnw.) is, blijkt uit het volgende: in (2) wordt de def.tijd met inversie uitgedrukt (object vóór predicaat); in (3) is quandro nevengeschikt met Elsa, ze vormen samen een volobject;1 in (4) wordt quandro als object bepaald door een obj.add. dat verplicht met lo is gemarkeerd; in (5) is zelfs een passivisering mogelijk, waarbij quandro als kern optreedt. In deze constructie wordt het wassen voorgesteld als een automatische handeling, buiten de wil van Petriy om (zie hiervoor ook § $$); in (6) vormt quandro het fundament in een voorz.bep. (dit is de enige keer dat quandro als pers.vnw. zónder sen[a] of prap optreedt); in (7) heeft quandro de resultatieve vorm.

AT.37c (was 132.x51a)

Aan de andere kant is quandro ook weer geen "echt" pers.vnw. Dit blijkt onder meer uit:

a. Het kan nooit nader bepaald worden door een add., vergelijk:

Eup zerre rovret do. 'Hij streelt hem die lief is.'
* Eup sen zerre rovret quandro.
'Ze streelt zichzelf die lief is.'

b. Het kan nooit vervangen worden door een lexicaal element, vergelijk:

a. Eup ustjâge do. >> 'Ze bedriegt hem.'
>> Eup ustjâge Petriy. 'Ze bedriegt Petriy.'
>> Eup ustjâge sener frint. 'Ze bedriegt haar vriend.'

b. Eup sen ustjâge quandro. >> 'Ze bedriegt zichzelf.'
>> * Eup sen ustjâge Elsa. * 'Ze bedriegt zich Elsa.'
>> * Eup sen ustjâge sener frinta. * 'Ze bedriegt zich haar vriend.'

AT.37d (was AT.139)

Quandro toevoegen aan persoonlijk voornaamwoord

Quandro 'zelf' kan als een extra bepaling aan een pers.vnw. toegevoegd worden, bijvoorbeeld:

Quandro do reppo ef. 'Hij heeft het zelf gezegd; Hijzelf heeft het gezegd.'
...

Quandro fungeert hierboven als een attributief additief, maar als het pers.vnw. vervangen wordt door een substantief of een eigennaam krijgt het een predicatieve functie:

Dena kelte vlemóte quandro sener boerts.
'Deze boer slacht zijn koeien zelf.'
Mariy reppo quandro ef. 'Mariy heeft het zelf gezegd.'

Een predicatief quandro is gevoelig voor rechtse dislocatie, zeker als er ook nog een ander predicatief additief aanwezig is:

Dena kelte vlemóte lilt sener boerts quandro. (zie ook § 40.42)
'Deze boer slacht vaak zijn koeien zelf.'

Door deze rechtse dislocatie wordt voorkomen dat lilt en quandro met én verbonden moeten worden:

? Dena kelte vlemóte lilt én quandro sener boerts.

Deze zin is voor velen niet acceptabel, omdat de semantische relatie tussen lilt en vlemóte een andere is dan die tussen quandro en vlemóte, terwijl de hechte verbinding met én een identieke relatie suggereerd. Merk op dat er wèl sprake is van een identieke syntactische relatie tussen deze add.n en het predicaat.

AT.38

Predicatief complement ( additief

Als het pred.comp. uit iets anders dan een additief bestaat, is rechtse dislocatie van een pred.add. niet nodig (maar wel mogelijk), omdat dit pred.add. nooit als adj.add. geïnterpreteerd kan worden (§ $$). Bijvoorbeeld:

Elsa melde riyfain ef šâftatjena. = Elsa melde ef šâftatjena riyfain.
'Elsa is altijd de schuldige.'
Do pónze kvâ értef. = Do pónze értef kvâ.
'Hij wordt nooit de eerste.'

Maar:
Do melde riyfain kinur. ~ * Do melde kinur riyfain.

>>waarom is dit fout? Nader onderzoeken!<<<

AT.39

Geen lidwoord bij idioom

In idiomatische uitdrukkingen blijft soms het lidw. weg, terwijl dat overigens verplicht is. Bijvoorbeeld:

šâm kerly = ðÿm kerly 'onverholen, rondborstig' (lett. "zonder overkleed")

terwijl kerly een verplicht lidw. moet hebben (omdat de vorm identiek is aan het add.I kerly 'stemmig gekleed', zie § $$).
Vergelijk:

Ef câblân farte šâm ef kerly. 'De ridder loopt zonder overkleed.'

AT.40

Meervoud van stoffelijke substantieven voor intensiteit etc.

Het meerv. van stoff.znw.n kan soms gebruikt worden om intensiteit, grote hoeveelheid of enorme uitgestrektheid uit te drukken. Dit is vaak archaïsch/poëtisch, zoals:

ef snÿs 'de sneeuw' (verg. Eng. "the snows")
ef desterecÿr plekos 'het zand in de woestijn' ("the sands in the desert")
ef njebope kaf ef paqur knurfels 'varen op de uitgestrekte wateren'
("sailing on the great waters")

AT.41

Betrekkelijk voornaamwoord vs. betrekkelijk voegwoord

Let op het verschil tussen een betr.vnw. en een betrekkelijk voegwoord:

a. ef iyra, finne 1 marše = ef iyra, finnelira 1 marše
'de periode die 1 maart ingaat' (betrekkelijk)
b. ef iyra, den ef quÿlapp zurrere
'de periode dat het onderzoek duurt'

Constructie b. is identiek aan:

c. ef blompos, den do arfine 'de mededeling dat hij komt'
d. eup blompe, den do arfine 'zij deelt mee dat hij komt'

Van de performatieve constructie in d. kan een nominale variant worden afgeleid (zie c.). De volgende stap is dat het performatieve karakter van de nominale variant plaatsmaakt voor een temporeel karakter, en dan hebben we constructie b.
Evenals in c. en d., kan de den-bijzin in b. vervangen worden door een -lira-constructie:

d'. eup blompe, do arfinelira
c'. ef blompos, do arfinelira
b'. ef iyra, ef quÿlapp zurrerelira

e. Ef iyra knôfe strâ luft ef cômišo, den ef quÿlapp zurrere. =
f. = Ef iyra, ef quÿlapp zurrerelira, knôfe strâ luft ef cômišo.
'De periode dat het onderzoek duurt is nog niet bekend bij de commissie.'

Voor veel Spokaniërs geldt bij zin e. het bezwaar dat de den-bijzin veel te ver van zijn antecedent ef iyra af staat, en bij zin f. is het bezwaar dat een -lira-bijzin primair als een relatieve bijzin wordt opgevat, zodat f. feitelijk als variant van g. gezie moet worden:

g. * Ef iyra, ef quÿlapp zurrere té, ...

Zin g. is ongrammaticaal omdat zurrere intransitief is en nooit een object met de betekenis "de periode" bij zich kan hebben.
Zin f. wordt daarom door de meesten als [onverzorgde] spreektaal beschouwd. Een goede schrijftaal-variant is hier een deverbalisering in de vorm van h.:

h. Ef iyra rifo ef quÿlapper ef ÿzurreros knôfe strâ luft ef cômišo.
("de periode van de duur van het onderzoek is nog niet bekend bij de
commissie.")

Vergelijk verder:

i. Ef cômišo tiffe strâ ef iyra den ef quÿlapp zurrere.
j. Ef cômišo tiffe strâ ki ef iyra den ef quÿlapp zurrere.
'De commissie kent de periode dat het onderzoek duurt nog niet.'

Variant i. is goed te praten als we de den-bijzin beschouwen als syntactisch equivalent aan een performatieve bijzin in de trant van k.
Variant j. (of liever: de toevoeging van ki) is correct als we den zien als een betr.vnw. dat refereert aan een niet-kern (§ $$), dus als een constructie in de trant van l.

k. Ef cômišo tiffe strâ den ef menester lelperre lelpiru arpinzôle.
'De commissie weet nog niet dat de minister andere plannen heeft.'
l. Ef cômišo nert quistare ki ef iyra, té pai ef menester šÿrtycare.
'De commissie keurt de periode die door de minister is voorgesteld niet goed.'

Het probleem bij zin j. is dat den niet optreedt als een echt betr.vnw. dat zich bevindt op de positie die voor een subject of object geldt. Het subject is hier ef quÿlapp, en den staat links hiervan als een voegwoord, niet als een betr.vnw.

>>hoe moet deze halfslachtigheid opgelost worden??<<

AT.42

Irrealis bij -lira-constructie

kost cÿrtiruilira frint
'mijn vriend die geholpen zou hebben' (maar dat niet deed)

>>is dit al genoemd ?<<

AT.43

Positie van perdÿrs, dursas etc.

Let op de bijzondere positie van woorden als perdÿrs, dursas, enz.:

a. Jân ur Elsa sena ocÿrme fara perdÿrs merbôkus.
'Jân en Elsa gedragen zich beide als boeven.'
b. Óps merraves eft dursas rôl fes ef bunmert.
'Ze willen alledrie een rol in het toneelstuk spelen.'

We hebben hier met een vorm van "quantifier floating" te maken, zodanig dat de quantificator die feitelijk bij de zinskern hoort, zich als een additief gaat hechten aan een element achter het predicaat. Dit element is ofwel geheel coreferentieel met de zinskern (zie a.), ofwel heeft een referentiële waarde ten opzichte van de zinskern (zie b.).
In het Nederlands verschijnt zo'n quantificator als onafhankelijk element direct achter het werkwoord; dat is in het Spokaans onmogelijk.
Als er rechts van het werkw. geen constituent beschikbaar is waaraan de quantificator zich als additief kan hechten, blijft het bij de zinskern:

Perdÿrs Jân ur Elsa wencate ef sért.
'Jân en Elsa blijven beide thuis.'
Dursas óps merraves fes ef bunmert.
'Ze willen alledrie in het toneelstuk spelen.'

AT.44

Refereren aan voorzetselbepaling

Het Spokaans kent geen goede mogelijkheid om met een enkel woord aan een gehele voorz.bep. te refereren. Als een voorz.bep. een plaats of richting aanduidt, kunnen er in het Nederlands bijwoorden als daar, daarheen of daarvandaan gebruikt worden. De Spokaanse equivalenten kusama, hennâ en henoliy hebben een veel geringere coreferentiële waarde, en daarom wordt de voorkeur aan het dode voorz. âs met een gepronominaliseerd fundament gegeven. Vergelijk:

a. Lerdu feldre fes ef ûma fotull, tur groft sientur feltavy âs ef.
b. ?£ Lerdu feldre fes ef ûma fotull, tur groft sientur feltavy kusama.
'Lerdu zit in de comfortabele fauteuil, maar zijn moeder wil daar zitten.'

In a. wordt het voorz. fes herhaald in de vorm van het dode voorz. âs (dit wordt in § 140.$$ besproken). Het fundament ef ûma fotull wordt weergegeven met het corefererende ef.
In b. wordt de gehele voorz.bepaling weergegeven met het "corefererende" add. kusama 'daar'. Dit is in het Spokaans een onverzorgde spreektaal-oplossing (maar in het Nederlands is het gebruik van "daar" heel correct).

Nog een vergelijking:

a. Óps tupplipe jadâk zemper helkara Irlandes; aftel tu ventaves âs mittof?
b. ?£ Óps tupplipe jadâk zemper helkara Irlandes; aftel tu ventaves hennâ?
'Ze maken elk jaar een reis naar Ierland; willen jullie daarheen?'

In a. wordt het voorz. helkara herhaald in de vorm van het dode voorz. âs (dit wordt in § 140.$$ besproken). Het fundament Irlandes wordt weergegeven met het corefererende mittof.
In b. wordt de gehele voorz.bepaling weergegeven met het "corefererende" add. hennâ 'daarheen'. Dit is in het Spokaans een onverzorgde spreektaal-oplossing (maar in het Nederlands is het gebruik van "daarheen" heel correct).

Bij tijdsbepalingen kan soms het add. dus, of de emfatische variant duski gebruikt worden om te refereren aan een voorz.bepaling. Ook dit wordt als onverzorgde spreektaal beschouwd. Vergelijk:

a. Lerdu ÿrôme ra tuksof ten zurt, tur groft tubôs melde teslapelsata âs dus.
b. ?£ Lerdu ÿrôme ra tuksof ten zurt, tur groft tubôs melde teslapelsata dus[ki].
'Lerdu werkt altijd tot twee uur, maar zijn vrouw ligt tot dan in bed.'

In a. wordt het voorz. tuksof herhaald in de vorm van het dode voorz. âs (dit wordt in § 140.$$ besproken). Het fundament ten zurt wordt weergegeven met het "corefererende" dus 'dan'.
In b. wordt de gehele voorz.bepaling weergegeven met het "corefererende" add. dus[ki] 'dan'. Dit is in het Spokaans een onverzorgde spreektaal-oplossing.
Merk op dat het fundament ten zurt niet door een voorn.woord kan worden weergegeven, omdat het hier een tijdsbepaling betreft. Sommigen die zich bewust zijn van het onverzorgde karakter van zin b., gaan tot hypercorrectie over door ook in a. het gebruik van dus te mijden. Zij gebruiken dan een voorn.woord, bijvoorbeeld:

* Lerdu ÿrôme ra tuksof ten zurt, tur groft tubôs melde teslapelsata âs ef/mittof.

Zulke constructies zijn absoluut ongrammaticaal.

AT.45

Voorzetsels: twee voorz. achter elkaar

Soms kunnen twee voorz.s zodanig gecombineerd worden dat de ene voorz.bep het fundament is bij een andere voorz,bep, zials in:

Lelmos kleter ferdus melde fân [roffottô {ef kelbra}].
'Deze nieuwe stoelen zijn [voor {om de tafel}].'

AT.46

Voorzetsels

Soms wordt fimpt i.p.v. tu gebruikt, als hierna het voorzetsel tu volgt (om 2( tu) te voorkómen):

Gress oze fimpt tu vilt perkefôsta.
(i.p.v. ? Gress oze tu tu vilt perkefôsta.)
'Ik wijs jou [met klem] op je verplichtingen.'

>>nog voorbeelden met voorz. 'tu' vinden zonder dat er sprake is v.e. prepositioneel werkw. <<

AT.47

"Passivisering" van een additief (spreektaal)

Gress cente nurpel ef. >> Nurpel centelije pai gress.
'Ik voel het onmiddellijk.' >> 'Onmiddellijk voel ik het.'

De betekenis van het add., dus de wijze waarop de handeling van het werkw. plaatsvindt, is zo overheersend ten opzichte van de rol die de zinskern speelt, dat deze "wijze" de rol van zinskern overneemt.
Hier lopen topicalisatie en passivisering dus door elkaar. Eens te meer een indicatie dat een passief in het Spokaans feitelijk alleen een strategie is om een element vooraan te plaatsen.
>>uitwerken!<<

AT.48

Weglating van identiek element in nevenschikking

>>aanvulling op ôc in § 132.??<<
Normaliter gebruikt het Spokaans een spoor als ôc om herhaling van een identiek element te voorkómen. Maar in de poëzie komt soms een zuivere deletie voor, zoals in:

a. lajet- ur scemros 'gescheld en geschreeuw'
b. lappôst- ur blaffôsta = lappôsta ur blaffôsta >>uitwerken<<
'stappen en eisen'

In (a) is een identiek suffix (-os) gedeleerd; in (b) is alleen de laatste identieke vocaal gedeleerd, zodat ook een hiatus tussen -a en u- vermeden wordt.

......

AT.49

Adverbiale bepaling

Adverbiale bepalingen die een onduidelijke semantische relatie met het werkw. hebben, kunnen eventueel als adj.add. geplaatst worden, vergelijk:

Gress pónze bloirâ eft denme-gura kaf ef nurp. >>
>> Gress pónze eft bloirâ denme-gura kaf ef nurp.
'Ik krijg precies een hagelbui op mijn kop.'

Waar is "precies" een bepaling bij? Noch bij "krijgen", noch bij "hagelbui". Wellicht bij "op mijn kop". Maar emotioneel gezien is het de gehele gebeurtenis (SvZ) die precies op dat moment, precies boven mijn hoofd, plaatsvindt.

AT.50

Inperkend vs. uitbreidend

Inperkende bijzinnen staan achteraan de hoofdzin, uitbreidende bijzinnen onderbreken de hoofdzin. Grammaticaal gezien betekent dit dat een inperkende bijzin een betr.vnw bevat, en een uitbreidende bijzin een lira-constructie. Vgl:

a. Ef értef kindis mebaro fes 1453, té po Huron.
De eerste koning, die Huron heette, werd in 1453 geboren =
De eerste koning werd in 1453 geboren en heette Huron.
b. Ef értef kindis, polira Huron, mebaro fes 1453.
De eerste koning die Huron heette werd in 1453 geboren.

Zin a. is onwaar, want de eerste (Spokanische) koning heette Leif Ketilbjornsson en is omstreeks 970 geboren. Zin b. is wel juist. Het waarheidsgehalte in de Spokanische zinnen wordt dus bepaald door de woordvolgorde en het betr.vnw. In het Nederlands is alleen het kommagebruik bepalend voor het waarheidsgehalte.

AT.51

Deverbalisering

Bij deactualisering is een den-constructie heel geliefd:

Do ufege riyfain den treske ef armâtatt.
'Hij vergeet altijd [om] het licht uit te doen.'

In een concreet geval wordt deverbalisering geprefereerd, vooral als ook een def.tijd in de matrixzin uitgedrukt moet worden:

Do ef ÿtreskos enn ef armâtatt ufege.
'Hij heeft vergeten [om] het licht uit te doen.'

Zo'n deverbalisering is ook in de spreektaal gebruikelijk.

AT.52

Modaliteit

Een modaal suffix kan alleen epistemisch geïnterpreteerd worden. Een modaal hulpwerkw. zowel deontisch als epistemisch:

Blul kurre beri treskelije ef litalus. >>geen res.?<<
'De lampen kunnen gedoofd worden.'
(deontisch: toestaan)

Ef litalus sena treskecos. = Ef litalus sena kurre beri treske.
'De lampen kunnen doven.'
(epistemisch: mogelijkheid/waarschijnlijkheid)

Petriy svimecû. 'Petriy kan zwemmen.' (epistemisch)
Petriy kurre beri svime. '(idem)'
(a. epist.: mogelijkheid; b. deont.: intrinsieke mogelijkheid van Petriy)

>>uitwerken<<

AT.53

Dialect: Cheetuc

Dialectisch in het Cheetuc bestaat er een cliticisatie van de object-pronomina en tem aan het werkwoord:1

Diachrone ontwikkeling:

do paine kâ >> do painekâ >> do painekû >> do paine:K

wordt behandeld als een suffix bij paine, zodat het accent van i naar pron.-e verschuift. Vervolgens wordt gereduceerd tot (en û wordt een schwa), Uiteindelijk valt de eindconsonant geheel weg, waarbij de e verlengd wordt. We hebben nu met een gefixeerd accent te maken. Typisch voor het Cheetuc is bovendien het syllabische karakter van de eind-k [K].
Nog een voorbeeld:

gress zerfe tem >> gress zerfetem >> gress zerfetiym >> gress zerfe:tM of zerfe:M

Tem wordt gereduceerd tot tiym, uiteindelijk valt de iy weg en wordt de m syllabisch, eventueel nog voorafgegaan door een zwakke t. De pron.-e is geaccentueerd en verlengd, en draagt dus een gefixeerd accent.
De één na laatste stadia painekû en zerfetiym worden nog wel gehoord als Cheetuc-sprekers standaard-Spokaans proberen te spreken. De eindstadia zijn algemeen binnen een dialectische context.

Vergelijk ook het clitische karakter van ki na add.n, dat leidt tot accentverschuiving naar de laatste lettergreep van het add., zoals in: terat hupster ki [hupsteRki]. Dit is tegenwoordig ook in standaard-spreektaal heel gebruikelijk.

AT.54

Brâ vs. janof

Verschil tussen "want" en "omdat":

a. Ef kleter frenvuecÿr póbaros nert pónzo quista liyrs eft stala, brâ blul
het nieuwe type-GEN verkoop niet kreeg goed lang een basis, want DUMMY
ne'âma 3 tiyns rifo tó póbarelije.1
slechts 3 stuks van dit verkocht-werden
'Met de verkoop van het nieuwe type wilde het niet erg vlotten, want er
werden er maar 3 verkocht.'
b. Ef kleter frenvuecÿr póbaros nert pónzo quista liyrs eft stala, janof blul
ne'âma 3 tiyns rifo té póbarelije.10 < 'Met de verkoop van het nieuwe type wilde het niet erg vlotten, omdat er
maar 3 verkocht werden.'

Zin a. is correct, omdat "want" alleen een nadere verklaring van de schrijver toevoegt, waarom hij zegt dat het met de verkoop niet erg wilde vlotten.
Zin b. is raar, omdat er een intrinsiek gevolg uitgedrukt wordt van het feit dat "er slechts drie verkocht werden". Wel goed is bijvoorbeeld:

c. Ef fabriyk tasso fes dÿfosmurfiy, janof blul ne'âma 3 tiyns rifo ef kleter
frenvu póbarelije.

'De fabriek ging failliet omdat er maar drie stuks van het nieuwe type
verkocht werden.'

Dus: "want" geeft een reden aan waarom de spreker een bepaalde bewering doet; "omdat" geeft een reden aan waarom een bepaalde SvZ zo is.

In veel gevallen is dit onderscheid nauwelijks aanwezig, zoals in:

a. Gress tinde fesért, janof ef bidale.
'Ik blijf thuis, omdat het regent.'
b. Gress tinde fesért, brâ ef bidale.
'Ik blijf thuis, want het regent.'

Hier vallen de reden waarom de spreker iets beweert ('Ik blijf thuis') en de reden waarom hij thuisblijft, samen. Merk op dat er in het Nederlands een onderscheid is tussen een ondergeschikte bijzin in a. en een nevenschikking in b. Zin a. kan ook omgekeerd worden, maar b. niet:

c. Omdat het regent, blijf ik thuis.
d. *Want het regent, blijf ik thuis.

Dat d. fout is, ligt aan het nevenschikkende karakter. In het Spokaans zijn beide constructies een onderschikking, maar tóch geldt ook hier dat omkering van de brâ-constructie fout is:

e. Janof ef bidale, gress tinde fesért.
f. *Brâ ef bidale, gress tinde fesért.

Zin f. is fout omdat semantische redenen: omdat de spreker na brâ verklaart waarom hij een taaluiting heeft gedaan, kan die taaluiting nooit ná die verklaring staan.

AT.55 Morfologie Tegenwoordig deelwoord

(bij hfdst 100)
Bij werkwoorden op l + -e zien we bij de vorming van het teg.dw. in de spreektaal soms een vorm cvan contractie:
nÿle > nÿlelira > nÿlira
ecole > ecolelira > ecolira
bidale > bidalelira > bidalira

Dus "le" valt ertuit, we kunnen ook zeggen: de uitgang -ira komt achter de stam.
Bij een dubbele l geldt dit niet:
cÿrolle > cÿrollelira (en niet *cÿrollira).

AT.56

Genitief en -lira

Omdat een relatieve -lira-constructie altijd refereert aan het znw of het vnw dat onmiddellijk ervóór staat, kan leidt een genitief tot een andere interpretatie leiden dan een rifo-omschrijving.
Let op betekenisverschil:

(1) Blul ef mâst rifo ef karé, do lorerdalira lâst mink, kuntiyrelije ral.
'De mast van de boot die hij verleden week gekocht heeft, is nu gestolen.'
(de boot heeft hij gekocht)

(2) Blul ef karéecÿr mâst, do lorerdalira lâst mink, kuntiyrelije ral.
'De mast van de boot, die hij verleden week gekocht heeft, is nu gestolen.'
(de mast heeft hij gekocht)

AT.57

Onderschikking: geen pauze/komma

Korte ondergeschikte bijzinnetjes kunnen zonder komma's tussen grotere eenheden gevoegd worden, mits ze met een voegw. (dus géén determinant) beginnen:

Ef bugos beri kaflaanše ef xatjesmé fara mittof quefe tâx-kafpainos melde
hupster oiba dus ef quiyrdas zjoffe.

'De neiging om de maatregel door te voeren als dit leidt tot belasting-
verhoging is minder groot dan de kranten beweren.'

AT.58

nu als voegwoord van gelijktijdigheid (op dit moment)

Nu ik je zie, denk ik er weer aan = Ral fara gress zerfe tu, gress miype ón ef wet.

Dus combinatie van ral en fara! (ook in Dictio opnemen)

AT.59

Combinatie van modaliteiten

Wijs het werk niet af want een kind moet origineel mogen zijn.

Nert zuobe-gôrse ef ÿrôm, brâ eft efanty perke beri meltog opârgiy.
OF: Nert zuobe-gôrse ef ÿrôm, brâ eft efanty perkog beri melde opârgiy.
OF: Nert zuobe-gôrse ef ÿrôm, brâ eft efanty perke geldre beri melde opârgiy.

Hij moet de boom kunnen omhakken.

Do perke beri axecû ef vildul.
OF: Do perkecû beri axe ef vildul.
OF: Do perke kurre beri axe ef vildul.

Ik wil soms alleen kunnen zijn.

Gress probare beri meltecû menokka lo mainkelot.
OF: Gress probarecû beri melde menokka lo mainkelot.
OF: Gress probare kurre beri melde menokka lo mainkelot.

welke van de drie is/zijn correct????
Een modaal suffix achter een modaal werkwoord (perkog; perkecû) wordt als fout bestempeld. Een modaal suffix achter een infinitief (meltog; axecû) is voor velen niet erg fraai, maar wel correct. De opeenvolging van twee modale werkwoorden (perke geldre beri; perke kurre beri) is wel correct: het drukt hoe dan ook uit dat het tweede mod.ww door het eerste modww. nader bepaald wordt.
Toch lijkt "probarecû" acceptaber dan "perkog" of "perkecû". Waarom??

AT.60

Verstopte imperatief.

Je weet als leerkracht pas echt of een kind creatief is, als je de moeite neemt voorwaarden te creëren waarbinnen het kind tot ontplooiing kan komen.
Fara gekker, stus tiffe amiði ubâfta âl eft efanty melde qummertelira, fara stus zerfe ef kika beri riffe ki ef mô'ešosz, fes mit ef efanty pliecû.

In een lesboek (de lezer moet leerkracht worden) is dit feitelijk een imperatief. Maar tegelijkertijd ook een opmerking over leerkrachten. De lezer wordt aangesproken in de hoedanigheid van leerkracht. In het SPok. kan het ook andersom: er wordt dan iets gezegd wat er van leerkrachten i.h.a. verlangd wordt, en de lezer wordt erbij betrokken met een onuitgesproken "stel dat jij die leerkracht bent":

Goe gekkers zÿtâ tu tiffe amiði ubâfta âl eft efanty melde qummertelira, fara óps zÿtâ tu zerfe ef kika beri riffe ki ef mô'ešosz, fes mit ef efanty pliecû.

AT.61

wel of geen lidwoord bij geografische namen met een nadere bepaling

Zie ook par. 50.20 over beroepen + naam (gekker Stootâ). Qualificaties als sÿrt, zeces, kâmpaliy ed. kunnen al dan geen lidwoord krijgen als ze gevolgd worden door de naam:

(Ef) belt-sÿrts Alas ur Acherque locâteše armt ef Tsjok-ses = De stadjes Alas en Acherques liggen aan het Tsjok-meer
Aftel tu tiffe (ef) hurdog Hirdo? = Ken je de hoofdstad Hirdo?
Kirro vende helkara (ef) kâmpaliy Ef Doffiy Pleko = We gaan naar (de) camping Ef Doffiy Pleko.

Mensen die menen dat de qualificaties belt-sÿrt, hurdog en kâmpaliy in deze zinnen als een soort additief optreden, zullen het lidwoord weglaten (vergelijk: Aftel tu tiffe hordâ Hirdo? Ken je het prachtige Hirdo?). Mensen die het substantivische karakter benadrukken, zullen het lidwoord toevoegen.

Onbepaald lidwoord bij geografische namen

Als aan geografische namen een nader bepaling toegevoegd wordt, komt er in het Spokaans geen bep.lidw bij, tenzij er bij de geogr.naam al een lidwoord hoort:

Hij woont in het prachtige Parijs = Do zâre fes hordaos Paris.
Hij woont in het prachtige Ef Pârenkiy = Do zâre fes hordaos Ef Pârenkiy.
Hij woont in het prachtige Amerika = Do zâre fes ef hordaos Ameriy.

Maar een ONbepaald lidw is in het Spokaans wel mogelijk:

We verlangen naar een democratisch Nederland = Kirro lamire ón eft demokratise Nelandes.
We verlangen naar een democratisch Amerika = Kirro lamire ón eft demokratise Ameriy.
We verlangen naar een schoon Ef Pârenkiy = Kirro lamire ón eft clenn Ef Pârenkiy.

Als "ef" geen deel van de naam is (zoals ef Ameriy), wordt "ef" door "eft" vervangen. Als Ef deel van de naam is (zoals Ef Pârenkiy), komt "eft" er extra bij.

AT.62

Promotie: den

Den wordt bij de matrixzin getrokken als den direct gevolgd wordt door een ondergeschikte bijzin. Vergelijk:

a. Do rafane, den do tupplipe riyfain tjâg ef MT, fara do vende 'kara Hirdo.
b. Do rafane den, fara do vende 'kara Hirdo, dus do tupplipe riyfain tjâg ef MT.
'Hij vertelt dat, als hij naar Hirdo gaat, hij altijd met de Intercity reist.'

Merk op dat de den-bijzin nu met dus begint, en den in de matrixzin is opgenomen. We hebben hier met een vorm van promotie te doen.

[MATRIXZIN] [den BIJZIN] >> [MATRIXZIN den] [..] [dus BIJZIN]

Het is niet duidelijk wat de status van den in b. is. Sommigen noemen het een object, maar in dat geval zou een def.tijd als c. of een passsief als d. mogelijk moeten zijn:

c. * Do den rafane, ..., dus do ...
d. * Den rafanelije pai do, ...

Het lijkt logischer om aan te nemen dat den als echt voegw. promotie heeft ondergaan en als een soort indringer in de matrixzin terecht is gekomen, zonder dat het hier een echte functie vervult.

AT.63

Morfologie: -iy achter taalnamen

Het suffix -iy kan achter taalnamen geplaatst worden om er een additief van te maken (taalnamen zij substantieven):

eft spokândaiy wufmip 'een Spokaans woordenboek'

Echter, -iy wordt niet gebruikt bij taalnamen op -ise, omdat deze uitgang tevens als add.-suffix begrepen kan worden. Dus:

eft bretânise wufmip 'een Bretons wordenboek'
niet: * bretâniseiy

AT.64

Ideoantoniemen

Bij neutrale betekenis van een positief add. gebruikt het Spokaans een ideoantoniem (indien voorhanden), samen met den of aftel, en niet met kol, âl ed.:

Gress nert tiffe den ef kibâ melde pot.
'Ik weet niet hoe lang de paal is.'
(lett. "ik weet niet dat de paal lang?|kort? is")

Gress linne aftel ef nregtâ meltât pot.
'Ik vraag hoe lang de plank moet zijn.'

>> ot is archaïsch! <<

AT.65

Toekomende verleden tijd vertalen als toekomende tegenwoordige tijd (als inversie)

Natuurlijk ben ik het ermee eens, zoals elke verstandige persoon zou doen
Pirandoka gress sen vone ef, fitfara paine jadâk gôrôg veldur enn ef.

Degene die dit zegt gaat ervan uit dat elke verstandige persoon het inderdaad zal doen als een vergelijkbare gelegenheid zich zou voordoen. Daarom is diet NIET een irrealis, maar slechts een vastlegging van een toekomstige actie die de spreker als heel plausibel beschouwt. Hier kiest het Spokaans voor de ongemarkeerde toek.tijd middels inversie.

AT.66

-Lira-zin zonder kern

In archaïsch/dialectisch Spokaans (en in Pegrevisch) kunnen in een -lira-bijzin alle basiselementen (subject, object en/of echo) aanwezig zijn zonder dat een ervan als kern optreedt (kern-toekenning blijft dus achterwege). Dit is in b. het geval:

a. kette pai Jân enn ef mimpit ón Mariy (onderliggend)
b. kettelira pai Jân enn ef mimpit ón Mariy (geen kern)
c. kette Jân [enn] ef mimpit ón Mariy (subj=kern)
d. kettelije pai Jân ef mimpit ón Mariy (obj=kern)
e. kettelitâ pai Jân enn ef mimpit Mariy (echo=kern)

In het Spokaans komt vorm b. (dus nalaten van kern-toekenning) alleen in ondergeschikte -lira-zinnen voor (we kunnen ons dus afvragen of -lira niet een markering is voor afwezigheid van kern-toekenning?). Type b. blijft beperkt tot archaïsch/dialectisch/pegrevisch taalgebruik. In modern Spokaans is -lira alleen een ondergeschiktheidsmarkeerder en wordt de kernfunctie aan het subject toegekend. Vergelijk:

g. Petriy reppe, Jân kettelira [enn] ef mimpit ón Mariy. (standaard)
h. Petriy reppe, pai Jân enn ef mimpit ón Mariy kettelira. (arch/dial/Pegr)

In g. is de -lira-zin ook voor tempus gemarkeerd, we kunnen ook zeggen:

Petriy reppe, Jân [enn] ef mimpit kettelira ón Mariy. (def.tijd)
Petriy reppe, kettelira Jân enn ef mimpit ón Mariy. (toek.tijd)

maar in h. is de -lira-zin geheel ongemarkeerd. Er bestaan ook geen inversies om een andere tijd uit te drukken!

AT.67

Naamvallen in Spokaans

De resultatief wordt vaak als "naamval" beschouwd, terwijl de genitief dat juist niet is.
Traditioneel gezien zou het andersom moeten zijn.
* Hoe definiëren we "naamval"?
* Wat is de status van de "resultatief" (algemeen, indien die bestaat, of anders alleen in Spokaans)
* Wat is de status van de "genitief" (algemeen/in SPokaans)
* Conclusie ....

Vergelijk genitief met rifo-constructies en Zweedse onmogelijkheid om genitief door één (synoniem) voorz. te vervangen (zelfde tendens als deftig Spokaans en dialecten), vgl.: ef armâtat mip ef litalu 'ljuset från lampan', etc.

AT.68

Wegval van de n vóór een k en t in leenwoorden (nasale elisie).
Bij een aantal leenwoorden is de n voor de f, k of t weggevallen, zoals:
blak en blakker (wit; uit Frans blanc)
doker (uit donker/dunkel) (archaïsch, maar nog te vinden in dokerat = bioscoop)
Frakas (Frankrijk)
kukumes (uit Frans concombre)
zlako (uit slang, via Pegrevisch en daarom met stemhebbende z)
ytende (Engels: intend)
efanty (Fr: enfant)
rotjule (ontwijken, eig. ronter-jule = rond om gaan)

Ook in covent (< cônvent) en cobass (< kombuis) is n/m weggevallen.
verder nog in convess (< conventie), een spreektaal vorm met de betekenis "afgesproken!".
Bij uas (gans) is het niet duidelijk. Komt dit van Engels goose? Waar is de g dan gebeleven?

Ook in andere talen bestaat die wegval, vgrl Zweeds tacka en Ned. danken, Zw dricka en Ned drinken, Zw gick, Ned ging
goose (gans), tooth (tand), mouth (mond), other (ander)............

Wegval van de m vóór een b (nasale elisie).

Komt dialectisch voor.
Vgl de m-loze vormen in het Plefô-Spokaans:
dâmbiy > dâbiy
frumbiyl > frubbiyl

AT.69

Klemtoon op lira-vormen (bij par. 100.16)

Bij de progressieve vorm leggen veel sprekers de klemtoon op de oorspronkelijke stamvocaal, terwijl bij de andere vormen de klemtoon op de i van -lira ligt (tenzij er een gefixeerd accent is):

Elsa njebopelira = Elsa is aan het varen. (progressief)
Elsa njebopelira = Elsa is met de boot gekomen; Elsa is komen varen.

maar:

Do pittelira = Hij is aan het fietsen. (progressief)
Do pittelira = Hij is met de fiets gekomen; Hij is komen fietsen.

Óps rÿtalira = Zij waren aan het paardrijden. (progressief)
Óps rÿtalira = Zij waren te paard gekomen.

AT.70

Dialecten

Fonetische ontwikkeling van de Tjempse uitdrukking tsnänepÿ (waarbij ä is Nederl. "au"):

gress nert lelperre >> s-nert-elpÿ >> snettelpÿ >> tsenelpÿ >> tsnenepÿ >> tsnänepÿ

De uitdrukking tsnennepÿ of tsnänepÿ wordt ook elders op Berref gebruikt in vlotte spreektaal (dialectische infiltratie in de standaardtaal):

Tsnennepÿ et-oto. (= Gress nert lelperre eft oto.)
'Ik heb geen auto.'

Evenzo:

gress nert melde >> s-nert-mÿ >> snemÿ >> snÿme

Snÿme kinu. (= Gress nert melde kinur.)
'Ik ben niet ziek.'

Eveneens in Tjemp is sprake van de volgende fonetische ontwikkeling

kluft >> keluft >> keluft >> keluf >> kelû >> quli

Ook het woord quli i.p.v. kluft wordt elders op Berref gebruikt, met name als het geïsoleerd voorkomt: Quli? 'Wat?'.

--------

In Aflif en omgeving bestaat de open monoftongering:

ÿ wordt à (lange a)
ó wordt ù (lange û)
  samen met r-reductie:

gÿrs >> gass
tÿrt >> tatt
óps >> ûpps
wónzol >> wûnnzûl

AT.71

Dubbele genitief

de tas van de moeder van Jan = de tas van Jans moeder =
ef lôk rifo ef sientur rifo Jân
ef lôk rifo Jânex ef sientur (= ef lôk rifo [Jânex ef sientur])
Jânex ef sienturer lôk (= [Jânex ef [sientur]er lôk)
* Ef sienturer rifo Jân lôk (fout omdat sientur en lôk niet bij elkaar staan)
? Ef sienturer rifo Jânex lôk (is twijfelachtig, want de genitiefuitgang achter sientur wordt a.h.w. herhaald achter Jân) ????

AT.72

De combinatie ÿr wordt nooit voorafgegaan door een klinker, behalve in de woorden:

leÿr = dienblad
quÿr / quÿriy = dreigend / dreiging

En in sommige samenstellingen en afleidingen, zoals:
pazzoÿrûša = grondsoort
suÿrômer = noodhulp, uitzendkracht

Daarentegen kan cÿr wel door een klinker worden voorafgegaan, zoals: cecÿre, flacÿr, etc.

AT.73 Combinatie van ur + ôc en én + ôc:

Fes ef kûra-areû ur âs ef cûlturiy-ôc = Op kunstgebied en cultuurgebied (2 gebieden)

Fes ef kûra-areû én cûlturiy-ôc = Op kunst- en cultuurgebied (1 gebied)

Fes ef kûra/cûlturiy-areû = Op kunst/cultuurgebied (kunst en cultuur als één geheel gezien)

AT.74

Etymologie: kerte

Bijzonder werkw.; wellicht korte aantekening in Lângâr+Tibân:

Ef knurfel kerte.
'Het water gaat trager stromen omdat het op het punt staat te bevriezen.'

(vgl. Zweeds dialect in West-Närke: 'krätta').

>>waar in Spok. wordt dit ww gebruikt. Is het een leenwoord uit het Zweedse dialect, en zo ja, hoe komt het dan in het Spokaans terecht. Is het klimaat (ergens) in Spok. zodanig dat zo'n werkw. relevant is?<<

AT.75

Antropologische linguïstiek; dialecten

In sommige pegr. dialecten (en wellicht ook in het Spokaans dat in die gebieden wordt gesproken) bestaat een interessante reeks werkw.n die alle 'aandoen, aantrekken, omdoen, opzetten' betekenen, dit alles met betrekking tot kleding, schoenen, sjaals en hoeden. De basis van deze werkw.n is het Pegr. werkw. tel, vergelijk Oudspok. tecel = modern Spok. tece 'doen' (vgl Engels to take, Zweeds ta(ka), ed), dat alleen nog voorkomt is bârtece 'boterham smeren' (lett. "met boter doen").
Het Pegr. tel is in de Spokaanse varianten van deze typerende werkw.n gereduceerd tot te.

aandoen/aantrekken/omdoen/opzetten:
(@ = Pegrevisch. Achter = staat het Spokaanse equivalent)

aan je voeten: schoenen/sokken @tiëvetel = tiffugte
aan hand/arm: handschoenen/werkmouwen @cridel = criate
aan onderlijf: broek/rok/ondergoed @môlfitel = molâfitte
aan bovenlijf:
wat van voren gesloten moet worden: korte jas @temptel = tempte
wat geheel dicht is: trui/hemd/shirt @bjescel = bascte
bedekking van gehele lijf:
met mouwen: lange jas @frotel = frote
wijd, zonder mouwen: lang gewaad, cape @baëredel = birriyte
specifieke uitrusting met losse onderdelen: harnas/uniform/rijkostuum
@druäfedel = drâfte
bedekking van hoofd:
los hoofddeksel: hoed/pet @cewndel = nurpte
als deel van kleding: capuchon/vastgestikte sjaal/sluier @eöcdel = ÿrkte

Al deze werkw.n zijn opgebouwd uit een specifiek lichaamsdeel, gevolgd door tel. De begin-t van dit werkw. wordt in het Pegr. een stemhebbende d indien direct voorafgegaan door een andere stemhebbende consonant (een vorm van "consonantharmonie"). In het Spokaans is alleen de vorm -te mogelijk.
Al deze werkw.n zijn intransitief, dus een zin als @ Gârs tiëvetel. betekent zowel 'Ik trek mijn schoenen aan.' als 'Ik trek mijn sokken aan.'. Eventueel kan dit gecombineerd worden: 'Ik trek mijn sokken en schoenen aan.'
Vergelijk ook: @ Ger my cewndetât, i martilileüm. = Tu ma nurptât, ef martelilóme. 'Je moet je muts/hoed/pet opzetten want het is koud.

AT.76 ...................

AT.77

Nevenschikking

Vergelijk:

(1) a. Ef medikiy ur ef otÿ reppe graviym, ef kinet fartelira albam.
'De dokter en de verpleegster zeggen ernstig dat het met de patiënt
slechter gaat.'
b. Ef medikiy, én ef otÿ, reppe graviy, ef kinet fartelira albam.
'De dokter, en [ook] de verpleegster, zegt ernstig dat het met de patiënt
slechter gaat.'

In (1a) is er sprake van een "zuivere" nevenschiking van (i) ef medikiy en (ii) ef otÿ. De volkern ef medikiy ur ef otÿ refereert aan 2 personen, er is dus sprake van een extern meervoud, en daarom heeft ook het predicaat reppe een meervoudige vorm. Dit is aan reppe als zodanig niet te zien, maar het pred.add. graviym onthult dit meervoud door het suffix -m.
In (1b) daarentegen is sprake van de gewone enkelvoudige kern ef medikiy, wat blijkt uit het eveneens enkelvoudige pred.add. graviy. Het element én ef otÿ 'en [ook] de verpleegster' wordt in de Spokanistiek niet beschouwd als een nevenschikking bij ef medikiy, maar als een "bijstelling" die ingeleid wordt met het bijwoord én 'benevens; en ook'. Omdat én ook als voegwoord ka fungeren, noemen verscheidene grammatici (o.m. ........, 19..) én ef otÿ liever een onderschikking op zinsdeelniveau. Aan welke omschrijving ook de voorkeur gegeven wordt, een nevenschikking mag (1b) niet genoemd worden. De definitie dat een ondergeschikte zin als zinsdeel van de hoofdzin opereert, leidt tot de conclusie dat een ondergeschikt zinsdeel als woordgroep-bepaling van het hoofdzinsdeel opereert, zoals in (1b).

AT.78

Voltooide deelwoorden

(1) a. Gress prucce ef hurons. 'Ik pluk de bloemen.'
b. ef pruccor hurons. 'de geplukte bloemen'

(2) a. Gress lorgisse knurfel luft ef hurons. 'Ik giet water bij de bloemen.'
b. Gress lâlorgisse ef hurons. 'Ik begiet de bloemen.'
c. ef lorgissor knurfel 'het gegoten water'
d. ef lorgissor hurons 'de begoten bloemen'

In (1b) is te zien hoe een volt.dw. een bepaling vormt bij het oorspronkelijke object dat bij het werkwoord behoort. Hetzelfde is te zien in (2c). Maar als een werkw. een afleiding met lâ- kent, zodanig dat een niet-object tot object verheven wordt (zoals in (2a/b), kan het volt.dw. van het basiswerkw. soms optreden als bepaling bij het object van de -afleiding. Zie (2d). Om de een of andere reden is ?ef lâlorgissor hurons 'de begoten bloemen' vreemd. Waarom?

AT.79

Voltooide deelwoorden

Nelatiyca SA zâlbinase-tÿrt kost perdor Bš-s.
'De attente SA stuurt mijn verloren bankcheques terug.'

Perdor is een bepaling bij Bš-s, en kost bepaalt de combinatie perdor Bš-s.
De bankcheques zijn dus verloren, én ze zijn van mij.
Vergelijk: ef Bš-s, pertâx pai gress 'de door mij verloren bankcheques'

Het gaat nu om bankcheques die ik verloren heb, maar deze constructie drukt niet uit dat die cheques ook van mij zijn.

AT.80 >

Voltooide deelwoorden

Soms is een volt.dw. van een geverbaliseerd pers.vnw. mogelijk. Gianpaolo Canarozzo heeft in zijn "Verbalisere ur côncludere" (1979) de stelling verdedigd dat een geverbaliseerd pers.vnw. in feite een "defectief" werkwoord is, dat géén deelwoorden kent.
Wat betreft de volt.dw.n beperkt het gebruik zich tot de attributieve functie ervan (en zelfs dit wordt door diverse grammatici, o.a. J. Canarozzo) afgekeurd. Een predicatief volt.dw. komt in het geheel niet voor. Vergelijk de a-zinnen met de b-zinnen:

(1) a. Ef hóc lytanor menuiy quistâse oras.
'Het kunstig bereide voedsel smaakt voortreffelijk.'
b. Ef menuiy, lytan tjâg ðerunt pégen, quistâse oras.
'Het voedsel, bereid met zeldzame kruiden, smaakt voortreffelijk.'

(2) a. ? ef gresseror spâklân rifo ef lurfel
'ik, de vroegere eigenaar van het restaurant'
b. * ef lurfelecÿr spâklân, gresser lóf ef fort, den eft pjanomerr merro
velk fes ef ...

'de eigenaar van het restaurant, die IK was gedurende de tijd dat er
nog een pianist speelde ...'

AT.81

Kurre in de definitieve tijd

Do kurra beri paine ef = Do ef kurre beri paine
Hij kan het gedaan hebben; hij heeft het kunnen doen

Do kurre, den do paina ef = Do kurre, den do enn ef paine
/I>Het kan (is mogelijk) dat hij het gedaan heeft. (hier kan het vette do niet weggelaten worden) >>Klopt het dat "do" met "het"vertaald kan worden??? zie ook par. 81.46--54 en par. 131.107 (???)

AT.82

Meervoudssuffixen

Vergelijk:

a. Óps manne kariym ef opera. 'Ze voeren de opera lelijk uit.'
b. ef kariy mannor opera 'de lelijk uitgevoerde opera'
c. ef kariym mannor operas 'de lelijk uitgevoerde opera's'
d. ef kariyn, mannor operas = ef kariyn én mannor operas
'de lelijke, [en] uitgevoerde opera's'

In a. krijgt kariy een meervouds-m omdat het predicaat manne meervoudig is (wat valt op te maken uit het meervoudige óps 'zij'). In b. vormt mannor een bepaling bij het enkelvoudige opera, en daarom is kariy niet gemarkeerd. In c. daarentegen is mannor een bepaling bij het meervoudige operas, en omdat kariy op zijn beurt een bepaling bij mannor vormt, is krijgt kariy een meervouds-m (hoewel mannor zelf geen meervoudsmarkering draagt).
In d. zijn kariy en mannor nevengeschikt. Nu krijgt kariy een meervouds-n.

AT.83

Voltooid deelwoord is altijd voltooide tijd

Het voltooide aspect van een volt.dw. in het Spokaans maakt een constructie als (1) ongrammaticaal:

(1) * Kirro quardere mas ef opera, megg fes Jabârt Flipflor.
'We gaan morgen naar de opera, opgevoerd in de Koninklijke Schouwburg.'

Megg in (1) kan alleen betekenen dat de opera reeds opgevoerd is in de K.S. Het is dan onmogelijk om er morgen heen te gaan. Het Nederlandse equivalent betekent dat de opera in de K.S. opgevoerd wordt. "Opgevoerd" is de elliptische variant van "die opgevoerd wordt". Maar megg is géén elliptische variant van een Spokaanse passiefconstructie (want die wordt met -lije gevormd). Het grammaticale alternatief van (1) is:

Kirro quardere mas ki ef opera, té meggelije blul fes J.F.

Minder goed lijkt:

Kirro quardere mas ef opera, stus meggelira fes J.F.

omdat de bijzin "die in de K.S. opgevoerd wordt, als uitbreidende bijzin beschouwd wordt (zie § 122.$$).

Nog een voorbeeld: ef mimpits, trempâx kura ef pijâ claba kan alleen betekenen: 'de boeken die over de hele wereld gelezen zijn', en niet '... gelezen worden'.

AT.84

Geen resultatief bij voltooid deelwoord

Werkwoorden die een object in de resultatief eisen, hebben een volt.dw. waarbij géén resultatief gebruikt wordt:

Do baxeske ef paine-vrôkke. 'Hij keurt de handelswijze af.'
ef baxeskor paine-vrôk 'de afgekeurde handelswijze'

AT.85

"Gewicht" van elementen

LIPOC (>.deze term wordt in Spok.Gram. niet gebruikt!<< blijkt uit de noodzaak tot achteraanplaatsing van een volt.dw. dat de basis is van een grotere constituent. Vgl:

ef 'jan lef ef cyor mirs
* ef 'jan lef ef mirs, cytâx
'de jongen met de gekamde haren'

? ef 'jan lef ef bleftess cyor mirs
ef 'jan lef ef mirs, cytâx lo bleftess
'de jongen met de achterover gekamde haren'

* ef 'jan lef ef roit bleftess cyor mirs
ef 'jan lef ef mirs, cytâx lo roit bleftess
'de jongen met de strak achterover gekamde haren'

>> OPM: MOET lo BIJ DERGELIJKE ZINNEN OF NIET??? <<

AT.86

Woordvolgorde

Ook de complexheid van predicaten beïnvloedt de onderlinge volgorde van predicaat en pred.add.
Normaliter verschijnt een pred.add. achter het predicaat,1 zoals in:

Eup ef mimpit lâzerfare ne'âma.
'Ze heeft het boek slechts doorgekeken.' (en niet gelezen)

Als het predicaat complexer en langer wordt, heeft een pred.add. de neiging om voor het predicaat te verschijnen:

Eup ef mimpit ne'âma tóte beri lâzerfare.
'Ze schijnt het boek slechts doorgekeken te hebben.'

AT.87

Deverbaliserings-prefix en -suffix

Het cicumfix ÿ...os komt in principe om het hele woord, ook bij onscheidbare samenstellingen:

koldre > ef ÿkoldos
fespâre > ef ÿfespâros

Bij scheidbare samenstellingen blijft het rechterlid buiten de suffigering (omdat -os altijd een pron.-e moet vervangen):

koldre-tijâ > ef ÿkoldos-tijâ

Bij een scheidbaar linkerlid zijn 2 mogelijkheden:

(1) pijâ-qummerte > ef ÿpijâ-qummertos, of: ef pijâ-ÿqummertos

Bij (1) wordt de voorkeur aan ÿpijâ-qummertos gegeven omdat pijâ-qummerte vanwege de lexicalisering als één geheel wordt beschouwd (qummerte = scheppen, maar pijâ-qummerte = vervolmaken).
Bij adhoc-samenstellingen znder gelexicaliseerde betekenis wordt ÿ- liever aan het oorspronkelijke werkwoord gehecht:

mesâ-verfute > ef mesâ-ÿverfutos (het groen-verven)

AT.88

Plaats van sen en sena in de zin

Sen en sena staan altijd vóór het gehele predicaat, ook als dit een infinitiefconstructie is:

Do sen lukte = Hij wast zich
Do sen kurre beri lukte = Hij kan zich wassen
Do sen hitse beri lukte = Hij is gewend om zich te wassen

Een vorm als "do hitse beri sen lukte" wordt soms gehoord, maar is fout.

In de toek.tijd kan sen zowel direct vóór als direct áchter het predicaat staan:

Sen lukte do = Lukte sen do = Hij zal zich wassen
Sen perke beri lukte do = Perke beri lukte sen do = Hij zal zich moeten wassen

De voorkeur voor vóór of achter het predicaat is regionaal bepaald. Er zijn ook regio's waar geen voorkeur bestaat, en het dus een persoonlijke keus is.

AT.89

Ontkenningen

Welk "gebied" er ontkend wordt in een taaluiting, kan goed geïllustreerd worden met de volgende voorbeelden:

1. Ef hâpyjas nert melde fes ef blufk = De schapen zijn niet in de wei (ontkenning van de hele taaluiting, ofwel: het feit dat er schapen in de wei staan is niet waar)
2. Nÿf hâpyjas melde fes ef blufk = In de wei zijn geen schapen (ontkenning van het feit dat er schapen in de wei staan, ofwel er staat helemaal geen dieren in de wei)
3. Nert ef hâpyjas melde fes ef blufk = Er zijn geen schapen in de wei (ontkenning van het feit dat het schapen zijn die in de wei staan, ofwel, kennelijk staan er wel andere dieren)

>>>>Klopt dit verschil tussen nÿf en nert ef zo? Zie hfdst 151.

AT.90

Ontkenningen

Vergelijk

1. Fes ef wefot-wertlane šarks eft ekonomise crisiy eksistere éfti
In de westerse landen bestaat [een] economische crisis niet meer

2. Fes ef wefot-wertlane šarks goe ekonomise crisiys eksistere éfti
In de westerse landen bestaan economische crises niet meer

3. Fes ef wefot-wertlane šarks nert ef ekonomise crisiy eksistere er ral
In de westerse landen bestaat er geen economische crisis meer (= "vanaf nu")

In 1. en 2. wordt in het algemeen beweerd dat een verschijnsel als "economische crisi" niet/nooit meer voorkomt. In 3. wordt verwezen naar een specifieke periode met een crisis, en die is nu voorbij. In 3. zien we hoe nert ef (geen) (of in mv nÿf) samengaat met er ral, omdat éfti hier niet bruikbaar is.
NOG UITWERKEN!

AT.91

Reikwijdte van de ontkenning (voorbeelden. Kloppen ze??)

a. Ef menester nert reppa, do ef rapors trempelira
De minister zei niet dat hij het rapport heeft gelezen
(hij zei helemaal niets)

b. Ef menester reppa noi, do ef rapors trempelira
De minister zei niet dat hij het rapport heeft gelezen
(hij zei iets anders)

c. Ef menester reppa, do ef rapors nert trempelira
De minister zei dat hij het rapport niet heeft gelezen
(hij heeft niets gelezen)

d. Ef menester reppa, do noi ef rapors trempelira
De minister zei dat hij niet het rapport heeft gelezen
(hij heeft iets anders gelezen)

AT.92

Morfologie - additieven - suffix

Dit hoort bij par. 41.27 (vb. ðô ~ ðôte)

Een stuk of 20 additieven zijn van een subst. afgeleid met het suffix -te. Dit komt vrijwel altijd achter een vocaal. Er zijn enkele uitzonderingen (achter een consonant of de laatste letter van het subst. vervalt). In het woordenboek heb ik de volgende voorbeelden gevonden (een ? geeft aan dat dit woord wel bestaat maar nog niet in het woordenboek is opgenomen; ook suffix -te nog openemen: {SX.zn > add} (improd)):

aniâ ~ aniâte
belda? ~ beldate
bové ~ bovéte
cléma? ~ clémate
diô ~ diôte
ðô ~ ðôte
kâmes? ~ kâmeste (op s!)
mariy ~ mariyte
mény? ~ ményte
mo? ~ mote
pôluh ~ pôlute (op h!)
stala ~ stalate
trâ? ~ trâte
ûmos ~ ûmote (s vervalt!)
uza ~ uzate
wertlâ ~ wertlâte
xolija ~ xolijate
yflonini ~ yflonite (ni vervalt!)
zomar ~ zomarte

AT.93

Passief

Soms wordt blul met een actief werkw. gebruikt, waarbij een soort onpersoonlijk pseudopassief ontstaat. Blul vervangt dan het subject als dit zojuist al is genoemd; dit gebeurt vooral in levendige verteltrant, meestal in de spreektaal:

a. Petriy ur Elsa méto wâlkân furt ef garrent ur blul rafane jazy pert tiyns!
'Petriy en Elsa kwamen elkaar voor het station tegen en ze hadden elkaar heel
wat te vertellen!' (lett: en er wordt echt veel verteld)
b. Lerdu levero luft slapelira armâtat ur blul gaffa ef lilt-terat tof.
'Lerdu was voor dag en dauw opgestaan en hij liep de godganselijke dag te
gapen.' (lett: en er werd de godganselijke dag gegaapt)

Zulke blul-constructies drukken uit dat het subject niet verantwoordelijk gesteld kan worden voor de handeling: in a. lijkt het of het "vertellen" een spontane reactie naar aanleiding van de ontmoeting is; in b. is het "gapen" een onbeheersbaar gevolg van het vroege opstaan.

AT.94

Passief

Vals passief bij intrans. werkw.
Restricties: neutrale tijd
werkw. = intrans. (dus geen Obj en Echo)
Subj = Kern
Subj = 3e pers.

[ef uokke pert gy] >> Blul uokkelije ófe pert gy.
[do uokke pert gy] >> Blul uokkelije dôe pert gy.

algemeen: ófe
referentie aan één of meerder entiteiten die
impliciet voor het gebeuren aansprakelijk
gesteld worden:
dôe, épe, ÿpse, biylte

personen: indirect verzoek
concrete zaken: algemene opmerking n.a.v. enk.zaak/mv.zaak
abstracte zaken: Ø

>>?<<

AT.95

Passief

Ef mimpit kettelije blul. >> Blul kettelije ef mimpit.
Elsa kettelitâ blul. >> Blul kettelitâ Elsa.
Gress/gróse zerfelije blul. >> Blul zerfelije gróse/*gress.

>> IS DIT ZO?? <<

AT.96   Extralocatie: topic, afterthought en focus

>>ook AT.97<<
>>zie ook § 133.x18-x21 (linkse en rechtse extralocatie)<<

Onder extralocatie verstaan we het buiten de feitelijke zinsstructuur plaatsen van een element. Staat zo'n element vóór de zin, dan spreken we van een topic, staat het element erachter, dan noemen we het een afterthought. Als linkse extralocatie gebruikt wordt als antwoord op een vraag, gaat het niet om een topic maar om de focus. Extralocatie is niet hetzelfde als dislocatie, want in het laatste geval blijft een element binnen de zinsstructuur aanwezig. Vergelijk:

(1)a.Kirro vende ef pirmink helkara zirrot.
  We gaan volgende week met vakantie.

 b.Ef pirmink kirro vende helkara zirrot.
  Volgende week gaan we met vakantie.

 c.Ef pirmink, dus kirro vende helkara zirrot.
  Volgende week, dan gaan we met vakantie.

(2)a.Trempe vita Petriy ef mimpit.   (vgl. § 93.78)
  Petriy zal het boek snel lezen.

 b.Trempe Petriy ef mimpit vita.
  Petriy zal het boek snel lezen.

 c.Trempe Petriy ef mimpit, ur vita.
  Petriy zal het boek lezen, en snel [ook].

In a. wordt de basis-woordvolgorde gebruikt. In b. is sprake van dislocatie, in c. van extralocatie. Extralocatie heeft tot gevolg dat er een element uit de matrixzin is verdwenen (dat element is immers buiten de matrixzin geplaatst). Dikwijls wordt de nu onbezette positie gevuld met een "dummy", zoals dus in (1c).

Als een basiselement (subject, object, echo, predicaat) buiten de matrixzin geplaatst wordt, moet de lege positie gevuld worden. Dit gebeurt meestal met een pers.vnw. of het spoor-werkw. paine, zoals:

Linkse extralocatie (steunpronomina)

Andere voorbeelden (spreektaal):
subject: Jân, [ki] do eft oto lorerde = Jan[,] die heeft een auto gekocht
object: Sest veldurs, gress nert tiffe [ki] óps = Zulke mensne, die ken ik niet
echo: [Ón] ef ofissers, gress ef druff tÿden rafane ón [ki] óps = De medewerkers, die heb ik het droeve nieuws verteld
vz-bep: Teâk moris, gress nert giffe lef [ki] ef = Zo'n idee, dar geloof ik niet in

Bij langere woordgroepen ook schrijftaal:
Den moplariys di hâfteru (??), kirro kurro beri chente [ki] mittof = Dat er ongelukken van zouden komen, dat konden we verwachten
Tur ef quÿare kluft hâftere, mittof loke gôrôg oras ón gress = Maar gewoon afwachten wat er gebeurt, dat lijkt me het verstandigst

Steunadverbia

Lâst mink, zûfiy gress meldo velk kusama = Vorige week toen ben ik er nog geweest
Hôs ef ponta-ÿksanuters, kusama stus qugle eft fenta lelmo tof.

Als een object door extralocatie de zin gehaald wordt, verschijnt op de oorspronkelijke objectpositie een dummy (spoor). Dit kan het algemene ef zijn, maar ook een pers.vnw. dat qua geslacht en getal met het object corefereert. In formele schrijftaal leidt extralocatie van een object tot een passiefconstructie; de dummy kan gemarkeerd worden met ki. In de spreektaal, en dan met name als antwoord op een vraag, kan de actieve constructie behouden blijven. Vergelijk (a. is schrijftaal, b. is spreektaal, als antwoord op een vraag):

a. Pelf, [ki] do nert invóbelije pai kirro. Pelf, die nodigen we niet uit.
b. Pelf, kirro nert invóbe do/ef. Pelf nodigen we niet uit. (als antwoord op de vraag: Wie nodigen jullie niet uit?)

a. Ne'âma ten letras, [ki] efs stindalije lelmo gurt pai do. Slechts twee brieven is wat hij vanochtend geschreven heeft.
b. Ne'âma ten letras, do efs stinda lelmo gurt. Slechts twee brief heeft hij vanochtend geschreven. (als antwoord op de vraag: Hoeveel brieven heeft Lerud vanochtend geschreven?)

Wat voor een object geldt, geldt ook voor een echo, maar dan blijft de dummy achterwege indien de echomarkeerder ón meeverhuist naar de extralocatie. Vergelijk:

a. Ón Lerdu, [ki] do nert probare beri kettelitâ pai gress dena mikar mimpit. Lerdu, aan hem wil ik dat dure boek niet geven. b. Lerdu, gress nert probare beri kette dena mikar mimpit ón do. Aan Lerdu wil ik dat dure boek niet geven. (als antwoord op de vraag: Aan wie wil je dat dure boek niet geven?) c. Ón Lerdu, gress nert probare beri kette dena mikar mimpit. Aan Lerdu wil ik dat dure boek niet geven. (als antwoord op de vraag: Aan wie wil je dat dure boek niet geven?)

In b. is de echo zonder markering naar links verplaatst, waarbij de dummy (spoor) do achter ón op de echopositie blijft. In c. is de gehele echo naar links verplaatst. Hier ontbreekt nu een gemarkeerde echopositie in de zin. (zie ook par. 80.29 waar vooropplaatsing vd echo als ongrammaticaal wordt beschouwd. Dit is echter geen translocatie maar linkse DISlocatie!)

AT.97

Topic en focus

>>ook AT.96<<
>>focus en cleft zijn zelf niet relevant m.b.t. determinanten, maar ki kan erin voorkomen. Vandaar de materie hieronder:
focus; cleft

>>moeten Focus en Thema in de afdeling vd vrag.zinnen behandeld worden?<<
>>zie ook onder voorz.s vanwege de uitgebroken vz-bepalingen<<

a. Jân melde, do axe ef ÿc.
b. Jân melde, té axe ef ÿc.
'JAN hakt de eik om.' (en niet Piet)

a. Ef ÿc melde, Jân axe ef.
b. Ef ÿc melde, Jân axe té.
'Jân hakt DE EIK om.' (en niet de beuk)

In a. zit een pronominaal spoor. Zin b. is een gewone relatieve bijzinsconstructie met een betr.vnw.
Zin c. is een gewone relatieve bijzinsconstructie met -lira. Deze wordt niet als cleft beschouwd:

c. ? Jân melde, axelira ef ÿc.
c. ? Ef ÿc melde, Jân axelira.

De grammaticaliteit van c. is twijfelachtig omdat de bijzin (met -lira) in feite niet aan een volwaardige hoofdzin verbonden is:

Jân melde Ø en ef ÿc melde Ø zijn niet "af".
Op de plaats van Ø zou een "equivalent" van Jân resp. de eik moeten staan. Dit kan eventueel een van axe afgeleid subst. zijn:

Jân melde ef axarater rifo ef vildul.

focus/thema/afterthought

Thema's worden in het Spokaans onderverdeeld in
a. relatieve uitbrekingen (vgl. "extraction analysis")
b. uitgebroken voorz.bepalingen

ad a.
Aftel dena 'jan melde eft frint rifo tu? >>
>> Dena 'jan, aftel té melde eft frint rifo tu?

Gress hatre Jân. >> Jân, gress hatre té.

Gress nert farto kura ef kles. >> Tem kles, gress nert farto kura mit.

ad b.
Ef Eiffel-taris okreche jazy frópjÿ Paris. >>
>> Frópjÿ Paris, ef Eiffel-taris okreche jazy.

'In Parijs, die Eiffeltoren is werkelijk spectaculair.'
(zie Dik 1978:132f)
Sest veldurs fitfara njoratjens perke beri vlofjelije blul nurpel. >>
>> Fitfara njoratjens, sest veldurs perke beri vlofjelije blul nurpel.

'Moordenaars, zulke mensen moeten direct opgesloten worden.'

Een van de kenmerken van rechtse extralocatie is, dat de basis-taaluiting op het laatste moment voorzien wordt van een nadere specificatie, nadat de taaluiting al als syntactische constructie is voltooid. Daarom hangt de rechtse extralocatie er een beetje bij, en kan er in de reeds gedane taaluiting nooit gerefereerd worden aan een rechtse extralocatie die "nog volgen moet". Dit impliceert dat het bij rechtse extralocaties nooit vereist kan zijn dat een bepaald element middels passivisering tot zinskern gepromoveerd wordt, zoals dat het geval is bij de linkse extralocatie in § 133.x19 (1c). Vergelijk:

(2) a. Gress do méte jazy hols, do [ki] Leon.
'Ik heb hem gisteren nog gezien, Leon.'
b. ?? Do pai gress mételije jazy hols, do [ki] Leon.
"Hij is gisteren nog door mij gezien, Leon"

Zin (2b) is heel onnatuurlijk, omdat de keuze om do als zinskern te laten optreden, bepaald lijkt te worden door de aanwezigheid van de rechtse extralocatie, analoog aan wat er in § 133.x19 is gezegd. Maar als de spreker van (2b) al bij het eerste woord (do) voor een passief kiest, en dus kennelijk van plan is om de referent van dit pers.vnw. nader te specificeren als "Leon", dan had hij net zo goed direct al de eigennaam Leon kunnen gebruiken in plaats van do.

AT.98

Persoonlijk voornaamwoord 2e niveau

Kirnem wordt ook als extra beleefde vorm gebruikt in brieven ed.:

Kirro misse kirnem frópjÿ gert letra. 'We danken u voor uw brief.'

AT.99

Bezittelijk voornaamwoord

Ook als het bez.vnw. refereert aan de persoon die een ondergeschikte positie in de kern inneemt, kan het reflexieve sener gebruikt worden:

Elsaexi ef korsta nert zrempje seneri ocÿrma.
'Elsa's woede blijkt niet uit haar gedrag.'

Het hoofd in de kern is korsta, maar sener refereert aan de hieraan ondergeschikte gen.bep. Elsaex.

AT.100

Pana

Het zelfstandige voornaamwoord pana kan ook naar een gehele zin verwijzen:

Kirro eft kleter oto lorerde, ur pana meldo eft diffiyk faledos.
We hebben een nieuwe auto gekocht en dat was een moeilijke beslissing

(dus pana refereert contextueel aan "het kopen van de auto")

Datgene waaraan pana refereert wordt als een concrete entiteit gezien, zodat sen als reflexief wordt gebruikt, en niet efa:

Ântfort ef di râgtagu, kol pana sen dÿfe dus.
Binnenkort zal blijken, hoe dit verder afloopt.

Pana = "dit" refereert aan de gehele gebeurtenis die in de voorgaande zin(nen) is genoemd.

AT.101

Combinatie van passief ZONDER subject en MET subject.
Of: pai met het karakter van voorzetsel.

Passieven zónder subject gaan met blul:

Blul ratelije ef diskušo messe fes ef póntel Ef Geffy-kul
De discussie wordt voornamelijk in de herberf Ef Geffy-kul gevoerd.

Passieven met subject hebben geen blul maar wel een pai-bepaling:

Ef diskušo ratelije messe pai ef medyms
De discussie wordt voornamelijk door de media gevoerd.

Gecombineerd:

(1) Blul ratelije ef diskušo messe fes ef póntel Ef Geffy-kul ber Alerita, ur pai ef medyms.

Omgekeerd lijkt minder correct:

(2) ? Ef diskušo ratelije messe pai ef medyms, ur fes ef póntel Ef Geffy-kul ber Alerita.

In (1) krijgt de pai-bepaling het karakter van een voorzetselbepaling, analoog aan fes ef póntel. De blul-constructie bevat dus twee nevengeschikte vz-bepalingen. In (2) kan pai alleen een subject-markeerder (en nooit een voorzetsel) zijn, omdat blul ontbreekt. Daarom is de nevenschikking raar 9of fout?).

AT.102 //////

AT.103

Additieven op -us

Het Spokaans kent een twintigtal additiven op -us, zoals enzolus, klótarus, tirdus, enz. Het gaat hier om het Pegrevische suffix -rus (variant: -us) waarmee een additief van een werkwoord kan worden afgeleid. Het Spokaans heeft wel de add.n op -us uit het pegr. overgnomen, maar niet het bij behorende werkwoord. Oorspronkelijk is -us hetzelfde als -os, maar dan om een vdw af te leiden (waarbij in het Oerspokaans een vdw weer gelijk was aan een znw) (??).

Vgl.:
Pegr. tirde ~ tirdus (kapot zijn ~ kapot), en Spok. tirdus = kapot; Pegr. kloëtare ~ kloëtarus, en Spok. klótarus = klaar, gereed

AT.104

Suffix -óg / -oeg

-óg geeft aanduiding v soort/ras/type; bij geografische naam:
Leidenóg blarâs: Leidse kaas (hoeft echter niet uit Leiden te komen)
Opjevuóg blofs: "Opjevu'se" paarden (paarden v bepaald ras, zoals oorspr gefokt in Opjevu

Als een geografische naam op -o eindigt, wordt de combinatie -oóg vaak samengetrokken tot -ógg (dus met de klemtoon op de ó); bijv:

Kulano/Kulanógg; Hirdo/Hirdógg;

Veel geografische namen die gesuffigeerd zijn met -óg zijn deel v eigennaam; in dat geval wordt dit sx gespeld als -oeg; bijv:

Šempoeg Fisa-clup: "Šempse Visclub";
Ef Kleter Hirdoegg: "De Nieuwe Hirdo'se [Courant]" (naam ve landelijk dagblad; Hirdoegg is ontstaan uit Hirdoóg.

AT.105

additief; bijwoord en bijv.nw
Ef mikar oras poerteror platiranu fes ef musém = het duurst gerestaureerde schilderij in het museum
=
ef platiranu, poerter lo mikar oras = het schilderij dat het duurst gerestaureerd is

Vgl:
Ef mikar oras én poerteror platiranu fes ef musém = het duurste, [en] gerestaureerde schilderij in het museum

AT.106

worden met adj. syliy pónze vergrotende trap

Vergr tr wordt uitgedrukt met syliy als de genoemde eigenschap al aanwezig was:
De wegen worden drukker = Ef centys mirras pónze syliyn (de wegen waren al druk)

vgl:
De wegen worden druk/drukker = Ef mirras pónze centys/centys terat (de wegen waren nog niet druk)

Jân spuit zijn auto paars, maar deze wordt er niet mooier van/op = Jân jâsperfute sener oto lo bârÿr, tur hordâ mittof nert pónze syliy (hordâ als bv bij mittof) (impliceert dat de auto eerst wel mooi was)

De stations moeten schoner worden = Ef garrents perke beri pónze sâvriy terat (impliceert dat de stations niet schoon waren en dat ernaar gestreefd wordt om ze minder vuil te maken)
Vgl:
De stations moeten schoon worden = Ef garrents perke beri pónze sâvriy (impliceert dat de stations niet schoon waren en dat ernaar gestreefd wordt om ze nu (heel) schoon te maken)
Vgl:
De stations moeten [nog] schoner worden = Ef sâvriyn garrents perke beri pónze syliyn (impliceert dat de stations al schoon waren, maar dat ze nóg schoner moeten worden)

De betekenissen "worden" en "krijgen" kunnen ook samengaan:
De stations worden schoner en krijgen betere verlichting = Ef garrents pónze sâvriy terat ur gulder armâtatos.

AT.107

Twee wed.werkw.n in één constituent.

Het wed.vnw. wordt maar één keer gebruikt:

prap môkeste beri = dreigen te
prap smelte = smelten

Ef bôtmo sen môkeste beri smelte zjoba hift tiffugs.
De bodem dreigt onder hun voeten te smelten.

Twee wed.werkw.n in één constituent komt feitelijk alleen bij nevenschikkingen en enkele doelwerkw.n voor. Hiervan zijn er maar heel weinig. Voorbeelden:
prap môkeste beri = dreigen te
prap cÿrootamðe beri = voorbestemd zijn om te

Nevenschikking:
prap idejohe = zich verontschuldigen
prap hintare = aftreden
Ef menester sen tôje idejotavy frân hintaravy
De minister wil zich noch verontschuldigen noch aftreden

Sen staat hier vóór het vetgedrukte predicaat. Dat sen ook bij hintaravy hoort, is nergens als zodanig gemarkeerd. Vergelijk:
prap idejohe = zich verontschuldigen
prate = vertrekken
Ef menester sen tôje idejotavy frân pratavy
De minister wil zich noch verontschuldigen noch vertrekken

Nu heeft sen alleen een relatie met idejotavy, maar niet met pratavy.

AT.108

Geverbaliseerd additief vs. koppelwerkwoord; generische uitingen

Bij generische uitingen wordt de voorkeur aan een geverbaliseerd add. boven een koppelwerkw. + add. gegeven:

Goe tildâ toðérÿs ÿkatelye. 'Een slecht tuig is pijnlijk.' (voor paarden)
? Goe tildâ toðérÿs melde ÿkately.

Het generische aspect komt verder tot uitdrukking in het gebruik van goe.

AT.109

Morfologie: leenwoorden op -ise

Leenwoorden op -ise kunnen niet geverbaliseerd worden:

ef melde tegnise >/> * ef tegnisee 'het is technisch'

AT.110

Tijâ, tÿrt aan predicaat

De additieven tijâ 'weg' en tÿrt 'terug' worden altijd aan het predicaat gehecht. De scheid.samst.n zijn dus productief te noemen:

(1) Gress farte-tijâ. 'Ik loop weg.'
(2) Do nert kettavy-tÿrt ef mimpit. 'Hij wil het boek niet teruggeven.'

Merk op dat in semantisch opzicht deze additieven feitelijk een bepaling bij het subject of bij het object vormen: in (1) zegt tijâ meer van het subject (namelijk dat aan gress de eigenschap van "weg; verdwenen" toegekend wordt), en in (2) zegt tÿrt meer van het object (namelijk dat aan mimpits de eigenschap van "teruggekeerd; weer aanwezig" toegekend wordt), dan dat deze additieven iets zeggen over de wijze waarop de handelingen "lopen" en "geven" plaatsvinden.
Toch leidt het gebruik van tijâ als subj.add. en het gebruik van tÿrt als obj.add. tot ongrammaticale constructies:

* Gress farte lo tijâ.
* Do nert kettavy ef mimpit lo tÿrt.

Kennelijk bestaat hier een conflict tussen enerzijds de semantische intuïtie die zegt dat tijâ en tÿrt een nadere bepaling bij het subject of object vormen, en anderzijds de syntactische raliteit die aantoont dat deze additieven een bepaling bij het predicaat vormen. Dit conflict wordt opgelost door tijâ en tÿrt aan het predicaat te hechten, zodat zij noch als subj./obj.add., noch als pred.add. beschouwd hoeven te worden.1

>>vooral bij tÿrt lijkt het ook zo te kunnen zijn dat het een nadere specificatie v.h. werkw. geeft! Het geeft een richting aan waarin dehandeling v.h. werkw. plaatsvindt, en dat staat los van een specificatie van het object! <<

Aanvulling dd 1 mrt 2018 (zie ook par. 40.11 t/m 40.15)
Additieven als tÿrt en tijâ zijn van cat. III. Ze kunnen dus nooit als bijv.nw optreden, en daarom kunnen ze ook geen objectief add. zijn. vergelijk:
Gress verfute ef argerat lo mesâ > Ef mesâ argerat.
* Gress kette ef mimpit lo tÿrt /> *Ef tÿrt mimpit (het "terugge boek" is onmogelijk).

AT.111

Namen; etymologie

Geografische namen:

Tan- (Tun-) = voorvoegsel dat duidt op een kustplaats. Alleen de noordkusten!
Manes-- = stadsrechten vóór 1668. D.w.z. vrije stad.
Vyl-- = dorp dat vóór 1820 tot een šarkdomenn behoorde.
Fôrt-- = oud fort, verdedigingswerk, ontstaan tussen 1520 en 1600 (met
name om de grote steden).
-hille = oude commune.

AT.112 Resultatief

Bij monosyllabische woorden op één medeklinker wordt deze verdubbeld, ofwel, de ervoor staande klinker wordt lang:

ÿf > ÿffe
strût > strûtte
(zie par. 61.15)
Maar één vocaal kan niet verlengd worden, nl. de ó (is diftong: oi). Daarom is het niet wós > *wósse, maar wós > wóse, waarbij de -e een gewone suffix is, dus geen paragogische e. Andere monosyllabische woorden met een variabel accent en een ó zijn bijvoorbeeld: dóc (pen (stevige vogelveer)), hóf (heffing (v belasting ed)), fóm (groef), plót (zeug (vrw varken)) en skót (schoot (touw)).

AT.113

Etymologie: cÿry

a. cÿry = determinant met toekomstig/intentioneel aspect
b. cÿry = verkleinende trap van plâks 'minder ver'

Beide woorden zijn afkomstig van †cÿrye 'naderbij komen' (vgl. modern Spokaans cÿrane 'naderen') waarvan het additief †cÿry 'naderbijkomend'.

Do zâre cÿry dus gress.
hij woont (naderbijkomend) dan ik
'Hij woont dichterbij dan ik.'

Ef oto luktelije cÿry.
de auto wordt-gewassen (naderbijkomend)
(= de actie van het auto-wassen komt naderbij)
'De auto zal gewassen worden.'

Hier vult cÿry dus de open subject-positie op, zoals ook mogelijk is met andere locale of temporele additieven:

Ef bidale kusami. >> Kusami bidale. 'Hier regent het.'
Ef plurre ral. >> Ral plurre. 'Nu sneeuwt het.'

AT.114

Etymologie: blul

Blul is variant van het oude werkw. †bluel 'wijzen' dat ook als additief in de betekenis van 'hier' werd gebruikt. Direct verwant aan †bluel is bloe 'tonen' (u>>o, en l>>Ø).

AT.115

Etymologie: hyg

Hyg is (met emfatische h-) afkomstig van †yg 'hier; op deze plaats'.
Vergelijk †yge 'op zijn plaats zetten; zo [rang]schikken als het hoort'. Tegenwoordig betekent yge 'bijstellen, afstellen' (v. machine ed.) of 'ijken' (v. gewichten).
Sommigen menen dat yge (evenals ijken) van het Latijnse aequare 'gelijk maken' afstamt.

AT.116

.....

AT.117

AT.118

Soorten bijzinnen

>>hieronder alleen een terminologische kwestie, of ook iets nieuws?<<

COMPLEMENTAIRE BIJZINNEN vormen een deel (constituent) van een hoofdzin:

Do rafane ef storâs. >> Do rafane, den do enn eft moplariy lelperre.

DECLARATIEVE BIJZINNEN vormen een nadere bepaling bij een hoofdzin die reeds compleet is:

Do rafane ef storâs, taufen gress tiffe pip ef.
Gress nert hozâve groft storâs, tur do zjoffe, den ef melde trufô.

Compl. bijzinnen worden ingeleid met een van de volgende (ondergeschikte) voegwoorden:

den âl kluft lomp ......

(hierbij kan den meestal vervangen worden door een -lira-constructie.)
OF: met een gedeverbaliseerde bijzin:

Do rafane doex ef ÿlelperros enn ef moplariy.
Do rafane ef moplariyex ef ÿlelperrelijos pai do.

Decl. bijzinnen worden ingeleid met een van de volgende (onderschikkende) voegwoorden:

taufen brâ lest janof futtof .....

OF: worden gevormd met -ilóme/-ilomije/-ilomitâ + determinant in de hoofdzin.

>>wat moet ik met bovenstaand?<<

Een bijzin die met den, âl, kluft begint kan in zijn geheel als zinsdeel bij de hoofdzin optreden. In het volgende voorbeeld is de onderstreepte bijzin de kern van de hoofdzin:

Âl ef trenos fes ef kettor treno-forts lelperre eft real cônekšos lef ef trenos rifo ef lÿnt-hors fes ef nôt, perke beri xnebrelije fes ef lelpiru fort-ramâs.
"Of de treinen in de gegeven tabel een daadwerkelijke aansluiting hebben op de treinen met de lijnnummers in de voetnoot, moet in de andere tabellen nagegaan worden."

Eventueel met blul:

Blul perke beri xnebrelije fes ef lelpiru fort-ramâs[,] âl ef trenos fes ef kettor treno-forts lelperre eft real cônekšos lef ef trenos rifo ef lÿnt-hors fes ef nôt.

Maar het is de vraag of het onderstreepte deel nu wel een "echte" zinskern van de passieve zin is; het lijkt erop dat blul een soort dummy-kern is en de âl-zin een echte bijzin. >>>uitzoeken!<<<

Het onderstreepte deel kan vervangen worden door het pers.vnw. mittof:

Mittof perke beri xnebrelije fes ef lelpiru fort-ramâs.
of
Blul perke beri xnebrelije mittof fes ef lelpiru fort-ramâs.
"Dat moet in de andere tabellen nagegaan worden."

AT.119

Uitbreidende bepaling ~ beperkende bepaling

Gress tiffe ki do, té melde ef cjestovler.

als té ... cjestovler een uitbreidende bepaling is, of

Gress tiffe selm, ef cjestovler melde.

als ef ... melde een beperkende bepaling is.

>> ?? <<

AT.120

Nevenschikking

Een echte nevenschikking van twee pred.comp.s kan verkregen worden door toevoeging van het nevensch.voegw. én. Nu is er geen onderlinge hiërarchie:

Ef 'jan melde rofonos én helkara koles.
of: Ef 'jan melde helkara koles én rofonos.

Vergelijk dergelijke nevenschikkingen met die van add.n, zoals besproken in § $$ (ef rofonos én šym 'jan).

Petriy pónze jola tentef. 'Petriy wordt blij de tweede.'
= Petriy pónze jola + Petriy pónze tentef

>>is jola tentef nu een nevenschikking (zonder voegw.) of een hiërarchische structuur waarbij jola een bepaling bij tentef is geworden ?? <<

AT.121

Nevenschikking

Tijds- en plaatsbepalingen die geheel vooraan een volzin geplaatst worden, worden in principe zo geïnterpreteerd dat zij een bepaling vormen bij beide nevengeschikte leden. In het Nederlands wordt zoiets uitgedrukt met inversie in beide nevengeschikte zinnen (de inversie is onderstreept):

(1) Hols ef melda har ef tork kjupt ur kirro felda calyje dalotoje.
'Gisteren was het tamelijk warm en hebben we zelfs buiten gezeten.'

Geldt de tijds- of plaatsbepaling alleen voor de linker zin, dan moet deze bepaling ook binnen het domein van deze zin opgenomen worden: hetzij onmiddellijk achter het predicaat (de reguliere plaats voor pred.add.n), hetzij aan het einde van de zin (rechtse dislocatie, zie § $$). In het Nederlands kan zo'n bepaling geheel rechts staan (zoals in (1)), maar dan moet de inversie in het rechter lid achterwege blijven. Vergelijk (1) met:

(2) Ef melda hols har ef tork kjupt, ur kirro felda calyje dalotoje.
of:
Ef melda har ef tork kjupt hols, ur kirro felda calyje dalotoje.
'Het was gisteren tamelijk warm en we hebben zelfs buiten gezeten.'
of:
'Gisteren was het tamelijk warm, en we hebben zelfs buiten gezeten.'

Merk op dat in (2) de beide leden liever door een komma gescheiden worden omdat er semantisch gezien geen verband tussen "het warme weer dat gisteren heerste" en "het buiten zitten dat ooit eens plaatsvond" bestaat: in tegenstelling tot in (1), drukt (2) niet uit dat we tijdens en vanwege het warme weer buiten zaten (dus gisteren). In (1) is een komma (dus een pauze) ongrammaticaal. Zie ook § 40.37 (??).

In (3) is duidelijk dat mas 'morgen' alleen bij het eerste lid hoort; het rechterlid drukt een eigescha uit die over een veel langere periode dan alleen "morgen" waarneembaar is:

(3) Tiffe do ef njamos mas, ur sen cente do pert gulder.
'Morgen zal hij de uitslag weten, en hij zal zich veel prettiger voelen.'

Vergelijk:

(4) Mas tiffe do ef njamos ur sen cente do pert gulder.
'Morgen zal hij de uitslag weten, en zal hij zich veel prettiger voelen.'

In (4) wordt expliciet uitgedrukt dat ook de SvZ HIJ VOELT ZICH VEEL PRETTIGER alleen "morgen" zal gelden, terwijl deze SvZ in (3) zodanig voorgesteld wordt dat deze nog geruimte tijd na "morgen" zal gelden.

>>zijn er geen duidelijkere voorbeelden ? <<

AT.122

Nevenschikking

Zodra niet alleen links van de linker zin, maar ook links van de rechter zin een tijds- of plaatsbepaling aanwezig is, zal de meest linker bepaling niet geïnterpreteerd worden als ook behorende bij het rechter lid. Vergelijk (1) uit § AT.121 met:

(5) Hols ef melda har ef tork kjupt[,] ur lelmo tof kirro felda calyje dalotoje.
'Gisteren was het tamelijk warm, en vandaag hebben we zelfs buiten gezeten.'

Vergelijk de structuurschema's voor (1) en (5) (de zin ef melda ... kjupt wordt voorgesteld als "ZIN 1" en kirro ... dalotoje is "ZIN 2"; tussen { } staat de volzin):

(1') hols {[ZIN 1] UR [ZIN 2]

(5') {[hols ZIN 1] UR [lelmo tof ZIN 2]}

Dat een links geplaatste bepaling geïnterpreteerd moet worden als een bepaling bij een totale volzin (zie (1')), tenzij ook de rechter zin een bepaling bevat (zie (5')) is een regel die geheel parallel loopt met de regel die op zinsdeelniveau geldt en besproken is in § AT.76
We hebben in (1') te maken met een vorm van "buitenplaatsing bij nevenschikking", maar nu op zinsniveau en niet op woordgroepniveau zoals in (1'a) van § AT.76.

AT.123

Tegenwoordig deelwoord; bijzin ~ bijstelling

Let op het verschil tussen een bijzin en een bijstelling:

(1) Ef 'jan, fartelira lango ef klarbÿr, melde kost frera.
(2) Ef 'jan, fart lango ef klarbÿr, melde kost frera.

In (1) is fartelira een verbaal predicaat, waarbij de subjectskern gedeleerd is, omdat dit corefereert met de matrixkern ef 'jan.
In (2) staat het volt.dw. fart dat als een bepaling bij de zinskern ef 'jan fungeert.
In (1) drukt -lira slechts de relativiteit van de bijzin uit, en niet een Progressief aspect.1
In (2) drukt het volt.dw. een "Voltooid" aspect uit.
Omdat een -lira-constructie een "echt" predicaat is, kan het samengaan met een basiselement (subj, obj, echo):

Ef 'nins, do zaarelira, melde kost sours.
'De meisjes, die hij uitscheldt, zijn mijn zusters.'
Ef 'nins, zaarelira do, melde kost sours.
'De meisjes, die hem uitschelden, zijn mijn zusters.'
Ef 'nins, chaquindelira ón do, melde kost sours.
'De meisjes, die tegen hem spreken, zijn mijn zusters.'
Omdat een bijstelling met een volt.dw. niet als predicaat fungeert, kan zij niet samengaan met een basiselement:

(3) * Ef 'nins, zaarâx do, melde kost sours.
'De meisjes, die hem uitgescholden hebben, zijn mijn zusters.'
* Ef 'nins, do zaar[âx], melde kost sours.
'De meisjes, die hij uitgescholden heeft, zijn mijn zusters.'

Een twijfelgeval is de grammaticaliteit als een agens (subj) toegevoegd wordt die géén kernfunctie heeft:

(4) ? Ef 'nins, zaarâx pai do, melde kost sours.
'De meisjes, uitgescholden door hem, zijn mijn zusters.'

Beschouwen we pai do als een voorz.bep., zoals bijvoorbeeld lango ef klarbÿr in (2), dan kan (4) goedgekeurd worden. Zie ook § $$ voor de discussie over de status van pai-bepalingen.
In plaats van (3) moeten we passieve bijzinnen gekozen worden:

(3') Ef 'nins, mit zaaralije pai do, melde kost sours.
'De meisjes, die door hem uitgescholden worden/zijn, zijn mijn zusters.'
Ef 'nins, do zaaralije pai mit, melde kost sours.
'De meisjes, door wie/welke hij uitgescholden wordt/is, zijn mijn zusters.'

Als het Nederlands 'zijn' als hulpwerkw. gebruikt. kan een volt.dw. ook elliptisch zijn:

vallen >> is gevallen:
(1) de jongen, in de put gevallen, ...
de in de put gevallen jongen ...

Bij werkw.n met hebben' gaat dit niet:

lopen >> heeft gelopen:
(2) * de jongen, op straat gelopen, ...
* de op straat gelopen jongen ...

In het Spokaans bestaat dit onderscheid niet. Beide gevallen zijn goed:

(3) tasse: ef 'jan, tass fesdu ef kupân, ...
(4) farte: ef 'jan, fart kura ef gÿrt, ...

De vraag rijst of het betekenisverschil tussen (1) en (2) (waardoor (2) ongrammaticaal is) ook tussen (3) en (4) bestaat, of met andere woorden: drukt (3), evenals (1), een telische (?), voltooide handeling met een duidelijk resultaat uit. En zo ja, wordt dit dan ook in (4) uitgedrukt (maar niet in (2)).
Of hebben Spokaanse volt.dw.n gewoon een andere betekenis dan de Nederlandse?

Bij abstracte werkw.n wordt het nog ingewikkelder:

* de (zich) vergiste jongen = ef error 'jan
* de gebibberde katjes = ef tseror pûps
* de katjes, gebibberd in de vrieskou = ef pûps, tserâx fes ef cryre-marteltiy

Bij werkw.n die een verandering (?) uitdrukken, is de betekenis van het volt.dw. duidelijk: het volt.dw. drukt het uiteindelijke resultaat van de verandering uit:

do stinde ef letra >> ef stindas letra
>> ef letra, stindas tjâg eft flappa
>>moet in alle gevallen het onregelm. vdw gebruikt worden, of kan stint hier ook?<<

ef 'jan tasse >> ef tassor 'jan
a. >> ef 'jan, tass fesdu ef kupân

Maar bij statische (?) of telische/imperfectieve werkw.n (>>hoe moet ik ze noemen?<<) is het moeilijker:

ef 'jan farte >> ef fartor 'jan
b. >> ef 'jan, fart kusamat ef klarbÿr

Bij a. is er sprake van de volgende voltooide gebeurtenis: de jongen ligt in de put; uit de wijze waarop hij daar ligt kan geconcludeerd worden dat de handeling "vallen" heeft plaatsgevonden.
Bij b. geldt analoog: de jongen zit/staat aan het eind van de kade en omdat hij tekenen van vermoeidheid vertoont of omdat het eind van de kade alleen te voet te bereiken is, kan geconcludeerd worden dat de handeling "lopen" heeft plaatsgevonden.
Bij a. is er sprake van een directe of impliciete relatie tussen de handeling en de uiteindelijke SvZ. Bij b. is deze relatie indirect of expliciet.

Bijstellingen kunnen liever niet met een add.:

ef 'jans, tassâx fesdu ef kupân
?* ef 'jans, baniyl fes ef kupân (poëtisch/archaïsch)
liever: ef 'jans, baniylelira fes ef kupân
ef 'jans, mit melde baniyl fes ef kupân
ef 'jans, meldelira baniyl fes ef kupân

AT.124

Vragende zin (zie ook bij ontkenningen/negatie)

Een negatieve vraag is feitelijk geen ja/nee-vraag, maar een uitnodiging om de SvZ te beamen. Vergelijk:

a. Is Elsa knap? antwoord: "Ja" of "Nee"
b. Is Elsa niet knap?
vraagsteller bedoelt: "ik vind Elsa knap, en ik hoop dat jij dat óók vindt"

Vgl. b. met:

c. Elsa is knap, hè?
d. Vind je Elsa niet knap?

>>wat zijn de verschillen?<<

AT.125

Samengestelde zin

Dubbel verband tussen matrix- en bijzin (een "lus"):

Cupp ki ef blerrs goe qurrediyn belt-kroffs revelije pai eft
uit DT de blaasjes LW giftige pijltjes geschoten-worden door een
svimelira-minkÿr belt-belpex ÿtušos enn mit.
zwemmende-voorbij klein-dier-GEN aanraken-NOM DT die
'Uit de blaasjes wordt een giftig pijltje geschoten door het aanraken
door voorbijzwemmende diertjes hiervan.'

Ef belps woiystecos ki ôrganise rûsi, wÿrtâlacc temexj ÿflÿlsos
de diertjes kunnen-benutten organisch stof door dit-GEN opslurpen-NOM
enn téi vja senerj jakarsz.
OBJ dit via hun oppervlaktes
'De diertjes kunnen organische stof benutten, door dit via hun
oppervlakte op te slurpen.'

>>verder uitwerken hoe al die syntactische verbanden interacteren <<

AT.126

Persoonlijk voornaamwoord: resultatief en passief tegelijk

VERWIJZING IN PAR. 132.140
Als een object in de resultatief noodzakelijk of gewenst is, en dit object moet tegelijkerijd een passieve vorm hebben (bijv. in een spoorpassief), dan wordt wel de res.vorm maar niet de pass.vorm gebruikt; vgl:

Ef paine-vrôkke baxeskelije pai do. >> (zie ook § AT.84)
'De handelswijze wordt door hem afgekeurd.'
>> IyffeRes baxeskelije pai do. 'Deze wordt door hem afgekeurd.'
>> Blul baxeskelije iyffeRes/*ófePass. 'Deze wordt afgekeurd.'

De res.vorm iyffe verdringt dus de pass.vorm ófe (dat de pass.vorm in zulke constructies niet "echt" nodig is blijkt wel uit het feit dat alleen pers.vnw.n zo'n pass.vorm kennen. Bij subst.n bestaat die niet, dus daar in het gebruikt van een resultatief geen probleem: Blul baxeskelije ef paine-vrôkke. 'De handelswijze wordt afgekeurd.').

Ook bij res.vormen met lexicale betekenis:

Blul bytelije ziyrle. 'Hij wordt doodgeslagen.'
(vgl. Blul bytelije dôe. 'Hij wordt geslagen.')
(vgl. * Blul bytelije do.)
Blul bytelije ef efantye. 'Het kind wordt doodgeslagen.'

Dus de res.vorm verdringt de pass.vorm!

AT.127

Tegenwoordig deelwoord

Niet twee keer -lira achter elkaar, dus:

? Do zjoffe, gress meldelira blaffelira k'mi. >>
>> Do zjoffe, den gress melde blaffelira k'mi.

'Hij beweert dat ik hier onmisbaar ben.'

ef melde blaffelira 'onmisbaar zijn' (>>idioom!<<)

AT.128

.....

AT.129

AT.130

.....

AT.131

....

AT.132

Promotie; nominaliteit ~ verbaliteit

Gress probaren do beri arfine.
Gress zerfe do arfinelira.
>>zijn dit voorbeelden van promotie?<<

toenemende "nominaliteit" en afnemende "verbaliteit":

Gress zerfe, den do arfine.
Gress zerfe, do arfinelira.
Gress zerfe do arfinelira.
Gress zerfe doex larfinos.
Gress zerfe groft arfinos.

AT.133

Deverbalisering en voorzetsel

Gress vende helkara Spooksoliy, cÿrs méte sener sour. =
= Gress vende helkara Spooksoliy, tsazi gressex ef ÿmétos enn sener sour.
'Ik ga naar Spokanië om/teneinde mijn zuster te ontmoeten.' (doel)

Gress vende helkara Spooksoliy gâšâ gressex ef ÿmétos enn sener sour.
'Ik ga naar Spokanië vanwege mijn ontmoeting met mijn zuster.'
(ik had éérst een ontmoeting met mijn zuster, en dit heeft tot gevolg dat ik
vervolgens naar Spokanië ga)

AT.134

Idioom in voetnoot

bij § 83.28 (?)

Kirroex ef xny lÿrômos šâmsÿrte mas.
ons het huidige werken sluit.uit morgen
'We werken vandaag wel, maar morgen niet.'

bij § 93.18 (?)

subj.add., marginaal want archaïsch:

... Jezusex ÿmirros kaf ef rutôs én larfinos luft ef karé zerfelije
pai óps lo variyn.

'... zagen zij Jezus wandelende op de zee en komende bij het schip, en zij
werden bevreesd.'
(Joh. 6:19)

AT.135

Modaliteit

overzicht van suffixen

-avy/-aves 'willen/wensen te'

-ecû/-ecos 'kunnen/in staat zijn tot'

-ecûte/-ecose (variant van -ecû/-ecos) Potentialis
Do arfinecû[te] curmel.
'Misschien komt hij wel; Misschien wil/kan hij wel komen.'

-en elliptisch gerundium. Imperatief bij korte notities, opschriften,
telegrammen, ed.
Ufiren lôftquar! 'Langzaam rijden!'
Lorerten kleter flappa. 'Nieuwe vulpen kopen.' (aantekening in agenda)

-eny verheven/deftige/bijbelse taal
Diô, gÿrs tiffeny pipar. 'God, gij zijt alwetend.'
Kindis kjônteny eft kleter lacs. 'De Koning kondigt een nieuwe wet af.'

-ine achter add/vdw: vermoeden/bwering/gerucht
eft ielbaine mosjeus 'een vrouw die rijk schijnt te zijn'
ef froðiycynorine 'jan 'de jongen die mishandeld schijnt te zijn'

-arât (dial: West-Liftka) habitueel aspect (vgl. ra)
Do obezjerarât. 'Hij heeft de gewoonte om te lachen.'

-ât/-ûs 'moeten' (opdracht, verplichting, regel); 'behoeven' (na ontkenning)
Gress nert kaftât tâx. 'Ik behoef geen belasting te betalen.'

-ât[e]/-ûs[e] conjunctief

wens/aansporing/twijfel (vrnl lange vorm):
Diô meltât[e] hôskâf. 'God zij met ons.'
Gress meltât[e] fes fort. 'Laat ik op tijd zijn.'
Óps arfinûs[e]! 'Kwamen ze maar!'

indirecte rede (vrnl korte vorm, lange = archaïsch):
Lerdu reppe, dena ardekir meltât[e] qurrediy.
'Lerdu zegt dat deze plant giftig is.'
Peoll linne, aftel tu arfinât[e]. 'Peoll vraagt of je komt.'

-âtije/-ûsije indirecte rede, obj-passief:
Den Lerdu tjelfâtije pai Moffain, eup zjoffe.
'Lerdu wordt door Moffain gestraft,' beweert ze.
>>>is dit correct?<<

-âitâ/-ûsitâ indirecte rede, echo-passief:
Do linne, lomp kettâitâ blul enn ef rist.
'Hij vraagt, aan wie (enk) het zwaard wordt gegeven.'

-irt/-irets (arch) instrument:
Ef ké gyrirt ef argerat. 'De sleutel opent de deur.'
Ef tesmriys bytirets ef slaviys. 'De zwepen slaan de slaven.'
Tem pentja nert stintirets quista. 'Deze pennen schrijven niet goed.'

-iyst/-iyses irrealis. veronderstellen van iets dat niet waar is.
Kirro leltiyses ef eksâm, dus sener stûðos dÿfe.
'Als we voor het examen geslaagd zouden zijn, zouden we nu met de
studie klaar zijn.'
Do kinuriyst, dus do tinde fesért.
'Als hij ziek [geweest] zou zijn, zou hij thuisblijven/thuisgebleven zijn.'

-n achter modaal hulpww. als hoofdww en hulpww verschillende subjecten hebben:
Do probare[n] gress beri trempe ef mimpit.
'Hij wil dat ik het boek lees.'
Gress nert kurre[n] tu beri prate.
'Ik kan jou niet laten vertrekken.'
(>>dit gaat op een causatief lijken<<, zie § 152.$$)

-og/-ÿt 'mogen, toestemming hebben om'

-ui irrealis (zónder det. di)
Do reppa, den do trempui ef mimpt.
'Hij zei dat hij het boek gelezen zou hebben.' (maar deed 't niet)
Kirro pratui mas helkara Hirdo.
'We zouden morgen naar Hirdo vertrekken/vertrokken zijn.'
Gress eft mirre-lofa lorerdui hôs ef roiysért.
'Ik had een wandelkaartje bij de boswachterij moeten kopen.'

AT.136

Modaliteit

Jan moet vertrekken.
deontisch: Jan heeft de verplichting....
epistemisch: Het is nodig voor Jan om te......

Jan kan in die boom klimmen.
deontisch: Jan is in staat om in....
epistemisch: Het is mogelijk dat Jan ....

Jan mag deze brief schrijven.
deontisch: Jan heeft de toestemming om .....
epistemisch: Het is mogelijk dat Jan......

In Spokaans is modaal sx altijd alléén deontisch. Een modaal hulpww. is altijd beide.

Ef dreutos perke kurre beri farte. 'De machine móét kunnen werken.'
(zie verder Foley 1984:231).

AT.137

Voorzetselbepalingen in idiomatische constructies

Als een voorz.bep. deel is van een idioom, en daarom een figuurlijke betekenis heeft, heeft deze bep. zijn vaste positie achter het werkw., als een soort basiselement. Vergelijk de letterlijke betekenis van fes ef fôresta in a. met de figuurlijke betekenis in b.:

a. Ef ierqufs zerfe flâjû fes ef zutter fôresta.
'De jagers zien niets in het donkere bos.'
b. Ef sÿrtos zampôrtiy zerfe flâjû fes ef kleter fôresta.
'De plaatselijke bevolking ziet niets in het nieuwe bos.'
(=de bevolking is niet enthousiast over het nieuwe bos dat de overheid
hier wil gaan planten)

In a. is linkse dislocatie mogelijk, in b. niet:

a. Fes ef zutter fôresta ef ierqufs zerfe flâjû.
b. * Fes ef kleter fôresta ef sÿrtos zampôrtiy zerfe flâjû.

(b. is alleen correct bij een letterlijke lezing)

Zin a. kan gepassiviseerd worden, bij zin b. is dat vreemd:

a. Flâjû zerfelije pai ef ierqufs fes ef zutter fôresta.
b. ? Flâjû zerfelije pai ef sÿrtos zampôrtiy fes ef kleter fôresta.

In a. kan voor een ander voorz. gekozen worden (synoniem, antoniem), in b. is maar één voorz. mogelijk:

a. Ef ierqufs zerfe flâjû ânt ef zutter fôresta.
'De jagers zien niets binnen het donkere bos.'
b. * Ef sÿrtos zampôrtiy zerfe flâjû ânt ef kleter fôresta.

(in zin a. wordt met ânt een "beweging binnen de grenzen van het bos" uitgedrukt; de jagers worden dus voorgesteld als een zich duidelijk bewegende of door het bos trekkende groep).

In a. kan een andere plaatsbepaling met fes toegevoegd worden, zodanig dat het 2e fes door âs vervangen moet wordt. In b. hoeft âs niet gebruikt worden (zie § $$-$$ voor âs):

a. Ef ierqufs zerfe flâjû fes ef zutter fôresta ur âs/*fes ef afriyn eter.
'De jagers zien niets in het donkere bos en Ø het dichte struikgewas.'
b. Ef sÿrtos zampôrtiy zerfe flâjû fes ef kleter fôresta ur fes/âs ef afriyn eter.
'De plaatselijke bevolking ziet niets in het nieuwe bos en in het dichte
struikgewas.'

>>eter '[gebied van] dicht struikgewas van doornige struiken, zoals op Zuid-Tigof, Lomky en in Zuidoost-Jelafo op de môliys voorkomt. In Neno liggen de dorpen Etercôtiy-belt en Etercôtiy-sÿrt aan de rand van zo'n gebied. "côtiy" betekent hierin 'kust; rand' <<

AT.138

Meervoud ~ enkelvoud bij stoffelijke substantieven en predicaat

Als een meervoudig pers.vnw. refereert aan een stoffelijk subst. dan blijft het predicaat enkelvoudig. Vergelijk:

Ef blôs kÿponnûs. >> Efs/tem kÿponnûs.
'De houtblokken moeten drogen.' >> 'Zij moeten drogen.'

Ef cÿrot kÿponnât. >> Efs/tem kÿponnât.
'Het hout moet drogen.' >> 'Het moet drogen.'

Zie ook § 7.30.

AT.139

AT.140

Behoud van identieke coreferenten

Als K1 en K2 een identiek lexicaal element bevatten is de constructie altijd gemarkeerd, omdat er sprake is van een conflict: enerzijds is de aanwezigheid van twee lexicaal gespecificeerde kernen een indicatie dat we ook met twee verschillende (groepen van) entiteiten te maken hebben (dus disreferentie); anderzijds wijst de identieke vorm van beide kernen erop dat we met identieke (groepen van) entiteiten te maken hebben (dus coreferentie). Bijvoorbeeld:

(1) {Dysse hatre Lyn, janof Dysse hatre nyses 'nins.} >>
>> Dysse hatre Lyn, janof Dysse hatre nyses 'nins.
'Dysse haat Lyn, omdat Dysse werkelijk alle meisjes haat.'

(2) {Ef missis-miyrûsz pene fes ef sucro-pÿt ur ef missis-miyrûsz farte
ân kura ef kokmit-floôr.
} >>
>> Ef missis-miyrûsz pene fes ef sucro-pÿt ur ef missis-miyrûsz farte
ân kura ef kokmit-floôr.

'Die rotmieren zitten in de suikerpot en die rotmieren lopen overal over de
keukenvloer.'

Omdat zo'n herhaling syntactisch gezien op een disreferentie moet wijzen, terwijl er toch van coreferentie sprake is, ontstaat een soort "mentale opsplitsing" van het vette element. In (1) lijkt het of er twee personen met de naam Dysse zijn terwijl we weten dat het om slechts één persoon gaat; hierdoor krijgt de zin een ironische of emfatische lezing.
In (2) lijkt het of er twee verschillende groepen van mieren gepresenteerd worden, terwijl de spreker alleen wil uitdrukken dat het om een grote hoeveelheid mieren gaat. Bovendien drukt de herhaling van het voorvoegsel missis- 'rot-' nog eens extra emfatisch uit met wat voor verschrikkelijke situatie we te doen hebben.

AT.141

Inclusief vs. exclusief "wij"

Een inclusief "wij" kan gesymboliseerd worden met: S+A. Hiermee wordt een groepje bedoeld, bestaande uit de Spreker en een of meer Aangesprokenen.
Een exclusief "wij" kunnen we aangeven met: S+X. Hiermee wordt een verzameling personen bedoeld, bestaande uit de Spreker en een of meer personen die in het geheel niet aanwezig zijn bij het gesprek.
De derde variant is een universeel "wij", bestaande uit de Spreker, de Aangesprokene(n) en een of meer personen die niet bij het gesprek aanwezig zijn. Dit kan gesymboliseerd worden door S+A+X.

Als ik tegen Leon zeg: "zullen we gaan zwemmen", en het is de bedoeling dat Leon en ik samen gaan zwemmen, is er sprake van een inclusief "wij" (S+A).
Als ik het tegen Leon over Justa heb, en ik zeg tegen Leon: "we gaan morgen naar Hirdo", waarmee ik bedoel dat Justa en ik naar Hirdo gaan, is er sprake van een exclusief "wij" (S+X), want de aangesprokene Leon is nu uitgesloten.
Inclusief "wij" blijkt uit (a) reflexief bez.vnw., en exclusief "wij" uit (b) het gebruik van een gewoon bez.vnw.:

a. Kirro1 vende tjâg sener1 oto.
b. Kirro1 vende tjâg kult2 oto.
'Wij gaan met onze auto.'

In a. is sprake van volledige coreferentie: kirro refereert aan exact dezelfde verzameling als sener.
In b. kan kult nooit aan hetzelfde groepje personen refereren als kirro. Er is dus sprake van onvolledige coreferentie.

AT.142

Behoud van identieke coreferenten

X1 en X2 blijven identiek

Als we niet voor een lexicaal spoor kiezen (zoals besproken in § 130.$$-$$), is pronominalisatie de tweede corefererende constituent dikwijls verplicht omdat herhaling van een identiek element een expliciete disreferentie uitdrukt, zoals in:

(1) Eft frera zâre ber Hirdo ur eft frera ÿrôme ber Blort.
'Een broer woont in Hirdo en een broer werkt in Blort.'

Zin (1) kan alleen zo begrepen worden dat er sprake is van minstens 2 broers: het cursieve en het vette element kunnen nooit coreferenten zijn. Vergelijk (1) nu met:

(2) Ef frera zâre ber Hirdo ur ef frera ÿrôme ber Blort.
'De broer woont in Hirdo en de broer werkt in Blort.'

Zin (2) is vreemd omdat deze de volgende contradictie bevat: het vette en het cursieve element zijn identiek en daarom expliciete disreferenten, maar het bep.lidw. ef bij beide disreferenten suggereert dat er sprake is van maar één broer, wat automatisch inhoudt dat de disreferenten als coreferent opgevat moeten worden. Zin (2) wordt beter als de coreferente interpretatie die door de bep.lidw.n wordt uitgelokt, expliciet ongedaan wordt gemaakt, bijvoorbeeld:

(2') Ef ér frera zâre ber Hirdo ur ef lelpiru frera ÿrôme ber Blort.1
'De ene broer woont in Hirdo en de andere broer werkt in Blort.'

AT.143

....

AT.144

AT.145

....

AT.146

....

AT.147

Identieke coreferenten

X1 en X2 blijven identiek

Soms wordt herhaling van een identiek element waarbij sprake is van coreferentialiteit als stijlmiddel gebruikt:

a. Dysse hatre Lyn, janof Lyn enn ef hennen vlemóte.
'Dysse haat Lyn, omdat Lyn de kip geslacht heeft.'

b. Ef giyt nert ka zeffe ón ef hômba entrafers, ef hômba entrafers
pratilóme helkara ef hotela.
2
'De reisleider vertelt de vermoeide toeristen niet, wanneer de vermoeide
toeristen naar het hotel vertrekken.'

Omdat zo'n herhaling syntactisch gezien op een disreferentie moet wijzen, terwijl er toch van coreferentie sprake is, ontstaat een soort "mentale opsplitsing" van het cursieve element: het lijkt of er twee personen met de naam Lyn zijn en of er twee groepen van vermoeide toeristen bestaan. Hierdoor wordt een afstandelijkheid of ironie uitgedrukt die goed bij de situatie past: Dysse voelt geen enkele genegenheid voor Lyn, en de reisleider bekommert zich niet om de fysieke toestand van de groep toeristen. Bovendien wordt de vermoeidheid nog eens extra benadrukt door ook het add. hômba te herhalen.

a. Brôepwet kost frera krÿša lelmo gurt, janof dena ék hânc tumavy dat ook tui

als meervoudig 'jullie' opgevat moet worden). Omdat er sprake is van een gedeelde disreferentie met tuj kunnen we twee dingen aannemen, al naar gelang de context en de kennis van de toehoorder: 1. tuj is enkelvoudig en refereert dus aan hetzij A, hetzij B hetzij C. 2. tuj is meervoudig en kan dan onder meer refereren aan A + B (maar niet aan C), of aan A + C (maar niet aan B), of aan A + P, of aan A + P + Q, enzovoort. Er zijn vele mogelijkheden, mits één van de personen waaraan tuj refereert, indentiek is aan één van de personen waaraan tui refereert.

4. 3e persoon enkelvoud: do 'hij':

Disreferentie is semantisch het gemakkelijkst te interpreteren als het pers.vnw. een 3e persoon enkelvoud is:

(1) Doi reppe, doj painalira ef.

In (1) kan doi bijvoorbeeld refereren aan Petriy, en doj aan Justes.
Zouden beide do's aan Petriy refereren, dan moest doj beslist weggelaten worden.

5. 3e persoon meervoud: óps 'zij':

In (2) hieronder kunnen we onderscheid maken tussen (i) gedeelde disreferentie en (ii) volledige disreferentie:

(2) Ópsi reppe, ópsj painalira ef.

Bij gedeelde disreferentie hebben beide zinskernen één of meer referenten gemeen, terwijl de rest van de groepen verschilt. Bijvoorbeeld: ópsi aan de personen A + B + C, en ópsj refereert aan A + C, of aan A + P.
Van volledige disreferentie is sprake als beide zinskernen aan geheel verschillende groepen van personen refereren. Bijvoorbeeld: ópsi refereert aan de personen A + B + C, terwijl ópsj refereert aan P + Q + R. Volledige disreferentie bij het meervoudige óps is dus identiek aan de disreferentie bij een enkelvoudig pers.vnw. 3e persoon als do, waarbij disreferentie per definitie volledig is (omdat we maar met één persoon per zinskern te doen hebben).
Volledige disreferentie is bij de 1e persoon meervoud kirro 'wij' en de 2e persoon meervoud tu 'jullie' per definitie onmogelijk omdat een pers.vnw. 1e persoon altijd [ook] aan de spreker S moet refereren, en een pers.vnw. 2e persoon altijd [ook] aan de aangesprokene A moet refereren. De personen S en A zijn dus verplicht een element van welke groep personen dan ook, zodat de disreferentie hoe dan gedeeld is.

Samenvattend: deletie van de bijzinskern is dus altijd noodzakelijk als de spreker wil uitdrukken dat deze kern aan exact dezelfde entiteit of verzameling van entiteiten refereert als de matrixkern. Van deletie kan worden afgezien indien matrixkern en bijzinskern per definitie altijd aan dezelfde entiteit refereert: dit is het geval bij de 1e persoon enkelvoud gress, en bij de 2e persoon enkelvoud tu/gÿrs als het volkomen duidelijk is dat tu/gÿrs enkelvoudig is.
Deletie is onmogelijk als er sprake is van disreferentie (zowel gedeelde als volledige).

AT.148

Nevenschikking nader bekeken

>>> Sommige delen zijn reeds in Hoofdstuk 131 (m.b.t. K2- en O2-deletie) opgenomen!! <<<

qwo Verschil tussen nevenschikking van twee werkw.n en nevenschikking van
twee zinnen met K2- en O2-deletie

Als in Z2 zowel de kern als het object zijn gedeleerd blijft dikwijls alleen het predicaat (eventueel met secundaire bepalingen) over. Zo'n "uitgeklede" Z2 kan dan soms opgevat worden als een predicaat dat nevengeschikt is aan het predicaat in Z1. Vergelijk:

{Gress ef letra trempe ur tillefit gress ef letra koldre-tijâ.} >>
a.>> Gress1 ef letra2 trempe ur tillefit Ø1 Ø2 koldre-tijâ.
'Ik heb de brief gelezen en daarna weggegooid.'

b. Gress ef letra trempe ur tillefit koldre-tijâ.

In a. is sprake van een nevenschikking van twee zinnen, waarbij Z2 vanwege de gedeleerde K2 en O2 alleen bestaat uit tillefit koldre-tijâ. In b. is sprake van een nevenschikking van twee predicaten (beide vetgedrukt).

qw1

Let op de reikwijdte die secundaire bepalingen kunnen hebben:

(1) a. Elsa ef letra trempe hols ur [enn ef] koldre-tijâ lelmo tof.
'Elsa heeft de brief gisteren gelezen en hem vandaag weggegooid.'
b. Elsa ef letra trempe ur koldre-tijâ lelmo tof.
'Elsa heeft de brief vandaag gelezen en [vandaag] weggegooid.'

In (1a) refereert lelmo tof alleen aan koldre-tijâ, en refereert hols aan trempe. Er is hier sprake van twee nevengeschikte zinnen waarbij Z2 onder coreferentie met Z1 gedeleerd is, en O2 onder coreferentie met O1 óf gepronominaliseerd óf gedeleerd kan worden (aangegeven met [enn ef]). Hiervoor gelden de volgende structuurschema's:

(1') a. i. [Elsa ef letra trempe hols] UR [Ø enn ef koldre-tijâ lelmo tof]
ii. [Elsa ef letra trempe hols] UR [Ø Ø koldre-tijâ lelmo tof]

qw1a

In (1b) daarentegen refereert lelmo tof aan zowel trempe als koldre-tijâ, waarbij de werkw.n een volpredicaat vormen. Hier kan geen sprake zijn van K2- of O2-deletie, om het simpele feit dat er evenmin sprake is van een Z2. Nu geldt het volgende structuurschema (het volpredicaat staat tussen { }):

(1') b. Elsa ef letra {[trempe] UR [koldre-tijâ]} lelmo tof

qw1b

Merk op dat de twee verschillende add.bepalingen in (1a) een nevenschikking op predicaatniveau verhinderen. Zin (2a) met schema (2'a) is dan ook ongrammaticaal:

(2) a. * Elsa ef letra trempe hols ur koldre-tijâ lelmo tof.

(2') a. * Elsa ef letra {[trempe hols] UR [koldre-tijâ lelmo tof]}

Uit (2'a) blijkt dat de twee nevengeschikte leden trempe hols en koldre-tijâ lelmo tof geen van beide tot één niveau gerekend kunnen worden, want beide zijn een combinatie van twee aparte zinsdelen, en wel een predicaat + add.bepaling. Dit is ongrammaticaal.

qw1c

Als er maar één add.bepaling aanwezig is, zoals in (1b), dan is er ook een nevenschikking op zinsniveau à la (1a) mogelijk:

(2) b. Elsa ef letra trempe ur enn ef koldre-tijâ lelmo tof.

(2') b. [Elsa ef letra trempe] UR [Ø enn ef koldre-tijâ lelmo tof]

In (2b) wordt dus beweerd dat Elsa op een ander tijdstip dan "vandaag" de brief gelezen heeft.

qw1d

Merk op dat (1b) en (2b) qua uiterlijk alleen verschillen in de af- resp. aanwezigheid van het gepronominaliseerde object enn ef. Dit houdt in dat er ambiguïteit ontstaat zodra het object ontbreekt (bijvoorbeeld bij intrans.werkw.). Vergelijk de b-zinnen hierboven met:

(3) Elsa scemra ur arketta lelmo tof.
a. 'Elsa heeft vandaag geschreeuwd en [vandaag] gehuild.'
b. 'Elsa heeft geschreeuwd en vandaag gehuild.'

Betekenis (3a) is mogelijk als (3) een nevenschikking op predicaatniveau bevat:

(3') a. Elsa {[scemra] UR [arketta]} lelmo tof (vgl. (1'b))

Betekenis (3b) impliceert een nevenschikking op zinsniveau, warbij de rechter kern gedeleerd is:

(3') b. [Elsa scemra] UR [Ø arketta lelmo tof] (vgl. (2'b))

qw1e

Om expliciet uit te drukken dat (3) een nevenschikking op zinsniveau is (en dat betekenis (3b) correct is) kan de deletie van de rechter kern vervangen worden door pronominalisatie:

(4) Elsa scemra ur eup arketta lelmo tof.
'Elsa heeft geschreeuwd, en vandaag heeft ze gehuild.'

Ook kan lelmo tof geheel vooraan geplaatst worden, zodat het een bepaling bij de volzin wordt. Er zijn dan twee analyses mogelijk, die beide betekenis (3a) hebben:

(5) Lelmo tof Elsa scemra ur arketta.

(5') a. lelmo tof {[Elsa scemra] UR [Ø arketta]}
b. lelmo tof Elsa {[scemra] UR [arketta]}

qw2

Als een tijdsbepaling gecombineerd wordt met een volpredicaat moeten de tijdsvormen van beide nevengeschikte werkw.n natuurlijk passen bij deze tijdsbepaling:

(6) * Elsa ef letra trempe ur di koldu-tijâ mas.

Zin (6) kan alleen zó geïnterpreteerd worden dat er sprake is van twee nevengeschikte predicaten; mas refereert dus zowel aan trempe als aan di koldu-tijâ, wat onmogelijk is (vergelijk (1b)). >>oja? let op of een toek.tijd niet een verleden.toek.tijd kan zijn ...<<)

(7) Elsa scemra ur di arkettu mas.
a. * 'Elsa heeft morgen geschreeuwd en zal [morgen] huilen.'
b. 'Elsa heeft geschreeuwd en zal morgen huilen.'

(vgl. (3)). Zin (7) kan alleen als twee nevengeschikte zinnen geïnterpreteerd worden.
>>nog nagaan in hoeverre tijdsbepalingen combineren met tempus-inversie!<<

qw3

Bekijk de volgende constructie:

(8) Elsa scemra hols ur arketta lelmo tof. (= § qw1 (1))

Hierboven hebben we gezien hoe (8) geanalyseerd wordt als een nevenschikking op zinsniveau (waarbij K2 gedeleerd is). Sommige grammatici (zoals Lântmân 1979) geven er echter de voorkeur aan om zinnen als (8) zodanig te analyseren dat zij een identiek soort nevenschikking bevatten. Dit zou dan een nevenschikking op zinsdeelgroep-niveau kunnen zijn, analoog aan nevenschikkingen op woordgroepniveau. In (8) is dan sprake van de zinsdeelgroepen scemra hols en arketta lelmo tof, elk bestaand uit een predicatief zinsdeel plus een additief zinsdeel. Voor (8) geldt dan het volgende structuurschema (de "volzinsdeelgroep" staat tussen { }):

(8') Elsa {[scemra hols] UR [arketta lelmo tof]}

Het nadeel van het gebruik van de notie "zinsdeelgroep" is dat (8) hierboven en (9) hieronder niet meer op identieke wijze geanalyseerd kunnen worden:

(9) Elsa ef letra trempe hols ur enn ef koldre-tijâ lelmo tof. (= § qw1c (2))

Immers, het gepronominaliseerde element enn ef wijst duidelijk op een nevenschikking op zinsniveau. Analoog aan (8) zou gelden:

(10) * Elsa ef letra trempe hols ur koldre-tijâ lelmo tof.

(10') * Elsa {[trempe hols] UR [koldre-tijâ lelmo tof]}

Maar in § ... >hierboven< hebben we gezien dat deze constructie ongrammaticaal is. De introductie van de notie "zinsdeelgroep" leidt dus niet tot een meer efficiënte theorie. \

AT.149

Tiyn en šôt als rechter lid in samenstellingen

VERWIJZING IN PAR. 132.36
Tiyn en šôt zijn als sporen behandeld in Hoofdstuk 132. Zij kunnen echter ook optreden als rechter lid in een samenstelling. Het volgende is dan ook een aanvulling op datgene wat in Hoofdstuk 132 is gezegd,

tš1

Het subst. tiyn wordt veel als laatste lid in samenstellingen gebruikt (zowel scheid. als onscheid.). Dikwijls heeft het de betekenis 'stuk, deel, moment'. Het linker lid van de samst. is meestal een werkw., een ander subst. (vaak stoffelijk), een additief of een voorz. Afleidingen met tiyn worden ook besproken in § 20.10. Hier volgen nog wat voorbeelden:

Aan werkw. (altijd scheidbaar):

merre ~ merre-tiyn 'spelen' ~ '[stuk] speelgoed'
miype ~ miype-tiyn 'denken' ~ 'ogenblik nadenken'
slape ~ slape-tiyn 'slapen' ~ 'slaapmiddel (medicijn)'
ucôge ~ ucôge-tiyn 'voorspellen' ~ 'voorspèlling' (wat voorspeld is, de
uitkomst van het voorspellen)

tš2

Aan subst. ([on]scheidbaar):

fa'i ~ faitiyn 'vee' ~ 'stuk vee'
drakâ ~ drakâ-tiyn 'waag(gebouw)' ~ 'grote weegschaal'
wat ~ wattiyn 'watten' ~ 'prop[je] watten'
kûra ~ kûratiyn 'kunst' ~ 'kunstwerk'
ylâm ~ ylâm-tiyn 'vak, ambacht' ~ 'meesterwerk'
pÿr ~ pÿr-tiyn 'eeuw' ~ 'eeuwigheid'
šocla ~ šocla-tiyn 'chocolade' ~ 'voorwerp van chocolade' (§ 21.20)
~ šoclatiyn ~ 'stukje chocolade, chocolaatje'

tš3

Aan add. (meestal onscheidbaar):

flacÿr ~ flacÿrtiyn 'bijzonder' ~ 'specialiteit'
kleter ~ kletertiyn 'nieuw' ~ 'nieuws[bericht]'
réjiy ~ réjiy-tiyn 'kaal, onherbergzaam' ~ 'kaalheid, onherbergzaamheid'

tš4

Aan voorz. of prefix (altijd onscheidbaar):

mip ~ miptiyn 'uit' ~ 'afvalstof'
zléf ~ zléftiyn 'vast aan' ~ 'perceel' (gebouw: dat vast aan de grond zit)
fro- ~ frotiyn 'lichaam-' ~ 'lichaam'
stin- ~ stintiyns 'schrijf-' ~ 'schrijfbehoeften' (§ 21.3)

tš5

In één geval kan een samenst. met tiyn echt productief genoemd worden: dat zijn scheid.samst.n met werkw.n, om een geplande, kort durende, menselijke bezigheid uit te drukken. Bijvoorbeeld:

(1) Zerfe-tûe mas kost hitt furt eft kittianer pjôle-tiyn!
'Kom morgen eens langs voor een gezellig praatje!'
(2) Mintof eft slape-tiyn1 Lerdu finna beri ÿrôme wet.
'Na wat geslapen te hebben begon Lerdu weer te werken.'
(3) Gress ma tinde fesért, gress lelperrilóme velk eft stinde-tiyn.
'Ik blijf thuis omdat ik nog wat moet schrijven; ... omdat ik nog wat
schrijfwerk heb te doen.' (bijv. een brief schrijven)

tš6

Als een werkw. iets anders uitdrukt dan een geplande menselijke bezigheid is een samst. met tiyn onmogelijk, of op zijn minst vreemd. Vergelijk (2) hierboven met:

? Mintof eft arkette-tiyn Yvonn probaro beri slapelsate.
'Na wat gehuild te hebben wilde Yvonn naar bed.'
? Mintof eft slape-tiyn ef hurt finna beri helderte nurpel wet.
'Na wat geslapen te hebben begon de hond direct weer te blaffen.'

Deze zinnen kunnen alleen ironisch opgevat worden: het huilen van Yvonn wordt voorgesteld als een afgeronde, nuttige, werkzaamheid; de hond wordt voorgesteld als een nadenkend menselijk wezen die zijn dagindeling bewust gepland heeft: "eerst een dutje doen en vervolgens de tijd doorbrengen met blaffen".

tš7

Als de bezigheid meer tijd in beslag neemt, of niet geheel afgerond wordt, kan -tiyn niet gebruikt worden. Vergelijk (2) en (3) hierboven met:

(2') Mintof ef ÿslapos Lerdu finna beri ÿrôme wet.
'Na het slapen begon Lerdu weer te werken.' of 'Na geslapen te hebben ...'
(3') Gress ma tinde fesért, gress perkilóme beri stinde velk.
'Ik blijf thuis omdat ik nog moet schrijven.'

In (2') wordt uitgedrukt dat Lerdu geruime tijd heeft geslapen, en het hoeft niet per se van te voren gepland te zijn om eerst te slapen en vervolgens te gaan werken.
In (3') moet het "schrijven" gezien worden als een beroep, of in ieder geval als een langdurig proces.

tš8

Door zijn vage betekenis is tiyn een geliefd element in samenstellingen. Het krijgt dan soms het karakter van een subst.-vormend suffix, zoals besproken in de vorige paragrafen. Daarentegen is de betekenis van šôt veel concreter. Wellicht is dit de reden dat šôt in zo weinig samenstellingen voorkomt. We kunnen er slechts vier algemene noemen:

Scheidbaar aan subst.: eggo ~ eggo-šôt 'echo' ~ 'evenbeeld (zaak)'
Scheidbaar aan subst.: sex ~ sex-šôt 'seks[e]' ~ 'seksobject (pejoratief, gezegd van een vrouw)'
Scheidbaar aan add.: gei ~ gei-šôt 'algemeen' ~ 'gemeengoed (lett/fig)'
Onscheidbaar aan voorz.: âst ~ âstšôt 'tegen[over]' ~ 'tegenhanger'

AT.150

Voorzetsels

vergelijk:

Do ÿrôme lóf ef tiystosz = Hij werkt bij/gedurende de hoosbuien (maar blijft zelf droog)
Do ÿrôme fes ef tiystosz = Hij werkt in de hoosbuien (hij wordt doorwaternat)
Do ÿrôme lef ef ucôgelira tiystosz = Hij werkt terwijl er hoosbuien zijn voorspeld (maar het is niet gezegd of ze ook werkelijk plaatsvinden). Lett. Hij werkt met de voorspellende hoosbuien.

De constructie lef ef Xlira Y betekent: terwijl Y is geX.

lef is hier geen voorzetsel bij het znw, maar bij het teg.dw!

Ook:

Ôps quÿelira kusamat ef weg lef ef reppelira poh pai ef kindis =
ze staan langs de weg te wachten terwijl/omdat er gezegd is dat de koning een tocht zal maken
(lett. ze staan langs de weg te wachten met de zeggende tocht door de koning)


bold italic bold italic extra large ooverstrike extra large 1. De traditionele opvatting die leidt tot de uitspraak dat bedoelde do en gress wel zinskernen zijn, maakt het noodzakelijk dat aan de deletieregel bij coreferentiële zinnen een uitzonderingsclausule wordt toegevoegd. 1. Dat in (9a) de subject-kern is, blijkt uit het feit dat de testen die gelden om de eigenschap van zinskern aan te tonen, óók voor een betr.vnw. als opgaan, zoals ellipsis (deletie bij nevenschikking):

Gress nert tiffe ki ef merater, té farte kusama ur uokke eft sigarett.
'Ik ken de man niet, die daar loopt en een sigaret rookt.'
1. Vergelijk:

Ef 'jan pitte helkara [ef] koles. 'De jongen fietst naar [de] school.'
Eup nert tóte beri vende helkara sener ÿrôm. 'Ze schijnt niet naar haar werk te gaan.'
1. Linkse dislocatie van fes dinelo in a. is niet mogelijk: * Fes dinelo óps melde vrôlk., want dan zou de ene pred.comp. vrôlk fes dinelo abusievelijk gesplitst worden. Bovendien is de constructie ef melde fes dinelo 'aan het diner zitten' duidelijk idiomatisch, en dat verhindert een wijziging in de ordening (§ $$).
1. In § $$ is uitgelegd hoe het koppelwerkw. melde + add. vervangen kan worden door het add. + -e. Omdat fes ef arâbe een "zwaardere" constituent is dan vrôlke, is de neiging groot om deze naar rechts te verschuiven (rechtste dislocatie), ook al kan deze voorz.bep. begrepen worden als een bepaling bij de zinskern óps (§ $$).
2. Vergelijk dit met voorbeeld ... in § $$: Óps pliyfone ysp ef bjerr., dat geparafraseerd kan worden als "door het bier-drinken worden ze dronken".
1. Zin b. kan wel acceptabel zijn als een regisseur die tegen een acteur uitspreekt, om aan te geven hoe deze acteur een rol moet spelen waarin hij zijn ongenoegen uit over de koude koffie. In een dergelijke context kunnen ook imperatieven gebruikt worden om de toehoorder iets "op te dringen" waarover hij geen controle heeft, zoals "Wees niet al te intelligent!" of "Lijk goed op je vader!". Zulke opdrachten zijn alleen acceptabel als ze gericht zijn aan een acteur die de rol van een intelligente man moet spelen, of die zich precies zo moet schminken en gedragen dat hij lijkt op een andere acteur die de vadersrol vervult.
1. In het Cheetuc wordt altijd het pers.vnw. , en nooit ef, gebruikt in de 3.enk.neut.
1. Let op de "lus" in a. en b.: de bijzin is op twee manieren syntactisch met de matrixzin verbonden: (i) met een voegw. (brâ resp. janof), en (ii) met het betr.vnw. dat refereert aan frenvu in de als kern optredende gen.bepaling.
1.Merk op dat quandro ondanks de nevenschikking samen moet gaan met het reflexieve sena 'zich'. Ondanks de aanwezigheid van sena is toevoeging van het object Elsa geheel correct, mits quandro toegevoegd is. 1. Een belangrijke uitzondering op deze regel is de negatie nert die altijd voor het predicaat verschijnt, zie § $$.
1. In een enkel geval treden tijâ en tÿrt niet als deel van een samenstelling op, maar als volwaardig additief. Dit gebeurt met name bij het semantisch lege koppelwerkw. melde. Bijvoorbeeld:

Ef mimpit melde tijâ. 'Het boek is weg.'
Aftel do melde pip tÿrt? 'Is hij al terug?'

Zie ook § 102.$$.
1. Een Progressief aspect ('lopende; aan het lopen zijn') wordt door -lira in fartelira wèl uitgedrukt als lira niet geïnterpreteerd kan worden als markeerder voor de relativiteit, zoals in:

Ef 'jan, té fartelira kusamat ef klarbÿr, ...
'De jongen, die langs de kade aan het lopen is, ...'
1. Nu kan het vette element vervangen worden door een leeg lexicaal spoor (bijvoorbeeld tiyn):

Ef ér frera zâre ber Hirdo ur ef lelpiru tiyn ÿrôme ber Blort.
'De ene broer woont in Hirdo en de andere werkt in Blort.'

Nu is er sprake van semantische coreferentie. 2. Uit het reisboek Lango lâzenntor pâts 'Langs ongebaande paden' van Gajener Vjola-Dentôr (1989). 1.Slape-tiyn kan ook 'slaapmiddel' betekenen; zie § tš1. ?? Voorzetsels

In oudere vormen van het Spokaans kan het lidwoord ef na een voorzetsel dikwijls worden weggelaten. Halverwege de 19e eeuw zijn zulke lidwoordloze voorzetselconstructies in onbruik geraakt. Vergelijk:

(oud)     Do mirre helkara sÿrt.
(modern)  Do mirre helkara ef sÿrt.
          Hij wandelt naar [de] stad.
Soms zijn zulke lidwoordloze constructies in het moderne Spokaans blijven bestaan. We komen ze nu tegen als idioom of in eigennamen (vooral plaatsnamen), zoals:

Litalu-fes-Waljÿ (naam van een dorp; lett. "Lamp in [het] Bos")
Fesfôresta (naam van een dorp; lett. "In [het] bos")

Ook in de afleidingen met het circumfix te--e kunnen we zo'n lidwoordloze constructie zien, zoals in tekelbrae (op de tafel). Het prefix te- is identiek aan het bijwoord ta (daar), dat vroeger ook als locatief (= plaatsbepalend) voorzetsel werd gebruikt, zoals in:

Ef mimpit melde ta [ef] kelbra.
Het boek ligt "op" [de] tafel.

Ta is gereduceerd tot het prefix te-, en achter het substantief volgt nog een soort "locatieve naamval", die in feite hetzelfde is als een resutatief.
laatste aantekening gemaakt op:
12 jul 2018
TOP
<< Hoofdstuk 203 | Hoofdstuk 211 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands