Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 93 | Hoofdstuk 101 >>
10. Deelwoorden en koppelwerkwoorden

100. Tegenwoordige deelwoorden


Opbouw van dit hoofdstuk:
    Morfologie
  1. Tegenwoordig deelwoord als uitdrukker van aspect en modaliteit
  2. Tegenwoordig deelwoord met additivische functie
  3. Tegenwoordig deelwoord als vervanger van betr.vnw.
  4. Tegenwoordig deelwoord als vervanger van voegw. den
  5. Tegenwoordig deelwoord als vervanger van voegw.n fara, tussef en zuf
  6. Tegenwoordig deelwoord in idiomatische constructies
  7. Promotie en demotie

100.1

In het hedendaags Spokaans wordt onder "tegenwoordig deelwoord" (teg.dw.) voornamelijk verstaan een al dan niet finiete vorm van een werkwoord dat gesuffigeerd is met -lira. In oudere vormen van het Spokaans, en ook nog dialectisch, komen ook nog andere teg.dw.-vormende suffixen voor. Zie hiervoor § 100.3.
Een met -lira verrijkt werkwoord heeft verscheidene syntactische en semantische functies, en daarom is de term "teg.dw." feitelijk veel te eng gekozen, en zouden we beter van "-lira-vormen" kunnen spreken. Desalniettemin houden we ons aan de conventie om een met -lira verrijkt werkwoord een "teg.dw." te noemen.

100.2

Teg.dw.n zijn in dit boek reeds verspreid aan de orde gekomen, waarbij de nadruk gelegd is op verscheidene semantische eigenschappen. In dit hoofdstuk zal met name de syntactische omgeving besproken worden waarin een teg.dw. kan optreden. Achtereenvolgens zullen de volgende teg.dw.-constructies behandeld worden, waarbij zal blijken dat er niet altijd een duidelijke grens tussen deze constructies is te trekken:

  1. teg.dw. als uitdrukker van aspect en modaliteit (vanaf § 100.6)
  2. teg.dw. met additivische functie (vanaf § 100.17)
  3. teg.dw. als vervanger van betr.vnw. (vanaf § 100.50)
  4. teg.dw. als vervanger van het voegwoord den (vanaf § 100.68)
  5. teg.dw. als vervanger van de voegw.n fara, tussef en zuf (vanaf § 100.84a)
  6. teg.dw. in idiomatische constructies (vanaf § 100.85)

Bovendien wordt er nog aandacht besteed aan:

  1. promotie en demotie (vanaf § 100.88)

Maar allereerst volgt hier een kort historisch overzicht van de morfologie van de teg.dw.-suffixen.

100.3   Morfologie

De begin-l in teg.dw.-suffixen als -lira, -lire, -lirare en -lirÿne (en trouwens ook in passief-suffixen als -lije, -litâ, -lijos en -litâs) was in het Oerspokanisch nog de eindconsonant van de infinitief.
Alle infinitieven eindigden oorspronkelijk op -el, maar in de loop van de 11e eeuw is de eind-l weggevallen, vergelijk († = Oerspokanisch):

†fartel > fartelopen
†miypel > miypedenken
†kettarel > kettareontvangen

100.4

Bij één werkwoord is deze l niet weggevallen, maar heeft er paragoge plaatsgevonden: aan het Oerspokanische werkwoord mel (zijn) is een t toegevoegd (melt), maar dit gebeurde min of meer in dezelfde periode als de l-deletie, die ervoor zorgde dat het infinitiefkenmerk -e werd, met als gevolg dat ook de paragogische vorm melt van dit infinitiefkenmerk voorzien werd, waarbij verder de t stemhebbend werd, dus: melde. Het tussenstadium melt is hypothetisch, deze vorm is in geen enkele bron aangetroffen Bovendien werden de oude bronnen geschreven met Pegrevische letters, waarin het werkw. mel[de] altijd verkort genoteerd werd als (i.p.v. ).

100.5

In het Oerspokanisch bestonden de teg.dw.-suffixen -ira, -ire, -irare, -irÿne (en de passief-suffixen -ije, -ijos, -itâ, -itâs) welke aan de infinitief gehecht werden, dus: fartel + -ira > fartelira.

l-deletie heeft in teg.dw.- en passiefvormen echter níét plaatsgevonden, zodat het historisch gezien juist is als we zeggen dat de teg.dw.- en passiefsuffixen (l-loos dus) aan de verlengde infinitief gevoegd worden:

"gewone" infinitief:farte
"verlengde" infinitief:fartel
teg.dw.:fartel + -ira > fartelira

In slechts weinig grammatica's wordt echter de voorkeur gegeven aan het – historisch juiste – principe van "gewone" en "verlengde" infinitief. In de meeste grammatica's komen deze termen niet voor en wordt de l zonder meer bij de teg.dw.- en passiefsuffixen gevoegd (zoals wij hier ook doen), dus:

infinitief:farte
teg.dw.:farte + -lira > fartelira

100.6   ad § 100.2   A. Tegenwoordig deelwoord als uitdrukker van aspect en modaliteit

Voor een precieze omschrijving van de begrippen "aspect" en "modaliteit" wordt verwezen naar Hoofdstuk 110. Wij stellen hier alleen vast dat een teg.dw.-constructie gebruikt kan worden om een progressief aspect en een exclamatieve modaliteit uit te drukken.

De progressief of "duurvorm" geeft aan dat iemand op een bepaald moment ergens mee bezig is (vgl. Engels "He is walking"), of dat een gebeurtenis of handeling op een bepaald moment aan de gang is ("It's raining at this moment"). Zie ook § 110.87a.
De exclamatief of "roepvorm" wordt gebruikt bij een spontane uitroep en drukt een extra emotionaliteit (verbazing, opgewondenheid, enthousiasme, ongerustheid ed.) van de spreker uit. In het Nederlands kan zo'n constructie gekenmerkt worden door toevoeging van "wat", zoals: "wat kom je laat!" of "wat een hoop mensen hier!". Zie ook § 110.65.
Hieronder zal alleen aandacht besteed worden aan een kort historisch overzicht van het gebruik van een teg.dw. in een progressieve en exclamatieve constructie, en aan enkele eigenaardigheden die meer te maken hebben met het feit dat we met een teg.dw.-constructie te doen hebben, dan met het feit dat het hier om een aspectueel of modaal zinstype gaat. Ten slotte zij vermeld dat de progressief en exclamatief op syntactisch identieke wijze gevormd worden; zij onderscheiden zich alleen in zinsmelodie (bevestigend ~ uitroepend) wat orthografisch tot uitdrukking komt in het gebruik van een uitroepteken bij de exclamatief.

100.7

De verbalisering die bij additieven optioneel is om een koppelwerkw. te vervangen (zie Hoofdstuk 44), was in het Oud- en Middelspokaans bij teg.dw.n verplicht om een "progressief" of "exclamatief" uit te drukken. Tot in de 17e eeuw bestonden de volgende paradigma's (waarbij [>] = "optioneel" en > = "verplicht"):

melde + add.[>] add. + -e
pónze+ add.[>] add. + -are
tinde + add.[>] add. + -ÿne
  
melde + ...lira> ...lire
pónze + ...lira> ...lirare
tinde + ...lira> ...lirÿne

Voorbeelden († = 17e-eeuws Spokaans:)

kinur [>] Eup kinure.   ziek [>] Ze is ziek.

ÿrômelira > † Do ÿrômelire.
werkend > Hij is werkend/aan het werk[en].

mešanelira > † Tu mešanelire kiygt!
arriverend; aankomend > Wat kom je laat!

arkettelira > † Dena baby arkettelire!1
huilend > Wat huilt die baby!; Wat is die baby aan het huilen!

kinur [>] Eup kinurare.   ziek [>] Ze wordt ziek.

scemrelira > † Lerdu scemrelirare!
schreeuwend > Wat begint Lerdu [daar] te schreeuwen!
(lett. "wat wordt Lerdu schreeuwende!")

kinur [>] Eup kinurÿne.   ziek [>] Ze blijft ziek.

ÿrômelira > † Eup ÿrômelirÿne.
werkend > Ze blijft aan het werk[en].

kettelira > † Ef boert kettelirÿne helt.2
gevend > De koe blijft melk aan het geven.

arkettelira > † Dena baby arkettelirÿne!
huilend > Wat blijft die baby huilen!

Merk op dat het suffix -lirare eigenlijk niet gebruikt kan worden om een progressief uit te drukken: de notie van "beginnen met iets" is onverenigbaar met de notie van "[voortdurend] bezig zijn met iets". Zie ook § 100.11.


1Er is iets voor te zeggen dat -lire hier een exclamatief en een progressief tegelijk uitdrukt.


2Uit dit voorbeeld blijkt dat geverbaliseerde teg.dw.n ook transitief konden zijn, dit in tegenstelling tot geverbaliseerde additieven.

100.8

Tegenwoordig worden deze verbale teg.dw.-suffixen niet meer gebruikt. In plaats van -lire gebruikt men nu -lira, zodat een geverbaliseerd teg.dw. nu dezelfde vorm heeft als een niet-geverbaliseerd teg.dw.1 Vergelijk (× = modern Spokaans):

† Do ÿrômelire. > × Do ÿrômelira.   Hij is werkend/aan het werk[en].
† Tu mešanelire kiygt! > × Tu mešanelira kiygt!   Wat kom je laat!

† Dena baby arkettelire! > × Dena baby arkettelira!
Wat huilt die baby!; Wat is die baby aan het huilen!

1Alleen in de spreektaal van Liftka en Brÿr wordt dikwijls nog -lire in plaats van -lira gezegd. Dit gebeurt waarschijnlijk onder invloed van het Pegrevisch, en wordt eerder als "onverzorgde spreektaal" dan als "dialectisch" aangemerkt.

100.9

Kenmerkend voor exclamatieve constructies is het elliptische karakter, waarbij dikwijls een predicaat achterwege blijft ("Wat een hoop mensen!", "Wat schitterend!"). Om in de Spokaanse equivalenten hiervan de exclamatief toch met behulp van -lira te kunnen uitdrukken, wordt gebruikgemaakt van een "dummy"-werkwoord, in dit geval het koppelwerkw. melde, dat als drager van het suffix -lira optreedt, bijvoorbeeld:

 Eft tnÿr rifo veldurs meldelira!Wat een hoop mensen!
(1)Ojic meldelira!Wat schitterend [is dat]!

Linguïsten zijn het er niet over eens of het additief ojic in (1) nu beschouwd moet worden als een soort subject bij meldelira, dan wel als een vooropgeplaatst subj.add., waarbij het subject ontbreekt. Zie ook § 70.43–44, § 132.77 en § 132.82. Zie verder § 132.107–109 voor het dummy-werkw. melde.

100.10

Om een exclamatief uit te drukken, hebben de suffixen -lirare en -lirÿne in het moderne Spokaans plaatsgemaakt voor de teg.dw.-vorm van een doelwerkw., gevolgd door een infinitief. In plaats van -lirare wordt het doelwerkwoord finne (beginnen) gebruikt, en in plaats van -lirÿne komen we tinde (blijven) tegen. Bijvoorbeeld (× = modern Spokaans):

† Lerdu scemrelirare! > × Lerdu finnelira beri scemre!
Wat begint Lerdu [daar] te schreeuwen!

† Dena baby arkettelirÿne! > × Dena baby tindelira beri arkette!
Wat blijft die baby [aan het] huilen!

† Tem boerts kettelirÿne pert helt! > × Tem boerts tindelira beri kette pert helt!
Wat blijven die koeien een hoop melk geven!

100.11

Om een progressief uit te drukken, heeft het suffix -lirÿne in het moderne Spokaans plaatsgemaakt voor het doelwerkw. tinde, gevolgd door een predicatief teg.dw. Merk op dat noch het oude suffix -lirare, noch de moderne vervanger finne (beginnen) gebruikt kan worden in een progressieve constructie. Hieraan ligt een semantische restrictie ten grondslag: men kan niet tegelijkertijd met een handeling beginnen (uitgedrukt door finne) en deze handeling voortdurend aan het uitvoeren zijn (uitgedrukt door -lira). Bijvoorbeeld:

(1)Petriy tinde ÿrômelira.1Petriy blijft aan het werk[en].

In (1) wordt expliciet uitgedrukt dat Petriy momenteel met bepaalde werkzaamheden bezig is, en zich daar niet van af laat brengen. Vergelijk dit met

(1′)Petriy tinde beri ÿrôme.Petriy blijft werken.

dat ten eerste equivalent kan zijn aan (1), maar ook kan betekenen: "Petriy geeft zijn baan niet op". Nu wordt "werken" dus niet opgevat als een tijdens de taaluiting plaatsvindende bezigheid (actie), maar als "een baan hebben". Nog een voorbeeld:

(2)Elsa tinde dravelira.Elsa blijft aan het tekenen.
 (= "Elsa houdt niet op met haar tekenbezigheden die
momenteel plaatsvinden")

(2′)Elsa tinde beri drave.2Elsa blijft tekenen.
 a.  (= equivalent aan (2))
b.  (= "Elsa blijft het beroep van tekenares uitoefenen;
     Elsa blijft haar tekenhobby uitoefenen")

1Het teg.dw. ÿrômelira moet hier in syntactische zin opgevat worden als een predicatieve bepaling bij het als zelfst.werkw. opererende tinde, zoals besproken wordt in § 100.28. Zin (1) is dus syntactisch equivalent aan een zin als Petriy farte ÿlanelira (Petriy loopt zwijgend), waarin ÿlanelira een bepaling vormt bij farte (het "lopen" geschiedt op "zwijgende" wijze).

Maar in semantische zin vormt ÿrômelira in (1) een subjectieve bepaling bij het subject Petriy (zie § 100.31), wat equivalent is aan een zin als Petriy pitte lo šuffelira (Petriy fietst tot hijgens toe), waarin šuffelira een bepaling vormt bij Petriy (het "fietsen" gebeurt zodanig dat Petriy ervan moet "hijgen"). Merk op dat een subjectieve bepaling gemarkeerd wordt met lo.

Deze tweeslachtige houding van ÿrômelira geeft een constructie als (1) een marginaal karakter, reden waarom (3) en (4) in § 100.12 weinig tot niet acceptabel zijn.


2Het doelwerkw. tinde kan ook nog verschijnen in een ondergeschikte constructie als: Elsa tinde, den [eup] drave (Elsa blijft om te tekenen) (= "Elsa verlaat de plek waar ze nu is niet, want ze moet/wil nog tekenwerkzaamheden verrichten"). Zie ook § 81.24.

100.12

Omdat werkwoorden als scemre (schreeuwen) en kette [helt] ([melk] geven) niet beschouwd kunnen worden als menselijke handelingen (acties) die bewust uitgevoerd worden of als een beroep/hobby kunnen worden opgevat, zijn (3) en (4) niet acceptabel. Dat (4) nog minder grammaticaal is dan (3), is toe te schrijven aan het transitieve karakter van kette.

(3)? Ef baby tinde scemrelira.De baby blijft aan het schreeuwen.
(4)?? Ef boerts tinde kettelira helt.De koeien blijven melk aan het geven.

En (5) ten slotte is geheel ongrammaticaal, of liever gezegd, semantische onzin, want ÿrômelira drukt uit dat Lerdu tijdens de taaluiting bezig is met werkzaamheden, terwijl finne tegelijkertijd uitdrukt dat Lerdu tijdens de taaluiting met de werkzaamheden gaat beginnen. Dit is een contradictie:

(5)* Lerdu finne ÿrômelira.Lerdu begint aan het werken.

100.13

Als er een doelwerkw. aanwezig is, zijn er noch semantische, noch syntactische restricties om een progressief met een exclamatief te combineren, bijvoorbeeld:

(1)Elsa tindelira1 ÿrômelira2 !Wat blijft Elsa maar aan het werk!

Hierbij drukt -lira1 de exclamatief uit, en -lira2 de progressief. Toch zullen velen een zin als (1) liever vermijden, vanwege de opeenvolging van -lira-constructies. Zie ook § 100.87.

100.14

Let op dat in de 17e-eeuwse vormen de eind-e van -lire, -lirare en -lirÿne geen infinitief-e is, zoals de eind-e bij de koppelwerkw.vervangende suffixen -e, -are, -ÿne. Bij geverbaliseerde teg.dw.n komt een tempusdragend suffix dus in het woord (nl. op de plaats van de oorspronkelijke inf.-e); vergelijk:1

Do flifadose. ~ Do flifadosa.Hij is aardig. ~ Hij was aardig.
† Do arkettelire. ~ † Do arkettalire.Hij is aan het huilen. ~ Hij was aan het huilen.

Do flifadosÿne. ~ Do flifadosÿnu.Hij blijft aardig. ~ Hij zal aardig blijven.
† Do arkettelirÿne. ~ † Do arkettulirÿne.Hij blijft aan het huilen. ~ Hij zal aan het
huilen blijven.

1In sommige oude documenten wordt de eind-e van -lire, -lirÿne of -lirare wel als inf.-e behandeld. Zo moet zin i.b. opgevat worden als een def.tijd, uitgedrukt door de -a in -lira, terwijl in het hedendaagse Spokaans (zin ii.b.) -lira de moderne variant van †-lire is en de def.tijd met -a vóór dit suffix wordt uitgedrukt. Vergelijk (de vette vocaal drukt de tijd uit):

 i.a.  † Ef dyne arkettelire. ~ b.  † Ef dyne arkettelira.
ii.a.  × Ef dyne arkettelira. ~ b.  × Ef dyne arkettalira.
De kleuter is aan het huilen. ~ De kleuter was aan het huilen.

100.15

Ook in de moderne vormen kan de infinitief--e door een tempusdragend suffix uitgedrukt worden. Vergelijk:

(1)a.Óps arkettelira.   Ze zijn aan het huilen.
 b.Óps arkettalira.   Ze waren aan het huilen.

(2)a.Óps lutterafelira ef portzerfi pip lóf ef pijâ tof.
  zij bekijken-NT-PROG de televisie al gedurende de hele dag
  Ze zitten al de hele dag naar de televisie te kijken.
 b.Óps di lutterafulira ef portzerfi mas lóf ef pijâ tof.
  Morgen zullen ze de hele dag naar de televisie zitten te kijken.

In (1b) wordt impliciet gerefereerd aan een specifiek moment in het verleden dat de handeling van het huilen plaatsvond, bijvoorbeeld het moment dat de spreker de kamer binnenkwam waar juist gehuild werd. In (2b) kan bijvoorbeeld gerefereerd worden aan de wedstrijd die Ajax morgen tegen BC Heeriys speelt.
Zie verder ook Hoofdstuk 110 voor aspect en modaliteit in meer algemene termen.

100.16

De -lira-vorm van een aantal bewegingswerkw.n is ambigu, in die zin dat zij niet alleen een progressief kunnen uitdrukken, maar ook de wijze waarop iemand gekomen is, bijvoorbeeld:

Do pittelira.
a.  Hij is aan het fietsen.   (progressief)
b.  Hij is met de fiets gekomen; Hij is komen fietsen.

Óps rÿtalira.
a.  Zij waren aan het paardrijden.   (progressief)
b.  Zij waren te paard gekomen.

Elsa njebopelira.
a.  Elsa is aan het varen.   (progressief)
b.  Elsa is met de boot gekomen; Elsa is komen varen.

Deze ambigue interpretatie geldt voor de volgende werkwoorden:1

fartelopenrÿtepaardrijden
njebopevarenufirerijden (wagen, auto)
pittefietsenzôlumôjevliegen (vliegtuig)

1Soms kunnen ook andere bewegingswerkw.n op deze wijze geïnterpreteerd worden, bijvoorbeeld:

Óps orefantelira.Ze zijn komen zwemmen; Ze zijn zwemmend gekomen.
Óps skifartelira.Ze zijn komen skiën; Ze zijn op de ski's gekomen.
 (in het geval iemands huis zwemmend/met ski's te bereiken is)

100.17   ad § 100.2   B. Tegenwoordig deelwoord met additivische functie

Zowel Kojen-Pôt (1977) als Lântmân (1979) stelt dat een additivisch gebruikt teg.dw. in een attributieve relatie (of kortweg: een attributief teg.dw.) een incidentele of continue handeling uitdrukt, iets dat op een bepaald moment daadwerkelijk plaatsvindt. Een dergelijk teg.dw. kan dus niet gebruikt worden om een eigenschap, mogelijkheid of potentiële handeling (door Kojen-Pôt samengevat als "potentie") uit te drukken. Een "potentie" kan daarentegen met een samengesteld substantief uitgedrukt worden.1 Vergelijk:

a.ef obezjerelira 'jande lachende jongen   (die op dit moment lacht)
b.ef obezjere-'jande goedlachse jongen

a.eft rÿgelira argerat
 een piepende deur   (die op dit moment bij het openen/sluiten piept)
b.eft rÿge-argerat
 een piepende deur   (die nu gesloten is, maar zal piepen zodra hij beweegt)

a.eft hups-chaquindelira telefonos
 een luidsprekende telefoon   (een toestel dat op dit moment luid is)
b.eft hups-chaquinde-telefonos
 een telefoontoestel dat ingericht is om luid te spreken

Zie ook § 40.53.


1Volgens Lântmân zou een verkeersbord met het opschrift Kaftaren! Kroselira efantys (Pas op! Overstekende kinderen) grammaticaal fout zijn, tenzij er 24 uur per dag continu kinderen aan het oversteken waren. Als een dergelijk bord slechts leesbaar is op het moment dat er daadwerkelijk kinderen oversteken (bijvoorbeeld als er een school uitgaat), is het natuurlijk wel goed. In alle gevallen waarin bedoeld wordt 'Pas op! Er is een mogelijkheid dat er kinderen oversteken' zou er moeten staan: Kaftaren! Krose-efantys of Efantys krosecose (potentialis: 'Er kunnen kinderen oversteken'; zie § 110.55–56).

100.18

Een enkele keer bestaat er een apart additief dat de "potentie" uitdrukt. Vergelijk:

a.ef quaelira meraterde gebiedende man   (die op dit moment gebiedt)
b.ef quaiy meraterde gebiedende man (gebiedend van aard)

a.ef arkettelira âgyhet huilende jongetje (op dit moment huilend)
b.ef arkettkinn âgy1het huilerige jongetje (gauw geneigd te huilen)

1Voor het suffix -kinn, zie § 41.20.

100.19

Soms kan een additief eerst geverbaliseerd worden met -e, om er volgens een attr.teg.dw. van te maken dat een incidentele of continue handeling uitdrukt. Vergelijk de voorbeeldparen in § 100.18 met:

a.? ef ÿrbÿrelira meraterde strenge man (op dit moment streng)
    de streng.zijnde man 
b.ef ÿrbÿr meraterde strenge man (streng van aard)

Met dergelijke attributieve teg.dw.n die van een geverbaliseerd additief gevormd zijn, moet voorzichtig omgesprongen worden omdat ze meestal een geforceerd karakter hebben, zeker als de verbalisering van het desbetreffende additief niet gebruikelijk is. Zie ook § 44.25.

100.20

In § 83.7 zijn enkele voorbeelden gegeven van verbale afleidingen van substantieven, met de betekenis "stoken", zoals:

ef coc ~ cocarede cokes ~ cokes stoken
ef ool ~ oolarede olie ~ olie stoken
ef misst ~ missterede briket ~ briketten stoken

Van dergelijke (intransitieve!) werkwoorden bestaat een teg.dw. met de gelexicaliseerde betekenis (met ... gestookt), bijvoorbeeld:

eft missterelira fradâseen met briketten gestookte locomotief
ef oolarelira sentrukjuptde met olie gestookte centrale verwarming; de oliestook

Deze gelexicaliseerde betekenis gaat alleen op voor een additivisch teg.dw. in een attributieve relatie.1


1Een dergelijke constructie vervangt feitelijk een volt.dw. in de trant van: * eft missteror fradâs (een met briketten gestookte locomotief). Zo'n volt.dw.-constructie is echter ongrammaticaal omdat het hier om intransitieve werkwoorden gaat. Merk verder op dat de gelexicaliseerde betekenis van een teg.dw. als missterelira de gewone betekenis verdringt, zodat een constructie als * ef missterelira korsamm-painôsta (de briketten stokende huishoudens) ongrammaticaal is, of op zijn minst zeer ongebruikelijk (want de enige betekenis kan zijn: 'de met briketten gestookte huishoudens'). Hiervoor in de plaats kan een relatieve bijzin gebruikt worden: ef korsamm-painôsta, mit misstere (de huishoudens, die briketten stoken).

100.21

De teg.dw.n zoals behandeld in de vorige paragraaf hebben hun voorspelbare betekenis in alle andere syntactische omgevingen, zoals:

Ef sentraliy zjolarelira ÿrmentos.   (progressief)
De [elektriciteits-]centrale is momenteel bezig om kolen te stoken.
(bijv. als deze centrale normaliter olie stookt)

100.22

Hoewel de "stook"-werkwoorden uit § 100.20 intransitief zijn, zou men kunnen zeggen dat het substantief waar het teg.dw. een bepaling bij vormt, in semantisch opzicht het object is bij het werkwoord waarvan het teg.dw. is afgeleid. Of concreet: in een constructie als ef zjolarelira fradâs (de met kolen gestookte locomotief), is fradâs het semantische object bij zjolare (want datgene wat "met kolen gestookt wordt" is "de locomotief").
Een dergelijk teg.dw.-gebruik komt niet alleen bij bovengenoemde "stook"-werkwoorden voor, maar soms ook in combinatie met een transitief "dummy"-werkwoord, om een object bij een intransitief werkwoord mogelijk te maken. Het intransitieve werkwoord verschijnt dan als een attr.teg.dw. bij het object:

(1)Do chafoste eft wÿrrelira chafost.
 Hij fluit een liedje.
 (lett. "hij zingt een fluitend liedje")

(2)Eup stinde ef scâšelira rojis kaf ef scrÿfkt.
 Ze krast de letters op het papier.
 (lett. "ze schrijft de krassende letters op het papier")

(3)Óps rupke scemrelira én môrtéšelira stints.1
 Ze schreeuwen opruiende leuzen.
 (lett. "ze roepen schreeuwende en opruiende leuzen")

Zinnen (1)–(3) zijn feitelijk elk een combinatie van twee zinnen:

(1)a.  Do chafoste eft chafost.Hij zingt een liedje.
 b.  Do wÿrre.   (intransitief)Hij fluit.

(2)a.  Eup stinde ef rojis.Ze schrijft de letters.
 b.  Eup scâše.   (intransitief)Ze krast; Ze maakt krassende geluiden.

(3)a.  Óps rupke môrtéšelira stints.Ze roepen opruiende leuzen.
 b.  Óps scemre.   (semi-transitief)Ze schreeuwen.

1Omdat scemrelira en môrtéšelira twee nevengeschikte bepalingen bij stints zijn, moeten ze verbonden worden door hetzij een komma, hetzij én (en). Zie hiervoor § 40.7. Een komma tussen beide bepalingen lijkt hier echter minder gelukkig. Zie het volgende voorbeeld:

i.Óps rupke scemrelira, môrtéšelira stints.

In zin i. zou scemrelira gemakkelijk opgevat kunnen worden als een predicatief teg.dw. bij rupke, dus: 'Ze roepen schreeuwend, opruiende leuzen.'
Bovendien kan môrtéšelira stints opgevat worden als een relatieve bijzin in de toekomende tijd (want het predicaat staat vooraan) met de betekenis 'dat de leuzen zullen opruien', zodat i. ook kan betekenen: 'Ze roepen schreeuwend, dat de leuzen zullen opruien.' Gebruik daarom liever én in plaats van een komma want dat heft allerlei vormen van ambiguïteit op.


100.23

De verbale afleidingen van de pers.vnw.n (Blok 71.8) kennen een attributieve teg.dw.-vorm die op een bijzondere manier geïnterpreteerd wordt. Dit is uitgelegd in § 71.16. Wij volstaan hier met enkele voorbeelden:

Ef gresserelira cÿrfratjen pónze ef xyfolos.
de ik.zijnde overtreder krijgt de boete
Ik, de overtreder, krijg de boete.

Ef epperelira gekkera xÿðupónze.
de zij.zijnde lerares ontslag.krijgt
Zij, de lerares, wordt ontslagen.

Kost ópsenelira freras melde gôl.
mijn zij.zijnde broers zijn kaal
Zij, mijn broers, zijn kaal.

100.24

Een attributief teg.dw. kan in een wederkerende constructie met een wed.vnw. (zie Blok 72.3) gebruikt worden. In (1) staat een voorbeeld van een gewoon transitief werkwoord, en in (2) staat een inherent wederkerend werkwoord (§ 72.4):

(1)ef sen luktelira efantyhet zich[zelf] wassende kind
(2)ef sena ynt-pôrpelira hÿrðysde watertandende restaurantgasten

De grammaticaliteit van deze constructies is toe te schrijven aan het feit dat het wed.vnw. sen[a] samen met het predicaat één constituent vormt, die in zijn geheel als teg.dw.-constructie optreedt. We kunnen ons een procédé voorstellen in de trant van:

ef efanty sen lukte> ef sen luktelira efanty
het kind wast zich> het zich wassende kind

Vergelijk deze constructies met de reflexieve volt.dw.n in § 101.14.

100.25

Bij het inherent wed.werkw. prap fûðe (bij elkaar horen) kan het teg.dw. ook zonder een wed.vnw. gebruikt worden, maar de betekenis is dan enigszins gelexicaliseerd, vergelijk b. en c.:

a.Kirro sena fûðe.We horen bij elkaar. (bijv. gezegd in een winkel
als slechts één van ons bediend hoeft te worden)
b.ef sena fûðelira frintsde bij elkaar horende vrienden
c.ef fûðelira frints1de onafscheidelijke vrienden

1In de spreektaal lijkt fûðelira in de betekenis 'onafscheidelijk' zo gelexicaliseerd gevoeld te worden dat het wel als additief wordt behandeld, en dus een meervoudssuffix krijgt (§ 42.2). In dat geval is ook een constructie als in ii. mogelijk:

 i.£ ef fûðeliran frintsde onafscheidelijke vrienden
ii.£ Ef frints melde fûðeliran.De vrienden zijn onafscheidelijk.

100.26

Een wederkerend gebruikt teg.dw. met een attributieve relatie kan als een passief geïnterpreteerd worden indien het subject zakelijk is, en dus niet zelf als agens kan optreden. Vergelijk:

a.ef sen luktelira efantyhet zich[zelf] wassende kind
b.ef sen trempelira mimpithet boek dat gelezen wordt
(en niet: * "het zichzelf lezende boek")

Voor deze passieve interpretatie van een wederkerende constructie wordt verder verwezen naar § 100.44 en § 91.30–33.

100.27

Een attributief teg.dw. kan echter géén wederkerige (reciproke) interpretatie hebben, uitgedrukt met een wig.vnw. (zie Blok 72.39). In (1) staat een ongrammaticale constructie met een attr.teg.dw.; in (2) staat de grammaticale variant met een ondergeschikte bijzin (zie hiervoor ook § 100.50):

(1)* ef hédân luktelira efantys
(2)ef efantys, luktelira hédân = ef efantys, mit lukte hédân
 de elkaar wassende kinderen; de kinderen die elkaar wassen

De wig.vnw.n wâlkân en hédân vormen, in tegenstelling tot sen[a] in § 100.24, niet één constituent met het predicaat, maar vormen een zelfstandige constituent in de vorm van een object (§ 72.40). Daarom is (1) om dezelfde redenen ongrammaticaal als bijvoorbeeld: *ef ef oto luktelira efantys (de de auto wassende kinderen). Wel goed is: ef efantys, luktelira ef oto (de kinderen, die de auto wassen) (zie ook § 100.48).

100.28

Een teg.dw. kan, evenals een additief, een predicatieve relatie aangaan. Vergelijk het additief in de a-zinnen met het teg.dw. in de b-zinnen:

(1)a.Ef keltosz farte lôftquar.De boerinnen lopen langzaam.
 b.Ef keltosz farte ÿlanelira.De boerinnen lopen zwijgend.
  (het "lopen" gebeurt op "zwijgende" wijze)

(2)a.Lerdu kette neprés ef hurons ón Elsa.
  Lerdu geeft de bloemen stiekem aan Elsa.
 b.Lerdu kette cecÿrelira ef hurons ón Elsa.
  Lerdu geeft de bloemen aarzelend aan Elsa.
  (het "geven" gebeurt op "aarzelende" wijze)

(3)a.Petriy pitte vita kura ef uba plajue.
  Petriy fietst snel over de steile helling.
 b.Petriy pitte uokkelira kura ef uba plajue.
  Petriy fietst rokend over de steile helling.

Hoewel de teg.dw.n in de b-zinnen syntactisch gezien een bepaling bij het predicaat vormen, hebben ze semantisch gezien tevens een relatie met het subject: het zijn immers de boerinnen die zwijgen, Lerdu die aarzelt en Petriy die rookt. Zie ook § 100.11 voetnoot 1.

100.29

In § 81.58–69 zijn de positionele werkwoorden behandeld. Vergelijk nu de volgende twee constructies, waarbij de a-zin een herhaling van (1b) uit de vorige paragraaf is:

(1)a.Ef keltosz farte ÿlanelira.1De boerinnen lopen zwijgend.
 b.Ef keltosz ÿlane ur farte.2De boerinnen lopen te zwijgen.

In (1a) is sprake van de finiete vorm farte (lopen), die nader gespecificeerd wordt door het kenmerk "zwijgend". In (1b) daarentegen is sprake van de finiete vorm ÿlane (zwijgen), die nader gespecificeerd wordt door de positie "lopen", waarin dat zwijgen gebeurt. Hoewel de beide zinnen in (1) dezelfde Stand van Zaken kunnen uitdrukken, wordt in (1a) het accent gelegd op de handeling van het lopen, en in (1b) op de handeling van het zwijgen. Zie ook § 110.3 voor de definitie van Stand van Zaken (SvZ).


1De omgekeerde variant klinkt vreemd: ? Ef keltosz ÿlane fartelira (De boerinnen zwijgen lopend). Dat deze constructie twijfelachtig is, is enerzijds toe te schrijven aan semantische restricties: kennelijk is het vreemder om de eigenschap "lopend" toe te kennen aan mensen die "zwijgen", dan om de eigenschap "zwijgend" toe te kennen aan mensen die "lopen". Anderzijds kiest het Spokaans liever een positionele constructie als uitgedrukt moet worden dat iets "lopend" geschiedt: zie zin (1b).


2Merk op dat de omgekeerde variant geheel correct is: Ef keltosz farte ur ÿlane (De boerinnen lopen en zwijgen). Alleen is er nu geen sprake van een positionele constructie, maar van twee nevengeschikte finiete vormen. Er is nu dus geen enkel semantisch verband tussen de handelingen van "lopen" en "zwijgen". Als bovenstaande zin een antwoord zou zijn op de vraag: "wat doen ze zoal de hele dag?", dan is de interpretatie van dit antwoord dat zij twee dingen doen: "lopen" en "zwijgen". Maar nergens wordt gesuggereerd dat ze beide dingen ook gelijktijdig doen (misschien is het wel zo dat zij 's ochtends lopen, en 's middags zwijgen).

100.30

Let op de ambiguïteit in de volgende zin: het teg.dw. scemrelira kan zowel een predicatieve relatie hebben met nebuce (vertaling a.), als een attributieve relatie met Lerdu (vertaling b.):

Tek nebuce scemrelira Lerdu.1
a.  Tek kalmeert schreeuwend Lerdu.
     (= het kalmeren gebeurt op een schreeuwende manier)
b.  Tek kalmeert de schreeuwende Lerdu.
     (= Lerdu schreeuwt)

De betekenissen a. en b. kunnen expliciet gemaakt worden door toevoeging van de objectsdeterminant enn:

a.Tek nebuce scemrelira enn Lerdu.
b.Tek nebuce enn scemrelira Lerdu.

Bovendien kan betekenis a. expliciet gemaakt worden door het teg.dw. achteraan de zin te plaatsen (rechtse dislocatie): Tek nebuce Lerdu scemrelira.


1Deze ambiguïteit bestaat natuurlijk niet als Lerdu vervangen wordt door een constructie met een lidwoord of lidwoordvervangend voornaamwoord, vergelijk:

Tek nebuce scemrelira ef 'jan.Tek kalmeert schreeuwend de jongen.
Tek nebuce ef scemrelira 'jan.Tek kalmeert de schreeuwende jongen.

100.31

Een teg.dw. kan, evenals een additief, een subjectieve relatie aangaan. In dit geval wordt de determinant lo toegevoegd.1 Het teg.dw. kan op zijn beurt voorzien worden van een object (b-zinnen):

(1)a.Petriy sen byte lo kursuuselira.
  Petriy slaat zich tot bloedens toe/tot hij bloedt.
 b.Petriy pliyfone lo pónzelira nurp-ÿkatle.
  Petriy drinkt zo [veel] dat hij hoofdpijn krijgt.
(tot hoofdpijn krijgen toe)

(2)a.Ef vildul lelde lo fûrtselira.
  De boom groeit hellend.
  (= de boom groeit zodanig dat hij scheef gaat staan)
 b.Ef vildul lelde lo quglelira iðâfs.
  de boom groeit DET werpend schaduwen
  De boom groeit zodanig dat deze schaduw gaat werpen.

(3)a.Moffain lelde lo ÿruelira sener frinta.2
  Moffain pakt zijn vriendin kreunend beet.
  (= Moffain begint te kreunen als hij haar beetpakt)

(4)a.Petriy pitte lo šuffelira.
  Petriy fietst tot hijgens toe.
  (= Petriy fietst zo hard dat hij begint te hijgen)

Let ten slotte op het subtiele onderscheid tussen het pred.teg.dw. in a. en het subj.teg.dw. in b.:

a.Hânes kafblôfe croðelira.
 Hânes gaat krakend zitten.   (= de handeling van het zitten
geschiedt krakend: dit komt bijvoorbeeld door de stoel die kraakt)

b.Hânes kafblôfe lo croðelira.
 (idem)   (= Hânes' botten kraken door de bewegingen die hij bij
het zitten gaan maakt)

1Merk op dat toevoeging van lo bij subj.teg.dw.n verplicht is (§ 40.55), terwijl dat bij subj.add.n slechts optioneel is (§ 40.12–14), zoals bij: Ef vildul lelde [lo] lutt (De boom groeit krom).


2Vergelijk ook voorbeeld (1a) in § 100.35. Verder wordt erop gewezen dat er twee werkwoorden lelde zijn: het ene betekent 'groeien', en het andere '[beet]pakken'. Hier is sprake van homoniemen.

100.32

Als een subj.teg.dw. uitgebreid is met een voorzetselbepaling, blijft lo echter achterwege:

(1)Ef vildul lelde fûrtselira sumâ ef dunje.
 De boom groeit hellend tegen het duin.

(2)Petriy pitte šuffelira kura ef uba plajue.
 Petriy fietst hijgend over de steile helling.

(3)Ef jeks byte tundarelira kaf ef lôbâs.
 De golven slaan brekend op de rotsen.

Let op dat er een relatie moet zijn tussen dat wat het teg.dw. uitdrukt en de eropvolgende voorzetselbepaling. Zin (1) dient zo geïnterpreteerd te worden, dat als er geen duin was, de boom ook niet "hellend" zou groeien. In (2) geldt: als Petriy niet over zo'n steile helling zou fietsen, zou hij ook niet zo hijgen. En in (3) geldt: als er geen rotsen waren, zouden de golven ook niet breken.1


1De afwezigheid van lo in (1)–(3) wordt door sommige grammatici verklaard door aan te nemen dat de teg.dw.n syntactisch gezien geen subjectieve relatie hebben, maar een bepaling bij de voorz.bep. zijn; ze hebben dus een adjectivische relatie bij de voorz.bep. Dit kan in i. en ii. verduidelijkt worden:

 i.Ef karé zalatro plâks mip ef xijera.Het schip is ver uit de kust gezonken.
ii.Ef jeks byte tundarelira kaf ef lôbâs.De golven slaan brekend op de rotsen.

In i. is plâks een bepaling bij de onderstreepte voorz.bep., maar er is ook een semantische relatie met het subject, want de kwalificatie "ver" refereert ook aan dat schip. Evenzo zou in ii. volgens sommige grammatici tundarelira syntactisch gezien een bepaling bij de onderstreepte voorz.bep. zijn, en tegelijkertijd een semantische kwalificatie bij de golven (het zijn de golven die breken). Zo zou verklaard kunnen worden waarom de determinant lo in ii. achterwege blijft.
Een probleem bij deze analyse blijft dat in i. de plaatsbepaling "uit de kust" inderdaad met "ver" gespecificeerd kan worden, maar dat in ii. de plaatsbepaling "op de rotsen" moeilijk als "brekend" beschouwd kan worden (die rotsen breken niet).


100.33

Vergelijk zin (2) uit § 100.32 met:

(4)Petriy pitte uokkelira kura ef uba plajue.
 Petriy fietst rokend over de steile helling.

In (4) ontbreekt de relatie tussen het teg.dw. en de steile helling: ook als er géén helling was, kan Petriy immers nog roken tijdens het fietsen. Er is hier dan ook geen sprake van een subjectieve, maar van een predicatieve relatie: uokkelira zegt iets over de wijze van fietsen, niet over een eigenschap die aan Petriy toegekend moet worden omdat hij fietst. Weglating van de bepaling kura ef uba plajue leidt in (4) dan ook niet tot de verplichte toevoeging van lo, want een pred.teg.dw. wordt (evenals als een pred.add.) nimmer met lo gemarkeerd, zoals we in § 100.28 gezien hebben:

Petriy pitte uokkelira.Petriy fietst rokend.
* Petriy pitte lo uokkelira. 

100.34

Een subj.teg.dw. kan níét in combinatie met een koppelwerkw. (melde, pónze, tinde) gebruikt worden. In (1) staat een constructie met het "echt" (subjectief) additief ÿlanerÿ, maar in (2)–(4) is er sprake van het teg.dw. ÿlanelira:

(1)Do melde/pónze/tinde ÿlanerÿ.Hij is/wordt/blijft zwijgzaam.
(2)* Do melde ÿlanelira.Hij is zwijgend.
(3)* Do pónze ÿlanelira.Hij wordt zwijgend.
(4)* Do tinde ÿlanelira.Hij blijft zwijgend.

In plaats van (2) kan wel gezegd worden: Do ÿlanelira (Hij is aan het zwijgen). Zin (4) is wel correct als progressief, maar dan is ÿlanelira geen subj.teg.dw., maar het predicaat. Progressieve vormen als Do ÿlanelira en Do tinde ÿlanelira worden besproken in § 100.8–12.
In plaats van de koppelwerkw.n pónze en tinde in (3) en (4) kan gebruikgemaakt worden van de hulpwerkw.n finne (beginnen), resp. tinde (blijven), met het infinitiefcomplement beri ÿlane:

Do finne beri ÿlane.Hij begint te zwijgen.
Do tinde beri ÿlane.Hij blijft zwijgen.

Dergelijke constructies zijn reeds behandeld in § 100.11.
Uit het feit dat dezelfde soort constructies ter sprake komen zowel bij de progressief als bij het subj.teg.dw. kan opgemaakt worden, hoe de verschillende functies van -lira-constructies door elkaar lopen.

100.35

Een teg.dw. kan, evenals een additief, een objectieve relatie aangaan. In dit geval wordt de determinant lo toegevoegd. Het teg.dw. kan op zijn beurt voorzien worden van een object (b-zinnen):

(1)a.Moffain lelde sener frinta lo ÿruelira.1
  Moffain pakt zijn vriendin kreunend beet.
  (= Moffain pakt haar zodanig beet dat zij begint te kreunen)

(2)a.Tek verfute ef krur lo glântelira.
  Tek verft de muur glanzend.
 b.Tek verfute ef krur lo pallesimuelira ef kôbotat.
  Tek verft de muur zodanig dat deze het zonlicht weerkaatst.

(3)a.Petriy byte Elsa lo kursuuselira én arkettelira.
  Petriy slaat Elsa tot bloedens en huilens toe.
 b.Petriy byte Elsa lo vârnelira ef polišo.
  Petriy slaat Elsa zo dat ze de politie waarschuwt.

Zin (3b) moet zo geïnterpreteerd worden dat het slaan door Petriy tot gevolg heeft dat Elsa de politie gaat waarschuwen, ofwel: de eigenschap "waarschuwende de politie" wordt door de handeling "slaan" aan "Elsa" toegevoegd. Vergelijk:

(4)Petriy byte Elsa, vârnelira ef polišo.
 Petriy slaat Elsa, die de politie waarschuwt.

In (4) is het vetgedrukte deel een ondergeschikte bijzin, gevormd met een teg.dw. (zie § 100.50). In dit geval is de volgende interpretatie plausibel: Elsa waarschuwt de politie, en om die reden slaat Petriy haar.


1Vergelijk ook voorbeeld (3a) in § 100.31.

100.36

Een vrijere interpretatie is noodzakelijk bij bijvoorbeeld:

Ef fesputtâs âlbe gopirus gÿrts lo roitarelira ef zefa gôrg.
Het aannemingsbedrijf bouwt enige bruggen om het diepe ravijn te overspannen.

In deze constructie wordt enerzijds het doel uitgedrukt om de brug te bouwen, en anderzijds de functie die deze bruggen hebben. Vergelijk dit met:

a.Ef fesputtâs âlbe gopirus gÿrts, ytende meldelira roitare ef zefa gôrg.
 Het aannemingsbedrijf bouwt enige bruggen, teneinde het diepe ravijn te overspannen.
b.Ef fesputtâs âlbe gopirus gÿrts, roitarelira ef zefa gôrg.
 Het aannemingsbedrijf bouwt enige bruggen, die het diepe ravijn [zullen] overspannen.1

In a. wordt alleen het doel uitgedrukt, waarom het aannemingsbedrijf aan het bouwen is (ytende meldelira = 'teneinde'). Uit deze zin blijkt nergens dat het deze bruggen zijn die het ravijn zullen overspannen (al vertelt onze kennis van de wereld ons, dat zoiets het meest logische is).2 In b. wordt de functie van de bruggen uitgedrukt, maar nergens valt uit op te maken dat deze bouw ook plaatsvindt met het doel om het ravijn te overspannen.


1Een toek.tijd lijkt hier logisch omdat het ravijn pas overspannen wordt als de bruggen eenmaal gebouwd zijn. In het Spokaans is niet te zien of roitarelira een neutrale dan wel toekomende tijd uitdrukt.


2Zin a. moet feitelijk gelezen worden als: Ef fesputtâs âlbe gopirus gÿrts, ytende meldelira roitare ef zefa gôrg na mittof gÿrts. Hier is feitelijk sprake van een causatieve interpretatie: "het aannemingsbedrijf laat enkele bruggen het ravijn overspannen". Zie ook § 131.88.

100.37

Een teg.dw. kan, evenals een additief, een echoïsche relatie aangaan. In dit geval wordt de determinant lo toegevoegd. Het teg.dw. kan op zijn beurt voorzien worden van een object (b-zinnen):

a.Petriy zeffe sener strût-ups ón Elsa lo obezjerelira [kura ef].
 Petriy vertelt zijn stommiteit aan Elsa die [erom] lacht.
b.Petriy zeffe sener strût-ups ón Elsa lo obezjerÿnelira do [kura ef].
 Petriy vertelt zijn stommiteit aan Elsa die hem [erom] uitlacht.

Zin b. moet zo geïnterpreteerd worden dat het vertellen van de stommiteit die Petriy begaan heeft tot gevolg heeft dat Elsa hem nu uitlacht.

100.38

Constructies met een echoïsch teg.dw. worden niet door iedereen als correct beschouwd. Voor onder meer Kojen-Pôt (1977) geldt een soort "correctheidshiërarchie", die hij als volgt uitdrukt:

 Een pred.teg.dw. is altijd volledig grammaticaal.
?Een subj.teg.dw. is in veel gevallen grammaticaal.
??  Een obj.teg.dw. is typisch voor ambtelijke taal en wordt verder het liefst vermeden.
?*Een ech.teg.dw. geeft in alle gevallen een krampachtige indruk en kan beter altijd vermeden worden.

100.39

Uit het feit dat een als additief gebruikt teg.dw. samen kan gaan met een object (zoals geïllustreerd in de b-zinnen van § 100.31 en § 100.35) kan geconcludeerd worden dat zo'n teg.dw. nog iets van zijn verbale eigenschappen heeft behouden. Dit verbale karakter blijkt bovendien uit de mogelijkheid van een teg.dw. om een tijdsbegrip uit te drukken met behulp van een tijdssuffix (zie Blok 111.21). Bij een attributieve relatie is het uitdrukken van een tijdsbegrip heel goed mogelijk, vergelijk:

a.ef arkettelira 'jande huilende jongen
b.ef arkettalira 'jande jongen die gehuild heeft
(lett. "de gehuild-hebbende jongen")
c.ef vreéðulira stûdents1de studenten die zullen slagen
(lett. "de slagen-zullende studenten")
d.kost cÿrtiruilira frint2mijn vriend die geholpen zou hebben
(maar dat niet deed)

1Als de toek.tijd uitgedrukt wordt in een teg.dw. in de functie van additief, blijft de determinant di achterwege. Zie ook § 111.60.


2Het verbale suffix -ui drukt een irrealis uit. Zie ook Blok 111.21.

100.40

Bij alle níét-attributieve relaties lijken er semantisch-logische restricties te bestaan op het uitdrukken van een tijdsbegrip in een teg.dw. In een predicatieve relatie drukt het teg.dw. immers uit op welke wijze de handeling van het werkwoord geschiedt, wat impliceert dat de handeling van het teg.dw. tegelijkertijd uitgevoerd moet worden met de handeling van het predicaat. Zou de handeling van het teg.dw. een definitieve of een toekomstige lezing hebben, dan is deze gelijktijdigheid uitgesloten. En bij een subjectieve, objectieve of echoïsche relatie drukt het teg.dw. een eigenschap uit die als gevolg van de predicaathandeling aan het subject, object, resp. de echo moet worden toegekend. Als deze eigenschap een definitieve lezing heeft, zou dat betekenen dat de predicaathandeling tot gevolg heeft dat een bepaalde eigenschap in het verleden moest worden toegekend. Dit lijkt onmogelijk. Daarentegen is een toekomstig tijdsbegrip nog enigszins voor te stellen. Vergelijk:

(1)a.Petriy byte Elsa lo kursuuselira.   Petriy slaat Elsa tot bloedens toe.
  (= de handeling van het "slaan" heeft tot gevolg dat aan Elsa het kenmerk "bloedend" toegekend moet worden, ofwel: uit het "slaan" volgt: "Elsa die bloedt")

 b.* Petriy byte Elsa lo kursuusalira.
  (= de handeling van het "slaan" heeft tot gevolg dat aan Elsa het kenmerk "gebloed-hebbend" toegekend moet worden, ofwel: uit het "slaan" volgt: "Elsa die gebloed heeft", wat een onmogelijke situatie is)

 c.? Petriy byte Elsa lo kursuusulira.
  (= de handeling van het "slaan" heeft tot gevolg dat aan Elsa het kenmerk "bloeden-zullend" toegekend moet worden, ofwel: uit het "slaan" volgt: "Elsa zal gaan bloeden". Deze situatie lijkt mogelijk als we ons voorstellen dat Elsa zodanig gewond is dat deze wonden weldra zullen openbarsten, waarna het bloed eruit zal stromen)

(2)a.Do farte ÿlanelira.   Hij loopt zwijgend.
  (= de handeling van het zwijgen kenmerkt de handeling van het lopen)

 b.* Do farte ÿlanalira.   (lett. "hij loopt gezwegen-hebbend")
  (= de reeds plaatsgevonden hebbende handeling van het zwijgen kenmerkt de nu plaatsvindende handeling van het lopen, wat een onmogelijke situatie is)

 c.? Ef 'nin larde lo côšulira ef pâlter omi.
  Het meisje eet de machtige taart zodat ze zal gaan kotsen.
(= de handeling van het "eten" heeft tot gevolg dat we kunnen voorspellen dat het meisje moet gaan overgeven)

100.41

Als het predicaat een definitieve of toekomende tijd uitdrukt, lijken er meer mogelijkheden te zijn om een niet-adjectivisch teg.dw. met een tijdsbegrip te verrijken. Vergelijk:

a.Petriy Elsa byte lo kursuuselira.   Petriy heeft Elsa tot bloedens toe geslagen.
 (= de handeling van het "slaan", die in het verleden heeft plaatsgevonden, heeft tot gevolg gehad dat Elsa (nog steeds) bloedt)

b.Petriy Elsa byte lo kursuusalira.   Petriy heeft Elsa zodanig geslagen dat ze bloedde.
 (= de handeling van het "slaan", die in het verleden heeft plaatsgevonden, had tot gevolg dat Elsa bloedde. Maar nu bloedt ze niet meer)

100.42

Tot halverwege de 16e eeuw (Middelspokaans) waren er aparte teg.dw.-suffixen in gebruik om een passief uit te drukken, vergelijk († = 16e-eeuws):

 Ef merater trempe. ~ ef trempelira merater
 De man leest. ~ de lezende man

(1)Blul trempelije ef mimpit. ~ † ef trempeliraje mimpit
 Het boek wordt gelezen. ~ het boek dat gelezen wordt
(eig. "het gelezen-wordende boek")

(2)Blul luktelije ef efanty. ~ † ef lukteliraje efanty
 Het kind wordt gewassen. ~ het kind dat gewassen wordt

(3)Ef 'nin kettelitâ enn ef mimpit. ~ † ef ketteliratâ/ketteliratt 'nin
 Het meisje wordt het boek gegeven. ~ het meisje aan wie [iets] gegeven wordt

100.43

In modern Spokaans worden de met † gemerkte constructies vervangen door een relatieve bijzin:

(1′)ef mimpit, té trempelije blulhet boek dat gelezen wordt
(2′)ef efanty, té luktelije blulhet kind dat gewassen wordt
(3′)ef 'nin, té kettelitâ blulhet meisje aan wie gegeven wordt

100.44

Een objectpassief teg.dw. met -liraje dat een bepaling vormt bij een zaak kan in modern Spokaans soms ook vervangen worden door een reflexieve constructie: (4) is dan equivalent aan (1) uit § 100.42:

(4)ef sen trempelira mimpit
 het boek dat gelezen wordt   (eig. "het zich lezende boek")

Dergelijke reflexieven zijn behandeld in § 91.30–33. Zie ook § 100.26.

100.45

Een teg.dw. in de functie van additief kan evenals een additief nader gespecificeerd worden door een adj.add. Vergelijk:

a.ef purfillus hupster meraterde verschrikkelijk grote man
b.ef purfillus obezjerelira meraterde verschrikkelijk [hard] lachende man

a.Ef vildul lelde lo terat lutt ki.De boom groeit erg krom.
b.Ef vildul lelde lo terat fûrtselira ki.De boom groeit erg hellend.

100.46

Bij attributief gebruikte teg.dw.n treedt het Principe van de Complexiteit in werking, zodra er adjectivische bepalingen toegevoegd worden. Dit principe is reeds ter sprake gekomen in § 93.81, en hieraan kan nu toegevoegd worden dat wij een complexe constituent met "zwaar" zullen kwalificeren, en een weinig complexe constituent met "licht". Nu geldt het principe: hoe zwaarder een adj.bep. is, hoe moeilijker deze vóór een attr.teg.dw. gebruikt kan worden. Adj.add.n van CATEGORIE III worden alle als licht beschouwd en leveren geen problemen op, zoals in (1). In (2) staat een iets zwaarder adj.add. (langer en met meer semantische inhoud) en ook dit is nog mogelijk. Het gewicht van de adjectivische bepaling in (3) echter maakt de grammaticaliteit van deze constructie twijfelachtig, en (4) is vanwege de zeer zware voorzetselbepaling ongrammaticaal:

(1)ef dus kuramelira cos-kurresde dan overblijvende opties
(2)ef lôftquar fartelira meraterde langzaam lopende man
(3)? ef lôftquar én lutt fartelira meraterde langzaam en gebogen lopende man

(4)* ef mintof ef oaroi kuramelira cos-kurres
 de na de bespreking overblijvende opties

Zie ook § 100.58.

100.47

Een correct alternatief voor (3) en (4) wordt geboden in de vorm van een relatieve bijzin (zowel een -lira-constructie als een betr.vnw.):

(3′)a.ef merater, fartelira lôftquar én lutt =
 b.= ef merater, té farte lôftquar én lutt
 de langzaam en gebogen lopende man
 OF   de man die langzaam en gebogen loopt

(4′)a.ef cos-kurres, kuramelira mintof ef oaroi =
 b.= ef cos-kurres, mit kurame mintof ef oaroi
 de na de bespreking overblijvende opties
 OF   de opties die na de bespreking overblijven

Voor (4′a) zie ook § 100.58.
Voor de vorming van relatieve bijzinnen wordt verwezen naar § 100.50 en Hoofdstuk 124.

100.48

Het Principe van de Complexiteit is ook relevant als er aan een attr.teg.dw. een extra bepaling in de vorm van een object of echo toegevoegd wordt. Zulke basiselementen zijn zo "zwaar" dat een dergelijke constructie hoe dan ook ongrammaticaal is. Vergelijk (4) uit § 100.46 met:

(1)* ef [enn] rozas paqurelira femas1de rozen kwekende dames
(2)* ef ón ef gekker skrejelira bellartsde tegen de leraar gillende leerlingen

Ook voor deze constructies bestaat een correct alternatief in de vorm van een relatieve bijzin (§ 100.50):

(1′)a.ef femas, paqurelira rozas = 
 b.= ef femas, mit paqure rozasde dames die rozen kweken
(2′)a.ef bellarts, skrejelira ón ef gekker = 
 b.= ef bellarts, mit skreje ón ef gekkerde leerlingen die tegen de leraar gillen

1Dat deze constructie ongrammaticaal is, wordt hier verklaard door aan te nemen dat het object rozas zeer "zwaar" is. Zo wordt de ongrammaticaliteit van (1) op dezelfde wijze verklaard als de ongrammaticaliteit van (3) en (4) in § 100.46, wat een efficiënte en elegante oplossing is. Voor verscheidene taalkundigen (zie ook Oleema-Heferg, 1981; en Latra-Versaille & Gâlmiyn-Annderen, 1985) is het echter evident dat de ongrammaticaliteit van een constructie als (1) uitsluitend toe te schrijven is aan het object-karakter van de vette bepaling, en niet aan zijn gewicht. In het kort komt de redenatie hierop neer dat een object in een actieve constructie nooit vóór het subject kan staan (zie Blok 90.8), en dat is bijvoorbeeld in (1) wel het geval (aannemend dat femas het subject bij paqure[lira] is). Ook als het object áchter het subject geplaatst wordt, leidt dit tot een ongrammaticale constructie, want nu kan het object niet meer beschouwd worden als zijnde een bepaling bij het attr.teg.dw., bijvoorbeeld: * ef paqurelira femas rozas.

100.49

In § 110.25 is uiteengezet dat de aanwezigheid van het suffix -lira de toevoeging van modale suffixen verhindert, wat betekent dat er gebruikgemaakt moet worden van modale hulpwerkw.n.
Bij de behandeling van relatieve bijzinnen (§ 124.59–62) en performatieve constructies (§ 125.40) is verteld dat -lira in principe achter het hulpwerkw. verschijnt, tenzij dit ontbreekt, dan verschijnt het suffix achter het hoofdwerkw. Dus:

(1)a.ef henkôsta, quxelira kusamass
  de storingen, die daarbij optreden
(2)a.ef henkôsta, kurrelira beri quxe kusamass
  de storingen, die daarbij kunnen optreden

Nu blijkt dat een combinatie van hoofdwerkw. en een met -lira gesuffigeerd hulpwerkw. ook als attributieve bepaling kan optreden. Vergelijk de a-zinnen hierboven met de b-zinnen:1

(1)b.ef kusamass quxelira henkôsta
  de daarbij optredende storingen
(2)b.ef kusamass quxe kurrelira henkôsta
  de daarbij optreden kunnende storingen
  de storingen die daarbij kunnen optreden

In de attributieve bepaling quxe kurrelira in (2b) verschijnt het hoofdwerkw. vóór het hulpwerkw. en bovendien blijft de infinitiefmarkeerder beri achterwege.
Voorts valt op dat (2b) even correct is als (1b), terwijl de grammaticaliteit van (3) twijfelachtig is:

(3)? ef kusamass [én] ment quxelira henkôsta
 de daarbij veelvuldig optredende storingen

Het in § 100.46 aangevoerde criterium dat het gewicht van een element bepaalt in hoeverre een attributieve positie grammaticaal is, geldt evenzeer bij (3): het element kusamass [én] ment quxelira is kennelijk zo zwaar dat (3) niet geheel correct is. Daarentegen toont de grammaticaliteit van (2b) aan dat quxe kurrelira kennelijk niet zwaarder is dan quxelira in (1b). Of in algemene termen: de combinatie van een modaal hulpwerkw. met een hoofdwerkw. is niet zwaarder dan het hoofdwerkw. alleen.


1In de a-zinnen heeft kusamass een predicatieve relatie met de ondergeschikte predicaten quxelira resp. kurrelira beri quxe, maar in de b-zinnen is er sprake van een adjectivische relatie met de attributieve teg.dw.-constructies quxelira resp. quxe kurrelira.

100.50   ad § 100.2   C. Tegenwoordig deelwoord als vervanger van betr.vnw.

In Hoofdstuk 124 worden de relatieve bijzinnen uitgebreid besproken. Daarom wordt hieronder voornamelijk ingegaan op de verschijnselen die typerend zijn voor de teg.dw.-constructies die in dergelijke bijzinnen gebruikt worden.
Kort samengevat: een relatieve bijzin kan in principe op twee manieren gevormd worden: (i) met een betr.vnw., en (ii) met een teg.dw.-constructie. Merk op dat als een relatieve bijzin met een betr.vnw. gevormd wordt, het antecedent in de matrixzin1 met ki gemarkeerd wordt (tenzij dit antecedent als zinskern optreedt). Bijvoorbeeld:

a.Gress nert tiffe ki ef merater, farte kusama ânt ef arâbe. =
b.= Gress nert tiffe ef merater, fartelira kusama ânt ef arâbe.
Ik ken de man niet, die daar in de tuin loopt.

Zie ook § 44.25.


1Met "matrixzin" wordt bedoeld: de zin waaraan de bijzin ondergeschikt is. Deze matrixzin kan zelf ook een ondergeschikte zin zijn, bijvoorbeeld als deze met een onderschikkend voegwoord begint. In het volgende voorbeeld is de op zijn beurt ondergeschikte matrixzin vetgedrukt:

Gress cônsidere ef lo pÿr, den do reppe, Mariy meldelira eft zafta.
Ik vind het raar dat hij zegt dat Mariy een dievegge is.

100.51

Een relatieve bijzin die een betr.vnw. bevat, staat altijd achter de matrixzin, terwijl een relatieve bijzin met -lira altijd onmiddellijk achter het antecedent verschijnt. Vergelijk:

a.Ef merater ÿtine eft quutû, té farte kusama ânt ef arâbe. =
b.= Ef merater, fartelira kusama ânt ef arâbe, ÿtine eft quutû.
De man, die daar in de tuin loopt, draagt een geweer.

100.52

Hoewel de betr.vnw.-constructies in de a-zinnen en de -lira-constructies in de b-zinnen van § 100.50–51 hier beide als varianten van een relatieve bijzin behandeld worden (zoals gebruikelijk is in Spokaanse grammaticabeschrijvingen), kan er in dit verband op gewezen worden dat de -lira-constructies die als relatieve bijzin optreden, feitelijk bijstellingen ofwel achtergeplaatste attributieve bepalingen zijn.1 Vergelijk de volgende constructies, waarbij (1) een herhaling is van (2) in § 100.46:

(1)ef lôftquar fartelira meraterde langzaam lopende man
(2)ef merater, fartelira lôftquarde man, langzaam lopend

1Vandaar dat zij, in tegenstelling tot bijzinnen met een betr.vnw., onmiddellijk achter het antecedent kunnen verschijnen. Feitelijk vormen antecedent + bijstelling één constituent.

100.53

Omdat er een directe relatie bestaat tussen de complexiteit ofwel het "gewicht" van een element en de positie waar dit element staat (het Principe van de Complexiteit, zie § 100.46), is het elegant om aan te nemen dat de vette elementen in (1) en (2) van de vorige paragraaf qua functie identiek zijn, en dat alleen hun positie verschilt.1 Dat (1) en (2) even grammaticaal zijn (of met andere woorden: dat de positie van het attributieve element niet van belang is), is toe te schrijven aan het feit dat dit element noch als "licht" noch als "zwaar" gevoeld wordt. Hoe zwaarder het element is, hoe meer de neiging bestaat om het als bijstelling achter het substantief te plaatsen (zoals in (3′a) en (4′a) in § 100.47).
Evenzo geldt: hoe lichter een element is, hoe minder de neiging bestaat om het achter het substantief te plaatsen, met als uiterste consequentie dat het allerlichtste element, in casu een attr.teg.dw. zonder nadere bepaling, het liefst nooit achter het substantief geplaatst wordt:

(3)ef fartelira merater ~ ?? ef merater, fartelira
 de lopende man ~ de man, die loopt

(4)ef trempelira 'nin ~ ?? ef 'nin, trempelira
 het lezende meisje ~ het meisje, dat leest

(5)ef pjôlelira merater ~ ?? ef merater, pjôlelira
 de pratende man ~ de man, die praat

1Dat fartelira in zin (2) (§ 100.52) het karakter van predicaat heeft, blijkt uit de positie van lôftquar, nl. áchter het predicaat. In (1) wijst de positie van lôftquar erop dat fartelira zich als een attr.add. gedraagt.

100.54

Verder kan voorspeld worden dat adjectivische elementen met een zeer "licht" karakter, zoals dus (dan) (zie ook § 100.46 zin (1)), evenmin graag als bijstelling verschijnen:

ef dus kuramelira cos-kurres ~ ? ef cos-kurres, kuramelira dus1
de dan overblijvende opties ~ de opties, dan overblijvend

1In de bijstelling moet het additief dus hoe dan ook áchter kuramelira staan, omdat – vanwege het verbale karakter van kurameliradus beschouwd wordt als een predicatief additief. Uit de Blokken in Hoofdstuk 93 blijkt dat pred.add.n altijd rechts van het predicaat staan. Ongrammaticaal is daarom: * ef cos-kurres, dus kuramelira.

100.55

Het Principe van de Complexiteit speelt géén rol bij de grammaticaliteit van relatieve bijzinnen die met een betr.vnw. gevormd zijn. Vergelijk (b. is geheel correct):

(1)a.* Ef 'jan, blâcselira, melde belt waler.1
 b.Ef 'jan melde belt waler, té blâcse.
 De jongen die mank loopt, is haar zoon.

Als we de vetgedrukte elementen in (1) beide als een relatieve bijzin beschouwen (wat in Hoofdstuk 124 ook gedaan wordt), dan ligt er geen verklaring voor de hand waarom (1a) ongrammaticaal is, en (1b) geheel correct.
Beschouwen we blâcselira in (1a) als een bijstelling (= achteraan geplaatst attributief element) en té blâcse in (1b) als een relatieve bijzin, dan kan de ongrammaticaliteit van (1a) verklaard worden met behulp van het Principe van de Complexiteit. Zin (1b) is zonder meer correct omdat relatieve bijzinnen niet gevoelig zijn voor dit Principe.
Hoewel wij de voorkeur geven aan de opvatting dat een achteraan geplaatste -lira-constructie feitelijk een bijstelling is, zullen we de traditionele theorie blijven volgen die stelt dat achteraan geplaatste -lira-constructies relatieve bijzinnen zijn waarin het betr.vnw. door -lira vervangen is.


1Wel correct is: Ef blâcselira 'jan melde belt waler (De mank lopende jongen is haar zoon).

100.56

Als een attr.teg.dw. uitgebreid wordt met een object of een echo, dan moet er voor een bijzinsconstructie gekozen worden. Vergelijk de voorbeelden (4) en (5) uit § 100.53 met (en zie ook § 100.48):

(4′)a.* ef [enn] eft mimpit trempelira 'nin ~
  het een boek lezende meisje
 b.~ ef 'nin, trempelira eft mimpit
  het meisje dat een boek leest

(5′)a.* ef ón ef tubôs pjôlelira merater ~
  de tegen de vrouw pratende man
 b.~ ef merater, pjôlelira ón ef tubôs
  de man, die tegen de vrouw praat

100.57

Als een attr.teg.dw. uitgebreid wordt met een voorzetselbepaling leidt dit tot een ongrammaticale constructie (zie a.). Men kan nu hetzij een bijzinsconstructie kiezen (zie b.), hetzij de voorzetselbepaling áchter het hoofdwoord plaatsen (zie c.), hetzij de voorzetselbepaling geheel achteraan de zin plaatsen (zie d.). De eerste mogelijkheid (bijzin) is het minst gemarkeerd, en de laatste mogelijkheid (rechtse dislocatie) is archaïsch en komt men alleen nog tegen in ambtelijke taal:

(1)a.* Ef fes ef slapelmit obezjerelira 'jan melde kost frera.
  De in de slaapkamer lachende jongen is mijn broer.

 b.Ef 'jan, obezjerelira fes ef slapelmit, melde kost frera.
  De jongen die in de slaapkamer lacht/staat te lachen, is mijn broer.

 c.Ef obezjerelira 'jan fes ef slapelmit melde kost frera.
  De lachende jongen in de slaapkamer is mijn broer.
  OF  De jongen die in de slaapkamer lacht/staat te lachen, is mijn broer.

 d.$ Ef obezjerelira 'jan melde kost frera, fes ef slapelmit.
  De lachende jongen in de slaapkamer is mijn broer.

100.58

Constructies als (1c) en (1d) (vorige paragraaf) leiden vaak tot ambiguïteit, omdat het niet altijd duidelijk is bij welk zinsdeel de voorz.bep. hoort. Vergelijk (1) met:

(2)a.* Ef cômišo ef mintof ef oaroi kuramelira cos-kurres quistare strâ.
  De commissie heeft de na de bespreking overblijvende opties nog niet goedgekeurd.

 b.Ef cômišo ef cos-kurres, kuramelira mintof ef oaroi, quistare strâ.
  De commissie heeft de opties die na de bespreking overbleven, nog niet goedgekeurd.

 c.Ef cômišo ef kuramelira cos-kurres mintof ef oaroi quistare strâ.
  De commissie heeft de overblijvende opties na de bespreking nog niet goedgekeurd.

 d.$ Ef cômišo ef kuramelira cos-kurres quistare strâ, mintof ef oaroi.
  De commissie heeft de overblijvende opties na de bespreking nog niet goedgekeurd.

Zinnen (2c) en (2d) zouden ook zo opgevat kunnen worden dat de goedkeuring na de bespreking nog niet is gekomen. In de ambtelijke constructie (2d) kan deze ambiguïteit opgeheven worden door toevoeging van de determinanten qu ... qu (zie ook § 100.60):

(2)d′.$ Ef cômišo qu ef kuramelira cos-kurres quistare strâ, qu mintof ef oaroi.
     de commissie QU de overblijvende opties heeft.goedgekeurd nog.niet, QU na de bespreking
  De commissie heeft de overblijvende opties na de bespreking nog niet
goedgekeurd.

100.59

Zeker als de voorzetselbepaling erg zwaar is, wordt de voorkeur aan een relatieve bijzin gegeven (zie b.). De ambtelijke constructie met rechtse dislocatie wordt niet beïnvloed door het gewicht van de voorzetselbepaling, omdat een zware bepaling hoe dan ook gevoelig is voor rechtse dislocatie. Vergelijk (1b)–(1d) uit § 100.57 met:

b.Ef 'jan, obezjerelira fes ef kôbót slapelmit lef ef huronsót krurfâsto, melde kost frera.
 de jongen, lachend in de zonnige slaapkamer met het gebloemde behang, is mijn broer
 De jongen die in de zonnige slaapkamer met het gebloemde behang staat te lachen, is mijn broer.

c.?? Ef obezjerelira 'jan fes ef kôbót slapelmit lef ef huronsót krurfâsto melde kost frera.
 De lachende jongen in de zonnige slaapkamer met het gebloemde behang is mijn broer.

d.$ Ef obezjerelira 'jan melde kost frera, fes ef kôbót slapelmit lef ef huronsót krurfâsto.
 De lachende jongen in de zonnige slaapkamer met het gebloemde behang is mijn broer.

100.60

Als in een ambtelijke constructie met rechtse dislocatie de afstand tussen het teg.dw. en de bijbehorende bepaling erg groot wordt, of het is anderszins niet duidelijk dat er aan het eind van de zin nog een bepaling bij het teg.dw. volgt, kunnen teg.dw. en bepaling "gekoppeld" worden met het determinantenpaar qu ... qu (zie ook § 133.60). Vergelijk zin d. uit de vorige paragraaf met:

d′.$ Ef qu obezjerelira 'jan quardere jadâk mink ef liftkar én kinur mosjeus, qu fes ef
kôbót slapelmit.
 De lachende jongen in de zonnige slaapkamer bezoekt elke week de oude zieke vrouw.

Zou het determinantenpaar qu ... qu achterwege blijven, dan ligt het meer voor de hand om fes ef slapelmit te beschouwen als een bepaling bij mosjeus (dus: "de oude, zieke vrouw in de zonnige slaapkamer").

100.61

In plaats van toevoeging van qu ... qu, zoals genoemd in de vorige paragraaf, wordt er in archaïsche/poëtische taal soms ook gebruikgemaakt van een herhaling van het teg.dw., maar nu in de vorm van een infinitief. Vergelijk d′. in de vorige paragraaf met:

d′′.†℗ Ef obezjerelira 'jan quardere jadâk mink ef liftkar én kinur mosjeus, obezjere
fes ef kôbót slapelmit.
 (idem)

100.62

In sommige idiomatische constructies moet een relatieve bijzin met -lira uitgedrukt worden, en is het gebruik van een betr.vnw. verboden. Dit is allereerst het geval bij causatiefconstructies, waarin het secundaire subject (ofwel de Causee) als bijzin uitgedrukt moet worden, vergelijk:

(1)a.Petriy lukte-dôe ef oto.
  Petriy laat hem de auto wassen.

 b.Petriy lukte-dôe, meldelira ef ÿksaner, ef oto.
  Petriy wast-hijPASS, zijnde de buurman, de auto
  Petriy laat de buurman de auto wassen.

Het secundaire subject in een causatief kan in principe alleen een passief pers.vnw. zijn (zoals dôe in (1a)), omdat andere woordsoorten zo'n passieve variant niet kennen. Is het subject iets anders dan een pers.vnw. (zoals ef ÿksaner in (1b)), dan moet dit als een relatieve -lira-bijzin toegevoegd worden (met het "dummy-werkwoord" melde (zijn)). Zouden we de teg.dw.-constructie in (1b) vervangen door een bijzin met een betr.vnw., dan zijn er theoretisch twee mogelijkheden:

(2)a.* Petriy lukte-dôe, melde ef ÿksaner, ef oto.
OF
 b.Petriy lukte-dôe ef oto, melde ef ÿksaner.
  Petriy, die de buurman is, laat hem de auto wassen.

Mogelijkheid (2a) is ongrammaticaal omdat een bijzin met een betr.vnw. nooit binnen de matrixzin mag staan.
Mogelijkheid (2b) is weliswaar correct, maar betekent iets anders dan (1b) omdat het antecedent van per definitie de zinskern in de matrixzin moet zijn, en dat is Petriy. Causatieven worden verder behandeld in Hoofdstuk 152.

100.63

Een subjectief of objectief additief drukt altijd uit dat de eigenschap door toedoen van de predicaathandeling ontstaat, bijvoorbeeld:

Elsa ufire [lo] kinur Jân lo fesért.Elsa rijdt Jân ziek naar huis.
 (= door het rijden wordt Elsa ziek)

Elsa ufire Jân lo kinur én fesért.Elsa rijdt Jân ziek naar huis.
 (= door het naar huis gereden worden wordt Jân ziek)

Als we willen uitdrukken dat (a.) Elsa in een zieke toestand rijdt, dan wel dat (b.) Jân in een zieke toestand naar huis gereden wordt, is een bijzin met het dummywerkwoord meldelira nodig:

(1)a.Elsa, kinur meldelira, ufire Jân lo fesért.
  Elsa rijdt Jân ziek naar huis.   (= Elsa is ziek)

 b.Elsa ufire Jân, kinur meldelira, lo fesért.
  Elsa rijdt Jân ziek naar huis.   (= Jân is ziek)

100.64

Dergelijke additivische bijzinnetjes, die aangeven in welke toestand de predicaathandeling plaatsvindt, hebben een afwijkende woordvolgorde, want het additief staat vóór de -lira-constructie. Vergelijk (1b) in de vorige paragraaf met de "gewone" bijzin:

(1)b′.Elsa ufire Jân, meldelira kinur, lo fesért.
  Elsa rijdt Jân, die ziek is, naar huis.

In (1b′) kan meldelira kinur vervangen worden door de betr.vnw.-constructie té melde kinur. In (1b) kan geen betr.vnw. gebruikt worden (met behoud van de afwijkende woordvolgorde):

Elsa ufire ki Jân lo fesért, té melde kinur.   (vgl. (1b′))
* Elsa ufire ki Jân lo fesért, té kinur melde.   (vgl. (1b))

Een -lira-bijzin als in (1b′) kan ook in andere tijdsvormen uitgedrukt worden, want Jân kan bijvoorbeeld ook ziek geweest zijn, voordat Elsa hem naar huis reed. In (1b) wordt een gelijktijdigheid uitgedrukt: Jân is ziek tijdens het naar huis rijden. Hier kan het "ziek zijn" niet op een ander moment plaats vinden dan het "rijden":

Elsa ufire Jân, meldalira kinur, lo fesért.
Elsa brengt Jân, die ziek was, naar huis.

* Elsa ufire Jân, kinur meldalira, lo fesért.

100.65

Het dummywerkwoord meldelira kan niet gebruikt worden in combinatie met een additivisch teg.dw., vergelijk:

a.Elsa, vrôlk meldelira, dragje Jân lo fesért.
 Elsa brengt Jân vrolijk naar huis.   (= Elsa is vrolijk)

b.* Elsa, obezjerelira meldelira, dragje Jân lo fesért.
 Elsa brengt Jân lachend naar huis.   (= Elsa lacht)

In plaats van b. moet er een constructie gekozen worden waarin obezjerelira als attributief teg.dw. bij Elsa optreedt:

b′.Obezjerelira Elsa dragje Jân lo fesért.

100.66

In idiomatische uitdrukkingen als lef lentas, reppelira ... (in termen van ...) en ..., meldelira jelp (... in de aanslag) kunnen de relatieve -lira-bijzinnen níét door een betr.vnw.-constructie vervangen worden. Vergelijk:

a.Óps chaquinde lef lentas, reppelira perdÿrovapiy xâros.
 ze spreken met termen, die.zeggen wederzijds begrip
 Ze spreken in termen van wederzijds begrip.

b.* Óps chaquinde lef lentas, mit reppe perdÿrovapiy xâros.

a.Ef ôrešy giffe lef ef quutû, meldelira jelp.
 de soldaat staat met het geweer, dat.is op.scherp
 De soldaat staat met het geweer in de aanslag.

b.* Ef ôrešy giffe lef ki ef quutû, melde jelp.

Zie verder § 100.85 voor idiomatische uitdrukkingen met een teg.dw.

100.67

Een relatieve bijzin kan níét met -lira uitgedrukt worden als dit suffix reeds om andere redenen aanwezig is, bijvoorbeeld om een progressief aspect uit te drukken (zie § 100.8 en § 110.87a). In dat geval is alleen een betr.vnw. mogelijk. Vergelijk a. waarin -lira het betr.vnw. vervangt, met b. waarin het betr.vnw. niet vervangen is, en -lira een progressieve interpretatie heeft:

a.Aftel tu tiffe ef 'nin, chafostelira fit crôg én ÿrtsiy?
 Ken je het meisje, dat zo hees en vals zingt?

b.Aftel tu tiffe ki ef 'nin, chafostelira fit crôg én ÿrtsiy?
 Ken je het meisje, dat zo hees en vals aan het zingen is?

Een betr.vnw. kan evenmin door -lira vervangen worden als -lira reeds gebruikt wordt in een idiomatische uitdrukking. Zie hiervoor § 100.86.

100.67a

Als een relatieve bijzin ondergeschikt geordend is aan een andere relatieve bijzin, wordt bij de onderschikking van de hoogste orde (dus bij de verbinding met de hoofdzin) bij voorkeur een betr.vnw. gebruikt, en -lira bij de onderschikking van de laagste orde. Een constructie met twee relatieve bijzinnen die beide met -lira zijn gevormd, is van twijfelachtige grammaticaliteit. Vergelijk:

a.? Ef mosjeus zârelira fes ef sért, ef monercô lorerdalira, sértarât.
b.Ef mosjeus sértarât, zâre fes ef sért, ef monercô lorerdalira.
De vrouw, die in het huis woont dat de burgemeester heeft gekocht, moet verhuizen.

Zie ook § 124.72a.

100.68   ad § 100.2   D. Tegenwoordig deelwoord als vervanger van het voegw. den

In de Hoofdstukken 123 en 125 worden de performatieve constructies besproken. Daarom gaan we hieronder voornamelijk in op de verschijnselen die typerend zijn voor de teg.dw.-constructies die in dergelijke constructies gebruikt worden.
Kort samengevat: een performatieve bijzin kan in principe op twee manieren gevormd worden: (a.) met het voegwoord den (dat), en (b.) met een teg.dw.-constructie (zie ook § 44.25):

a.Lerdu rafane, den eft gremóns fesksenpo fes Lomky. =
b.= Lerdu rafane, eft gremóns fesksenpolira fes Lomky.
Lerdu vertelt, dat er een wervelstorm op Lomky heeft huisgehouden.

a.Ef nert trufôe, den gress enn eft kleter cômputer lorerde. =
b.= Ef nert trufôe, gress eft kleter cômputer lorerdelira.
Het is niet waar, dat ik een nieuwe computer heb gekocht.

100.69

Een performatieve bijzin die met het voegwoord den gevormd wordt, staat altijd achter de matrixzin, maar een performatieve bijzin die met -lira is gevormd mag zowel achter de matrixzin als onmiddellijk achter de "performer"1 verschijnen. Vergelijk (de "performer" is onderstreept):

(1)a.Ef tÿden mešano amiði lelmo gurt, den do vreéðo. =
 b.=  i.  Ef tÿden, do vreéðolira, mešano amiði lelmo gurt.
  = ii.  ? Ef tÿden mešano amiði lelmo gurt, do vreéðolira.
 Het bericht dat hij geslaagd is, kwam pas vanochtend.

(2)a. Âme ef tÿden trufôe, den ef ufiratjens dÿfie, ufire nÿf trenos mas. =
 b.=  i.  ? Âme ef tÿden, ef ufiratjens dÿfielira, trufôe, ufire nÿf trenos mas.
  = ii.  Âme ef tÿden trufôe, ef ufiratjens dÿfielira, ufire nÿf trenos mas.
 Als het bericht dat de machinisten staken waar is, zullen er morgen geen treinen rijden.

Uit het toegevoegde vraagteken in (1b.ii) en in (2b.i) kan opgemaakt worden dat de keuze voor de positie van de -lira-bijzin niet geheel vrij is. Dat (1b.i) de voorkeur boven (1b.ii) geniet, en (2b.ii) boven (2b.i), is toe te schrijven aan het Principe van de Complexiteit (§ 100.46): in (1b) is de -lira-constructie do vreéðolira minder complex dan de constructie mešano ... gurt. Daarom verschijnt de -lira-constructie liever hiervóór.
In (2b) is de -lira-constructie ef ufiratjens dÿfielira veel complexer ("zwaarder") dan trufôe, en daarom verschijnt trufôe liever ervóór. Bovendien is er in (2b.i) sprake van drie breekpunten (gemarkeerd met de komma's), en in (2b.ii) van twee breekpunten. Ook dit kleinere aantal breekpunten heeft de voorkeur. Merk op dat het Principe van de Complexiteit niet relevant is bij de den-bijzinnen.


1De term "performer" moet hier opgevat worden als het zinsdeel dat specificeert op welke wijze de inhoud van de performatieve bijzin aan de hoorder medegedeeld wordt. Zo'n "performer" zal meestal een performatief werkwoord zijn ("Piet zegt dat ..."), maar het kan ook een substantief zijn ("het bericht dat ...").

100.70

Als de matrixzin met het voorlopige subject (ofwel "dummy-subject") ef (het) begint, wordt in de spreektaal de den-bijzin soms vóór de matrixzin geplaatst, zodanig dat deze ef vervangt. Vergelijk (het Spokaans komt hier met het Nederlands overeen):

Ef nert trufôe, den Tek kinure graviy.> £ Den Tek kinure graviy, nert trufôe.
Het is niet waar dat Tek ernstig ziek is.> Dat Tek ernstig ziek is, is niet waar.

Een -lira-bijzin kan ef echter nooit vervangen:

Ef nert trufôe, Tek kinurelira graviy.≯ * Tek kinurelira graviy, nert trufôe.

Vergelijk ook § 70.41–43, en zie verder § 132.81–84.

100.71

Omdat de -lira-bijzin in staat is om de matrixzin open te breken, lijkt deze het karakter van een bijstelling te hebben (zoals ook reeds besproken is in § 100.52 met betrekking tot relatieve bijzinnen). Bijvoorbeeld:

a.Ef tÿden mešano amiði lelmo gurt, den do poirdÿfo. =
b.= Ef tÿden, do poirdÿfolira, mešano amiði lelmo gurt.
Het bericht dat hij overleden is, kwam pas vanochtend.

In a. staat de bijzin met het voegw. den achter de matrixzin, maar in b. heeft de -lira-bijzin de matrixzin opengebroken.

100.72

Bovendien lijkt het voor de verklaring van een aantal syntactische constructies nuttig om aan te nemen dat de -lira-bijzin soms het karakter van een object kan hebben. Zie hiervoor § 90.33–36.1 Dat er een zeker verband bestaat tussen het optreden van een performatieve bijzin en het begrip "object" blijkt verder uit de mogelijkheid om zulke bijzinnen te deverbaliseren, zodanig dat zij een object bij de "performer" worden. Analoog wordt het optreden van een performatieve bijzin in verband gebracht met het begrip "subject". Zie verder Hoofdstuk 126.


1In Nederlandse grammatica's wordt ook een dat-bijzin wel een "lijdendvoorwerpszin" genoemd. Vergelijk de vette zinsdelen, waarbij in (a) sprake is van een echt lijdend voorwerp, en in (b) van een lijdendvoorwerpszin:

(a)  Piet zegt iets;  (b)  Piet zegt dat Marie gek is.


100.73

Een performatieve bijzin kan níét met -lira uitgedrukt worden als dit suffix reeds om andere redenen aanwezig is, bijvoorbeeld om een progressief uit te drukken (zie § 100.8). In dat geval is alleen het voegwoord den mogelijk. Vergelijk a. waarin -lira het voegwoord den vervangt, met b. waarin den niet vervangen is, en -lira een progressieve interpretatie heeft:

a.Lerdu meltÿra? – Gress hozâve, do pittelira fes ef dunjes.
 Waar is Lerdu? – Ik geloof dat hij in de duinen fietst.

b.Lerdu meltÿra? – Gress hozâve, den do pittelira.
 Waar is Lerdu? – Ik geloof dat hij aan het fietsen is.

Het voegwoord den kan evenmin door -lira vervangen worden als -lira reeds gebruikt wordt in een idiomatische uitdrukking. Zie hiervoor § 100.86.

100.74

Een -lira-constructie is onmogelijk als het werkwoord reeds verrijkt is met een passief suffix:

Elsa tiffe strâ, den blul ef oto kuntiyrelije.
Elsa weet nog niet dat de auto gestolen is.

Ef melde jûxiy, den Elsa nert kettelitâ pai tu enn ef mimpit.
Het is flauw dat je het boek niet aan Elsa geeft.
(lett. "... dat aan Elsa het boek niet door jou gegeven wordt")

100.75

De aanwezigheid van een modaal suffix maakt een -lira-constructie eveneens onmogelijk, maar in dit geval kan er voor een modaal hulpwerkw. gekozen worden, zodat -lira alsnog toegevoegd kan worden (zie ook § 110.25). Vergelijk:

a.Gress cônsidere, den tu insûrerât dena la'ymôr klôp. =
b.= Gress cônsidere, tu perkelira beri insûrere dena la'ymôr klôp.
Ik vind dat je dat kostbare beeldje moet verzekeren.

a.Ef melde olla, den Elsa cÿrtiravy. =
b.= Ef melde olla, Elsa probarelira beri cÿrtire.
Het is fijn dat Elsa wil helpen.

Volgens Kojen-Pôt (1963) zouden de b-zinnen, waarin -lira achter het modale hulpwerkw. komt, spreektaal zijn. Dat wordt tegenwoordig niet meer zo gevoeld.

100.76

Als de hoofdzin de vorm heeft van een Imperatief of Consideratief (door middel van een passief pers.vnw. dat met een filâsto aan het predicaat is gehecht), kan de -lira-variant niet gebruikt worden. Vergelijk:

(1)a.Rafane-tûe piti Petriy, den tu probare beri stinde ef letra.
 b.* Rafane-tûe piti Petriy, tu probarelira beri stinde ef letra.
 Vertel aan Petriy dat jij de brief wil schrijven.

(2)a.Tisjane-kiyroe, den kirro tiffe ef painatjen.
 b.* Tisjane-kiyroe, kirro tiffelira ef painatjen.
 Laten we toegeven, dat we de dader kennen.

De Imperatiefconstructie in (1b) en de Consideratiefconstructie in (2b) zijn ongrammaticaal omdat den hier vervangen is door -lira.1 Zie ook § 110.47a.


1Als we de Imperatief in (1) en de Consideratief in (2) vervangen door een "gewone" mededeling, is zowel een den-zin als een -lira-zin correct. Vergelijk (1) en (2) met:

(1′)a.Tu rafanât piti Petriy, den tu probare beri stinde ef letra.
 b.Tu rafanât piti Petriy, tu probarelira beri stinde ef letra.
 Jij moet aan Petriy vertellen dat jij de brief wil schrijven.

(2′)a.Kirro tisjane, den kirro tiffe ef painatjen.
 b.Kirro tisjane, kirro tiffelira ef painatjen.
 We geven toe dat we de dader kennen.

100.77

Als een performatieve bijzin ondergeschikt geordend is aan een andere performatieve bijzin, wordt den gebruikt bij de onderschikking van de hoogste orde (dus bij de verbinding met de hoofdzin), en -lira bij de onderschikking van de laagste orde:

Eup nert wékorare, den hôm reppe, eup merfelira.
Het kan haar niet schelen dat wie dan ook beweert, dat ze liegt.

Gress rajiyte, den tu reppe ón Petriy, do perkelira beri cÿrtire mas.
Ik hoop dat jij tegen Petriy zegt, dat hij morgen moet helpen.

Zie ook § 123.57.

100.78

De volgende varianten zijn dus in meer of mindere mate ongrammaticaal:

(1)? Gress rajiyte, den tu reppe ón Petriy, den do cÿrtirât mas.
(2)?? Gress rajiyte, tu reppelira ón Petriy, do perkelira beri cÿrtire mas.
(3)* Gress rajiyte, tu reppelira ón Petriy, den do cÿrtirât mas.

Een herhaling van den, zoals in (1), wordt nog wel als grammaticaal ervaren, maar is stilistisch minder geslaagd. Echt ongrammaticaal daarentegen is het gebruik van -lira bij de onderschikking van de hoogste orde, terwijl den de onderschikking van de lagere orde markeert, zoals in (3). Een constructie als (2), waarin een herhaling van -lira plaatsvindt, wordt op stilistische gronden als slecht Spokaans beschouwd, maar druist nog niet in tegen de grammaticaregels. Zie verder wat er over stijl is gezegd in § 100.87.

100.79

Een bijzonder geval is de volgende idiomatische uitdrukking waarin de den-bijzin van een lagere orde is dan de -lira-constructie:

Ef medikiy reppe, rajiytelira den melde ef floma stómy fes belt fort.
de arts zegt, hopende dat is de patiënt genezen in kleine tijd
De arts spreekt de hoop uit dat de patiënt spoedig genezen zal zijn.

Zie voor deze uitdrukking ook § 160.51.1 Ongrammaticaal is daarentegen:

* Ef medikiy reppe, rajiytelira, meldelira ef floma stómy fes belt fort.

1Het idiomatische karakter van deze constructie wordt geïllustreerd door het volgende:

  1. De den-bijzin vormt een hechte eenheid met de -lira-bijzin, wat blijkt uit de afwezigheid van een "onderschikkende" komma.
  2. Het is de vraag of rajiytelira wel als echte bijzin beschouwd mag worden: er kunnen geen extra elementen aan toegevoegd worden, en er lijkt een semantische verwantschap te bestaan met vormen als:

    Lerdu reppe arkettelira, den sener chat melde koffon.
    Lerdu zegt huilend dat zijn kat dood is.

    waarin arkettelira optreedt als predicatief additief (zie § 100.28).

Misschien heeft er in de constructie ef reppe, rajiytelira den ... historisch gezien een verschuiving plaatsgevonden in die zin dat rajiytelira oorspronkelijk als pred.add. optrad, maar nu "gedemoveerd" is tot een element van de ondergeschikte bijzin. De oorspronkelijke vorm zou dan ef reppe rajiytelira, den ... (lett. "hopende zeggen, dat ...") geweest kunnen zijn. Zie ook § 100.98 voor onvolkomen demotie.


100.80

Als twee performatieve bijzinnen nevengeschikt zijn geordend is een herhaling van den daarentegen acceptabel. Deze nevenschikking zal meestal met een nevenschikkend voegwoord uitgedrukt worden, maar in een vlotte stijl kan het voegwoord ur (en) achterwege blijven (zie § 121.81):

Gress rajiyte, den do arfine fes belt fort ur den do tinde liyrs. =
= Gress rajiyte, den do arfine fes belt fort, den do tinde liyrs.
Ik hoop dat hij spoedig komt, [en] dat hij lang blijft.

100.81

Dergelijke nevenschikkingen met een herhaling van -lira zijn daarentegen even onacceptabel als zin (2) in § 100.78:

?? Gress rajiyte, do arfinelira fes belt fort ur do tindelira liyrs.
?? Gress rajiyte, do arfinelira fes belt fort, do tindelira liyrs.

100.82

Nevenschikking van twee performatieve bijzinnen is altijd ongrammaticaal als de ene bijzin met -lira en de andere met den gemarkeerd wordt:

* Gress rajiyte, do arfinelira fes belt fort ur den do tinde liyrs.
* Gress rajiyte, den do arfine fes belt fort ur do tindelira liyrs.

100.83

Sommige idiomatische uitdrukkingen zijn ongrammaticaal of minder acceptabel als den vervangen wordt door -lira, zoals in:

Ef ðâzyhinne, den Vikter melde eft fâkom.
* Ef ðâzyhinne, Vikter meldelira eft fâkom.
Het valt niet te ontkennen, dat Vikter een gemene vent is.

Ef nalalôve nert farte armt ef, den do enn ef nota kafte.1
het vaststellen niet loopt aan het, dat hij DtO de nota heeft.betaald
* Ef nalalôve nert farte armt ef, do ef nota kaftelira.
Het valt niet vast te stellen dat/of hij de nota betaald heeft.

Ef farte krÿmiy gress, den do merfe.
het loopt vanwege mij, dat hij liegt
* Ef farte krÿmiy gress, do merfelira.
Het komt me voor dat hij liegt.

tu plâks, den ef eits léfše
* tu plâks, ef eits léfšelira
zo ver [als] het oog reikt

Tu nert rafanât den tûgtjek melde preiptjek.
je niet moet.vertellen dat eb is vloed
* Tu nert rafanât, tûgtjek meldelira preiptjek.
Je moet er geen doekjes om winden. (zegswijze)

Ef hartiy zirde blef ef argerat, den gress prate pip mas.
de kans ligt achter de deur, dat ik vertrek al morgen
? Ef hartiy zirde blef ef argerat, gress pratelira pip mas.
Het is niet uitgesloten/er is een kleine kans, dat ik morgen al vertrek.

Gress miype ef quista moris, den [gress] prate nurpel.
? Gress miype ef quista moris, gress pratelira nurpel.
Ik denk dat het een goed idee is, dat ik onmiddellijk vertrek.
OF  Ik denk dat het een goed idee is om onmiddellijk te vertrekken.

1In deze uitdrukking wordt altijd den gebruikt (en nooit âl (of)). Zie ook § 123.27a.

100.84

Er bestaan ook idiomatische uitdrukkingen die ongrammaticaal of minder acceptabel worden als -lira vervangen wordt door den. Zoals in:

Ef bidale fes/fés hups, gress nert lustelira beri bôrade ef myl.
* Ef bidale fes/fés hups, den gress nert luste beri bôrade ef myl.
Het regent zo hard, dat ik geen zin heb om de hond uit te laten.

Esseðer do enn ef mimpit trempe, do nert tiffelira quista ef ÿrûša.
* Esseðer do enn ef mimpit trempe, den do nert tiffe quista ef ÿrûša.
Neem aan dat hij het boek gelezen heeft, dan [nog] kent hij de materie niet goed.

Esseðer ef doube, ef plano nert pratelira.
* Esseðer ef doube, den ef plano nert prate.
Stel dat het mist, dan vertrekt het vliegtuig niet.

Esseðer geldt als een add. van CAT. III en wordt altijd aan het begin van de zin geplaatst.

100.84a   ad § 100.2   E. Tegenwoordig deelwoord als vervanger van de voegw.n fara,

tussef en zuf

De voegw.n fara (als) (§ 122.19), en tussef (terwijl) en zuf (toen) (§ 122.21), die alle een gelijktijdigheid uitdrukken, kunnen in een bijzin soms vervangen worden door een -lira-constructie, mits de bijzin aan de matrixzin voorafgaat, en het subject in de bijzin coreferent is met het subject in de matrixzin. In de bijzin wordt het subject dan niet genoemd. Vergelijk:

(1)a.Zuf/tussef kirro farta kura ef pônt, [kirro] zerfa âl ef plano flûfe.
  Toen/terwijl we over de brug liepen, zagen we het vliegtuig neerstorten.
 b.Fartelira kura ef pônt, kirro zerfa âl ef plano flûfe.
  Lopend[e] over de brug, zagen we het vliegtuig neerstorten.

(2)a.Amiði fara óps enn sener koles-toganys paine, [óps] geldre beri bâlmerre.1
  Pas als ze hun huiswerk gemaakt hebben, mogen ze gaan voetballen.
 b.Amiði enn hift koles-toganys painelira, óps geldre beri bâlmerre.
  (idem)

In (1a) en (2a) kan het corefererende subject in de matrixzin worden weggelaten; in de b-varianten kan dat niet omdat het subject reeds in de bijzin ontbreekt. Merk op dat in (1b) het subtiele onderscheid tussen zuf en tussef in (1a) wegvalt.


1Zie ook § 122.19 voetnoot 2.

100.84b

Soms refereren het subject in de bijzin en het subject in de matrixzin aan verschillende entiteiten, zoals in:

†℗ Eup slapelira ur feldre, ef efantys larde-tijâ ef pijâ omi.
Terwijl/Als ze zit te slapen, eten de kinderen de hele taart op.

†℗ Ef kôbo fes bóts allovelira blef ef gÿppe, ef uasz bya stôrgtelira kaf ef tert
šarkbluffk.
Toen/terwijl de zon in nevelen achter de horizon verdween, streken de ganzen
krijsend op de vochtige weide neer.

Zulke constructies worden over het algemeen afgekeurd, maar komen in archaïsch/poëtisch taalgebruik wel voor.

100.85   ad § 100.2   F. Tegenwoordig deelwoord in idiomatische constructies

Er bestaan veel -lira-constructies met een geïdiomatiseerde betekenis, waarin de syntactische functie van het teg.dw. niet of moeilijk te determineren valt. Dergelijke constructies zijn onder te verdelen in twee groepen:

  1. -lira-suffigering bij een willekeurig werkwoord, die binnen een bepaald syntactisch kader tot een geïdiomatiseerde betekenis leidt.
  2. Een vaste combinatie van -lira met een specifiek werkwoord, die een geïdiomatiseerde betekenis heeft.

Voorbeelden bij 1.:

Gress perke lardelira.Ik heb honger.
ik moet etende.zijn 

Eup vûmso lelperrelira eft moplariy.Het scheelde niet veel of ze had
ze bewoog hebbende een ongelukeen ongeluk.

Voorbeelden bij 2.:

Eup âtemelira beri jûmpre ef misan.Ze maakt aanstalten om de winkel
ze is.strevende om.te verlaten de winkelte verlaten.

ef distânt, té kettelira fartede afstand die te lopen is
de afstand, die gevende [is] lopen 

Dena šupa nert kettelira larde –
fit sel meldelira!
Die soep is niet te eten – wat zout!

Een groot aantal van dergelijke constructies wordt behandeld in Hoofdstuk 160.
Idiomatische constructies waarin een ideoantoniem voorkomt, worden behandeld in Hoofdstuk 161.

100.86

Als -lira reeds deel uitmaakt van een idiomatische uitdrukking, kan -lira niet meer fungeren als vervanger van een betr.vnw of voegwoord. Vergelijk de a-zinnen waarin -lira een betr.vnw. of voegwoord vervangt, met de b-zinnen waarin zo'n betr.vnw. of voegwoord optreedt met een idiomatische -lira-vorm:

a.ef distânt, gress fartelirade afstand die ik loop/lopend afleg
b.ef distânt, té kettelira fartede afstand die te lopen is

a.Kirro miyparûs, mittof meldelira eft hupster môntyos.
 wij moeten.denken.aan, dit zijnde een groot probleem
 We moeten eraan denken dat dat een groot probleem is.

b.Kirro miyparûs, den ef meldelira ón ef lâlbos enn qu pert své sérts.
 wij moeten.denken.aan, dat het zijn-TDW aan het bouwen van zo veel mogelijk huizen
 We moeten eraan denken dat het gaat om het bouwen van zo veel mogelijk huizen.

100.87

Een opeenhoping van -lira-vormen maakt de zin zwaar en traag: in dat geval wordt liever gebruikgemaakt van de b-zinnen dan van de a-zinnen:

a.? Gress ef gerlas ufsprelira ur gress perke nânelira lo kettelira!
b.Iff, gress ef gerlas ufspre ur gress hômbae lo kettelira!
Ik heb de bus gemist, zeg, en ik ben toch al zo moe!

a.? Gress nert tiffe ef merater, kusama fartelira fit wispelelira én plungelira.
b.Gress nert tiffe ki ef merater, té farte kusama fit wispelelira én plungelira.
Ik ken de man niet, die daar zo waggelend en slingerend loopt.

100.88   ad § 100.2   G. Promotie en demotie

Als een constituent in een ondergeschikte bijzin zodanig van positie verandert dat het nu een element in de matrixzin wordt, spreken we van promotie. We moeten onderscheid maken tussen volmaakte promotie, waarbij de gepromoveerde constituent geen enkele syntactische band met de ondergeschikte structuur meer heeft, en onvolkomen promotie, waarbij de gepromoveerde constituent een ambivalent karakter krijgt omdat hij zowel op matrixniveau als op ondergeschikt niveau een syntactische band behoudt.

Het tegengestelde proces van promotie is demotie: hierbij verschuift een constituent van matrixniveau naar een ondergeschikt niveau. Ook nu weer kan er onderscheid gemaakt worden tussen een volmaakte en een onvolkomen variant.

100.89

Volmaakte promotie en volmaakte demotie hangen prototypisch samen met onderschikkende en relatieve relaties tussen zinnen. Wij zullen er in Hoofdstuk 127 verder aandacht aan besteden, als neven- en onderschikkingen behandeld zijn.
Daar onvolkomen promotie en demotie karakteristiek zijn bij -lira-constructies die een den-bijzin vervangen, worden deze verschijnselen hieronder behandeld.

100.90   Onvolkomen promotie

Het betreft hier vrijwel altijd de promotie van het ondergeschikte subject (zinskern), dat nu als matrixobject gaat optreden. Vergelijk a. met b.:

(1)a.Eup zerfe, do arfinelira.Zij ziet dat hij komt.
 b.Eup zerfe do arfinelira.(idem)

Het al dan niet schrijven van een komma tussen zerfe en do reflecteert de aan- resp. afwezigheid van een korte pauze in de spreektaal op die plaats. De mededeling "zij ziet dat hij komt" kent in het Spokaans dus twee varianten: (1a) waarin een pauze aangeeft dat er sprake is van een matrixzin, gevolgd door een ondergeschikte bijzin, en (1b) met een zodanige intonatie dat do bij het matrixpredicaat zerfe getrokken wordt, en arfinelira klinkt als een bepaling bij do, geheel analoog aan:

Eup zerfe do nurpel.Zij ziet hem direct.

100.91

Bij een performatief werkw. als zerfe heeft de constructie met de onvolkomen promotie (zin (1b) vorige paragraaf) nog een extra betekenis, namelijk van een directe perceptie, oftewel: het subject neemt de door het teg.dw. uitgedrukte gebeurtenis op dat moment waar. Zin (1b) kan dan ook vertaald worden met 'Ze ziet hem komen'. Ook in het Nederlands is hier dus sprake van promotie, want het subject hij uit de bijzin dat hij komt is nu object bij zien geworden. Deze constructie staat bekend als accusativus cum infinitivo (AcI), een term die voor het Spokaans niet bruikbaar is omdat een accusatief niet bestaat en een teg.dw. geen infinitief is.

In het Nederlands is een dergelijke constructie alleen mogelijk bij perceptieve werkw. als "zien", "horen", "voelen" en dergelijke. In het Spokaans geldt die restrictie niet. Vergelijk de grammaticaliteit:

Eup zerfe do arfinelira.Ze ziet dat hij komt.  OF  Ze ziet hem komen.
Eup reppe do arfinelira.Ze zegt dat hij komt.  EN NIET  * Ze zegt hem komen.

Zie verder ook § 127.26.

100.92

Het object-karakter van do in (1b) (§ 100.90) is syntactisch echter niet aan te tonen, want een aantal regels die typisch zijn voor een object, leiden bij het gepromoveerde do tot ongrammaticale constructies. We noemen hier vier gevallen, en maken telkens een vergelijk tussen een constructie met een "echt" object (in a.) en een met een tot object gepromoveerd subject (in b.):

1.  In de definitieve tijd staat het object vóór het werkwoord:

a.Eup do zerfe nurpel.Zij heeft hem direct gezien.
b.* Eup do zerfe arfinelira.Ze heeft gezien dat hij komt.
OF  Ze heeft hem zien komen.

2.  Als een zin met een voegwoord begint, kan het object met enn gemarkeerd worden:

a.... janof eup zerfe enn do nurpel.
 ... omdat ze hem direct ziet.

b.* ... janof eup zerfe enn do arfinelira.
 ... omdat ze ziet dat hij komt.
OF  ... omdat ze hem ziet komen.

3.  Voor een object kan een pers.vnw. 2n gebruikt worden:

a.Eup zerfe zirrel nurpel.Ze ziet hem direct.
b.* Eup zerfe zirrel arfinelira.Ze ziet dat hij komt.
OF  Ze ziet hem komen.

4.  Een object kan als kern optreden, zodat er sprake is van een passief:

a.Do zerfelije nurpel pai eup.Hij wordt direct door haar gezien.
b.* Do zerfelije arfinelira pai eup.1 

1Omwille van het vergelijkingsgemak is in b. dezelfde ordening aangehouden als in a. Zouden we in b. het ondergeschikte predicaat arfinelira als een bijzin opvatten die geheel rechts van de matrixzin staat, dan blijft de constructie nog steeds ongrammaticaal: Eup zerfe do arfinelira. ≯ * Do zerfelije pai eup arfinelira.

100.93

Het subject-karakter van do in (1b) (§ 100.90) is syntactisch evenmin aan te tonen, want een aantal regels die typisch zijn voor een subject, leiden bij het gepromoveerde do tot ongrammaticale constructies. We noemen hier twee gevallen, en maken een vergelijk tussen een constructie met een "echte" bijzin (in a.) en een bijzin met een tot object gepromoveerd subject (in b.):

1.  In de toekomende tijd staat het subject achter het werkwoord:

a.Eup zerfe, arfinelira do.Zij ziet, dat hij zal komen.
b.* Eup zerfe arfinelira do. 

2.  Een transitieve constructie kan gepassiviseerd worden; na de onvolkomen
      promotie is een passief niet meer mogelijk:

a.Eup zerfe, do kurrelira beri cÿrtire ef efanty. >
 > Eup zerfe, ef efanty kurrelira beri cÿrtirelije pai do.
 Zij ziet dat hij het kind kan helpen. >
 > Zij ziet dat het kind door hem geholpen kan worden.

b.Eup zerfe do kurrelira beri cÿrtire ef efanty. ≯ Ø
 Zij ziet dat hij het kind kan helpen.

Bij passivisering zou het object ef efanty de functie van zinskern moeten krijgen, terwijl het subject do met pai gemarkeerd zou moeten worden. De promotie van het subject do in zin b. verhindert een passieve variant zoals in a., omdat do geen "echt" subject meer is.

100.94

Een ondergeschikt subject dat onvolkomen gepromoveerd is tot matrixobject, wordt traditioneel een ambiject genoemd. Zo'n ambiject is noch gevoelig voor typische subjectregels, noch voor typische objectregels, wat ertoe leidt dat zo'n element alleen deze ambivalente positie mag innemen als elke syntactische operatie die normaliter op hetzij een subject, hetzij een object, uitgevoerd kan worden, achterwege blijft. Constructies met een ambiject zijn dus alleen mogelijk (= grammaticaal) als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. Zowel de matrixzin als de bijzin moet de basisordening S – P – O hebben.1
  2. De matrixzin mag niet met een voegwoord beginnen.
  3. Het matrixsubject en het ondergeschikte subject mogen niet uitgedrukt worden met hetzelfde pers.vnw.

1Dit is dus de constituentenvolgorde in de neutrale tijd. Binnen deze volgorde kan wel een definitieve of toekomende tijd uitgedrukt worden met verbale suffixen, maar niet met inversie, want een voorwaarde voor een ambiject is dat dit als object aan het einde van de matrixzin staat, en tegelijkertijd als subject aan het begin van de bijzin. Zin a. is dus correct, maar b. niet:

a.Eup zerfa Lerdu arfinelira.Ze heeft Lerdu zien komen.
b.* Eup Lerdu zerfe arfinelira.

Zin a. is te beschouwen als een samenvoeging van de matrixzin Eup zerfa Lerdu en de bijzin Lerdu arfinelira, waarbij het vette element het ambiject is.


100.95

De keuze tussen een al dan niet gepromoveerd subject, zoals geïllustreerd in (1) van § 100.90, is meestal vrij, mits er aan de voorwaarden (i)–(iii) in § 100.94 is voldaan. In sommige gevallen echter lijkt onvolkomen promotie verplicht te zijn. Afgezien van enkele gelexicaliseerde constructies, kan ook het werkwoord kirture genoemd worden, als dat een Permissief uitdrukt (zie § 81.18). Vergelijk:1

(1)a.Riyp kirture[,] den Mefa axe cradef vilduls. =
 b.= Riyp kirture Mefa axelira cradef vilduls.
 Riyp laat Mefa alle bomen omhakken.
 (= hij verhindert niet dat Mefa alle bomen omhakt)

Ongrammaticaal is echter (vergelijk met (1b)):

(1)b′.* Riyp kirture, Mefa axelira cradef vilduls.

Zie ook § 152.54–57.


1Vergelijk (de ongrammaticale feiten zijn vet):

a.* Gress cônsidere ef lo prex, den Riyp kirture Mefa axelira cradef vilduls.
b.* Gress cônsidere ef lo prex, den Riyp kirture, Mefa axelira cradef vilduls.
c.* Gress cônsidere ef lo prex, Riyp kirturelira, den Mefa axe cradef vilduls.
d.Gress cônsidere ef lo prex, den Riyp kirture, den Mefa axe cradef vilduls.
Ik vind het schandalig dat Riyp Mefa alle bomen laat omhakken.

In zin a. is weliswaar aan de verplichte onvolkomen promotie voldaan, maar deze zin is desondanks ongrammaticaal omdat er niet voldaan is aan voorwaarde (ii) (§ 100.94), want de kirture-zin (= "matrixzin") begint met het voegwoord den. Zin b. is ongrammaticaal omdat de kirture-zin gevolgd wordt door een -lira-constructie zónder promotie.
In zin c. is de onderschikking van de hoogste orde (t.w. Riyp kirturelira) met -lira gemarkeerd en de onderschikking van de laagste orde met den gemarkeerd: dit is volgens § 100.77 ongrammaticaal. Zin d. ten slotte is grammaticaal, hoewel de herhaling van twee den-bijzinnen stilistisch niet zo fraai is, zoals reeds opgemerkt in § 100.78.


100.96

Let op het verschil tussen de volgende twee constructies:

a.Do byte eup lo scemrelira.
 Hij slaat haar tot gillens toe.

b.Do nute eup scemrelira. (= Do nute, eup scemrelira.)
 Hij hoort dat ze gilt; Hij hoort haar gillen.

In a. is eup een echt object bij byte, en scemrelira is een obj.teg.dw. dat een eigenschap aangeeft die het object door toedoen van het "slaan" krijgt.
In b. is eup een onvolkomen gepromoveerd subject bij scemrelira; en scemrelira treedt op als finiet predicaat in een ondergeschikte zin.

100.97

Een ambiject heeft enerzijds een semantisch-syntactische subject-relatie met het ondergeschikte predicaat, en anderzijds een semantisch-syntactische object-relatie met het matrixpredicaat. Deze halfslachtige houding leidt ertoe dat de constituenten-cluster die gevormd wordt door {matrixpredicaat + ambiject + ondergeschikt predicaat} (in onderstaand voorbeeld onderstreept) niet opengebroken mag worden teneinde er andere elementen aan toe te voegen. Vergelijk:

a.Ef sel-gert nute ef leldasts scemrelira piti hédân.
 De cipier hoort de gevangenen tegen elkaar schreeuwen.

b.* Ef sel-gert nute quoss ef leldasts scemrelira piti hédân.
 De cipier hoort nauwelijks de gevangenen tegen elkaar schreeuwen.

c.* Ef sel-gert nute ef leldasts sena otrefarelira ef losos.
 De cipier hoort de gevangenen zich tegen de overplaatsing verzetten.

Om b. en c. grammaticaal te maken moeten we beide zinnen terugbrengen tot een echte hoofdzin-bijzin-constructie waarin het ambiject weer "gedemoveerd" is tot een echt subject. Dit is uiterlijk slechts een kleine ingreep, die niet meer inhoudt dan het plaatsen van een komma. Vergelijk b. en c. met:

b′.Ef sel-gert nute quoss, ef leldasts scemrelira piti hédân.1
 De cipier hoort nauwelijks dat de gevangenen tegen elkaar schreeuwen.

c′.Ef sel-gert nute, ef leldasts sena otrefarelira ef losos.
 De cipier hoort dat de gevangenen zich verzetten tegen de overplaatsing.

1Een bijzin met den is natuurlijk ook correct: Ef sel-gert nute quoss, den ef leldasts scemre piti hédân.

100.98   Onvolkomen demotie

Onvolkomen demotie komt in het moderne Spokaans niet meer voor, maar het verschijnsel speelde tot de 17e eeuw een belangrijke rol in deze taal, en heeft feitelijk aanleiding gegeven tot de onvolkomen promotie zoals die in het moderne Spokaans plaatsvindt. Om de aanwezigheid van dit laatste verschijnsel te kunnen begrijpen, is het nuttig om een historische blik te werpen op demotie. Met de term "Oudspokaans" bedoelen we hieronder met name het Spokaans tot de 17e eeuw (dus inclusief een beetje "Middelspokaans"). Deze taalvorm zal gemarkeerd worden met †.

100.99

In het Oudspokaans was het gebruikelijk om perceptieve werkwoorden ("zien", "horen" ed.) te voorzien van een object dat eventueel nader bepaald werd door een relatieve bijzin. Dergelijke werkwoorden konden niet gevolgd worden door een performatieve bijzin, zoals dat tegenwoordig het geval is. De volgende constructie drukte in het Oudspokaans dus twee verschillende dingen uit:

(1)† Petriy zerfe ki ef 'nin, té heltare ef boerts.
 a.  Petriy ziet het meisje, dat de koeien melkt.
 b.  Petriy ziet dat het meisje de koeien melkt.

Evenals het moderne Spokaans, kende het Oudspokaans een relatieve -lira-constructie, zodat de variant van (1) is:

(2)† Petriy zerfe ef 'nin, heltarelira ef boerts.
 a.  (idem)
 b.  (idem)

100.100

In de loop van de 17e en 18e eeuw zien we een ontwikkeling op gang komen om het object bij een perceptief werkwoord meer en meer te gaan beschouwen als het subject bij de relatieve -lira-constructie. We hebben hier dus te doen met demotie van het matrixobject, zodat (2) zich via het tussenstadium (3a) ontwikkelt tot (3b):

(3)a.Petriy zerfe ef 'nin heltarelira ef boerts. >
 b.> Petriy zerfe, ef 'nin heltarelira ef boerts.

Zowel (3a) als (3b) heeft de beide betekenissen die ook voor (2) gelden. In het moderne Spokaans is (3b) de meest gangbare constructie met de meeste gebruiksmogelijkheden, terwijl (3a) marginaal toegepast kan worden. Het ligt daarom voor de hand om (3b) als basisvorm te beschouwen, waarvan (3a) met behulp van onvolkomen promotie is afgeleid. Historisch gezien vond de afleiding echter precies omgekeerd plaats.


TOP
<< Hoofdstuk 93 | Hoofdstuk 101 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands