Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 91 | Hoofdstuk 93 >>
9. Woordvolgorde

92. Gebruik van passiefconstructies


Opbouw van dit hoofdstuk:

92.1   Algemeen

Voor een passiefconstructie wordt allereerst gekozen om een andere optiek uit te kiezen van waaruit de Stand van Zaken (SvZ) bekeken wordt. Dit kan geļllustreerd worden met het volgende voorbeeld:

(1)a.Ef menester eft kleter tāxeren š’rtycare.
  De minister heeft een nieuw belastingsysteem voorgesteld.

 b.Eft kleter tāxeren pai ef menester š’rtycarelije.
  Een nieuw belastingsysteem is door de minister voorgesteld.
OF  Er is door de minister een nieuw belastingsysteem voorgesteld.

In beide zinnen in (1) wordt in principe dezelfde mededeling gedaan; de Stand van Zaken bestaat grofweg uit drie componenten die onderling nķét geordend zijn: A. er is een minister; B. deze minister stelt iets voor; C. wat hij voorstelt is een nieuw belastingsysteem.
Tussen (1a) en (1b) is echter een verschil in optiek: in (1a) wordt de SvZ vanuit de minister bekeken: er wordt in eerste instantie iets over de minister gezegd. In (1b) wordt de SvZ vanuit het nieuwe belastingsysteem bekeken: er wordt in eerste instantie iets over dit nieuwe systeem gezegd. Zie ook § 110.3 voor de definitie van SvZ.

92.2

Dikwijls is de optiek zodanig dat de rol van het subject geheel naar de achtergrond verdrongen is. In dat geval wordt er gekozen voor een subjectloos of spoorpassief. We kunnen ons voorstellen dat het er in mededeling (1b) niet toe doet om te vertellen dat "de minister" het voorstel gedaan heeft. In dat geval is (2) een adequate mededeling:

(2)Blul eft kleter tāxeren š’rtycarelije.
 Er is een nieuw belastingsysteem voorgesteld.

Wat dit betreft wijkt het gebruik van een Spokaans passief niet af van dat in talen als het Nederlands. Het gaat hier dus niet om een typisch Spokaans grammaticaverschijnsel, en daarom zullen we ons in de volgende paragrafen bezighouden met die verschijnselen die wél als typisch Spokaans aangemerkt kunnen worden.

92.3

Uit de Blokken 90.8–12 valt op te maken dat de onderlinge volgorde van de basiselementen subject, object en echo zeer stringent is. Deze volgorde is alleen te wijzigen door de kernfunctie aan een ander element toe te kennen, of met andere woorden: door passivisering.
Diverse pragmatische en syntactische verschijnselen brengen echter met zich mee dat er variaties in de woordvolgorde aangebracht worden. Wat dit betreft heeft het Spokaans dezelfde behoeftes als andere talen. Maar terwijl in een taal als bijvoorbeeld het Nederlands het object zonder meer vóór het subject geplaatst kan worden (bijvoorbeeld omdat hierop extra nadruk valt, zie (1a)), kan zo'n vooropplaatsing in het Spokaans alleen bewerkstelligd worden als het object de kernfunctie aanneemt, ofwel als er een objectpassief verschijnt (zie (1b)). In het volgende voorbeeld geeft KLEINKAPITAAL de extra nadruk op het object aan:

(1)a.Heeft Elsa een jas gekocht? – Nee, een BROEK heeft ze gekocht!
 b.Aftel Elsa enn eft kas lorerde? – Noft, eft BOF pai eup lorerdelije!

Uit (1) blijkt hoe in het Nederlands het object broek in een actieve zin vooraan geplaatst kan worden, terwijl het Spokaans voor een passiefconstructie moet kiezen om het object vooraan te krijgen. Een letterlijke overzetting van het Nederlands in een vorm als (1c) is dus geheel ongrammaticaal:

(1)c.* ... – Noft, eft BOF eup lorerde!
           nee, een broek zij heeft.gekocht

92.4

In vijf gevallen is het noodzakelijk dan wel gewenst om aan een bepaald basiselement de functie van zinskern toe te kennen, wat dus een noodzaak tot passivisering inhoudt.1 Deze gevallen zijn:

  1. focusering bij vraag/antwoord-paren
  2. topicalisatie (vanaf § 92.10)
  3. opheffen van ambiguļteit (vanaf § 92.17)
  4. ellipsis in onder- of nevenschikking (vanaf § 92.20)
  5. coreferentialiteit bij relatieve bijzinnen (vanaf § 92.26)

In sommige gevallen is passivisering noodzakelijk of gewenst omdat van een bepaald basiselement vereist wordt dat het als kern optreedt, maar er zijn ook gevallen waarin de passivisering in de eerste plaats moet zorgen voor een verandering in de onderlinge volgorde van de basiselementen, zonder dat de kernfunctie direct een cruciale rol speelt. Het een en ander zal uit de volgende paragrafen blijken.


1Het omgekeerde is ook het geval: het kan noodzakelijk zijn om een passiefconstructie weer terug te leiden tot een actiefconstructie, wil men een bepaalde volgorde van de basiselementen bereiken.

92.5   ad § 92.4   A. Focusering bij vraag/antwoord-paren

In § 150.105–129 wordt het begrip "focus" besproken. We volstaan hier met de vereenvoudigde definitie dat de "focus" die constituenten uit een vraag/antwoord-paar zijn, waarover de vraag "gaat". In de volgende – Nederlandse – voorbeelden dragen de vetgedrukte constituenten de focusfunctie:

Wat koopt Jan? – Jan koopt een meloen.
Wie niest daar zo? – Dat is Tonia die daar zo niest.
Hoe oud wordt Karel morgen? – Hij wordt morgen 45 jaar.
In welke kast staan de glazen? – Die staan in de kast naast de deur.

Een focus-constituent heeft de eigenschap dat hij het enige element in een antwoord kan zijn:

Wat koopt Jan? – Een meloen.
Wie niest daar zo? – Tonia.
Hoe oud wordt Karel morgen? – 45 jaar.
In welke kast staan de glazen? – In die daar.

In een taal als het Nederlands wordt de focusfunctie in de vraag gemarkeerd door vooropplaatsing van de desbetreffende constituent. In het antwoord daarentegen ontbreekt een morfosyntactische focusmarkering. Het Spokaans doet het net andersom: een vraag heeft precies dezelfde volgorde als een bevestigende zin1, en in het antwoord staat de focus vooraan. Het zal duidelijk zijn dat als de focus bestaat uit een object of echo, er passivisering moet plaatsvinden teneinde dit basiselement vooraan te kunnen krijgen.


1Dat we met een vraag te doen hebben, blijkt uit de aanwezigheid van een vrag.vnw. We laten de ja/nee-vragen hier buiten beschouwing, omdat hierbij het begrip "focus" niet relevant is.

92.6

In het volgende vraag/antwoord-paar zijn kluft en eft melōne de focussen. Het vrag.vnw. kluft staat op de normale objectpositie (als niet-kern), maar het antwoord eft melōne moet vooropgeplaatst worden, en krijgt dus de kernfunctie:

(1)a.Jān lorerde kluft? –b.– Eft melōne lorerdelije pai Jān/do.
  Jān koopt wat    een meloen wordt.gekocht door Jān/hem
  Wat koopt Jān? – – Een meloen wordt [er] door Jān/hem gekocht.
OF  – Jān/Hij koopt een meloen.

Omdat het passief in het Spokaans alleen dient om de focus voorop te plaatsen, kan de Nederlandse vertaling zonder meer in de actieve vorm. De overigens correcte vorm

Jān lorerde eft melōne.Jān koopt een meloen.

kan dus nķét dienen als antwoord op vraag (1a).
Wel kent het Spokaans evenals het Nederlands de mogelijkheid om een elliptisch antwoord te geven dat enkel uit de focus bestaat. In plaats van (1b) had dus ook geantwoord mogen worden:

Eft melōne.Een meloen.

92.7

De focus kan in het antwoord ook een gehele zin zijn. In (1b) bestaat de (vetgedrukte) focus uit een performatieve bijzin, die in zijn geheel als objectkern bij reppe fungeert (voor performatieve bijzinnen, zie Hoofdstuk 125):

(1)a.Jān reppo kluft? –b.– Den tu melde eft fék, reppolije pai Jān/do.
  Jān zei wat    dat jij bent een klootzak, werd.gezegd door Jān/hem
  Wat zei Jān? – – Jān/Hij zei, dat je een klootzak bent.

Voor de passiefconstructie in (1b), zie ook § 125.39.

92.8

De focus kan ook een deel van een constituent zijn, zoals blijkt uit het volgende voorbeeld:

(1)a.Tu stintāt velk kolpert letras? –
  jij moet.schrijven nog hoeveel brieven
  Hoeveel brieven moet je nog schrijven? –
 b.– Dur letras perke beri stindelije velk pai gress.
     drie brieven moeten INF worden.geschreven nog door mij
  – Ik moet nog drie brieven schrijven.

In plaats van het lange antwoord in (1b) zijn nu diverse elliptische varianten mogelijk, bijvoorbeeld:

(2)a.Dur.Drie.
 b.Dur letras.Drie brieven.
 c.Dur tiyns.Drie stuks.
 d.Dur tiyns velk.Nog drie stuks.
 e.Dur letras perke.Er moeten [nog] drie brieven.

Antwoord (2a) bestaat uit slechts de focus, (2b) bestaat uit de gehele constituent waarin de focus voorkomt, in (2c) en (2d) is letra door een spoor vervangen, in (2d) is ook het additief herhaald, en in (2e) is de modaliteit "moeten" toegevoegd. Zie ook § 132.19 voor tiyn en § 150.105–129 voor antwoorden op informatievragen.

92.9

Omdat vooropplaatsing van de focus in een antwoord verplicht is, is er sprake van noodzakelijke passivisering. Daarom kunnen ook die werkwoorden in een passief optreden, waarbij een verandering in de optiek semantisch gezien onmogelijk is, zoals de symmetrische werkwoorden tinkere (worden) of pe (heten) (zie ook § 90.24):

Jān tinkere kluft? – Eft gekker tinkerelije pai do.
Jān wordt wat – een leraar wordt.geworden door hem
Wat wordt Jān? – Hij wordt leraar.

Tu pe kluft? – Tonja pelije pai gress.1
jij heet wat – Tonja wordt.geheten door mij
Hoe heet je? – Ik heet Tonja.

1De frase ... pelije pai gress heeft een zodanig idiomatisch karakter gekregen dat er een afwijkende uitspraak geldt: pelije pai wordt uitgesproken als [peLpa].

92.10   ad § 92.4   B. Topicalisatie

Binnen deze context kan "topic" omschreven worden als "een vooropgeplaatste entiteit waarvan de spreker aanneemt dat de hoorder er bekend mee is, en met betrekking tot welke het relevant is om de eropvolgende taaluiting te produceren". De vetgedrukte elementen zijn voorbeelden van Nederlandse topics:

Piet, die kwam veel te laat.
Wat Jan betreft, ik denk niet dat hij ooit zal kunnen winnen.
Dat potlood, geef me dat eens aan!
Wat heeft Paul gezegd? – Paul, hij zei dat je een klootzak bent.

92.11

Voor bovenstaande Nederlandse voorbeelden kan aangenomen worden dat de vette constituent als het ware uit de matrixzin gelicht is en geheel vooraangeplaatst is, waarbij de opengevallen positie gevuld wordt door een aanw.vnw. (zoals in het eerste en derde voorbeeld) of een pers.vnw.
In het Spokaans kan een basiselement (subject, object of echo) alleen als topic optreden, als het de zinskern is.1 De opengevallen positie in de matrixzin wordt dan altijd gevuld met een pers.vnw., eventueel extra gemarkeerd met de determinant ki. Deze materie wordt uitgebreid behandeld in § 132.117–118 en § 133.24; we volstaan nu met enkele voorbeelden:

(1)a.Petriy arfina pert kiygte.Petriy kwam veel te laat.
 b.Petriy, [ki] do arfina pert kiygte.Petriy, die kwam veel te laat.

(2)a.Ef Bribābof-korda melde ber Hirdo.
  De Bribābof-kerk staat in Hirdo.
 b.Fitfara ef Bribābof-korda, [ki] ef melde ber Hirdo.
  Wat de Bribābof-kerk betreft, die staat in Hirdo.

1Een topic kan ook iets anders zijn dan een basiselement. In dat geval speelt de zinskernkwestie niet. Bijvoorbeeld:

Dena kleter lāptōp, Yvonn paine pipar na [ki] ef.
Die nieuwe laptop, Yvonn doet er alles mee.

92.12

Ook nu weer kan passivisering ons te hulp komen om vooropplaatsing van een topic mogelijk te maken. In de a-zinnen is sprake van een ongemarkeerde actieve constructie, in de b-zinnen is een niet-kern middels kerntoekenning naar voren gehaald, en in de c-zinnen treedt dit naar voren gehaalde element als topic op, door het buiten de basiszin te plaatsen (linkse extralocatie):

(1)a.Kirro nert invóbe Pelf.We nodigen Pelf niet uit.
 b.Pelf nert invóbelije pai kirro.Pelf wordt door ons niet uitgenodigd.
 c.Pelf, [ki] do nert invóbelije pai kirro.Pelf, die nodigen we niet uit.
  Pelf, DET hij niet wordt.uitgenodigd door ons 

(2)a.Gress ef Bribābof-korda ālte lutterafe.
  Ik heb de Bribābof-kerk nog nooit bezichtigd.
 b.Ef Bribābof-korda pai gress lutterafelije ālte.
  De Bribābof-kerk is door mij nog nooit bezichtigd.
 c.Fitfara ef Bribābof-korda, [ki] ef pai gress lutterafelije ālte.
  wat.betreft de Bribābof-kerk, DET het door mij werd.bezichtigd nog.nooit
  Wat de Bribābof-kerk betreft, die heb ik nog nooit bezichtigd.

92.13

Daar een basiselement als topic altijd een zinskern moet zijn, is passivisering vaak noodzakelijk. Het is dan mogelijk dat ook koppelwerkwoorden, en vergelijkende en symmetrische werkwoorden in het passief verschijnen (zie ook § 90.24). Dit wordt voornamelijk als spreektaal beschouwd, bijvoorbeeld:

£ Eft oto noft, [ki] ef nert lelperrelije pai kirro.1
   een auto nee, DET die niet wordt.gehad door ons
Een auto, nee, die hebben we niet.

De scheiding die meldelira in het volgende voorbeeld uitdrukt, kan in het Nederlands vervangen worden door een emfatisch 'dįįrop':

£ Mariy meldelira, [ki] eup lokelije pai Petriy.
   Mariy zijnde, DET zij wordt.geleken.op door Petriy
Mariy, dįįr lijkt Petriy op.  OF  Mariy, op HAAR lijkt Petriy.

Voor meldelira, zie ook § 100.9. Voor lokelije, zie ook § 143.76 voetnoot 2.


1Het Nederlandse "nee" treedt op als een door komma's gescheiden tussenwerpsel, terwijl het Spokaanse equivalent noft eerder een bepaling bij eft oto lijkt te zijn.

92.14

Topic-constructies zijn ook goed mogelijk als de potentiėle topic niet in de matrixzin voorkomt, maar in een eropvolgende performatieve bijzin. Wij verwijzen allereerst naar § 90.33 en verder, waarin uitgelegd is hoe een actieve constructie met een performatieve bijzin (als in (1a)) zodanig getransformeerd kan worden dat er een passieve constructie met een relatieve bijzin ontstaat (als in (1b)):

(1)a.Gress nert miype, Jān kurrelira beri mapyre kva.
  ik niet denk, Jān kan-datPERF INF winnen ooit
  Ik denk niet, dat Jān ooit zal kunnen winnen.

 b.Jān, kurrelira beri mapyre kva, nert miypelije pai gress.
  Jān, kan-dieREL INF winnen ooit, niet wordt.gedacht door mij
  Ik denk niet, dat Jān ooit zal kunnen winnen.
(lett. "Jān die ooit zal kunnen winnen, wordt door mij niet gedacht")

Omdat in (1b) Jān als zinskern fungeert, staat nu niets in de weg om de constructie te topicaliseren, wat leidt tot:

(1)c.Jān, kurrelira beri mapyre kva, [ki] do nert miypelije pai gress.
  Wat Jān betreft, ik denk niet dat hij ooit zal kunnen winnen.

In (1c) is de kern Jān, tezamen met de vetgedrukte relatieve bijzin, buiten de basiszin geplaatst, en de opengevallen positie is gevuld met het pers.vnw. do, eventueel gemarkeerd door ki.

92.15

Dat in (1c) in de vorige paragraaf alleen Jān binnen het domein van de focus valt, en de vette bijzin erbuiten valt, blijkt uit het pers.vnw. do, dat alleen aan Jān refereert. Het is mogelijk om uit te drukken dat Jān en de vette bijzin samen binnen het domein van de focus vallen, en wel door do te vervangen door een pers.vnw. dat aan een gehele zin kan refereren. Hiervoor kan het pers.vnw. mittof (dat) (zie § 70.28) gekozen worden:

(2)Jān[,] kurrelira beri mapyre kva, [ki] mittof nert miypelije pai gress.
 Dat Jān ooit zal kunnen winnen, dat/zoiets denk ik niet.

In (2) heeft de vetgedrukte bijzin feitelijk twee functies tegelijk: ten eerste fungeert hij als relatieve bijzin, zodat Jān als zelfstandig basiselement op kan treden als kern bij miype. Ten tweede vormt hij tezamen met Jān een performatieve bijzin (analoog aan het vette deel in (1a)) waaraan gerefereerd kan worden middels mittof. Deze halfslachtige situatie is de reden dat de komma in (2) tussen [...] geplaatst is: aanwezigheid van de komma is correct bij de "relatieve interpretatie":

Jān, kurrelira beri mapyre kvaJān, die ooit zal kunnen winnen

Afwezigheid van de komma is eveneens correct, maar dan bij de "performatieve interpretatie":

Jān kurrelira beri mapyre kvadat Jān ooit zal kunnen winnen

Zie voor deze materie ook Hoofdstuk 100.

92.16

We zullen nu een topic-constructie bespreken waarbij het naar voren halen van de potentiėle topic gebeurt met activisering. We gaan uit van het vraag/antwoord-paar in (1), dat reeds besproken is in § 92.7:

(1)a.Jān reppo kluft? –b.– Den tu melde eft fék, reppolije pai Jān.
  Wat zei Jān? – – Jān zei dat je een klootzak bent.

Om Jān in (1b) als topic te laten fungeren, moet er aan dit basiselement door middel van activisering een kernfunctie gegeven worden (in (2a)), waarna Jān buiten de matrixzin geplaatst wordt en de lege positie opgevuld wordt met [ki] do:

(2)a.Jān reppo, den tu melde eft fék. >
 b.> Jān, [ki] do reppo, den tu melde eft fék.
  Jān, die zei dat je een klootzak bent.

Merk op dat de vooropgeplaatste positie voor de (vette) focus, zoals het geval is in (1b), nu in (2b) opgeofferd is aan de vooropgeplaatste positie van de topic. Desalniettemin kan (2b) goed fungeren als antwoord op (1a). Daarentegen is (2a) als antwoord op (1a) altijd ongrammaticaal (want in plaats van (2a) kan immers (1b) gezegd worden).1
We hebben bij (2b) dus te maken met een regel die het mogelijk maakt om een verplichte vooropgeplaatste focus te laten verdringen door een gewenste topic.


1Zin (2b) is als antwoord op vraag (1a) eigenlijk alleen correct als Jān in de vraag een emfatische of contrastieve lading heeft, of als de antwoordgever wil uitdrukken dat hij verrast is door de vraag wat Jān heeft gezegd (wellicht had hij verwacht dat hem gevraagd werd wat Petriy gezegd heeft).

92.17   ad § 92.4   C. Opheffen van ambiguļteit

Bekijk nu constructie (1) hieronder:

(1)Elsa trempe ef quiyrda kaf ef kelbra.Elsa leest de krant op [de] tafel.

Zin (1) is in het Spokaans (en ook in het Nederlands) ambigu omdat de voorzetselbepaling kaf ef kelbra (op [de] tafel) een bepaling kan zijn bij:

  1. de gehele actie (dus: Elsa zit/ligt op tafel en leest aldaar de krant);
    of
  2. ef quiyrda (de krant) (dus: de krant die op tafel ligt wordt door Elsa gelezen).

In geval i. zijn ef quiyrda en kaf ef kelbra twee aparte constituenten, maar in geval ii. is er sprake van één constituent, nl. ef quiyrda kaf ef kelbra.
Interpretatie i. kan expliciet uitgedrukt worden door de constituent kaf ef kelbra naar voren te halen:

(2)Kaf ef kelbra Elsa trempe ef quiyrda.Op [de] tafel leest Elsa de krant.

In (2) is de ambiguļteit weliswaar opgeheven, want de interpretatie kan niet anders zijn dan dat ook Elsa zich bij het lezen op de tafel bevindt, maar de vooropplaatsing van een dergelijke voorzetselbepaling betekent wel dat deze een sterke contrastieve werking heeft: (i) het is niet zo dat Elsa onder de tafel zit of ligt, nee, zij zit/ligt er juist bovenop. Of: (ii) het is niet zo dat Elsa op de kast zit, nee, zij zit op de tafel. Zie ook § 141.125–130 voor het "bereik" van voorz.bep.n.

92.18

Als echter het object naar voren gehaald wordt, kunnen interpretaties i. en ii. uit de vorige paragraaf beide expliciet uitgedrukt worden, want bij interpretatie i. blijft kaf ef kelbra als aparte constituent aan de rechterzijde achter, terwijl bij interpretatie ii. kaf ef kelbra als deel van de object-constituent mee gaat naar voren (= links).
Het "naar voren halen" van het object is echter alleen mogelijk als hieraan de functie van zinskern toegekend wordt, want in alle andere gevallen staat het object verplicht rechts van het subject, zoals blijkt uit Blok 90.8. Vergelijk nu de voorbeelden in (3), waarbij de a-zin overeenkomt met interpretatie i., en de b-zin met ii.:

(3)a.Ef quiyrda trempelije pai Elsa kaf ef kelbra.
  de krant wordt.gelezen door Elsa op [de] tafel
  De krant wordt door Elsa op de tafel gelezen.

 b.Ef quiyrda kaf ef kelbra trempelije pai Elsa.
  De krant op tafel wordt door Elsa gelezen.
OF  Elsa leest de krant die op tafel ligt.

Merk op dat het Spokaanse passief in (3b) het beste met een actief in het Nederlands vertaald kan worden. Ook nu weer is het passief (of liever: de kernfunctie van het object) in de eerste plaats een middel om de constituentenordening te kunnen wijzigen, en pas in de laatste plaats een middel om de SvZ vanuit een andere optiek te bekijken.

92.19

Als een passief alleen dient om de woordvolgorde te wijzigen, kunnen ook zinnen met koppelwerkwoorden, en met vergelijkende en symmetrische werkwoorden gepassiviseerd worden. Dit is echter voornamelijk spreektaal. Zie ook § 90.24. Een dergelijke passivisering kan de ambiguļteit in (1) opheffen:

(1)Tonja loke ef jolasjeus fes dena bunmert.
 Tonja lijkt op de barones in dit toneelstuk.

Zin (1) heeft twee interpretaties:

  1. in dit toneelstuk komt een barones voor, en Tonja lijkt op deze barones;
    of
  2. als Tonja in dit toneelstuk speelt dan lijkt ze op de (ons bekende) barones.

De interpretaties i. en ii. worden expliciet uitgedrukt in (2a) resp. (2b):

(2)a.£ Ef jolasjeus fes dena bunmert lokelije pai Tonja.
  Op de barones in dit toneelstuk lijkt Tonja.
 b.£ Ef jolasjeus lokelije pai Tonja fes dena bunmert.
  Op de barones lijkt Tonja in dit toneelstuk.

Voor lokelije, zie ook § 143.76 voetnoot 2.

92.20   ad § 92.4   D. Ellipsis in onder- of nevenschikking

In Hoofdstuk 131 wordt nader ingegaan op de deletie van elementen in een onder- of nevengeschikte zin. We zullen ons op dit moment dan ook beperken tot die deletiegevallen waarbij passivisering een rol speelt.
In een ondergeschikte bijzin, of in het rechterlid van een nevenschikking1, kan een basiselement gedeleerd worden als dit (i) de functie van zinskern heeft, en (ii) coreferentieel is met de zinskern uit het linkerlid.
Om te zorgen dat de corefererende elementen beide als zinskern optreden, is eventueel passivisering of het tegenovergestelde, activisering, van het rechterlid nodig. In (1a) zijn het matrixsubject Regiys en het ondergeschikte object do coreferentieel, maar omdat do een niet-kern is kan het niet gedeleerd worden. De voorkeur wordt echter gegeven aan (1b), waarin do nu eveneens als kern optreedt en daarom gedeleerd kan worden (§ 131.9 en § 131.14). Het gedeleerde do wordt hier gesymboliseerd door Ų:

(1)a.Regiys sen wike, kymentos sener sientur rupke do.
  Regiys zich baadt, juist.als zijn moeder roept hem
  Regiys zit juist in bad, als zijn moeder hem roept.

 b.Regiys1 sen wike, kymentos Ų1 rupkelije pai sener1 sientur.
  Regiys zich baadt, juist.als [hij] wordt.geroepen door zijn moeder
  Regiys zit juist in bad, als hij door zijn moeder geroepen wordt.

Een van de redenen waarom er aan (1b) de voorkeur gegeven wordt is omdat (1a) ambigu is in die zin dat do ook aan een ander kan refereren dan aan Regiys. Is er inderdaad sprake van "non-coreferntie" ofwel "disreferentie" dan kan do in (1b) nķét gedeleerd worden, wat leidt tot:

(2)Regiys1 sen wike, kymentos do2 rupkelije pai sener2 sientur.
 Regiys zit juist in bad, als hij door zijn moeder geroepen wordt.

1We zullen hierna bij zowel nevengeschikte als ondergeschikte constructies van een "linkerlid" en een "rechterlid" spreken. Daar we ervan uitgaan dat een ondergeschikte bijzin altijd volgt op de matrixzin, wordt bij een dergelijke constructie met "rechterlid" dus altijd de ondergeschikte bijzin bedoeld.

92.21

Ook bij koppel-, symmetrische en vergelijkende werkwoorden is passivisering mogelijk om een corefererende zinskern te kunnen deleren:

(1)a.Ef oto brā melde tijā, Petriy lelperrilóme ral ef.
  de auto wantDET is weg, Petriy heeft-ONDERSCH nu haar
  De auto is weg, want Petriy heeft haar nu.

 b.Ef oto brā melde tijā, Ų lelperrilomije ral pai Petriy.
  de auto wantDET is weg, [zij] wordt.gehad-ONDERSCH nu door Petriy
  (idem)

92.22

In het volgende voorbeeld wordt gebruikgemaakt van een echopassief, waardoor Elsa en het coreferentiėle eup beide zinskern worden, met deletie van eup als gevolg:

(1)a.Elsa ma rofone, Peoll nert kettilóme ef flappa ón eup.
  Elsa omdatDET is.boos, Peoll niet geeft-ONDERSCH de vulpen aan haar
  Elsa is boos, omdat Peoll de vulpen niet aan haar geeft.

 b.Elsa ma rofone, Ų nert kettilomitā pai Peoll enn ef flappa.
  Elsa omdatDET is.boos, [zij] niet wordt.gegeven-ONDERSCH door Peoll DtO de vulpen
  Elsa1 is boos, omdat haar1 de vulpen door Peoll niet gegeven wordt.

Ook nu weer geldt dat (1a) ambigu is omdat eup niet per se hoeft te refereren aan Elsa. In (1b) is deze coreferentie echter een feit, want anders had eup niet gedeleerd kunnen worden.

92.23

Hieronder is (1a) ambigu, omdat do kan refereren aan zowel Sulf als Qurt. Als do refereert aan Sulf kan dit expliciet uitgedrukt worden door het rechterlid te passiviseren:

(1)a.Sulf qugle eft strek ón Qurt, das Styna obezjer’ne do.
  Sulf toedoet een klap aan Qurt, en.dan Styna uitlacht hem
   i. Sulf1 geeft Qurt2 een klap, en Styna lacht hem1 vervolgens uit.
  ii. Sulf1 geeft Qurt2 een klap, en Styna lacht hem2 vervolgens uit.

 b.Sulf qugle eft strek ón Qurt, das Ų obezjer’nelije pai Styna.
  Sulf1 geeft Qurt2 een klap, en hij1 wordt vervolgens door Styna uitgelachen.

Om expliciet uit te drukken dat het Qurt is die uitgelachen wordt (dus dat do aan Qurt refereert), kan deletie van do in (1b) achterwege blijven (zin (2a)), maar het is ook mogelijk om het linkerlid zodanig te passiviseren dat Qurt hierin als kern fungeert, zodat het gedeleerde do hier automatisch mee corefereert (zoals in (2b)):

(2)a.Sulf qugle eft strek ón Qurt, das do obezjer’nelije pai Styna. =
  Sulf1 toedoet een klap aan Qurt2, en.dan hij2 wordt.uitgelachen door Styna

 b.= Qurt quglelitā pai Sulf enn eft strek, das Ų obezjer’nelije pai Styna.
      Qurt2 wordt.toegedaan door Sulf1 DtO een klap, en.dan [hij2] wordt.uitgelachen door Styna
  Qurt2 wordt door Sulf1 een klap gegeven, en vervolgens wordt hij2 door Styna uitgelachen.

Daar er voor het Nederlands geen syntactische noodzaak is om passieven te gebruiken, kunnen (2a) en (2b) wellicht beter met een actieve constructie vertaald worden waarin het corefererende element herhaald wordt: 'Sulf geeft Qurt een klap, en Qurt wordt vervolgens door Styna uitgelachen'.

92.24

Een syntactisch bedongen passief in een rechterlid vloeit op natuurlijke wijze voort uit de behoefte om de zinskern te kunnen deleren. Zo'n passief wordt dan ook niet als een gemarkeerde constructie gevoeld waarin er nadruk gelegd wordt op een veranderde optiek van waaruit de SvZ bekeken wordt.
Elk passief dat echter in het linkerlid verschijnt, is meer gemarkeerd dan de overeenkomstige actieve vorm: het subject speelt nu duidelijk een ondergeschikte rol in de wijze waarop naar de SvZ gekeken wordt.
Deze gemarkeerdheid leidt dus tot een subtiel betekenisverschil tussen (2a) en (2b) in de vorige paragraaf. In (2a) wordt er met name iets gezegd over het feit dat het Sulf is die de klap uitdeelt, en pas in tweede instantie is het van belang om te weten dat Qurt het slachtoffer is en uitgelachen wordt. In (2b) vormt Qurt de spil waarom het hele perspectief op de SvZ draait.

92.25

Om tot twee coreferentiėle zinskernen te komen is het ook mogelijk om alléén het linkerlid te passiviseren. Maar uit de vorige paragraaf kan geconcludeerd worden dat een dergelijke constructie vergeleken bij de actieve tegenhanger extra gemarkeerd is.
Voorbeeld: in (1a) hieronder zijn het matrixobject Elsa en het ondergeschikte subject eup coreferentieel, maar omdat Elsa niet als kern optreedt, kan eup, dat wel als kern optreedt, niet gedeleerd worden.
In (1b) daarentegen treedt Elsa nu eveneens als kern op, zodat de ondergeschikte kern eup gedeleerd kan worden (de deletie is gesymboliseerd met Ų):

(1)a.Gylt afe Elsa helkara ef zoolāmento, tūre eup gladoe lef mittof.
  Gylt meeneemt Elsa naar de dierentuin, maar.niet zij blij.is met dat

 b.Elsa afelije pai Gylt helkara ef zoolāmento, tūre Ų gladoe lef mittof.
  Elsa wordt.meegenomen door Gylt naar de dierentuin, maar.niet [zij] blij.is met dat
  Elsa wordt door Gylt meegenomen naar de dierentuin, maar daar is ze niet
blij mee.
OF  Gylt neemt Elsa mee naar de dierentuin, ...

Zin (1a) is ambigu omdat eup ook aan een ander dan Elsa zou kunnen refereren.
In zin (1b) is deze ambiguļteit weliswaar opgeheven, maar er is een gemarkeerdheid voor in de plaats gekomen, want in tegenstelling tot in (1a), wordt in (1b) de SvZ expliciet vanuit Elsa beschouwd, waarbij Gylt naar de achtergrond is verdrongen.
Het is bij (1) niet mogelijk om de ambiguļteit op te heffen zonder tot een extra gemarkeerdheid te komen.

92.26   ad § 92.4   E. Coreferentialiteit bij relatieve bijzinnen

In relatieve bijzinnen die met een betr.vnw. zijn geconstrueerd (zie Hoofdstuk 124) kan door middel van passivisering van de bijzin de constituentenvolgorde zodanig veranderd worden dat het betr.vnw. en zijn antecedent zo dicht mogelijk bij elkaar komen te staan. In dit verband herinneren wij eraan dat het betr.vnw. altijd op de oorspronkelijke positie staat die voor de desbetreffende grammaticale functie (subject, object of echo) geldt en dat een relatieve bijzin altijd achter de matrixzin verschijnt. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld in het Nederlands waar het betr.vnw. altijd vooraan in de bijzin staat, en de bijzin ook onmiddellijk achter het antecedent kan volgen, zodat de afstand tussen dit betr.vnw. en het antecedent vanzelf al klein is.
Het volgende voorbeeld kan bovenstaand verduidelijken (het betr.vnw. en zijn antecedent zijn vet):

(1)a.Ef merater zāre āst kirro, gress kette-t’rt ef trās ón .
  de man woont tegenover ons, ik geef-terug de bijl aan die
  De man, aan wie ik de bijl teruggeef, woont tegenover ons.

 b.Ef merater zāre āst kirro, kettelitā-t’rt pai gress enn ef trās.
  de man woont tegenover ons, die teruggeven-SxE door mij DtO de bijl
  De man, aan wie de bijl door mij teruggegeven wordt, woont tegenover ons.

Omdat de passiefconstructie in (1b) alleen dient om de afstand tussen ef merater en te verkleinen, is er geen reden om ook in de Nederlandse vertaling een passief te gebruiken: (1b) kan dan ook identiek aan (1a) vertaald worden.

92.27

In § 92.26 werd de bijzin gepassiviseerd teneinde de afstand tussen betr.vnw. en zijn antecedent te verkleinen. In het volgende voorbeeld wordt echter de matrixzin gepassiviseerd, in dit geval om de afstand tussen de matrix-zinskern ef vlemót en het bijbehorende betr.vnw. te verkleinen. Vergelijk:

(1)a.Ef vlemót frošiycyne ef krodūr, melde kost ’ksaner.
  de slager mishandelt de bakker, die is mijn buurman
  De slager, die mijn buurman is, mishandelt de bakker.

 b.Ef krodūr frošiycynelije pai ki ef vlemót, melde kost ’ksaner.
  de bakker wordt.mishandeld door DET de slager, die is mijn buurman
  De bakker wordt mishandeld door de slager, die mijn buurman is.

Bij (1b) is het duidelijker dan bij (1a) dat de bijzin gerelateerd is aan ef vlemót. Merk verder op dat in (1b) het passief nķét gebruikt wordt om aan een bepaald element de status van zinskern te verlenen, maar alleen om een wijziging in de woordvolgorde te bewerkstelligen. Verder is ef vlemót in (1b) als antecedent gemarkeerd met ki, omdat het hier een niet-kern is.

92.28

Soms is het mogelijk om zowel de matrixzin als de bijzin te passiviseren. Op deze wijze wordt de afstand tussen betr.vnw. en antecedent minimaal:

(1)a.Ef ’cs qugle pert išāfs, Kārle probare beri axe mit.
  de eiken veroorzaken veel schaduwen, Kārle wil INF omhakken die
  De eiken, die Kārle wil omhakken, werpen veel schaduw.

 b.Pert išāfs quglelije pai ki ef ’cs, mit probare beri
  veel schaduwen worden.veroorzaakt door DET de eiken, die willen INF
  axelije pai Kārle.1
   worden.omgehakt door Kārle

1Ondanks de passiefvorm is het nog steeds Kārle die iets wil, en niet de eiken. Zie § 110.21.

92.29

In tegenstelling tot passivisering van bijzinnen, leidt passivisering van matrixzinnen meestal tot een duidelijke verandering in de optiek van waaruit de SvZ bekeken wordt:

(1)a.Gernt ef mikar kloppa lorerde, melde fit knist lelpiru tims.
  Gernt de kostbare klok koopt, die is zo krenterig andere keren
  Gernt, die anders zo krenterig is, heeft de kostbare klok gekocht.

 b.Ef mikar kloppa pai ki Gernt lorerdelije, melde fit knist lelpiru tims.
  de kostbare klok door DET Gernt wordt.gekocht, die is zo krenterig andere keren
  De kostbare klok is gekocht door Gernt, die anders zo krenterig is.

In (1b) is weliswaar voldaan aan het streven om de afstand tussen antecedent en betr.vnw. zo klein mogelijk te houden, maar het betekenisverschil dat door deze passivisering uitgelokt wordt kan een voorkeur voor (1a) acceptabel maken: in (1a) wordt een bijzondere daad van de anders zo krenterige Gernt aan de orde gesteld. In (1b) wordt iets medegedeeld over het lot van de kostbare klok.1


1Om het nadeel van een grote afstand zoals in (1a), en van een veranderde optiek zoals in (1b), beide te omzeilen, kan gekozen worden voor een relatieve bijzin die uitgedrukt wordt met een -lira-constructie. Een dergelijke zin wordt altijd onmiddellijk achter het antecedent geplaatst (zie § 100.50–51 en § 124.46–47):

Gernt, meldelira fit knist lelpiru tims, ef mikar kloppa lorerde.
Gernt, zijnde zo krenterig andere keren, de kostbare klok koopt
Gernt, die anders zo krenterig is, heeft de kostbare klok gekocht.

92.30

Ook bij koppel-, symmetrische en vergelijkende werkwoorden kan een passief gebruikt worden om een betr.vnw. met kernfunctie te deleren. In het volgende voorbeeld zorgt de passieve vorm in (1b) ervoor dat het betr.vnw. nu zeer dicht bij zijn antecedent Quly staat:

(1)a.Quly lelperre dur klōt fes sener oltakiymit ur eft glyl-draca fes
  Quly heeft drie apen in REFL studeerkamer en een meerval in
  ef wik, melde fes ef publiyc fara eft har ef tork ūqugei veldur.
  het bad, die is in het publiek als een nogal excentriek mens

  Quly, die bekend staat als een nogal excentriek mens, heeft drie apen
in haar studeerkamer en een meerval in het bad.

 b.Dur klōt fes belt oltakiymit ur eft glyl-draca fes ef wik lelperrelije pai
  drie apen in haar studeerkamer en een meerval in het bad wordt.gehad door
  ki Quly, melde fes ef publiyc fara eft har ef tork ūqugei veldur.1
  DET Quly, die is in het publiek als een nogal excentriek mens

  Drie apen in haar studeerkamer en een meerval in het bad heeft Quly,
die bekend staat als een nogal excentriek mens.

Let verder op het verschil in optiek: in (1a) wordt het accent gelegd op het feit dat er een persoon is die Quly heet en allerlei dieren in huis heeft, en dat deze Quly bovendien excentriek is. Dat het nogal exotische dieren zijn die Quly op een nogal bijzondere plek in huis houdt, wordt feitelijk genegeerd.
In (1b) wordt het accent gelegd op het feit dat iemand exotische dieren op een bijzondere plek in huis houdt, en dat deze persoon om die reden als excentriek bekend staat. Dat deze persoon Quly heet, lijkt daarentegen als bekend verondersteld.


1Zin (1b) is een citaat uit de roman Klótarus tiyns (Gedane zaken, 1982) van Meche Ploem-Vozjāf.

92.31

Een bijzonder geval van coreferentialiteit bij relatieve bijzinnen is te vinden in constructies met een geverbaliseerd pers.vnw. De verbale afleidingen van pers.vnw.n zijn opgenomen in Blok 71.8. Vanaf § 71.10 is dit fenomeen behandeld, en we herhalen hier als voorbeeld:

(1)Ef kirrano, té zerfolije hols pai tu.
 het wij.waren, die werden.gezien gisteren door jou
 Wij waren het, die je gisteren zag.

Het is in (1) noodzakelijk dat de bijzin een passieve vorm aanneemt, omdat het hier verplicht is dat het betr.vnw. als zinskern optreedt. Deze verplichting wordt opgeroepen door het feit dat het betr.vnw. hier refereert aan het geverbaliseerde pers.vnw. kirrane (wij zijn; het zijn wij). De volgende – actieve – variant is derhalve ongrammaticaal:

(2)* Ef kirrano, tu zerfo té hols.
    het wij.waren, jij zag die gisteren

Zie ook § 92.51.

92.32   Spoorpassieven

Als we subject-bevattende passieven en subjectloze passieven samenvatten onder de term "basispassieven", dan kunnen we stellen dat we tot nu toe geen principieel onderscheid hebben gemaakt tussen zinskernen in dergelijke basispassieven en die in spoorpassieven.
In de volgende paragrafen zullen een aantal constructies besproken worden waaruit blijkt dat de zinskern in een spoorpassief zich niet altijd als een "echte" kern gedraagt: een aantal eigenschappen waarvan we beweerd hebben dat deze direct verband houden met de notie van "zinskern", blijken in combinatie met spoorpassieven afwezig te zijn, wat kan leiden tot grammaticaal twijfelachtige, of zelfs tot ongrammaticale constructies.
In de volgende constructies blijken spoorpassieven tot problemen te leiden, of op zijn minst nader geanalyseerd te moeten worden:

  1. focusering
  2. topicalisatie (vanaf § 92.39)
  3. opheffen van ambiguļteit (§ 92.46)
  4. ellipsis in onder- of nevenschikking (vanaf § 92.47)
  5. coreferentialiteit bij relatieve bijzinnen (vanaf § 92.49)
  6. adverbiale congruentie (vanaf § 92.52)

Merk op dat A. t/m E. een herhaling is van de opsomming in § 92.4. We zullen hieronder bij de behandeling van genoemde constructies dan ook telkens verwijzen naar wat er reeds eerder gezegd is over subject-bevattende passieven in zulke constructies.

92.33   ad § 92.32   A. Focusering

De focus in een antwoord moet altijd vooropgeplaatst zijn. Dit is de reden dat hieraan altijd de functie van zinskern gegeven moet worden. Ook in een subjectloos passief staat de zinskern vooraan, en kan dus als focus dienen:

(1)a.Lomp kettelitā enn ef mimpit? –b.– Elsa kettelitā enn ef mimpit.
  wie geven-SxE DtO het boek    Elsa geven-SxE DtO het boek
  Aan wie wordt het boek gegeven? – – Het boek wordt aan Elsa gegeven.

(2)a.£ Kluft kettelije ón Elsa? –b.– £ Eft mimpit kettelije ón eup.
     wat wordt.gegeven aan Elsa       een boek wordt.gegeven aan haar
  Wat wordt er aan Elsa gegeven? – – Er wordt een boek aan haar gegeven.

De vraag en het antwoord in (1) zijn volledig grammaticaal (zie § 91.2), maar de vraag en het antwoord in (2) zijn gemarkeerd als typische spreektaal (zie § 91.3).

92.34

In een spoorpassief heeft meestal inversie plaatsgevonden, wat inhoudt dat de focus nu niet meer vooraan staat. Dergelijke constructies kunnen dus nooit als antwoord dienen:

(3)a.Lomp kettelitā enn ef mimpit? –b.– * Blul kettelitā Elsa enn ef mimpit.
  wie geven-SxE DtO het boek       SPOOR geven-SxE Elsa DtO het boek
  Aan wie wordt het boek gegeven? – – Aan Elsa wordt het boek gegeven.

(4)a.Blul kettelije kluft ón Elsa? –b.– * Blul kettelije eft mimpit ón eup.
  SPOOR wordt.gegeven wat aan Elsa       SPOOR wordt.gegeven een boek aan haar
  Wat wordt er aan Elsa gegeven? – – Er wordt een boek aan haar gegeven.

(5)a.Blul vāpjelije lomp? –b.– * Blul vāpjelije Elsa.
  SPOOR wordt.gepest wie       SPOOR wordt.gepest Elsa
  Wie wordt er gepest? – – Elsa wordt gepest.

Het ongrammaticale antwoord in (3b) kan vervangen worden door de grammaticale variant in (1b), en het ongrammaticale antwoord in (4b) kan eventueel vervangen worden door de typische spreektaalvorm in (2b) (vorige paragraaf).
Maar voor het ongrammaticale antwoord in (5b) is geen correct alternatief in de vorm van een subjectloos passief beschikbaar.

92.35

Om ook blul-constructies als antwoord mogelijk te maken, geldt de regel dat inversie in zulke antwoorden achterwege mag blijven. De correcte alternatieven voor (3b)–(5b) worden dan:

(3)b′.Elsa kettelitā blul enn ef mimpit.Aan Elsa wordt het boek gegeven.
(4)b′.Eft mimpit kettelije blul ón eup.Er wordt een boek aan haar gegeven.
(5)b′.Elsa vāpjelije blul.Elsa wordt gepest.

Het zal duidelijk zijn dat blul-constructies waarbij de inversie ontbreekt omdat zij als antwoord op een vraag moeten dienen, nooit als "dialectisch" of anderszins als minder correct ervaren worden. Zie ook § 91.14a.

92.36

In tegenstelling tot in antwoorden, is in vragen een blul-constructie met inversie volledig grammaticaal: de regel die voorschrijft dat de focus geheel vooraan moet staan, is immers niet van toepassing op vragen.
Toch onderscheiden ook vraagconstructies zich van gewone bevestigende constructies als er een passief in voorkomt. Dat zullen we nu behandelen.
In § 91.11 is vastgesteld dat spoorpassieven in alle gevallen grammaticaal zijn, dus ook in die gevallen waarin een subjectloos passief als alternatief bestaat. Vergelijk (we herhalen voorbeeld (1) uit § 91.11):

(1)a.Do kettelitā enn ef mimpit. =
 b.= Blul kettelitā dōe enn ef mimpit.
 Aan hem wordt het boek gegeven.

Voor vraagconstructies geldt nu dat een blul-constructie analoog aan (1b) ongrammaticaal is, als er een alternatief analoog aan (1a) bestaat. Vergelijk (1) met:

(2)a.Lomp kettelitā enn ef mimpit?
 b.* Blul kettelitā lomp enn ef mimpit?
 Aan wie wordt het boek gegeven?

Kennelijk wordt er ook bij vraagzinnen de voorkeur aan gegeven om de focus geheel vooraan te plaatsen, mits er een grammaticale constructie met vooropgeplaatste focus voorhanden is.1


1Het gebruik van blul-constructies zonder inversie (waarin de focus immers óók vooropgeplaatst staat) blijft beperkt tot antwoorden, zodat deze buiten beschouwing gelaten kunnen worden als we spreken over vragen met vooropgeplaatste focus. Niet correct zijn derhalve constructies als:

* Kluft kettelije blul ón Mariy?Wat wordt er aan Mariy gegeven?
* Lomp vāpjelije blul?Wie wordt er gepest?

92.37

Als het subjectloze passief typische spreektaalvorm is, is een blul-passief in vraagconstructies wél toegestaan. In dit geval verschillen vragen dus niet van bevestigende zinnen. Vergelijk (3) met (4):

(3)a.£ Ef mimpit kettelije ón Mariy. =
 b.= Blul kettelije ef mimpit ón Mariy.
 Het boek wordt aan Mariy gegeven.

(4)a.£ Kluft kettelije ón Mariy? =
 b.= Blul kettelije kluft ón Mariy?
 Wat wordt er aan Mariy gegeven?

92.38

De in § 92.36 genoemde neiging om ook bij vraagzinnen de focus vooraan te plaatsen, wordt nog geļllustreerd door het feit dat de constructies in de b-zinnen twijfelachtig zijn:

(1)a.Lomp kettelitā enn ef mimpit?
 b.? Ef mimpit kettelije ón lomp?
 Aan wie wordt het boek gegeven?

(2)a.£ Kluft kettelije ón Mariy?
 b.? Mariy kettelitā enn kluft?
 Wat wordt er aan Mariy gegeven?

Uit (1) en (2) kan geconcludeerd worden dat als er in een vraag gebruikgemaakt wordt van een passiefconstructie, dit passief het liefst zo gekozen wordt dat de focus als kern optreedt, dus liever een echopassief als in een objectpassief de focus achteraan zou staan, en andersom. Merk op dat de focus nķét als kern hoeft op te treden, als de vraag actief is, wat blijkt uit de correctheid van zowel (3a) als (3b):

(3)a.Do kette ef mimpit ón lomp?
  Aan wie geeft hij het boek?

 b.Lomp kettelitā pai do enn ef mimpit?
  Aan wie wordt door hem het boek gegeven?

Meer over vraag/antwoord-paren in Hoofdstuk 150.

92.39   ad § 92.32   B. Topicalisatie

In § 92.11 is uiteengezet dat alleen zinskernen als topic kunnen optreden. Deze uitspraak geldt ook met betrekking tot subjectloze passieven, zoals uit de volgende voorbeelden blijkt:

(1)a.Mariy kettelitā kvā enn eft pamel.
  Aan Mariy wordt nooit een cadeautje gegeven.
 b.Mariy, [ki] eup kettelitā kvā enn eft pamel.
  Mariy, aan haar wordt nooit een cadeautje gegeven.

(2)a.£ Eft pamel kettelije kvā ón Mariy.
  Een cadeautje wordt er nooit aan Mariy gegeven.
 b.£ Eft pamel, [ki] ef kettelije kvā ón Mariy.
  Een cadeautje, dat wordt aan Mariy nooit gegeven.

Ook nu weer blijven de subjectloze passieven in (2) beperkt tot de spreektaal (maar dat valt in (2b) niet zo op omdat alle topic-constructies typische spreektaalvormen zijn).

92.40

Topicalisatie van spoorpassieven lijkt daarentegen in alle gevallen van twijfelachtige grammaticaliteit te zijn:

(1)a.Blul nert invóbelije Pelf.
  Pelf wordt niet uitgenodigd.
 b.? Pelf, blul nert invóbelije [ki] dōe.
  Pelf, die wordt niet uitgenodigd.

Ook als het achterwege blijven van inversie normaal gesproken in bepaalde dialecten correct is, leidt topicalisatie tot een twijfelachtige constructie (zie ook § 91.14e):

(2)a.?Δ Pelf nert invóbelije blul.
  Pelf wordt niet uitgenodigd.
 b.? Pelf, [ki] do/dōe1 nert invóbelije blul.
  Pelf, die wordt niet uitgenodigd.

Uit de twijfelachtigheid van (1b) en (2b) kan opgemaakt worden dat er met de zinskern in een blul-constructie kennelijk "iets aan de hand" is: in dergelijke spoorpassieven lijkt de zinskern een "zwak karakter" te hebben. De bijzondere status van zinskernen in een blul-constructie wordt bovendien nog bevestigd door de passieve pers.vnw.n die er – bij inversie – voor zulke kernen gekozen worden.


1Hier kan niet uitgemaakt worden welke van de twee vormen gebruikt zou moeten worden. In de standaardtaal wordt de actieve vorm do gebruikt als inversie achterwege blijft. In de dialecten op Liftka mag echter ook de passieve vorm dōe gebruikt worden. Zie hiervoor § 91.14e.

92.41

Twijfelachtige topicalisaties als in (1b) en (2b) in de vorige paragraaf kunnen vermeden worden door ze te vervangen door een passieve constructie met een ongespecificeerd subject als stus (men). Vergelijk (1b) en (2b) met:

(3)Pelf, [ki] do nert invóbelije pai stus.
 Pelf, DET hij niet wordt.uitgenodigd door men
 Pelf, die wordt niet uitgenodigd.

Of, alternatief, met een zelfst.vnw.:

(4)Pelf, [ki] do invóbelije pai rāste.
 Pelf, DET hij wordt.uitgenodigd door niemand
 Pelf, die wordt door niemand uitgenodigd.

92.42

Het ongespecificeerde subject stus wordt liever niet gebruikt als de topic-constructie ook zonder kan. Zo zal (1a) liever vervangen worden door het subjectloze passief in (1b):

(1)a.? Teāk ōntjiyc efanty, [ki] eup kettelitā kvā pai stus enn pamels.
     zo'n lastig kind, DET zij geven-SxE nooit door men DtO cadeautjes
  Zo'n lastig kind, daar worden nooit cadeautjes aan gegeven.

 b.Teāk ōntjiyc efanty, [ki] eup kettelitā kvā enn pamels.
  (idem)

92.43

Als de potentiėle topic in een (performatieve) bijzin voorkomt, zoals behandeld is in § 92.14, en die bijzin heeft de vorm van een spoorpassief, dan leidt topicalisatie weliswaar tot een grammaticale constructie, maar deze zit zo gekunsteld in elkaar dat hij zelden in de spreektaal gebruikt zal worden (en topicalisatie is immers een typisch spreektaalverschijnsel!). Vergelijk de afleidingsprocedure (1a) > (1b) > (1c) in § 92.14 met:

(1)a.Gress nert miype, blul kurrelira beri ejelifelije ef tojesfsā.
  ik niet denk, SPOOR kan-datPERF INF worden.gewonnen de wedstrijd
  Ik denk niet, dat de wedstrijd gewonnen kan worden.

 b.{gress nert miype ef tojesfsā, kurrelira beri ejelifelije blul}

 c.Ef tojesfsā, kurrelira beri ejelifelije blul, nert miypelije pai gress.
  de wedstrijd, kan-dieREL INF worden.gewonnen SPOOR, niet wordt.gedacht door mij
  Ik denk niet dat de wedstrijd gewonnen kan worden.
(lett. "dat de wedstrijd gewonnen kan worden, wordt door mij niet gedacht")

 d.Ef tojesfsā, kurrelira beri ejelifelije blul, [ki] ef nert miypelije pai gress.
  Wat de wedstrijd betreft, ik denk niet dat die gewonnen kan worden.

Merk op dat de inversie in tussenstap (1b) verdwijnt, omdat de vetgedrukte constructie verandert van een performatieve bijzin (in (1a), in een relatieve bijzin (in (1c)). In § 124.61 zal uitgelegd worden dat relatieve bijzinnen die met -lira gevormd worden en een spoorpassief bevatten, nooit inversie kennen.1 Zie ook § 91.14 voetnoot 1.


1Vergelijk ook:

a.Blul nert geldre beri póbarelije ef mimpit.
 SPOOR niet mag INF worden.verkocht het boek
 Het boek mag niet verkocht worden.

b.Ef mimpit, nert geldrelira beri póbarelije blul, melde kiykirot fes ef etala.
 het boek, niet mag-datREL INF worden.verkocht SPOOR, is toch in de etalage
 Het boek, dat niet verkocht mag worden, ligt toch in de etalage.

In b. blijft de inversie achterwege.


92.44

In (1d) in de vorige paragraaf is ef tojesfsā, tezamen met de vette bijzin, buiten de basiszin geplaatst, en de nu lege kernpositie is gevuld met [ki] ef.
Wat in § 92.15 gezegd is over het gebruik van het pers.vnw. mittof, geldt ook met betrekking tot (1d) hierboven. We krijgen dan:

Ef tojesfsā[,] kurrelira beri ejelifelije blul, [ki] mittof nert miypelije pai gress.
Dat de wedstrijd gewonnen kan worden, dat/zoiets denk ik niet.

92.45

Topicalisatie van Jān in (1a) hieronder is zeer twijfelachtig als de matrixzin uit een spoorpassief met inversie bestaat. Hieronder is (1a) de herhaling van (1c) uit § 92.14. Zou het vette deel (bestaande uit de kern Jān plśs de relatieve bijzin) in een spoorpassief ingepast worden, en vervolgens als topic erbuiten geplaatst worden, dan zijn (1b) en (1c) het gevolg:

(1)a.Jān, kurrelira beri mapyre kva, [ki] do nert miypelije pai gress.
  Wat Jān betreft, ik denk niet dat hij ooit zal kunnen winnen.

 b.? Jān, kurrelira beri mapyre kva, blul nert miypelije [ki] dōe.
 c.? Jān, kurrelira beri mapyre kva, [ki] do nert miypelije blul.
  (lett. "Jān, dat [hij] ooit zal kunnen winnen, wordt [van hem] niet gedacht")

Hierbij is (1c) de inversieloze variant van (1b). Vergelijk (1b) resp. (1c) met § 92.40, voorbeeld (1b) resp. (2b).

In het algemeen kan gesteld worden dat er altijd wel regels beschikbaar zijn om topicalisatie tot een grammaticaal verschijnsel te maken, maar dat deze regels uiteindelijk zo gecompliceerd kunnen worden (ofwel dat er zo veel transformaties toegepast moeten worden) dat de uiteindelijke constructie nauwelijks nog als natuurlijke spreektaal beschouwd kan worden, en dat moet nu juist het hoofdkenmerk van een getopicaliseerde constructie zijn.

92.46   ad § 92.32   C. Opheffen van ambiguļteit

Vanaf § 92.17 is besproken hoe de veranderingen in de woordvolgorde die door passivisering teweeggebracht kunnen worden, bepaalde ambiguļteiten kunnen opheffen, voor zover deze ambiguļteiten voortvloeien uit een onduidelijke functie van voorzetselbepalingen.
Subjectloze passieven en spoorpassieven missen per definitie een actieve variant, dus het is zinloos om te analyseren of dergelijke passieven misschien een ambiguļteit kunnen opheffen die in een actieve tegenhanger aanwezig zou zijn.
Wel heeft het zin om na te gaan of een echopassief misschien een ambiguļteit bij een objectpassief kan opheffen, of omgekeerd.
Bekijk allereerst het volgende voorbeeld:

(1)Blul eft pamel kettelije ón ef efanty kaf ef bālcon.
 SPOOR een cadeautje wordt.gegeven aan het kind op het balkon
 a.  Aan het kind werd/is een cadeautje op het balkon gegeven.
 b.  Aan het kind op het balkon werd/is een cadeautje gegeven.

Zin (1) is ambigu omdat niet duidelijk is of de voorzetselbepaling kaf ef bālcon behoort bij de gehele SvZ (dus: "het geven van het cadeautje vindt plaats op het balkon"), dan wel slechts bij het kind (dus: "het kind dat zich momenteel op het balkon bevindt heeft laatst een cadeautje gekregen").
Betekenis (1a) is expliciet uit te drukken door de voorzetselbepaling geheel vooraan te plaatsen:

Kaf ef bālcon blul eft pamel kettelije ón ef efanty.
Op het balkon werd/is aan het kind een cadeautje gegeven.

waarbij herinnerd wordt aan wat er in § 92.18 is gezegd over de bijzondere gemarkeerdheid van een vooropgeplaatste voorzetselbepaling (contrastieve werking).
De betekenissen a. en b. in (1) zijn beide expliciet uit te drukken door een echopassief te gebruiken:

(2)a.Blul ef efanty kettelitā enn eft pamel kaf ef bālcon.
  Aan het kind werd/is een cadeautje op het balkon gegeven.
 b.Blul ef efanty kaf ef bālcon kettelitā enn eft pamel.
  Aan het kind op het balkon werd/is een cadeautje gegeven.

Zie verder vanaf § 92.17 voor een meer gedetailleerde behandeling van de ambiguļteit, en § 141.125–130 voor een nadere analyse van het bereik van voorzetselbepalingen.

92.47   ad § 92.32   D. Ellipsis in onder- of nevenschikking

Als de zinskern van het linkerlid corefereert met de zinskern in het rechterlid van een onder- of nevenschikking, kan de kern uit het rechterlid gedeleerd worden. Dit is besproken vanaf § 92.20. Een dergelijke deletie leidt echter tot een grammaticaal twijfelachtige vorm als de kern in het linkerlid behoort tot een spoorpassief. Vergelijk het subject-bevattende passief in (1a) met het spoorpassief in (1b):

(1)a.Olyva brā vlofjelije pai Janos fes ef kelār, Ų scemmilóme
  Olyva wantDET wordt.opgesloten door Janos in de kelder, [zij] schreeuwt-ONDERSCH
  fit idedrynjor hups.
  zo godsgruwelijk hard
  Olyva wordt door Janos in de kelder opgesloten, want ze schreeuwt zo
godsgruwelijk hard.

 b.? Blul brā vlofjelije Olyva fes ef kelār, Ų scemmilóme
     SPOOR wantDET wordt.opgesloten Olyva in de kelder, [zij] schreeuwt-ONDERSCH
  fit idedrynjor hups.
  zo godsgruwelijk hard
  Olyva wordt in de kelder opgesloten, want ze schreeuwt zo godsgruwelijk hard.

Zin (1b) zou wel geheel correct geweest zijn als de lege positie Ų bezet was door het pers.vnw. eup (zij).

92.48

In (2b) staat de blul-constructie in de ondergeschikte bijzin. Nu leidt kerndeletie tot de ongrammaticale constructie in (2b):

(2)a.Olyva brā arkette ef lilt-terat tof, Ų vāppilomije fit graviy pai sener frera.
  Olyva wantDET huilt de godganselijke dag, [zij] wordt.gepest-ONDERSCH zo erg door haar broer
  Olyva huilt de godganselijke dag, want zij wordt zo erg gepest door haar broer.

 b.* Olyva brā arkette ef lilt-terat tof, blul vāppilomije Ų fit graviy.
     Olyva wantDET huilt de godganselijke dag, SPOOR wordt.gepest-ONDERSCH [zij] zo erg
  Olyva huilt de godganselijke dag, want zij wordt zo erg gepest.

Zin (2b) zou wel grammaticaal geweest zijn als de open positie Ų bezet werd door het passieve pers.vnw. épe (zij).
De zinskern in een blul-passief heeft kennelijk zo'n "zwak" karakter dat ze niet goed in staat is om de deletie van een corefererende kern te regelen (zoals in (1b)), en in het geheel niet in aanmerking komt om zelf gedeleerd te worden (zoals in (2b)). Op de bijzondere status van zinskernen in spoorpassieven is ook reeds gewezen in § 92.40.

92.49   ad § 92.32   E. Coreferentialiteit bij relatieve bijzinnen

De regel dat zinskernen nooit met ki gemarkeerd worden, als zij als antecedent fungeren bij een betr.vnw., geldt ook voor constructies met een spoorpassief. Vergelijk:

(1)a.Ef āpip byte ki ef efanty, té eft flappa kuntiyre.
  de politieman slaat DET het kind, dat een vulpen steelt
  De politieman slaat het kind, dat een vulpen gestolen heeft.

 b.Ef efanty bytelije pai ef āpip, té eft flappa kuntiyre.
  het kind wordt.geslagen door de politieman, dat een vulpen steelt
  Het kind dat een vulpen gestolen heeft, wordt door de politieman geslagen.

In (1b) fungeert ef efanty als zinskern, zodat de determinant ki verdwenen is. Ook in (1c) fungeert ef efanty als kern, en ki is dus afwezig:

(1)c.Blul bytelije ef efanty, té eft flappa kuntiyre.
  SPOOR wordt.geslagen het kind, dat een vulpen steelt
  Het kind, dat een vulpen gestolen heeft, wordt geslagen.

92.50

Een spoorpassief kan zónder inversie als relatieve bijzin fungeren, zoals uit (1b) blijkt (zie ook § 91.14):

(1)a.Gress nert tiffe ki ef frints, mit invóbelije pai Pelf.
  ik niet ken DET de vrienden, die worden.uitgenodigd door Pelf
  Ik ken de vrienden niet, die door Pelf uitgenodigd worden.

 b.Gress nert tiffe ki ef frints, mit invóbelije blul.
  ik niet ken DET de vrienden, die worden.uitgenodigd SPOOR
  Ik ken de vrienden niet, die uitgenodigd worden.

92.51

Er is één geval waarin een spoorpassief nķét mag fungeren als een relatieve bijzin zoals in de vorige paragraaf geļllustreerd is.
Het betreft hier bijzinnen die gerelateerd zijn aan een verbale afleiding van een pers.vnw. Dergelijke afleidingen zijn reeds besproken in § 92.31, waar we erop gewezen hebben dat een betr.vnw. dat aan een verbale afleiding refereert, altijd als zinskern moet optreden. Vergelijk nu onderstaande voorbeelden met (1a) resp. (1b) in de vorige paragraaf:

(2)a.Ef nert eppere, té invóbelije pai Pelf.
  het niet zij.is, die wordt.uitgenodigd door Pelf
  Zij is het niet, die door Pelf uitgenodigd wordt.
OF  ZIJ wordt door Pelf niet uitgenodigd. (met de nadruk op "zij")

 b.* Ef nert eppere, té invóbelije blul.
     het niet zij.is, die wordt.uitgenodigd SPOOR
  ZIJ wordt niet uitgenodigd.

In (1a) is het passief in de bijzin optioneel; in (2b) daarentegen verplicht.
In (1b) is het spoorpassief in de bijzin even correct als het passief in (1a); in (2b) leidt het spoorpassief echter tot een ongrammaticale constructie.1
Het lijkt erop dat de verplichting om in (2) een betr.vnw. in de functie van zinskern te gebruiken, zo'n sterke druk op de kwalificatie van "zinskern" legt, dat een "zwakke kern" van een spoorpassief niet aan de eisen voldoet, met ongrammaticaliteit tot gevolg.
Het idee dat de zinskern in een spoorpassief een "zwak" karakter heeft, is ook reeds in § 92.40 en § 92.48 geopperd.


1Er lijkt een tendens te ontstaan om constructies als (2b) te gaan accepteren, zeker in de spreektaal. Een variant die sowieso correct is, maakt gebruik van een semantisch leeg zelfst.vnw. als stus (men):

Ef nert eppere, té invóbelije pai stus.
het niet zij.is, die wordt.uitgenodigd door men
ZIJ wordt niet uitgenodigd.

92.52   ad § 92.32   F. Adverbiale congruentie

Het hierboven genoemde "zwakke" karakter van een zinskern in een spoorpassief blijkt ook uit het feit dat een dergelijke zinskern niet goed in staat is om adverbiale congruentie te beregelen.
In § 42.16 is uiteengezet dat een pred.add. gesuffigeerd mag worden met -[e]p als het predicaat een extern meervoud vertoont. Een predicaat wordt geacht een extern meervoud te tonen als de zinskern een extern meervoud vertoont.
In (1a) vertoont de zinskern ef mingatra ur ef koryrgtā een extern meervoud, zodat fākomm met -ep gesuffigeerd kan worden:

(1)a.Ef mingatra ur ef koryrgtā revertelije fākommep pai Elsa.
  de werkster en de huisknecht worden.behandeld gemeen-MV door Elsa
  De werkster en de huisknecht worden door Elsa gemeen behandeld.

In (1b) echter wordt de -ep-suffigering door de meeste sprekers afgekeurd, wat erop duidt dat ef mingatra ur ef koryrgtā kennelijk geen overtuigende zinskern is: het "zwakke" karakter van een zinskern in een spoorpassief wordt ook nu weer aangetoond:

(1)b.? Blul revertelije fākommep ef mingatra ur ef koryrgtā.1
     SPOOR worden.behandeld gemeen-MV de werkster en de huisknecht
  De werkster en de huisknecht worden gemeen behandeld.

1Omdat toepassing van het suffix -ep optioneel is, kan het in (1b) zonder meer weggelaten worden, wat dan leidt tot een correcte constructie.

92.53

Uit de vorige paragrafen kan geconcludeerd worden dat de notie van "zinskern" niet zonder meer voldoende is om allerlei syntactische verschijnselen die aan een dergelijke kern zijn gerelateerd te kunnen beschrijven. Er moet op zijn minst een onderscheid gemaakt worden tussen "sterke kern" en "zwakke kern". Veel syntactische constructies zijn alleen volledig grammaticaal als er een "sterke" kern in het spel is. De aanwezigheid van een "zwakke" kern leidt dan tot ongrammaticaliteit, of op zijn minst tot een twijfelachtige grammaticaliteit.
Verscheidene linguļsten, zoals Kojen-Pōt (1977) en Gutiérrez Pidal (1991), ontkennen dan ook de aanwezigheid van een zinskern in een spoorpassief. Zij spreken liever van een "pseudo-kern" die zich voornamelijk van een niet-kern onderscheidt, omdat de "pseudo-kern" (i) nimmer gemarkeerd wordt door enn of ón, en (ii) het bijbehorende predicaat altijd gemarkeerd wordt door -lije of -litā: (i) en (ii) zijn twee eigenschappen die nooit samen kunnen gaan met een niet-kern.

In dit grammaticaboek volgen wij de meer recente transformationalistische opvatting dat elke constituent waarbij de toevoeging van pai, enn of ón tot een ongrammaticale constructie leidt, als "zinskern" beschouwd moet worden.


TOP
<< Hoofdstuk 91 | Hoofdstuk 93 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands