Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 122 | Hoofdstuk 124 >>
12. Samengestelde zinnen

123. Grammaticale onderschikkingen


Opbouw van dit hoofdstuk:

Blok:


123.1   Algemeen

Grammaticale onderschikkingen kunnen geconstrueerd worden met de volgende grammaticaal onderschikkende voegwoorden:

âlof
den1dat

Deze voegwoorden zijn in semantisch opzicht "leeg": ze hebben als het ware geen betekenis, maar drukken alleen een syntactisch (en pragmatisch) verband uit tussen de hoofdzin en de bijzin.


1Het add. denn (pas dán; en dán) wordt in de bijzin altijd zodanig samengetrokken met het voegw. den, dat het nieuwe voegw. denn (dat ... pas dán) verschijnt. Vergelijk:

a.Do zjoffe, den do arfinecû.   Hij beweert dat hij kan komen.
b.(* Do zjoffe, den do arfinecû denn.) > Do zjoffe, denn do arfinecû.
Hij beweert dat hij pas dán kan komen.

123.2

Het voegw. den kan in veel gevallen vervangen worden door het teg.dw.-suffix -lira (zie b. hieronder). Ook kan een den-constructie soms vervangen worden door een gedeverbaliseerde zin, die als object bij het matrixpredicaat optreedt (zie c. hieronder):

a.Gress nert unere, den do quÿe.
b.Gress nert unere, do quÿelira.
c.Gress nert unere doex ef ÿquÿos.1
Ik begrijp niet, dat hij wacht.

Dergelijke -lira-constructies zijn uitgebreid besproken in § 100.68–84.
Gedeverbaliseerde bijzinnen komen aan de orde in Hoofdstuk 126.


1Zie ook § 110.26 voor dit voorbeeld.

123.3

Een grammaticale onderschikking bestaat meestal uit een hoofdzin (ook wel "matrixzin" genoemd) met een performatief werkwoord, gevolgd door een bijzin, die nader gespecificeerd kan worden als "performatieve bijzin". Soms staat de bijzin vóór de hoofdzin.
De performatieve werkwoorden kunnen onderverdeeld worden in drie semantische categorieën (deze onderverdeling is noodzakelijk om het verschil tussen de voegwoorden den en âl te kunnen beschrijven):

  1. Executieve werkwoorden: drukken uit op welke wijze een taaluiting uitgevoerd wordt, bijvoorbeeld: "zeggen", "roepen", "mededelen", "vragen", "vertellen", "beweren", "ontkennen", "liegen"; "fluisteren".
  2. Perceptieve werkwoorden: drukken uit op welke wijze een gebeurtenis1 met de zintuigen waargenomen wordt. Dikwijls is het soort zintuig dat gebruikt wordt expliciet in het werkwoord vervat, zoals bij: "horen", "luisteren", "zien", "kijken", "voelen". Maar ook als het niet geheel duidelijk is met welk zintuig de waarneming plaatsvindt, spreken we van perceptieve werkwoorden, zoals: "vernemen", "merken", "ontdekken", "nagaan", "controleren".
  3. Putatieve werkwoorden: drukken uit op welke wijze een gebeurtenis in het bewustzijn aanwezig is of verwerkt wordt. Bijvoorbeeld: "weten", "hopen", "vermoeden", "beseffen", "bekend zijn met".

1Het begrip "gebeurtenis" moet in deze en de volgende paragrafen ruim opgevat worden: ook situaties, beschreven eigenschappen, taaluitingen ed. vallen onder deze term. Bovendien kunnen "gebeurtenissen" ook hypothetisch of potentieel zijn, of op andere wijze slechts in het brein van iemand bestaan.

123.4

De grenzen tussen deze categorieën zijn niet altijd scherp te trekken, wat geïllustreerd kan worden met de volgende voorbeelden:

(1)Hij voelt dat er iets aan de hand is.
(2)Trees vraagt zich af of ze die baan wel moet accepteren.
(3)Zijn handen vertellen hem dat het water ijskoud is.
(4)"Ik zal je 's lekker verwennen", glimlacht ze.

In (1) staat het oorspronkelijk perceptieve werkw. voelen1 dat hier een putatief karakter heeft: het is synoniem met "beseffen".
In (2) wordt het oorspronkelijk putatieve werkw. zich afvragen in een executief verband gebruikt als hier een situatie beschreven wordt waarin Trees een taaluiting doet in de trant van "zal ik die baan nou accepteren of niet?".
Het werkw. vertellen in (3) is feitelijk executief, maar hier heeft het een perceptieve lezing, synoniem met "zijn handen voelen ...".
En in (4) ten slotte wordt een werkwoord zonder enige performatieve betekenis in een executieve uitdrukking gebruikt: glimlachen moet hier gelezen worden als "zegt ze glimlachend".


1Vergelijk (1) met: Hij voelt dat de kachel koud is. Hier duidt "voelen" op een zintuiglijke waarneming, dus op een perceptief karakter.

123.5

De waarneming (= perceptie) bij perceptieve werkwoorden kan op twee manieren plaatsvinden:

  1. Een perceptie heet accidenteel als deze buiten de wil van het subject om plaatsvindt. In de zin: Jan ontdekte dat er bloed in de gang lag, drukt "ontdekken" een accidentele (onwillekeurige) perceptie uit. De bijzin geeft een gebeurtenis weer die waar is (want als het níét waar is dat er bloed in de gang ligt, kan Jan het ook niet ontdekken).

  2. Een perceptie heet intentioneel als deze met opzet door het subject uitgevoerd wordt. In de zin: Jan keek of er bloed in de gang lag, drukt "kijken" een intentionele (opzettelijke) perceptie uit. De bijzin geeft een gebeurtenis weer waarvan nog geverifieerd moet worden (door Jan) of deze al dan niet waar is (want als reeds bekend is of de gebeurtenis al dan niet waar is, hoeft Jan niet meer te gaan kijken óf het zo is).

123.6

Veel perceptieve werkwoorden kunnen zowel op accidentele als op intentionele wijze gebruikt worden; dit blijkt in de volgende voorbeelden uit de keuze van het voegwoord:

a.Jan voelt dat de deur op slot zit.
b.Jan voelt of de deur op slot zit.

In a. is sprake van een accidentele perceptie: Jan wil de deur openmaken en per toeval merkt hij dat dit niet lukt.
In b. wordt een intentionele perceptie uitgedrukt: Jan is wellicht helemaal niet van plan om de deur te openen; met opzet voelt hij aan de deur of het openen al dan niet mogelijk zal zijn.

123.7

In het volgende Blok is de semantische onderverdeling van performatieve werkwoorden nog eens afgebeeld.

Performatieve werkwoorden
 voorbeelden
1.EXECUTIEVE werkwoorden
a. BEWERING
b. VRAAG
 
reppe
linne
 
zeggen
vragen
2.PERCEPTIEVE werkwoorden
a. ACCIDENTELE perceptie
b. INTENTIONELE perceptie
 
qutse
queffe
 
ontdekken
controleren
3.PUTATIEVE werkwoorden
 
tiffe
rajiyte
weten
hopen

123.8

Om een indirecte rede1 in het Spokaans uit te drukken moet er een keuze gemaakt worden tussen de voegw.n den en âl. In principe geldt dat bijzinnen die met den ingeleid worden, als "zeker" voorgesteld worden, terwijl âl-bijzinnen als "onzeker" voorgesteld worden. Tot zover is er geen verschil met het Nederlands.
Echter, in het Spokaans is de vraag van belang, wie zo'n bijzin als zeker of onzeker voorstelt, of met andere woorden, waarop de parameter van de (on)zekerheid gebaseerd is. Om dit te bepalen, hebben we de semantische onderverdeling van Blok 123.7 nodig.


1De "indirecte rede" moet niet verward worden met de "Quotatief": een quotatieve constructie geeft min of meer letterlijk weer in wat voor bewoordingen iemand iets gezegd of gevraagd heeft. Dit wordt verder behandeld in Hoofdstuk 125. Zie ook § 110.80.

123.9   Executieve werkwoorden

Bevat de matrixzin een executief werkwoord, dan is de oppositie "zeker" ~ "onzeker" (en dus de keuze tussen den en âl) in eerste instantie gebaseerd op het karakter van dit executieve werkwoord. De volgende primaire regels gelden nu:

  1. Drukt een executief werkwoord een bewering uit, dan wordt de bijzin per definitie als "zeker" geïnterpreteerd: nu wordt den gebruikt.
  2. Drukt een executief werkwoord een vraag uit, dan moet per definitie nog geverifieerd worden of de bijzin al dan niet "zeker" is: nu wordt âl gebruikt.

123.10

Vergelijk:

a.Petriy reppe/rafane/zjoffe, den Elsa enn ef mimpit trempe.
 Petriy zegt/vertelt/beweert dat Elsa het boek gelezen heeft.

b.Petriy linne/dâlme/tiffavy, âl Elsa enn ef mimpit trempe.
 Petriy vraagt/vraagt zich af/wil weten of Elsa het boek gelezen heeft.

123.11   Perceptieve werkwoorden

Bevat de matrixzin een perceptief werkwoord, dan is opnieuw het karakter van dit werkwoord verantwoordelijk voor de keuze tussen den en âl. Nu gelden de volgende primaire regels:

  1. Drukt een perceptief werkwoord een accidentele perceptie uit, dan wordt de bijzin als "zeker" voorgesteld en wordt den gebruikt.
  2. Drukt een perceptief werkwoord een intentionele perceptie uit, dan wordt de bijzin als "onzeker" voorgesteld en wordt âl gebruikt.

123.12

Vergelijk:

a.Jân qutsa den eftofpira kursuus melda fes ef tult.
 Jân ontdekte dat er bloed in de gang lag.

b.Jân queffa âl eftofpira kursuus melda fes ef tult.
 Jân controleerde of er bloed in de gang lag.

Per definitie kan iemand alleen iets "ontdekken", als datgene wat ontdekt wordt, ook aanwezig (dus "zeker") is. Daarentegen is de handeling van "controleren" alleen relevant als datgene wat gecontroleerd moet worden nog niet bekend is (dus "onzeker" is).

123.13

Omdat perceptieve werkwoorden dikwijls ambigu zijn met betrekking tot de oppositie "accidenteel" ~ "intentioneel", en er toch een keuze tussen den en âl gemaakt moet worden, is het nodig om na te gaan hoe het subject bij het perceptieve werkwoord tegen deze oppositie aankijkt. Ofwel: de parameter van (on)zekerheid is gebaseerd op de houding van het subject. Hier volgt een voorbeeld met het perceptieve werkw. orenple (voelen), dat zowel accidenteel (a-zin) als intentioneel (b-zin) kan zijn:

a.Petriy orenple den ef argerat melde trâf.
 Petriy voelt dat de deur op slot zit.

b.Petriy orenple âl ef argerat melde trâf.
 Petriy voelt of de deur op slot zit.

In a. is sprake van een deur die inderdaad op slot zit, en per toeval wordt dit door Petriy ontdekt (omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat de deur níét op slot zat, en deze daarom wilde openen).
In b. gaat het om een deur waarvan Petriy niet weet of deze al dan niet op slot zit. Hij wil zekerheid hebben en voert met opzet een handeling uit die met "voelen" omschreven kan worden. Hij hoopt er met deze handeling achter te komen of de deur al dan niet op slot zit.

123.14

Ook het werkw. zviylfe (ruiken) kan zowel accidenteel (a-zin) als intentioneel (b-zin) gebruikt worden. Vergelijk de volgende korte gesprekjes:

a.Tu paine kluft? – Gress zviylfe den ef gaza kôlte.
 Wat doe je? – Ik ruik dat het gas open staat.

b.Tu paine kluft? – Gress zviylfe âl ef gaza kôlte.
 Wat doe je? – Ik ruik of het gas open staat.

In a. kan de vraag Wat doe je? slaan op de gebeurtenis dat ik naar de keuken loop om de gaskraan dicht te draaien. In b. kan deze vraag slaan op mijn snuivende geluiden die als "ruiken" geïnterpreteerd worden.

123.15

Sommige Spokaanse werkwoorden zijn voor wat betreft de oppositie "accidenteel" ~ "intentioneel" ambigu, terwijl het Nederlands een keuze tussen twee verschillende werkwoorden moet (of: kan) maken, zoals:

 accidenteelintentioneel
nutehorenluisteren
zerfezienkijken

123.16

Vergelijk:

(1)a.Petriy nute, den ef baby arkette.Petriy hoort dat de baby huilt.
 b.Petriy nute, âl ef baby arkette.Petriy luistert, of de baby huilt.

(2)a.Elsa zerfe, den ef tjokâs melde tijâ.Elsa ziet dat het brood op is.
 b.Elsa zerfe, âl ef tjokâs melde tijâ.Elsa kijkt of het brood op is.

Als we in (1b) "luistert" door "hoort" vervangen ("Petriy hoort of de baby huilt") kan "horen" alleen als synoniem van "luisteren" geïnterpreteerd worden. Evenzo kan in "Elsa ziet of het brood op is" het werkw. "zien" alleen als synoniem van "kijken" begrepen worden. Merk op dat het andersom niet mogelijk is: de zinnen ? Petriy luistert dat de baby huilt en ? Elsa kijkt dat het brood op is zijn niet correct.

123.17   Putatieve werkwoorden

Bevat de matrixzin een putatief werkwoord, dan is de oppositie "zeker" ~ "onzeker" (en dus de keuze tussen den en âl) níét gebaseerd op het karakter van het werkwoord. Dit komt doordat zulke werkwoorden noch duidelijk uitdrukken dat er op een bepaalde wijze een taaluiting gedaan wordt, noch dat er met bepaalde zintuigen een gebeurtenis waargenomen wordt. Het gaat hier om werkwoorden als "vinden", "denken", "hopen", "weten" ed., die meestal een intern mentaal proces (in de hersenen) beschrijven, en als zulke werkwoorden in de matrixzin optreden, wordt de keuze tussen den en âl bepaald door een regel die we hier secundaire regel zullen noemen:

  1. Bij putatieve werkwoorden wordt de bijzin met den ingeleid indien de spreker vindt dat de gebeurtenis in de bijzin "zeker" is; zo niet, dan wordt âl gebruikt.

123.18

In het volgende voorbeeld staat het putatieve werkw. tiffe (weten):

a.Petriy nert tiffe, den Elsa melde kinur.Petriy weet niet dat Elsa ziek is.
b.Petriy nert tiffe, âl Elsa melde kinur.Petriy weet niet of Elsa ziek is.

De zinnen a. en b. drukken beide uit dat Petriy niet op de hoogte is van het waarheidsgehalte van de bijzin Elsa is ziek. Daarentegen is de spreker van zin a. "zeker" van het waarheidsgehalte van de gebeurtenis in de bijzin (dit wordt uitgedrukt door den). De spreker van zin b. geeft met âl te kennen dat hij evenmin als Petriy zeker is van het waarheidsgehalte van de bijzin.

123.18a

In § 123.10 is in b. het voorbeeld gegeven van het executieve gebruik van tiffavy (wil weten) dat hier begrepen wordt als de inleiding van een indirecte vraag. Deze modale variant wijkt dus af van tiffe (weten) dat als putatief werkw. wordt opgevat. Maar soms kan ook tiffavy putatief gebruikt worden. Vergelijk:

a.Gress tiffavy, âl tu arfinecû mas.Ik wil weten of je morgen kan komen.
b.Gress tiffavy, den tu arfinecû mas.Ik wil weten dat je morgen kan komen.

In a. staat een executieve constructie die feitelijk betekent: "ik vraag je of je morgen kan komen", oftewel: "kan je morgen komen?". In b. drukt den uit dat de spreker er zeker van is dat je morgen kan komen: dat is de putatieve lezing van tiffe. Tegelijkertijd is de modaliteit van "willen" een uitnodiging om datgene wat de spreker weet, ook bevestigd te krijgen, in de trant van: "dat je morgen kan komen is volgens mij zeker, maar klopt dat ook?".
Het is duidelijk dat het strikte onderscheid tussen executieve, perceptieve en putatieve werkwoorden, zoals uitgelegd in § 123.3, door allerlei varianten in modaliteit verdoezeld kan worden.

123.19

Vergelijk nu de constructies met rajiyte (hopen):

(1)a.Elsa rajiyte, den eup enn ef priss quamptûne.
  Elsa hoopt dat ze de prijs gewonnen heeft.

 b.Elsa rajiyte, âl eup enn ef priss quamptûne.
  ? Elsa hoopt of ze de prijs gewonnen heeft.

Zowel in (1a) als in (1b) wordt uitgedrukt dat Elsa geen zekerheid heeft omtrent het feit of ze al dan niet de prijs gewonnen heeft (want als ze die zekerheid wel had, hoefde ze niet meer te "hopen"). In (1a) drukt de spreker met den uit, dat hij daarentegen wél zekerheid heeft: hij weet dat Elsa die prijs inderdaad gewonnen heeft. In (1b) weet hij het niet.
In het Nederlands is de kennis van de spreker níét uit te drukken in de keuze van het voegwoord. De oppositie "dat" ~ "of" lijkt uitsluitend bepaald te worden door het karakter van "hopen". Vandaar dat de Nederlandse vertaling van (1b) ongrammaticaal is.

123.20

Vergelijk ook nog de constructies met ksvife ([be]twijfelen):

(2)a.Elsa ksvife, den Petriy vreéða.
  ? Elsa betwijfelt dat Petriy geslaagd is.

 b.Elsa ksvife, âl Petriy vreéða.
  Elsa betwijfelt of Petriy geslaagd is.

Zowel in (2a) als in (2b) wordt uitgedrukt dat Elsa geen zekerheid heeft omtrent het feit of Petriy al dan niet geslaagd is (want als ze die zekerheid wel had, hoefde ze niet meer te "twijfelen"). In (2a) drukt de spreker met den uit, dat hij daarentegen wél zekerheid heeft: hij weet dat Petriy inderdaad geslaagd is. In (2b) weet hij het niet.

123.21

Zin (1b) en (2a) hierboven zijn alleen correct als rajiyte en ksvife inderdaad als putatieve werkwoorden optreden. Of dit het geval is, moet uit de buitentalige context blijken: de spreker moet uit Elsa's gedrag opmaken dat zij die hoop koestert, resp. die twijfel heeft, of hij moet haar zo goed kennen dat hij weet dat zij zoiets kan hopen resp. betwijfelen. Zodra rajiyte of ksvife een taaluiting van Elsa weergeven (in de trant van "ik hoop maar dat ik die prijs win" of van "ik betwijfel of Petriy inderdaad geslaagd is"), hebben rajiyte en ksvife een executief karakter gekregen, en gelden de primaire regels 1. en 2. (uit § 123.9) voor de keuze van het voegwoord. In dit geval komt voor rajiyte regel 1. in aanmerking, want er is sprake van een bewering, en niet van een vraag. Bij ksvife geldt regel 2. want er is sprake van een vraag (die het subject bij zichzelf stelt). Dus: als rajiyte een executief karakter heeft, kan alleen het voegw. den gebruikt worden; als ksvife een executief karakter heeft, komt alleen âl in aanmerking. In dat geval zijn (1b) en (2a) hierboven ongrammaticaal, en komt het Spokaans met het Nederlands overeen.

123.22

Als het subject identiek is aan de spreker (dus gress (ik), of kirro (wij)) zijn er allerlei restricties op de keuze tussen den en âl. Het kan namelijk nooit zo zijn dat de spreker middels den te kennen geeft dat de gebeurtenis zeker is, terwijl deze voor het subject onzeker is (of het subject deze als onzeker wil presenteren), of omgekeerd. Vergelijk:

(1)a.Gress nucersÿrte strâ, âl gress enn ef priss quamptûne.
  Ik verklap nog niet of ik de prijs gewonnen heb.
 b.* Gress nucersÿrte strâ, den gress enn ef priss quamptûne.
  * Ik verklap nog niet dat ik de prijs gewonnen heb.

(2)a.Gress fiypÿe, den Elsa melde kinur.
  Ik ben er zeker van dat Elsa ziek is.
 b.* Gress fiypÿe, âl Elsa melde kinur.
  * Ik ben er zeker van of Elsa ziek is.

Zin (1b) is incorrect omdat de spreker met den te kennen geeft dat het zeker (= waar) is dat hij de prijs gewonnen heeft, terwijl hij met de frase gress nucersÿrte strâ tegelijkertijd uitdrukt dat hij géén uitspraak over deze zekerheid wil doen.
Zin (2b) is incorrect omdat de spreker met âl te kennen geeft dat hij er niet zeker van is of Elsa al dan niet ziek is, terwijl hij met de frase gress fiypÿe nu juist uitdrukt dat hij er wél zeker van is.

123.23

Merk op dat de ongrammaticale b-zinnen uit de vorige paragraaf door een geringe aanpassing correct kunnen worden:

(1)c.Gress nucersÿrte strâ ón Tek, den gress enn ef priss quamptûne.
  Ik verklap Tek nog niet dat ik de prijs gewonnen heb.

(2)c.Mas fiypÿe gress, âl Elsa melde kinur.
  Morgen zal ik er zeker van zijn of Elsa ziek is.

In (1c) mag de aangesprokene weten dat het zeker is dat de spreker de prijs gewonnen heeft; alleen voor Tek moet dat nog een verrassing blijven.
Zin (2c) is correct omdat de spreker met âl te kennen geeft dat hij op het moment van de taaluiting er nog niet zeker van is of Elsa al dan niet ziek is. Deze onzekerheid tijdens het moment van spreken is goed verenigbaar met de zekerheid die de spreker morgen kan hebben.

123.24

We hebben in bovenstaande paragrafen gezien dat de keuze tussen den en âl bij executieve en perceptieve werkwoorden door primaire regels bepaald wordt, en bij putatieve werkwoorden door een secundaire regel.
De termen "primair" en "secundair" zijn met opzet zo gekozen omdat de secundaire regel soms toegepast kan worden in de plaats van de primaire regel. Als een performatief werkwoord een zodanige betekenis heeft dat de keuze tussen den en âl feitelijk al vastligt, kan middels de secundaire regel een andere keuze gemaakt worden, middels welke er een expliciete uitspraak over de (on)zekerheid van de spreker gedaan wordt.

123.25

Een concreet voorbeeld: bij een werkwoord als linne (vragen) ligt de primaire keuze al vast, want iedereen begrijpt dat er na linne een vraag moet volgen. De primaire keuze is dus altijd het voegw. âl (regel 2.). Daarom mag de spreker nu een secundaire keuze maken (hij mag dus voor den kiezen) om expliciet uit te drukken dat hij wél op de hoogte is van het waarheidsgehalte van de bijzin. Vergelijk:

a.Petriy linne âl Mariy melde kinur.   (primaire = ongemarkeerde keuze)
 Petriy vraagt of Mariy ziek is.

b.Petriy linne den Mariy melde kinur.   (secundaire = gemarkeerde keuze)
 (lett. "Petriy vraagt dat Mariy ziek is")

Omdat iedereen dankzij de primaire regel 2. weet dat er na linne een âl-zin volgt, kan b. alleen zo geïnterpreteerd worden dat de spreker met nadruk zegt dat hij in ieder geval zeker weet dat Mariy inderdaad ziek is. Zie ook § 125.47.

123.26

Nog een concreet geval: bij een werkwoord als qutse (ontdekken) ligt de primaire keuze al vast, want iedereen begrijpt dat qutse per definitie een accidentele perceptie uitdrukt. De primaire keuze is dus altijd het voegw. den (regel 3.). Daarom mag de spreker nu een secundaire keuze maken (hij mag dus voor âl kiezen) om expliciet uit te drukken dat hijzelf niet op de hoogte is van het waarheidsgehalte van de bijzin. Vergelijk:

a.Ef polišo qutse den eftofpira kursuus melde fes ef tult.
(primaire = ongemarkeerde keuze)
 De politie ontdekt dat er bloed in de gang ligt.

b.Ef polišo qutse âl eftofpira kursuus melde fes ef tult.
(secundaire = gemarkeerde keuze)
 ? De politie ontdekt of er bloed in de gang ligt.

Omdat iedereen dankzij de primaire regel 3. weet dat er na qutse een den-zin volgt, kan b. alleen zo geïnterpreteerd worden dat de spreker van zichzelf beweert dat hij niet op de hoogte is van het feit of er al dan geen bloed in de gang ligt.

123.27

In § 123.26 zin b. lijkt de combinatie van "ontdekken" met "of" enigszins vreemd, maar zodra deze zin in de toekomende tijd gezet wordt, is ook het Nederlands correct:

c.Qutse ef polišo âl eftofpira kursuus melde fes ef tult.
 De politie zal ontdekken of er bloed in de gang ligt.

De toekomende tijd in de matrixzin geeft aan dat het op het moment van spreken nog niet zeker is of er al dan geen bloed in de gang ligt.
Het is vooralsnog niet geheel duidelijk welke van de volgende gevallen de beste analyse geeft:

  1. De keuze voor âl in zin c. is gebaseerd op de secundaire regel, die uitgaat van het feit dat de spreker geen zekerheid heeft over de inhoud van de bijzin.
  2. Het werkwoord qutse drukt in combinatie met een toekomende tijd een accidentele (of althans: niet een intentionele) perceptie uit, zodat de primaire regel 4. de keuze voor âl rechtvaardigt.

In geval i. kan nog gedacht worden aan (a) qutse in de functie van een intentioneel perceptief werkwoord dat als extra eigenschap "de toekomende tijd" draagt, dan wel aan (b) een toekomende variant van qutse, die nu een putatief karakter heeft gekregen.
Al deze onduidelijkheden, die niet alleen samenhangen met verschillende tijdsvormen (zoals hierboven geïllustreerd), maar ook met verschillende modusvormen1, moeten binnen de Spokanistiek nog nader uitgezocht worden.


1Als de politie de opdracht heeft gekregen heeft om na te gaan of er inderdaad bloed in de gang ligt, is een modaliteit met bijvoorbeeld "moeten" ook correct:

Ef polišo perke beri qutse âl eftofpira kursuus melde fes ef tult.
De politie moet ontdekken of er bloed in de gang ligt.

123.27a

Let op de idiomatische uitdrukking ef ... farte armt ef, den ... (het valt te ..., dat/of ...):

Ef nalalôve nert farte armt ef, den Lerdu enn ef nota kafte.
Het valt niet vast te stellen dat/of Lerdu de nota betaald heeft.

Ef cÿraele jazy farte armt ef, den eup paina.
Het valt wel te bewijzen dat/of zij het gedaan heeft.

In deze uitdrukking wordt altijd den (en nooit âl) gebruikt, ongeacht of de spreker van het feit op de hoogte is of niet. De uitdrukking "het valt te ..." wordt geacht zo ver van de perceptie van de spreker af te staan, dat de kennis van de spreker niet relevant is. Wil hij bijvoorbeeld expliciet uitdrukken dat hij weet resp. niet weet dat de nota betaald is, dan kan hij kiezen voor constructies als:

a.Stus nert nalalôfecû, den Lerdu enn ef nota kafte.
 Men kan niet vaststellen dat Lerdu de nota betaald heeft.

b.Stus nert nalalôfecû, âl Lerdu enn ef nota kafte.
 Men kan niet vaststellen of Lerdu de nota betaald heeft.

Bij a. weet de spreker (en is het algemeen bekend) dat Lerdu de nota betaald heeft, alleen is dat niet te bewijzen. In b. is het onbekend (en de spreker weet het evenmin) of de nota betaald is. Zie ook § 100.83 voetnoot 1.

123.28   Werkwoordvervangende constructies

In plaats van executieve, perceptieve en putatieve werkwoorden (kortom: performatieve werkwoorden) kent het Spokaans ook "werkwoordvervangende constructies" met zo'n performatief karakter. Dikwijls gaat het om onpersoonlijke constructies met het dummysubject ef, maar het kunnen ook "performatieve substantieven" zijn, die, globaal gezegd, een medium uitdrukken via welk de inhoud van de bijzin bekend gemaakt wordt. In § 100.69 is dit reeds ter sprake gekomen, waarbij de term "performer" gevallen is.
Merk op dat de bijzin altijd achter de matrixzin verschijnt, en niet onmiddellijk achter het performatieve substantief, zoals in het Nederlands. Vergelijk het performatieve werkwoord in de a-zinnen met de werkwoordvervangende constructies in de b-zinnen:

123.29

Executief meedelend:

(1)a.Ef polišo blompe, den ef trott melde koffon.
  De politie deelt mee dat de zwerver dood is.

 b.Ef polišo wa'ére ef tÿden, den ef trott melde koffon.
  De politie ontkent het bericht, dat de zwerver dood is.

 b.Ef tÿden wa'érelije pai ef polišo, den ef trott melde koffon.
  Het bericht dat de zwerver dood is, wordt door de politie ontkend.

Executief vragend:

(2)a.Jân linne, âl Tek hatre chats.
  Jân vraagt of Tek katten haat.

 b.Jân kette ef nevyrtosiy linnos, âl Tek hatre chats.
  Jân stelt de onhebbelijke vraag of Tek katten haat.

 b.Ef linnos melde nevyrtosiy, âl Tek hatre chats.
  De vraag, of Tek katten haat, is onhebbelijk.

123.30

Perceptief accidenteel:

(3)a.Ef polišo qutse, den eftofpira kursuus melde fes ef tult.
  De politie ontdekt dat er bloed in de gang ligt.

 b.Ef polišo paine ef katšeriy qutsos, den eftofpira kursuus melde fes ef tult.
  De politie doet de afschuwelijke ontdekking dat er bloed in de gang ligt.

 b.Gress ef katšeriy qutsos trempe fes ef quiyrda, den eftofpira kursuus meldo
fes ef tult.
  Ik heb de afschuwelijke ontdekking dat er bloed in de gang lag, in de krant
gelezen.

Perceptief intentioneel:

(4)a.Gress zerfe, âl ef lôx bure velk.
  Ik kijk, of de kachel nog brandt.

 b.Ef nestiye beri zerfe reglefort, âl ef lôx bure velk.
  het is.nodig INF kijken regelmatig, of de kachel brandt nog
  Het is nodig om regelmatig te kijken, of de kachel nog brandt.

 b.Eft reglefort côntrolos nestiye, âl ef lôx bure velk.
  Een regelmatige controle of de kachel nog brandt, is nodig.

123.31

Putatief zeker:

(5)a.Do rajiyte, den Elsa melde preazy.
  Hij hoopt dat Elsa gelijk heeft.

 b.Ef kettelira rajiyte, den Elsa melde preazy.
  Het is te hopen dat Elsa gelijk heeft.

 b.Ef rajiytos tóte beri melde rikorfiy, den Elsa melde preazy.
  De hoop dat Elsa gelijk heeft, lijkt tevergeefs.

Putatief onzeker:

(6)a. Óps tiffe strâ, âl sener zirrot sen wencate.
  Ze weten nog niet, of hun vakantie doorgaat.

 b.Ef melde velk pijâ legquiy, âl hift zirrot sen wencate.
  Het is nog geheel onduidelijk of hun vakantie doorgaat.

 b.Óps lâmelde ef ymâlgé, âl sener zirrot sen wencate velk.
  Ze verkeren in onzekerheid of hun vakantie nog doorgaat.

Zie ook § 100.68–84 voor dergelijke den-constructies en de mogelijkheid om ze door een -lira-constructie te vervangen.

123.32   Het voegwoord den

Een grammaticale onderschikking met den wordt ook toegepast in die gevallen waarin het Nederlands een infinitiefcomplement kent (met "om [te]"). Dikwijls wordt hiermee een reden of doel uitgedrukt. Als het subject in de matrixzin corefereert met dat in de bijzin, wordt het in de bijzin zonodig gedeleerd. Soms is deze deletie verplicht, soms facultatief, en in een enkel geval is het af te raden. De precieze deletieregels worden gegeven in § 131.108–110. In de voorbeelden die vanaf hier volgen zullen we volstaan met het tussen [...] plaatsen van het eventueel te deleren element, zonder ons te bekommeren om de precieze regels. Vergelijk:

(1)a.Kârle hozâve, den goe dôlze-mûles melde goe miriyn vogilys.
  Kârle gelooft dat vogelbekdieren behaarde vogels zijn.
 b.Kârle tinde fesért, den [do] jizjÿe sener revertafiy kura dôlze-mûles.
  Kârle blijft thuis om zijn scriptie over vogelbekdieren af te maken.

(2)a.Yvonn zjoffe, den Tek nert uokke.
  Yvonn beweert dat Tek niet rookt.
 b.Yvonn prôsunte, den [eup] nert uokke.
  Yvonn kuurt, dat zij niet rookt
  Yvonn volgt een therapie om van het roken af te komen.

(3)a.Gress tiffe, den Petriy rinne pert smurf.
  Ik weet, dat Petriy veel geld verdient.
 b.Gress ÿrôme, den [gress] rinne pert smurf.
  Ik werk om veel geld te verdienen.

De den-bijzinnen in a. zijn complementaire bijzinnen met object-karakter, en in b. staan redengevende bijzinnen.1
Meestal is het zonder meer duidelijk of we te doen hebben met een complementaire dan wel een redengevende bijzin, omdat complementaire bijzinnen altijd volgen op een performatief werkwoord. Zie ook § 81.75a.


1Om precies te zijn: in (1b) drukt de bijzin een reden uit waarom de scriptie geschreven wordt; in (2b) en (3b) lijkt eerder een doel uitgedrukt te worden. Dit subtiele onderscheid zullen we hier verwaarlozen, omdat het niet van invloed is op de hier behandelde problematiek.

123.33

Soms kan een performatief werkwoord gevolgd worden door een den-constructie die ook als redengevende infinitiefbepaling geïnterpreteerd kan worden. Zin (1) is dan ook ambigu:

(1)Elsa scemre, den [eup] trekkavy ef kalómba.
 a.  Elsa schreeuwt dat ze de aandacht wil trekken.
 b.  Elsa schreeuwt om de aandacht te willen trekken.

123.34

Deze ambiguïteit kan op twee manieren opgeheven worden:

  1. Een den-constructie die als complementaire bijzin optreedt kan vervangen worden door een -lira-constructie; een redengevende den-bijzin niet.
  2. Het object-karakter van een complementaire bijzin verhindert de toevoeging van een "echt" object; in een redengevende bijzin is dit niet het geval zodat er altijd nog een object toegevoegd kan worden.

Manier i. zorgt voor de volgende variant van zin (1), die alleen betekenis a. kan hebben:

(2)Elsa scemre, [eup] probarelira beri trekke ef kalómba.
 Elsa schreeuwt dat ze de aandacht wil trekken.

Manier ii. zorgt dat de volgende variant grammaticaal is, mits betekenis b. eraan gehecht wordt:

(3)Elsa scemre flaju, den [eup] trekkavy ef kalómba.
 Elsa schreeuwt iets om de aandacht te willen trekken.

Zie ook § 131.110 zin (1).

123.35

Als het performatieve werkwoord transitief is, is het mogelijk om een "dummy-object" (spoor) toe te voegen in de vorm van het pers.vnw. ef (zie § 132.84c). Op deze wijze kan duidelijk gemaakt worden dat de den-bijzin een redengevend karakter heeft:

Óps chafoste ef, den [óps] šove sener gladote.
ze zingen SPOOR, dat zij tonen hun blijdschap
Ze zingen om hun blijdschap te tonen.

Zonder het spoor ef zou vanwege het executieve karakter van chafoste de meest voor de hand liggende interpretatie zijn: 'Ze zingen dat ze hun blijdschap tonen' (dus uit de tekst van hun lied kan opgemaakt worden dat zij blij zijn, en dat willen tonen).

123.36

Een opeenvolging van twee den-bijzinnen, waarvan er een als complementair (CP), en een als redengevend (RG) geïnterpreteerd moet worden, lijkt niet erg acceptabel, zoals:

(1)? Krÿše gress, den [gress] rafane, den [gress] tinde fesért.1
 opbel ik, datRG ik vertel, datCP ik blijf thuis
 Ik zal opbellen om te vertellen dat ik thuis blijf.

(2)? Kârle rafane, den [do] stinde eft revertafiy, den [do] knôfiy-pilde ef dôlze-mûle.
 Kârle vertelt datCP hij schrijft een scriptie, datRG hij bekendheid.geeft.aan de eend-mol
 Kârle vertelt dat hij een scriptie schrijft om bekendheid te geven aan het
vogelbekdier.

1Sommigen noemen zulke constructies zelfs ongrammaticaal. Zie ook Pelder-Stootâ (1980) over de den-constructies.
Als de complementaire bijzin door âl ingeleid wordt, is de constructie geheel correct. Vergelijk (1) met:

Krÿše gress mas, den [gress] rafane, âl [gress] tinde fesért.
Ik zal morgen opbellen om te vertellen of ik thuis blijf.
(op het moment dat ik deze uitspraak doe, weet ik dus nog niet of ik morgen
al dan niet thuis blijf)

123.37

In § 123.34 punt i. is aangestipt dat een complementaire den-zin vervangen kan worden door een -lira-constructie, wat betekent dat zin (1) de volgende correcte variant heeft:

(1′)Krÿše gress, den [gress] rafane, [gress] tindelira fesért.

Voor zin (2) geldt nu de volgende correcte variant:

(2′)Kârle rafane, do stindelira eft revertafiy, den [do] knôfiy-pilde ef dôlze-mûle.

Voor de criteria om de zinskernen gress resp. do al dan niet te herhalen wordt verwezen naar § 131.9–17.

123.38

Eveneens is in punt i. van § 123.34 aangestipt dat een redengevende den-zin níét door een -lira-constructie vervangen kan worden. Dit is niet geheel juist, want als een redengevende den-zin gecombineerd is met een complementaire den-zin (zoals (1) en (2)), dan mag ook deze redengevende bijzin als -lira-constructie verschijnen. In plaats van de varianten (1′) en (2′) zijn dus ook correct:

(1′′)Krÿše gress rafanelira, den [gress] tinde fesért.
(2′′)Kârle rafane, den [do] stinde eft revertafiy knôfiy-pildelira ef dôlze-mûle.

Merk op dat er tussen gress en rafanelira, en tussen revertafiy en knôfiy-pildelira geen komma's staan. Dit is omdat de -lira-vormen hier niet beschouwd worden als ondergeschikte bijzinnen, maar als teg.dw.n, die optreden als constituent binnen de hoofdzin krÿše gress, resp. de bijzin den do stinde eft revertafiy.
We hebben hier met een "promotie"-verschijnsel te doen, wat orthografisch blijkt uit de afwezigheid van de komma, en in de spreektaal uit de zinsintonatie. Hierop wordt nader ingegaan in § 127.12a.

123.39

Hier volgen nog wat voorbeelden van den-bijzinnen die in het Nederlands met een infinitiefcomplement vertaald moeten worden:

(1)Eup roite fes ef ârc, den [eup] koldre ef vasa lo frûx.
 Ze staat op het punt om de vaas kapot te gooien.

(2)Ef melde eft ciynitros, den [ef] lâaxerme ef ÿrômers lo kâ.
 Het is een schande om de arbeiders zo uit te buiten.

(3)Kult lâg melde, den [kirro] riffe eft kuraclaba tupplip.
 Onze liefste wens is om een reis om de wereld te maken.

(4)Kost miyparos nert kaine, den [gress] dakre do.
 Het komt niet in me op om hem te beledigen.

(5)Do eup holare fes ef kurre, den eup sompe ef trainos.
 Hij heeft haar in staat gesteld om de opleiding te volgen.

123.40

Zin (2) is in zoverre bijzonder, dat de bijzin evenals de matrixzin het dummysubject ef bevat: de bijzin is dus een onpersoonlijke constructie. Dit is alleen mogelijk als ook de matrixzin onpersoonlijk is. Een constructie als

* Ef lâaxerme ef ÿrômers lo kâ.(lett. "Het buit de arbeiders zo uit")

is ongrammaticaal (althans als ef onpersoonlijk is; niet als het refereert aan een "echt" zakelijk subject). In plaats van deze subjectloze constructie moet er voor het pers.vnw. stus (men) of een passief gekozen worden:

Stus lâaxerme ef ÿrômers lo kâ.
Men buit de arbeiders zo uit.

Blul lâaxermelije ef ÿrômers lo kâ.
SPOOR uitbuiten-SxO de arbeiders zoals dat
De arbeiders worden zo uitgebuit.

In (3) en (4) kunnen kirro (wij) resp. gress (ik) eventueel gedeleerd worden omdat deze corefereren met de bez.vnw.n kult (onze) resp. kost (mijn) in het matrixsubject (§ 131.26a). En in (5) ten slotte is er van een eventuele deletie geen sprake omdat het bijzinssubject eup níét corefereert met het matrixsubject do.

123.41

In een aantal gevallen kent het Spokaans een infinitiefconstructie die equivalent is aan het Nederlands. Allereerst geldt dat voor de doelwerkwoorden, modale hulpwerkwoorden en enkele additieven met melde. Al deze gevallen zijn uitgebreid behandeld in Hoofdstuk 81. Voorbeelden van doelwerkwoorden:

(1)Do espere beri arfine mas.(§ 81.15)
 Hij hoopt morgen te komen. 

 Tu nestiye beri cÿrtire-ral.(§ 81.20)
 Je bent nodig om mee te helpen. 

 Do trije beri obezjere.(§ 81.25)
 Hij probeert te lachen. 

123.42

De doelwerkw.n die in § 123.41 geïllustreerd zijn, kennen een synoniem dat we tot de performatieve werkw.n kunnen rekenen, omdat zij door een den-bijzin gevolgd moeten worden. Vergelijk (1) hierboven met:

(2)? Do rajiyte, den [do] arfine mas.1(idem)(§ 81.15)
 Tu morde, den cÿrtire-ral.(idem)(§ 81.20)
 Do trace, den obezjere.2(idem)(§ 81.25)

1Over het algemeen wordt de voorkeur aan een doelwerkw. gegeven en wordt een constructie als in (2) alleen gebruikt als een infinitiefcomplement niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat er twee verschillende subjecten zijn, zoals in:

Do rajiyte, den Elsa arfine mas.Hij hoopt dat Elsa morgen komt.


2Trije en trace zijn niet geheel synoniem, want trace drukt uit dat er iets gedaan moet worden wat eigenlijk niet in je vermogen ligt; deze restrictie geldt niet voor trije.

123.43

Andere voorbeelden van werkwoorden die in semantisch opzicht een doelwerkwoord lijken, maar zich in syntactisch opzicht als een performatief werkwoord gedragen (zie ook § 81.56–57a):

Do cecÿre, den vertare.Hij aarzelt om te antwoorden.
Eup cûnðiyte, den sterde.Ze is bereid om te sterven.
Kirro falede, den [kirro] arfine.We beslissen om te komen.
Do zecofe, den quardere sener kinur tlokko.     (zie § 81.12)
Hij is genegen zijn zieke tante te bezoeken.

123.44

Sommige doelwerkw.n kunnen zowel in een beri-constructie als met een den-bijzin gebruikt worden. Meestal is er dan betekenisverschil. Vergelijk:

(1)a.Petriy kirture beri axe ef vilduls.Petriy laat de bomen omhakken.
 b.Petriy kirture, den Mariy axe ef vilduls.Petriy laat Mariy de bomen omhakken.

(2)a.Eup tinde beri larde.Ze blijft [maar] eten.
 b.Eup tinde, den [eup] larde.Ze blijft [om te] eten.

In (1a) staat een causatief: Petriy geeft een niet nader genoemd persoon de opdracht om de bomen om te hakken. In (1b) staat een permissief: Mariy is bezig de bomen om te hakken en Petriy kijkt passief toe, zonder te helpen of het te verbieden. Zie ook § 81.18 en § 152.54.
In (2a) wordt gezegd dat Mariy maar niet op wil houden met eten. In (2b) staat dat Mariy op bezoek is, en nu voor het eten uitgenodigd wordt. Zie ook § 81.24.

123.44a

Een infinitiefconstructie met een doel- of hulpwerkwoord, gevolgd door beri + infinitief kan vervangen worden door een bijzin met het voegw. den indien alleen deze infinitief gemarkeerd moet worden voor een def.tijd. Vergelijk:

a.Lerdu perke beri trempe ef rapors lelmo tof.
 Lerdu moet het rapport vandaag lezen.
b.Lerdu perka beri trempe ef rapors hols.
 Lerdu moest het rapport gisteren lezen.

c.* Lerdu perke beri trempa ef rapors mas.
d.Lerdu perke, den [do] trempa ef rapors mas.
 Lerdu moet, dat [hij] gelezen.heeft het rapport morgen
 Lerdu moet het rapport morgen gelezen hebben.

In a. staat een infinitiefconstructie (onderstreept) in de neut.tijd. In b. staat de gehele onderstreepte constituent in de def.tijd. In c. staat alleen het infinitiefcomplement in de def.tijd. Dit is ongrammaticaal en moet vervangen worden door een bijzin zoals in d., waarbij trempa nu een finiet werkw. in de bijzin is geworden. Merk op dat het Nederlands wel in de mogelijkheid voorziet om een infinitief in de voltooide tijd te zetten (vette deel in de vertaling bij d.). Zie ook § 81.52–55.

123.44b

In § 81.26 is besproken hoe twee of meer doelwerkw.n gecombineerd kunnen worden, zodanig dat de infinitiefmarkeerder beri alleen na het laatste doelwerkw. gebruikt wordt. Zeker als het gaat om een keten van meer dan twee doelwerkw.n, wordt de voorkeur gegeven aan een den-bijzin (mits zo'n bijzin grammaticaal mogelijk is, zie Blok 81.9). Vergelijk:

(1)a.Gress bladide génehe beri prate fortâme.
 b.Gress bladide, den [gress] génehe beri prate fortâme.
 Ik wil graag opschieten om op tijd te [kunnen] vertrekken.

(2)a.Gress espere eftarse kirture beri queffe ef oto velk lelmo tof.
 b.Gress espere, den eftarse kirture beri queffe ef oto velk lelmo tof.
 Ik hoop erin te slagen de auto vandaag nog te laten nakijken.

123.44c

Een combinatie van een doelwerkw. en een modaal werkw. is niet grammaticaal, maar kan vaak vervangen worden door een den-bijzin. Dit is in § 81.42–43 behandeld. Vergelijk:

(3)a.* Do affionnose kurre beri trempe fes sener lirys.
  Hij vindt het fijn om in alle rust te kunnen lezen.
 b.Do affionnose den [do] kurre beri trempe fes sener lirys.
  Hij vindt het fijn dat/als hij in alle rust kan lezen.

(4)a.* Lerdu tóte perke beri melde ef njoratjen.   (zie § 110.39a voetnoot 1)
  Lerdu schijnt de moordenaar te moeten zijn.
 b.Ef tóte den Lerdu perke beri melde ef njoratjen.
  Het schijnt dat Lerdu de moordenaar moet zijn.

123.45

Een aantal onpersoonlijke constructies in de vorm van ef melde X (het is X), (waarbij X = additief), kan gevolgd worden door een infinitiefcomplement. Zulke constructies drukken een algemeen geldende eigenschap uit. Dit is uitgelegd in § 81.46–51a. Echter, zodra er geen sprake is van een algemene eigenschap, maar van een specifiek geval, moet er voor een den-bijzin gekozen worden. Vergelijk:

a.Ef melde helt beri larde belk.Het is gezond om fruit te eten.
b.Ef melde helt, den tu larde belk.1
 Het is gezond dat je fruit eet; Het is gezond voor je om fruit te eten.

a.Ef melde gulder beri tinde.Het is beter om te blijven.
b.Ef melde gulder, den tu tinde.1
 Het is beter dat je blijft; Het is beter [voor je] om te blijven.

1Varianten van de b-zinnen zijn:

Helt melde, den tu larde belk.
Gulder melde, den tu tinde.

Nu neemt het additief de plaats van ef in. Voor deze zg. "additivische kernfunctie" zie ook § 70.43 en § 102.72–73. Voor de a-zinnen bestaan zulke varianten níét!


123.46

De Nederlandse constructie "het is X om te Y" (waarbij X = additief; Y = infinitief) is alleen mogelijk als Y een menselijke handeling uitdrukt. In het Spokaans kunnen ook weersuitdrukkingen die met het onpersoonlijke ef beginnen, in dergelijke constructies voorkomen. Vergelijk de Spokaanse zinnen, die correct zijn, met de ongrammaticale Nederlandse equivalenten in a. In b. staat de juiste vertaling:

(1)Ef melde tnefer beri plurre fes Garos.
 a.  * Het is vreemd om op Garos te sneeuwen.
 b.  Het is vreemd als het op Garos sneeuwt.

(2)Ef melde kviksiy beri mónse cÿrâx.
 a.  * Het is gevaarlijk om hevig te stormen.
 b.  Het is gevaarlijk als het hevig stormt.
     OF  Een hevige storm is gevaarlijk.

123.47

De zinnen (1) en (2) hierboven kennen ook varianten met een den-bijzin. Let op dat deze iets anders betekenen:

(1′)Ef melde tnefer, den ef plurre fes Garos.1
 Het is vreemd dat het sneeuwt op Garos.

(2′)Ef melde kviksiy, den ef mónse [fit] cÿrâx.1
 Het is gevaarlijk dat het [zo] hevig stormt.

In (1′) en (2′) gaat het om een concrete gebeurtenis: deze zinnen kunnen alleen geuit worden als het op dat moment ook werkelijk sneeuwt op Garos, resp. hevig stormt.


1In (1′) en (2′) kan het bijzinssubject ef niet gedeleerd worden, omdat dit een "ander soort" ef is, dan het matrixsubject. Zie hiervoor § 131.10a.

123.48   Plaats van performatieve bijzinnen

Performatieve bijzinnen die met den of âl beginnen, staan bijna altijd achter de matrixzin. In de volgende gevallen kunnen zij er ook vóór staan:

  1. Als zij de focus zijn in het antwoord op een vraag; de matrixzin verschijnt nu als een passief (zie ook § 125.39).
  2. Als de matrixzin met het voorlopige subject ef begint, kan in de spreektaal de den- of âl-bijzin dit ef vervangen.

Voor de plaats van de den-zin, zie ook § 100.68–84.

123.49   ad § 123.48   i.

Een voorbeeld van een den-bijzin die optreedt als focus, en daarom vóór de matrixzin staat, is reeds gegeven in § 92.7. We herhalen:

Jân reppo kluft? – Den tu melde eft fék, reppolije pai Jân.
Jân zei wat? – dat je bent een klootzak, werd.gezegd door Jân
Wat zei Jân? – Jân zei dat je een klootzak bent.

Zo'n antwoordzin mag ook uit slechts de focus bestaan, dus het volgende vraag/antwoordpaar is ook correct:

Jân reppo kluft? – Den tu melde eft fék.
Wat zei Jân? – Dat je een klootzak bent.

123.50

Voorbeeld van een âl-bijzin, die optreedt als focus:

Elsa linne kluft? – Âl ef plumbôr klótare pip[, linnelije pai eup].
Wat vraagt Elsa? – Of de pudding al klaar is[, vraagt ze].

Zie verder Hoofdstuk 150 voor vragende en antwoordende zinnen.

123.51   ad § 123.48   ii.

Een voorbeeld van een den-zin die in de spreektaal optreedt als ef-vervanger, is reeds gegeven in § 100.70. We herhalen:

Ef nert trufôe, den Tek kinure graviy. >
> £ Den Tek kinure graviy, nert trufôe.
Dat Tek ernstig ziek is, is niet waar.

123.52

Voorbeeld van een âl-bijzin, die in de spreektaal optreedt als ef-vervanger:

Ef nert knôfe, âl ef diktaterr poire velk. >
> £ Âl ef diktaterr poire velk, nert knôfe.
Of de dictator nog leeft, is niet bekend.

Zie verder § 132.65–97 voor het voorlopige subject ef.

123.53

Een bijzonder soort den-bijzin komt voor als de zinskern van de rest van de zin gescheiden is door een tussenvoegsel in de vorm van een geverbaliseerd pers.vnw. Zo'n tussenvoegsel dient ter verduidelijking, herhaling of samenvatting, zie § 71.14 en § 131.111–112. De rest van de zin treedt dan op als een den-bijzin (of als een den-vervangende -lira-constructie). In deze bijzin is de zinskern verplicht gedeleerd, bijvoorbeeld:

(1)Kost frint ur gress, ef kirrane, den Ø lye wâlkân.
 mijn vriend en ik, het zijn.wij, dat [wij] beminnen elkaar
 Mijn vriend en ik, wij houden van elkaar.

(2)Ef merater ur ef mosjeus, ef ópsene, Ø sértarelira.
 de man en de vrouw, het zijn.zij, [zij] verhuizen-datVGW
 De man en de vrouw, zij samen, gaan verhuizen.

(3)Cradef olimannas rifo ef zeces, ef ópsene, den Ø sena idechebaûs.
 alle bewoners van het dorp, het zijn.zij, dat [zij] zich moeten.evacueren
 De bewoners van het dorp, zij allemaal, moeten evacueren.
(lett. "alle bewoners van het dorp, het zijn zij, dat zij moeten evacueren")

(4)Ef tentef letra, ef efere, den Ø pai gress kettarelije noi kerru.
 de tweede brief, het is.deze, dat [het] door mij ontvangen-SxO niet ook
 De tweede brief, ook deze, heb ik niet ontvangen.
(lett. "de tweede brief, het is deze, dat deze door mij niet ontvangen is")

123.54   Bijzondere gevallen

In tegenspraak met de regels 3. en 4. in § 123.11 kunnen de perceptieve werkw.n zerfe, nute, orenple en zviylfe ook gecombineerd worden met âl als ze een accidentele perceptie uitdrukken. In dit geval drukt âl uit dat het subject ongewild, maar direct getuige is van de gebeurtenis uit de bijzin. In het Nederlands wordt in dit geval een infinitiefcomplement, of het voegw. hoe, gebruikt.
Daar de combinatie van âl met deze 4 werkw.n normaliter duidt op een intentionele perceptie (regel 4.), is er in principe sprake van ambiguïteit. Deze moet door de context opgeheven worden. Vergelijk de volgende zinnen, waarbij de a-vertalingen duiden op een accidentele perceptie, en de b-vertalingen op een intentionele:

(1)Gress zerfe âl Mariy lardae ef baby.
 a.  Ik zie hoe Mariy de baby voedt; Ik zie Mariy de baby voeden.
 b.  Ik kijk of Mariy de baby voedt.

(2)Kirro nute âl ef baby arkette.
 a.  We horen hoe de baby huilt; We horen de baby huilen.
 b.  We luisteren of de baby huilt.

(3)Óps orenpla âl ef móns chabôrte.
 a.  Ze voelden hoe de storm naderde; Ze voelden de storm naderen.
 b.  ? Ze voelden of de storm naderde.

(4)Ef tjônt zviylfe âl flaju pónze pân-fest.
 a.  De kok ruikt hoe iets aanbrandt; * De kok ruikt iets aanbranden.
 b.  De kok ruikt of er iets aanbrandt.

123.55

De ambiguïteit die in (1)–(4) voor het Spokaans bestaat, is er in het Nederlands niet. Ten eerste is er een verschil tussen hoe en of, en ten tweede worden er voor zerfe en nute twee vertalingen gebruikt: 'zien' ~ 'kijken' en 'horen' ~ 'luisteren'.
Merk op dat betekenis (3b) semantisch vreemd is, omdat "storm" geen entiteit is waarvan de aan- of afwezigheid met onze tastzin geverifieerd kan worden. Zin (3) is daarom ook niet ambigu.
Bij "ruiken" in zin (4) kan het Nederlands geen infinitiefcomplement gebruiken. Vertaling (4a) beschrijft bijvoorbeeld een gebeurtenis waarbij de kok de keuken in loopt en dan (tot zijn schrik) de brandlucht waarneemt. Bij (4b) buigt de kok zich over de pan en gebruikt hij bewust zijn neus om vast te stellen of het eten wel of niet bezig is aan te branden.

123.55a

Voor de goede orde vergelijken we (1)–(4) uit § 123.54 met de den-varianten hieronder:

(1′)Gress zerfe den Mariy lardae ef baby.Ik zie dat Mariy de baby voedt.
(2′)Kirro nute den ef baby arkette.We horen dat de baby huilt.
(3′)Óps orenpla den ef móns chabôrte.Ze voelden dat de storm naderde.
(4′)Ef tjônt zviylfe den flaju pónze pân-fest.De kok ruikt dat er iets aanbrandt.

Het verschil tussen (1)–(4) enerzijds en (1′)–(4′) anderzijds is niet altijd duidelijk waarneembaar. In het algemeen worden de âl-zinnen zo gevoeld dat het onderwerp de gebeurtenis direct en ongewild waarneemt (er is wellicht sprake van een emotionele betrokkenheid), terwijl de den-zinnen een grotere fysieke en/of mentale afstand tussen de waarnemer en de gebeurtenis weergeven. Zo kunnen we ons bij (1′) voorstellen dat de spreker (identiek aan het subject) tot de conclusie komt dat Mariy de baby aan het voeden is, omdat de zuigfles niet meer in de keuken staat. In (2′) kan "horen" ook geïnterpreteerd worden als 'vernemen", dus dat een ander ons vertelt dat de baby huilt. In (3′) kan de plotselinge windstilte of een opkomende hoofdpijn erop duiden dat er storm op komst is, zonder dat ze de storm zélf al voelden. In (4′) kan de kok een vage geur ergens buiten de keuken waarnemen waaruit hij opmaakt dat er iets aan het aanbranden is (terwijl zin (4) eerder suggereert dat de kok er met zijn neus bovenop staat).

123.56

Met âl en "hoe" in de a-vertalingen van (1)–(4) in § 123.54 wordt niet bedoeld de wijze waarop Mariy de baby voedt, resp. de baby huilt, resp. de storm nadert, resp. het eten aanbrandt, maar het gaat alleen om een directe waarneming van een gebeurtenis. Wordt het accent gelegd op de wijze waarop iets gebeurt, dan gebruikt het Spokaans het voegw. kol (hoe):

(5)Gress zerfe kol Mariy lardae ef baby.
 Ik zie/kijk hoe/op welke wijze Mariy de baby voedt.

(6)Kirro nute kol ef baby arkette.
 We horen/luisteren hoe/op welke wijze de baby huilt.

(7)Óps orenpla kol ef móns chabôrte.
 Ze voelden hoe/op welke wijze de storm naderde.

(8)Ef tjônt zviylfe kol flaju pónze pân-fest.
 De kok ruikt hoe/op welke wijze/in welke mate er iets aanbrandt.

Merk op dat kol gecombineerd kan worden met zowel een accidentele als een intentionele perceptie, zodat (5), (6) en (8) ambigu zijn. Zin (7) is niet ambigu omdat orenple (en voelen) hier geen intentionele lezing kan hebben (zie ook (3b) in § 123.54). De ambiguïteit is in (5) resp. (6) in de Nederlandse vertaling tot uitdrukking gebracht met de dubbelvormen "zien/kijken" resp. "horen/luisteren". Zie ook § 123.15.

123.57   Meer dan één bijzin

Twee performatieve bijzinnen kunnen aan elkaar ondergeschikt zijn, maar een opeenvolging van twee den-zinnen wordt niet fraai gevonden. In plaats van a. wordt daarom de voorkeur aan b. gegeven, waarin de den-zin van het laagste niveau door een -lira-constructie is vervangen:

a.? Petriy zjoffe, den gress reppo, den Tek melde eft fék.
b.Petriy zjoffe, den gress reppo, Tek meldelira eft fék.
Petriy beweert, dat ik gezegd heb dat Tek een klootzak is.

Dergelijke constructies worden uitgebreid behandeld in § 100.77–79.

123.58

Zo'n -lira-constructie (of een equivalent hiervan) bestaat er niet om het voegw. âl te vervangen, als twee âl-bijzinnen aan elkaar ondergeschikt zijn:

Petriy linne, âl gress tiffe, âl Tek melde kinur.
Petriy vraagt, of ik weet of Tek ziek is.

Deze zin wordt (daarom?) als correct ervaren.

123.59

Bij de behandeling van de semantische voegwoorden is uitgelegd dat twee bijzinnen op exclusieve, dan wel inclusieve, wijze nevengeschikt kunnen worden, en wat het verschil hiertussen is (§ 122.89–93). Zie ook § 120.18–20a.
Alles wat in genoemde paragrafen gezegd is, geldt ook bij de grammaticale voegw.n den en âl. Bij een exclusieve nevenschikking staat het voegwoord buiten de volbijzin. Bijvoorbeeld:

a.Jân zjoffe, den Tek melde eft fék ur Elsa lelperre eft pÿr waler.
 Jân beweert dat Tek een klootzak is en Elsa een gekke zoon heeft.

b.Óps linna, âl óps tumÿt ef oto ur kirro cÿrtiraves luft ef sértaros.
 Ze hebben gevraagd of ze de auto mogen lenen en wij bij de verhuizing willen helpen.

In zulke constructies is telkens sprake van één "performance": in a. gaat het om één bewering die Jân doet (ofwel om twee dingen die in één adem beweerd worden). In b. gaat het om één vraag die zij stellen; wellicht is er een logisch verband tussen beide nevengeschikte leden (zij hebben de auto nodig om te verhuizen).

123.60

Bij een inclusieve nevenschikking bevat elk nevengeschikte lid zijn eigen onderschikkende voegwoord. Vergelijk zin b. hierboven met (1):

(1)Óps linna, âl óps tumÿt ef oto ur âl kirro cÿrtiraves luft ef sértaros.
 Ze hebben gevraagd of ze de auto mogen lenen en of wij bij de verhuizing
willen helpen.

(2)Krÿše gress do jazy, den linne âl do slapa helkara ef koffon kloppa, oft âl
 opbel ik hem eens, dat vraag ofOS hij sliep naar de dode klok, ofNS ofOS
     do melde kinur.
     hij is ziek
 Ik zal hem eens opbellen, om te vragen of hij zich verslapen heeft, of dat hij ziek is.

123.61

In (1) gaat het nu om twee aparte vragen, en er bestaat géén logisch verband tussen het lenen van de auto en het helpen bij de verhuizing.
Zin (2) verdient extra aandacht om het volgende: hier is sprake van een inclusieve nevenschikking met het voegw. oft (of), de gehele volbijzin (die twee maal het ondersch.voegw. âl bevat) is een performatieve onderschikking bij linne (vragen), en linne staat als een redengevende onderschikking bij de matrixzin krÿše gress jazy. Vergelijk dit voorbeeld met zin (1) in § 123.36 voor de combinatie van een redengevende onderschikking met een performatieve.
Let er verder op dat het tweede âl in (2) vertaald is met 'dat' (en niet met 'of'). Dit is in het Nederlands gebruikelijk om een herhaling van of te voorkomen (nl. een nevenschikkend of (label NS in de glos), gevolgd door een onderschikkend of (label OS)).

123.62

Een inclusieve nevenschikking is soms mogelijk als het ene lid door den, en het andere lid door âl ingeleid wordt:

Jân tiffe strâ, den sener sért buro ur âl ef bedaros hâftero fes proba.
Jân weet nog.niet, dat zijn huis afbrandde en of de brandstichting gebeurde in wil
Jân weet nog niet dat zijn huis is afgebrand, en of de brand met opzet is gesticht.

Deze zin is correct, omdat de keuze tussen den en âl in beide bijzinnen bepaald wordt door de secundaire regel (zie § 123.17, regel 5.). Bij een putatief werkw. als tiffe is het uitsluitend de houding van de spreker ten opzichte van het zekerheidsgehalte in de bijzinnen, die bepaalt welk voegwoord er gebruikt wordt (de spreker is ervan op de hoogte dat Jâns huis is afgebrand, maar of er opzettelijke brandstichting in het spel is, weet hij evenmin als Jân).

123.63

Als de keuze tussen den en âl door een primaire regel bepaald wordt, moeten de nevengeschikte bijzinnen altijd door hetzelfde voegwoord ingeleid worden. De volgende constructies zijn vreemd, of misschien zelfs ongrammaticaal:

(1)* Jân rafane, den sener sért buro ur âl ef bedaros hâftero fes proba.
 * Jân vertelt dat zijn huis is afgebrand, en of de brand met opzet is gesticht.

(2)? Ef pramter orenple, den ef argerat melde trâf ur âl do gyrecû ef vasista.1
    de inbreker voelt, dat de deur is dicht en of hij kan.openen het dakraam
 ? De inbreker voelt dat de deur op slot zit, en of hij het dakraam kan openen.

(3)?? Gress zerfa âl gress pónsecû eft oibâniy tur den mittof nert posiblae.
 Ik heb gekeken of ik korting kan krijgen, maar gezien dat dat niet mogelijk is.
(lett. "ik heb gekeken/gezien of ik korting kan krijgen, maar dat dat niet mogelijk is")

1Vergelijk ook de voorbeelden in § 123.13.

123.64

Zin (1) is ongrammaticaal omdat het executieve werkw. rafane de primaire regels 1. en 2. (§ 123.9) activeert, en deze regels stellen dat den bij een bewering gebruikt moet worden, en âl bij een vraag (en rafane is een bewering). Een executief werkwoord kan per definitie nimmer tegelijkertijd een bewering en een vraag uitdrukken, zodat den en âl ook nooit samen in één nevenschikking kunnen verschijnen.
Zin (2) is twijfelachtig omdat het perceptieve werkw. orenple de primaire regels 3. en 4. (§ 123.11) activeert, en deze regels stellen dat den bij een accidentele perceptie gebruikt moet worden, en âl bij een intentionele perceptie. Het perceptieve werkw. orenple moet in (2) dus zowel accidenteel als intentioneel zijn, en het is de vraag of één werkwoord beide betekenissen tegelijkertijd kan uitdrukken.1
In (3) geldt hetzelfde: als zerfe intentioneel bedoeld is (dus 'kijken' betekent), gaat het samen met âl, is het accidenteel bedoeld (dus in de betekenis van 'zien') dan gaat het samen met den. Beide lezingen kunnen niet goed tegelijkertijd worden weergegeven. De Nederlandse vertaling is wel correct in zoverre we de werkw.n kijken en zien gebruiken. In het Spokaans zou hier twee keer het werkw. zerfe gebruikt kunnen worden, dus: Gress zerfa âl gress pónsecû eft oibâniy tur zerfa den mittof nert posiblae, waarbij de vette vorm 'kijken' betekent, en de onderstreepte variant 'zien'. Stilistisch is het fraaier om hier voor twee verschillende werkw.n te kiezen, bijvoorbeeld:

(3′)Gress zerfa âl gress pónsecû eft oibâniy tur [gress] qutsa den mittof nert posiblae.
 Ik heb gekeken of ik korting kan krijgen, maar [ik heb] ontdekt dat dat niet mogelijk is.

Merk op dat er in (3′) sprake is van de nevenschikking van de zinnen Gress zerfa âl gress pónsecû eft oibâniy en Gress qutsa den mittof nert posiblae. En niet van een nevenschikking van de bijzinnen ... âl gress pónsecû eft oibâniy en ... den mittof nert posiblae (zoals in (3)).


1Vergelijk ook de foute Nederlandse constructie: * Hij staat in de dakgoot en op netheid. Hier is sprake van één werkw. staan, dat twee verschillende betekenissen tegelijk uitdrukt: een letterlijk "staan", en een figuurlijk "eisen".

TOP
<< Hoofdstuk 122 | Hoofdstuk 124 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands