Grammatica van het Spokaans
174. Historisch overzicht
Opbouw van dit hoofdstuk:
Blok: |
De Spokanische taal (spokânda) was tot ca. 1500 geen eenheidstaal, maar een verzameling van talloze dialecten en varianten. Hetzelfde kan gesteld worden voor de Pegrevische taal (pegreviy). Er viel tot ca. 1400 ook geen duidelijke scheidslijn te trekken tussen Spokanisch en Pegrevisch, want beide talen liepen met hun dialecten in elkaar over, globaal in de grensgebieden tussen de districten Ales enerzijds, en Ben en Renô anderzijds (op Liftka).
Na 1300 zien we het Spokanisch en Pegrevisch uit elkaar groeien: het Spokanisch maakte de meeste ontwikkelingen op het gebied van grammatica en fonologie door, terwijl het Pegrevisch veel behoudender was (en nog steeds is). Talloze verschijnselen die in het Spokanisch zijn verdwenen, kunnen gereconstrueerd worden op basis van wat we in het hedendaags Pegrevisch nog aantreffen.
De verzameling dialecten die op Berref en West-Liftka gesproken werden, kunnen vanaf ca. 1200 onderscheiden worden van de dialecten die op Lomky en Tigof te vinden waren. Dit is de periode van het Laatspokanisch (kiygt-spokânda). Vanaf ca. 1300 wordt het Laatspokanisch formeel opgesplitst in twee hoofddialecten, het Oud-westspokanisch (oftewel Oudspokaans: liftkar-wefot-spokânda) en het Oudcheetuc (liftkar-cheetuc). Deze tweedeling is gebaseerd op de schaarse handschriften uit die tijd, en verder op de reconstructie van allerlei verschijnselen waarbij latere taalontwikkelingen het uitgangspunt vormen. Uiteraard bestaat er veel onzekerheid en verschillen taalkundigen ook dikwijls van mening, maar het jaar 1300 is zo ongeveer het gemiddelde van alle jaartallen die door de wetenschap genoemd worden als moment waarom het Cheetuc duidelijk van het Spokaans is te onderscheiden. Ook dan is er nog geen sprake van eenheidstalen: zowel het Oudspokaans als het Oudcheetuc bestaat uit talloze subdialecten en varianten.
Op basis van wat minder schaarse bronnen kunnen we vaststellen dat het Spokaans in het noordwesten van Berref en dat langs de zuidkust tussen 1400 en 1500 een afwijkend patroon gaan krijgen; enerzijds vanwege nieuwe ontwikkelingen (zoals de diftongering in het noordwesten), anderzijds vanwege het behoud van archaïsche vormen die in de rest van het Spokanische taalgebied aan het verdwijnen zijn (zoals langs de zuidkust). Taalkundigen houden het erop dat omstreeks 1400 het Zverostaïsch en omstreeks 1500 het Tjemps als specifieke dialecten zijn te onderscheiden, en een "eigen leven" zijn gaan leiden naast het Spokaans. Het gaat dan om Oudzverostaïsch en Oudtjemps. We kunnen vaststellen dat er vanaf ca. 1500 vier hoofddialecten bestaan: Spokaans, Tjemps, Zverostaïsch en Cheetuc. Het Spokaans beslaat verreweg het grootste gebied en is nog steeds geen eenheidstaal, al begint de Spokaanse variant in de regio rond Blort en Hirdo te domineren (omdat zich hier het economische en bestuurlijke centrum bevindt). Deze variant wordt bekend als het Middelspokaans (holfplepiy-wefot-spokânda) en dat is tegenwoordig de standaardtaal zoals die ook in deze grammatica is behandeld.
Een aantal gebeurtenissen hebben belangrijke invloed gehad op de ontwikkeling van een standaardtaal met een gereguleerde spelling en een beredeneerde grammatica. Het waren allereerst de monniken en een klein aantal nonnen in de Ergynne-kloosters die vanaf ca. 1300 met de vervaardiging van de Ergemip en met andere heilige geschriften de basis legden voor spelling en grammatica (uit de periode vóór ca. 1300 is vrijwel niets bekend). Omdat elk klooster zijn eigen spellings- en grammaticaregels hanteerde, was er van een eenheidstaal lange tijd geen sprake (maar dankzij al die verschillen waren in latere eeuwen wel de dialectische varianten van het Spokanisch te achterhalen).
Toen er in 1769 een nieuwe bewerking van de Ergemip uitkwam, kregen het Spokaans als belangrijkste dialect en de spelling ervan een nieuwe stimulans. Quny Zâtreff-Ef Nutter, een monnik in het Fôrt-Kârle-klooster (Hajofese) en zijn medewerkers die de Ergemip op een nieuwe manier uitlegden en bewerkten, konden niet vermoeden dat hun streng doorgevoerde onderscheid tussen abstracte en concrete zelfstandige naamwoorden ook een grammaticaal onderscheid in de officiële schrijftaal na 1881 zou worden. Ook hun kunstmatige gebruik van speciale meervoudige voornaamwoorden in plaats van een gecompliceerde meervoudsvorming bij enkelvoudige voornaamwoorden is een grammaticaal verschijnsel in het moderne Spokaans geworden.
Maar al eerder is de invloed van een aantal schrijvers en dichters te merken. Zo schreef Kohylle tussen 1450 en 1470 een aantal, soms lange, gedichten die zo populair waren dat ze talloze malen in kloosters door het hele land zijn gekopieerd. Kohylle schreef in een dialect dat we nu tot het Môliy-Spokaans zouden rekenen, en door al dat kopiëren heeft dit dialect ook zijn sporen nagelaten in andere streken waar het Spokaans werd gesproken.
Ook een schrijver als Nuser, die in 1620 zijn Dufjaex ef Giyrt ("De Arrestatie van de Duivel") schreef, is van grote betekenis geweest voor meer of minder definitieve regels voor woordvorming, spelling en een consequente grammatica die als voorbeeld hebben gediend voor veel monniken en andere Ergynne-geestelijken die het schrijven machtig waren. Verder kwam
in 1648 de eerste Spokaanse bijbelvertaling uit, de zogenoemde Côhale-bijbel (genoemd naar koning Amalaliano Côhale die regeerde in de periode 1631–1666 en het initiatief tot de vertaling had genomen). Hoewel de bijbel als zodanig geen grote invloed in het voornamelijk ergynische Spokanië had, zorgde de tekst ervan wel tot een heldere standaard op het gebied van grammatica en spelling, waardoor het Spokaans zich verder kon ontwikkelen tot een culturele en literaire taal. De taal tussen 1500–1720 wordt het Middelspokaans genoemd, maar vanwege deze bijbelvertaling spreekt men wel van het Laatmiddelspokaans als de periode 1650–1720 wordt bedoeld. Het is opvallend hoe een bijbelvertaling in staat is geweest om de taal van een niet-christelijk volk te beïnvloeden, terwijl het eigen "Heilige Schrift" van Spokanië, te weten de Ergemip met zijn talloze dialectische varianten, nooit als basis voor een eenheidstaal heeft kunnen dienen.
Wat betreft de spelling kan vastgesteld worden dat er pas in 1895 een wet is aangenomen die enige orthografische details vastlegt. Na veel herzieningen en uitbreidingen kwam er op 23 mei 1977 een laatste spellingsregeling, die KS (Kleter Stabôos = Nieuwe Spelling) genoemd wordt. Deze KS-wet is meer gebaseerd op het Latijnse alfabet dat sinds de jaren vijftig algemeen gebruikt wordt, terwijl de voorgaande spellingshervormingen het Pegrevische alfabet als uitgangspunt namen.
Voor de verschillende chronologische stadia van talen en dialecten worden termen gebruikt met de voorvoegsels bôr- (oer-), kiygt- (laat-), liftkar- (oud-), holfplepiy- (middel-), kleter- (nieuw-) en palequeo- (modern). Merk op dat voor "middel" niet het reguliere woord lurgiy wordt gebruikt omdat hiermee reeds een bepaald dialect wordt aangeduid (lurgiy-wefot-spokânda = Midden-Spokaans), zodat het gebruik ervan bij een historische taalfase tot verwarring kan leiden.
In onderstaand blok zijn de historische perioden opgesomd zoals die in het algemeen in de literatuur worden gehanteerd. Sommige publicaties houden een ietwat andere onderverdeling of terminologie aan, en soms wordt de onderverdeling ook nog gedetailleerder uitgewerkt, bijvoorbeeld op basis van opvallende taalkundige feiten (zoals het verschijnen van een invloedrijke publicatie of een politieke gebeurtenis).
Voor het Spokanisch geldt alleen een grove opdeling in Oerspokanisch en Laatspokanisch. Daarna gelden de indelingen voor de afzonderlijke dialecten, in eerste instantie het Oudspokaans en Oudcheetuc.
Voor het Tjemps en Cheetuc worden over het algemeen geen Middeltjemps, resp. Middelcheetuc onderscheiden. Voor deze dialecten zijn de oude bronnen te schaars (of geheel afwezig) om correct te kunnen vaststellen wanneer zich opvallende ontwikkelingen voordeden.
Historische onderverdeling | ||
---|---|---|
Globale periode | Spokaanse naam | Nederlandse naam |
Spokanische taal | ||
tot 1200 1200–1300 | Bôrspokânda Kiygt-spokânda | Oerspokanisch Laatspokanisch |
Spokaans (dialect) | ||
1300–1500 1500–1720 (1650–1720) 1720–1850 1850–heden | Liftkar-wefot-spokânda Holfplepiy-wefot-spokânda (Kiygt-holfplepiy-wefot-spokânda) Kleter-wefot-spokânda Palequeo-wefot-spokânda | Oudspokaans Middelspokaans (Laatmiddelspokaans) Nieuwspokaans Modern Spokaans |
Tjemps (dialect) | ||
1500–1700 1700–1880 1880–heden | Liftkar-tjempôr Kleter-tjempôr Palequeo-tjempôr | Oudtjemps Nieuwtjemps Modern Tjemps |
Zverostaïsch (dialect) | ||
1400–1550 1550–1760 1760–1880 1880–heden | Liftkar-zverostaiy Holfplepiy-zverostaiy Kleter-zverostaiy Palequeo-zverostaiy | Oudzverostaïsch Middelzverostaïsch Nieuwzverostaïsch Modern Zverostaïsch |
Cheetuc (dialect) | ||
1300–1650 1650–1840 1840–heden | Liftkar-cheetuc Kleter-cheetuc Palequeo-cheetuc | Oudcheetuc Nieuwcheetuc Modern Cheetuc |
174.7 1. Oer- en Laatspokanisch
Het valt buiten het kader van dit grammaticaboek om de historische ontwikkelingen gedetailleerd te beschrijven. We beperken ons tot een samenvatting van de historische feiten die in dit boek op verspreid (en meestal terloops) zijn genoemd. De genoemde jaartallen zijn alle zeer globaal. Een bepaalde ontwikkeling gaat meestal zeer geleidelijk en is niet op één moment vast te leggen. Bovendien zijn taalveranderingen over het algemeen alleen op te maken uit wat we in handschriften en (later) drukwerk kunnen achterhalen. Als we bijvoorbeeld in een handschrift uit 1450 een bepaald verschijnsel waarnemen dat in een handschrift uit 1500 een verandering heeft ondergaan, en er zijn geen handschriften in de tussentijd waarin dat verschijnsel te vinden is, kunnen we slechts aannemen dat er in die 50 jaar een verandering heeft plaatsgevonden. Bovendien kan het ook zo zijn dat beide handschriften in verschillende dialecten zijn geschreven waarin dat verschijnsel zich al op verschillende manieren manifesteerde.
Alles wat er op de Spokanische eilanden tot omstreeks 1200 werd gesproken, wordt samengevat onder de term Oerspokanisch. Tussen 1200 en 1300 gaat het om Laatspokanisch.
We weten niet waar het Oerspokanisch vandaan komt en in hoeverre dit al beïnvloed was door Germaanse, Romaanse en/of Keltische talen. De oudste bronnen stammen uit ca. 1150, en wat ervan rest, is niet meer dan een enkel fragment van handschriften afkomstig uit ergynische kloosters. Het gebruikte alfabet is niet altijd het Pegrevische alfabet zoals we dat nu kennen, en daarom zijn de bronnen niet altijd betrouwbaar te ontcijferen. De afwezigheid van geschreven bronnen vóór ca. 1200 en de aanwezigheid ervan ná dat jaar is de reden dat het Laatspokanisch van het Oerspokanisch wordt onderscheiden.
Op basis van enkele inscripties, politieke ontwikkelingen en andere factoren wordt vermoed dat de Spokanische dialecten op het eiland Berref vanaf ca. 1000 begonnen af te wijken van de dialecten op de andere eilanden. Er is echter te weinig tekst overgeleverd om hierover goede uitspraken te kunnen doen; vandaar dat het jaar 1300 wordt aangehouden om het Laatspokanisch betrouwbaar te kunnen opdelen in Oudspokaans en Oudcheetuc.
174.7b Laatspokanisch: historische feiten
Prefix ÿ-/l- met suffix -os
1190 –
Eind 12e of begin 13e eeuw vond het prefix l- opgang in plaats van ÿ- bij de deverbalisering van werkwoorden. Zo bestonden in die tijd de afleidingen farte ~ ef ÿfartos (lopen ~ het geloop) en arkette ~ ef ÿarkettos (huilen ~ het gehuil). Vanaf eind 13e eeuw komen we uitsluitend nog de afleiding arkette ~ ef larkettos (huilen ~ het gehuil) tegen: het prefix ÿ- werd uitsluitend nog gebruikt bij werkwoorden die met een consonant beginnen.
Zie § 83.40, § 126.5 en § 162.8.
Vanaf ca. 1300 verschijnen er meer en meer geschriften, alle vervaardigd in Ergynne-kloosters. Ondanks de vele subdialecten en weinig gestandaardiseerde spellingregels lijkt er wel een afspraak te bestaan om hetzelfde Pegrevische alfabet te gebruiken. Omdat veel handschriften kopieën zijn van oudere teksten, is het mogelijk om de taal te reconstrueren die zo'n 200 jaar eerder werd gebruikt. Een belangrijke Oudspokaanse bron is de Sage van de moedige Prinses (Senÿðiy Prensaer Yzlât). Van de oorspronkelijke tekst uit ca. 1320 zijn fragmenten bewaard gebleven, maar er bestaan wel latere kopieën of versies waarin de sage volledig is opgetekend. Dat de sage niet ouder kan zijn dan ca. 1320 volgt uit het feit dat er een gedetailleerde beschrijving wordt gegeven van koningin Fantin Šymmiy, die regeerde tussen 1307 en 1324. Zij was tegen het einde van haar regeerperiode compleet gek, en dat is in de sage beschreven. We weten dat de oorspronkelijke versie van de sage is geschreven in een klooster bij Gret, zodat we een goede indruk krijgen van het aldaar gebezigde dialect.
174.8a Oudspokaans: historische feiten
Actie-uitdrukkende additieven op -em: habilem
1340 –
Vanaf omstreeks halverwege de 14e eeuw is -em, om een actie-uitdrukkend add. te vormen, geen productief suffix meer. Tot in de 14e eeuw kon men bijvoorbeeld zeggen: eup farte pétsem (ze loopt met kleine vlugge pasjes) waarbij het add. pétsem afgeleid is van het werkwoord pétse (dribbelen). In een enkel geval is de vorm op -em met een idiomatische betekenis bewaard gebleven. Als voorbeeld kan habilem dienen. De Oudspokaanse vorm van dit add. (habilem) had nog de betekenis van 'iets met rappe handen uitvoeren'. Zie verder § 132.111–112.
Consonantharmonie
1350 –
Tot halverwege de 14e eeuw (en tegenwoordig nog in het Pegrevisch) was er nog sprake van een productieve vorm van consonantharmonie: veel woorden bezaten óf alleen stemloze, óf alleen stemhebbende consonanten, en bovendien waren in sommige gevallen ook eigenschappen als "explosief" of "fricatief" relevant bij de consonantharmonie. Of consonantharmonie ook een grammaticaal gegeven was, en wanneer het verschijnsel geen rol meer speelde, is lastig te achterhalen, ook al omdat het Pegrevische alfabet geen aparte tekens voor stemhebbende consonanten kent, maar stemhebbendheid wordt aangegeven met een "diakritisch teken" achter de stemloze variant (zie ook § 180.13).
Deze speciale markering werd in de oude handschriften niet altijd consequent toegepast. Zo kan in een oud handschrift met (birriyte) ook
(birriyde) bedoeld worden. In beide gevallen kan het 'een cape omslaan' (lett. "de schouders bedekken") betekenen, waar bij het suffix -te onder druk van consonantharmonie -de is geworden. Zie § 83.10 voetnoot 1.
Werkwoorden op -ƒe
1360 –
In het Oudspokaans van de 14e eeuw bestonden nog werkw.n die op -ƒe (bilabiale f) eindigden. De grammaticale stam werd gevormd door -ƒe in -t te veranderen. Zie § 82.17.
De klank [č]
1370 –
De klank [č], waarvan de uitspraak varieerde tussen [ts] en [T] (sterk geaspireerde t, zie § 10.10 en § 10.15), lijkt in de loop van de 14e eeuw verdwenen te zijn. Woorden die oorspronkelijk een [č] bevatten (in het Pegrevische alfabet geschreven als ), hebben zich na het wegvallen van deze consonant op diverse manieren ontwikkeld. Zo werd de oorspronkelijke dualisvorm čem (zij-2) in de 14e eeuw tem. Zie ook Blok 70.3, § 70.4 punt 4 en § 83.5 voetnoot 1.
Reduplicatie
1400 –
Vanaf ca. 1400 is reduplicatie geen productief procédé meer om een meervoud uit te drukken.
Zie § 10.6a en § 30.25.
Pers.vnw.n: in- en exclusief meervoud
1450 –
In de 15e eeuw is bij pers.vnw.n het onderscheid tussen een inclusief meervoud en een exclusief meervoud verloren gegaan. Zie § 70.4.
Pers.vnw.n: mn. en vr. in mv.
1450 –
Reeds halverwege de 15e eeuw raakte het onderscheid tussen mn. en vr. in het meervoud in onbruik. Het was nu eens niet de vrouwelijke vorm die het onderspit moest delven, maar de mannelijke: dos (zij (mn.mv.)) is verdwenen ten gunste van het vrouwelijke óps (< eops), dat nu 'zij' (mv.) betekent. Zie ook § 70.4 punt 3.
Pers.vnw. 2n met "entiteits-scheidingsfunctie"
1450 –
In het Oudspokaans, en tegenwoordig ook nog wel in de spreektaal, kan een pers.vnw. 2n soms een "entiteits-scheidingsfunctie" hebben. Dit houdt in dat twee identieke pers.vnw.n binnen dezelfde (bij)zin toch kunnen refereren aan verschillende entiteiten, als er minstens één pers.vnw. van het tweede niveau tussen staat. Zie § 70.58–59.
Verbale suffix -el
1450 –
Tot omstreeks 1450 eindigden werkwoorden op het suffix -el. Door verdubbeling van de l werd een gefixeerd accent gecreëerd, geheel analoog aan de tegenwoordige resultatiefvorming: †zerfel [zeRfeL] ~ †zerfell [zeRfe:L]. Tegenwoordig: zerfe ~ zerfa (§ 81.5, § 100.4 en § 111.22).
Echo-suffix
1450 –
Het Oudspokaanse infinitiefsuffix -el werd vervangen door een zogenoemd echo-suffix als het werkwoord ectrans., en soms ook wel als het voltrans. was (§ 81.6). Ze stond het werkw. †ketten voor het moderne kette ón 'geven aan'.
Nominaal affix aan verbale stam
1450 –
Nominale affixen (§ 21.26) konden ook in het Oudspokaans (en Pegrevisch) aan verbale stammen gehecht konden worden. Zie § 21.33.
Gedeverbaliseerde werkw.n met ÿ- en -os
1450 –
In de 15e eeuw hebben sommige gedeverbaliseerde werkw.n het karakter van een echt substantief gekregen, zodat het circumfix ÿ--os niet meer als deverbaliseringsaffix geïnterpreteerd werd, met als gevolg dat bij "her-verbalisering" (terugleiding tot werkwoord) het prefix ÿ- is blijven "hangen", bijvoorbeeld: †lane ~ ef ÿlanos ~ ÿlane (zwijgen ~ het gezwijg ~ zwijgen). Hier is dus sprake van een verbalisering van de gedeverbaliseerde vorm ÿlanos. Zie
§ 83.40, § 126.5 en § 162.8.
Meervoud op -a
1450 –
Meervoudsvormen op -a waren in het Oudspokaans vaak regelmatiger dan tegenwoordig (zie ook § 30.17–29). Vergelijk (achter het =-teken de huidige, dus onregelmatige, vorm):
fe ~ †fea = fa | oor ~ oren |
---|---|
âng ~ †ânga = ânka | bult ~ bulten |
és ~ †ésa = essa | kin ~ kinnen |
me'uss ~ †me'ussa = me'usta | draaikolk ~ draaikolken |
knegg ~ †knegga = knega | knecht ~ knechten |
Huidig enkelvoud was meervoud
1450 –
Bij een aantal substantieven is de tegenwoordige enkelvoudsvorm in het Oudspokaans nog een meervoud. Deze meervoudsvorm wordt als zodanig niet meer geïnterpreteerd, met als gevolg dat er een nieuw meervoud ontstaan is. Zie § 30.48.
Dagnamen
1450 –
De christelijke dagnamen zijn halverwege de 15e eeuw "bedacht" door rooms-katholieke monniken, om de ergynische tijdrekening met 10 genummerde dagen te kunnen vervangen. Zie § 171.6.
Verbale prefixen cÿr-/ÿr-
1480 –
In de 14e en 15e eeuw konden de prefixen cÿr- en ÿr- nog aan een werkw. worden toegevoegd, zonder dat de betekenis (geheel) veranderde. Zo waren bare en cÿrbare ooit synoniemen met de betekenis 'gadeslaan', waarbij de cÿr-vorm wellicht wat emfatischer was (dus een meer intense manier van gadeslaan). Hoe cÿrbare uiteindelijk de huidige betekenis 'voorzien van' heeft gekregen, is niet geheel duidelijk. Bij andere met cÿr-/ÿr- geprefigeerde werkwoorden is de verwantschap duidelijker, zoals dlave ~ ÿrdlave (verspríngen ~ heen en weer zwiepen) of slompe ~ ÿrslompe (degraderen; achteruitgaan ~ wijken; toegeven). Zie ook § 83.38.
Intensiveringsprefix i-
1490 –
Tot eind 15e eeuw (en ook nu nog wel dialectisch) was i- een productief intensiveringsprefix. Vergelijk:
chize ~ ichize | vluchtig zoenen; elkaar met de wangen aanraken ~ zoenen |
---|---|
jabie ~ ijabie | aanraken; beroeren ~ zich vastklampen aan |
pâle ~ ipâle | wandelen ~ [rond]dolen |
Tegenwoordig wordt i- niet meer beschouwd als prefix. Bij het werkwoord ierche (voltrekken; bijv. een vonnis) bestaat niet eens meer de i-loze vorm *erche die nog in de 15e eeuw is gedocumenteerd, met de betekenis van 'dreigen; iets slechts van zins zijn'. Zie § 83.39.
Mit en mitai
1490 –
Eind 15e eeuw ontstond de samentrekking van mit + pai, leidend tot het voorz. mitai (Blok 140.6/7/9 en § 140.24).
Oude ideoantoniem hôp
1490 –
Tot eind 15e eeuw (en ook nog in het Pegrevisch) was er een ideoantoniem voorhanden met de betekenis 'veel∩weinig': †hôp. Zie verder § 144.85 voetnoot 1.
Het Middelspokaans geldt vanaf ca. 1500, maar een eerste indruk van deze taalfase is al mogelijk vanaf ca. 1480, tijdens de regeerperiode van koning Huron I (regeerde van 1474 tot 1492). Hij heeft diverse wetten laten optekenen en hield zelf ook een dagboek bij, waarvan enkele jaargangen halverwege de 19e eeuw zijn bestudeerd. De dagboeken geven een goede indruk van het dagelijkse taalgebruik en de spreektaal, want de koning schreef veel dingen fonetisch op, zoals hij het toentertijd uitgesproken moet hebben. De dagboeken zijn aan het eind van de 19e eeuw verloren gegaan (of in ieder geval niet meer te vinden), dus een moderner onderzoek naar het taalgebruik van Huron I is niet meer mogelijk.
Het Middelspokaans kenmerkt zich door een snel verlies van allerlei grammaticale verschijnselen en de opkomst van nieuwe grammaticale regels die veelal door taalgeleerden zijn opgesteld en niet altijd een wetenschappelijke basis hebben (althans niet volgens de huidige linguïstische inzichten). Zo was het de bekende grammaticus en dichter Hôgta Urrvu-Diez die in zijn grammatica van 1690 en een later artikel uit 1691 het (arbitraire) onderscheid tussen abstracte en concrete substantieven als een grammaticale categorie heeft vastgelegd – iets wat tot op de dag van vandaag nog geldt (zie ook § 20.5).
174.9a Middelspokaans: historische feiten
Meervoud sluit vrouwen wel/niet uit
1500 –
Tot aan de overgang van Oud- naar Middelspokaans (eind 15e eeuw) was er nog een speciaal meervoudssuffix om vrouwen uit te sluiten, bijvoorbeeld: ef frerace (de broers), terwijl met ef freras zowel 'de broers' als 'de broers en zusters' bedoeld kan worden. Zie ook § 22.7 en § 22.11.
Onregelmatige trappen van vergelijking
1500 –
Oorspronkelijk kende het Spokaans geen "onregelmatige" trappen van vergelijking, maar er bestonden wel additieven met relativerende betekenissen als "nog niet zo ...", "reeds tamelijk ...", "niet zo ... meer", enzovoort.
Pas vanaf de 16e eeuw is er een tendens te bespeuren dat deze relativerende additieven in een vergelijkende context gebruikt gaan worden, en daarmee het karakter van vergrotende, overtreffende, verkleinende of minste trap krijgen, zij het dat dit als een onregelmatige vorm beschouwd werd. Zie verder
§ 43.26 noot 4 voetnoot 2.
Pers.vnw. gÿr
1510 –
Het enkelvoudige gÿr (oorspronkelijk 'jij, u') werd tussen de 13e en 16e eeuw (tot in het Middelspokaans) ook in het meervoud voor 'jullie' gebruikt, terwijl de meervoudige vorm gÿrs gereserveerd werd voor de beleefdheidsvorm 'u' (mv.). Zie verder § 70.4 punt 2.
Het werkw. tinke
1510 –
Het werkw. tinke (behouden) is vanaf begin 16e eeuw meer en meer vervangen door het synoniem wencate. Maar de werkw.n tinkare (verworden, ontaarden) en tinkere (worden) die zijn afgeleid van tinke, zijn ook in het huidige Spokaans heel algemeen. Zie § 83.24 voetnoot 3.
Pers.vnw. 2e niv
1520 –
In de 15e en 16e eeuw (Oudspokaans en ook wel Middelspokaans) bestaat de neiging om bij voorz.bepalingen een pers.vnw. van het 2e niveau te gebruiken, ook bij voorzetsels die tegenwoordig een 1e niveau vereisen. Dus gress amifftûre ef fošiy do (ik neem het op gezag van hem aan), kon in het Middelspokaans ook zijn: †gress amifftûre ef fošiy zirrel. Voor het Oer- en Laatspokanisch zijn niet genoeg data voorhanden om hier het voorzetselgebruik te kunnen analyseren. Zie ook § 141.101.
Verbalisering additivische resultatieven
1520 –
Tot begin 16e eeuw komen we sporadisch nog verbaliseringen van een additief in de res.vorm tegen die een vervanging van het werkw. pónze (worden; gaan) of tinde (blijven) suggereren:
Do pónze kinur. > Do kinurare. | Hij wordt ziek. |
---|---|
Do pónze kinurr. > † Do kinurrare. | Hij wordt te ziek.
|
Do tinde ôjif. > Do ôjifÿne. | Hij blijft gierig. |
Do tinde ôjiff. >† De ôjiff[t]ÿne. | Hij blijft te gierig. |
Waarbij zowel -ÿne als -tÿne gedocumenteerd is. Tegenwoordig kan alleen het werkw. melde door een verbalisering van een additief in de res.vorm vervangen worden, zie § 63.40–41 en § 63.54. Eind 18e eeuw zien we echter een opleving van de hierboven bedoelde vormen.
Dualis pers.vnw.n
1550 –
In de 16e eeuw zijn de dualisvormen kirro (wij tweeën) en tem (zij tweeën) verloren gegaan. Zie § 70.4–5.
Quotatief en pers.vnw. 2e niveau
1550 –
Tot halverwege de 16e eeuw (en tegenwoordig nog in het Pegrevisch), werd in de Quotatief een pers.vnw. van het tweede niveau gebruikt als de coreferentie tussen de matrixkern en het pers.vnw. in de bijzin afwezig was. Bijvoorbeeld: † Petriy1 reppe, zirrel2 tintât fesért (Petriy1 zegt dat hij2 thuisblijft). Zie § 125.33.
De suffixen -lijos en -litâs
1550 –
In het Oudspokaans werden de suffixen -lijeos en -litâos gebruikt, dus een samenvoeging van -lije + -os en -litâ + -os. Bij de overgang naar het Middelspokaans (omstreeks 1550) komen we steeds vaker de samentrekkingen -lijos en -litâs tegen (§ 126.6 voetnoot 1). Het is mogelijk dat zulke samentrekkingen in de gesproken taal al langer gebruikelijk waren, maar pas later ook zo werden geschreven.
Voltooide deelwoorden
1550 –
In het Oud- en Middelspokaans (15e en 16e eeuw) worden volt.dw.n dikwijls met het suffix -ôr uitgedrukt (naast de moderne variant -or). Bijvoorbeeld: ef merater šafe ~ †ef šafôr merater = ef šafor merater (de man verdrinkt ~ de verdronken man). Dit archaïsche suffix (met een ô) is nog terug te vinden in sommige onregelmatige volt.dw.n zoals die heden ten dage nog bestaan, bijvoorbeeld:
koldre ~ †koldrôr > koldôr | gooien ~ gegooid |
---|---|
piylase ~ †piylasôr ~ piylasô | [ver]scheuren ~ gescheurd/verscheurd |
Zie ook § 101.64 voetnoot 1.
Subject met objectskenmerken
1550 –
Tot halverwege de 16e eeuw konden typische objectskenmerken aan een subject van een intrinsiek wederkerend werkw. toegekend worden (zoals toevoeging van de objectsdeterminant enn of resultatiefvorming) (§ 72.10). Dit kan soms ook nog wel in het Garosisch. Vergelijk (modern Spokaans na het =-teken):
† Enn do nert elleritavy. = Do nert elleritavy. |
Hij wil zich niet verontschuldigen. |
---|
Daarentegen is idejohe een normaal obj-trans.werkw. (met een obj. dat al dan niet gemarkeerd is met enn) dat ook reflexief gebruikt kan worden:
Do nert idejotavy [enn] gress. | Hij wil mij niet verontschuldigen. |
---|---|
Do sen nert idejotavy. | Hij wil zich niet verontschuldigen. |
Genitief
1560 –
Het lidwoord ef hoort tegenwoordig bij de gen.bep., maar nog in de 16e eeuw kan waargenomen worden hoe ef óf bij de gen.bep. óf bij het fundament kan horen. Zo wijst het archaïsche meervoudige lidwoord efs erop dat dit bij het onderstreepte (eveneens meervoudige) fundament hoort, en niet bij de (enkelvoudige) gen.bep.: † efs kelteer boerts (de koeien van de boer). Zie § 60.2. Zie ook 1690 voor efs.
Passieve teg.dw.-suffixen
1560 –
Tot halverwege de 16e eeuw waren er aparte teg.dw.-suffixen in gebruik om een passief uit te drukken, vergelijk: ef trempelira merater (de lezende man; de man die leest) en †ef trempeliraje mimpit (het boek dat gelezen wordt; lett. "het gelezen-wordende boek"). Zie § 100.42–43.
Rifo Ef Prusot (1953) noemt ook enkele gevallen uit het Middelspokaans, waarin deze suffixen in relatieve bijzinnen gebruikt worden, zoals in (de relatieve bijzin is onderstreept):
† Ef eftis tÿfoliraje pai ef šarkoû, kuntiyralije blul ral. |
de ooien die.geschoren.waren door de herder, zijn.gestolen SPOOR nu |
De schapen die door de herder geschoren waren, zijn nu gestolen. |
---|
Zie § 124.59 voetnoot 1 en § 124.74 voetnoot 1.
Enn als voorz.
1600 –
De determinant enn kon in het Middelspokaans tot omstreeks 1600 als voorzetsel gebruikt worden met de betekenis 'door [middel van]' (vergelijk de verwante vorm na (door middel van; met behulp van)). Zie § 90.2.
Pers.vnw.n: mn. en vr. in mv.
1620 –
Vanaf de 17e eeuw verschijnt er een nieuw pers.vnw., namelijk belt. Dit is oorspronkelijk een vr.bez.vnw. ('haar'; zie Blok 51.3), maar gaat nu ook een rol spelen als pers.vnw. vr.mv. (zij). Het vervangt dus het vroegere eops, zodat ook het onderscheid mn. ~ vr. weer terugkeert in het meervoud. Zie ook § 70.4 punt 3.
Mit en mittof
1630 –
Nog tot in de 17e eeuw was mit niet alleen een betr.vnw. (§ 124.3), maar ook een aanw.vnw. Van mit als aanw.vnw. is afgeleid het moderne pers.vnw./aanw.vnw. mittof, dat een samentrekking is van mit + ef. Nog in de 17e eeuw werd mit ef of mitef, en later ook mittef geschreven. De vorm mittof is voor het eerst eind 17e eeuw opgetekend. Het onderscheid tussen pers.vnw. en aanw.vnw. is in de 19e eeuw door grammatici gemaakt.
Additieven op -er
1630 –
Diverse additieven die tegenwoordig op -er eindigen, kenden in het Oudspokaans, en vaak ook nog tot in de 17e eeuw een vorm zonder -er. Bijvoorbeeld:
†blak[k] > blakker | zwart |
---|---|
†blot[t] > blotter | blauw |
†hups[t] > hupster | hard > groot |
†klet > kleter | nieuw |
†fal[l] > faller | angstvallig |
†ecc > eker | ouderwets; vanouds |
†nuc > nucer | naakt, bloot |
†nink/nenk > ninker | laag |
†pâlt > pâlter | heel zwaar |
†tnef/tenf > tnefer | vreemd |
Hups in de betekenis 'hard' bestaat nog in het hedendaags Spokaans. Hupst in de betekenis 'hard; groot' is echter archaïsch en poëtisch. Tegenwoordig bestaat nuc nog op Brÿr, Teujan en een deel van Liftka; nink komt nog op Berref voor. Blak, blot en fal worden tegenwoordig nog als poëtische varianten gevoeld. Zie ook § 171.64.
Verbalisering van teg.dw.n
1640 –
De verbalisering die bij additieven optioneel is om een koppelwerkw. te vervangen (zie Hoofdstuk 44), was tot in de 17e eeuw bij teg.dw.n verplicht om een "progressief" of "exclamatief" uit te drukken, bijvoorbeeld †Tu mešanelire kiygt! (Wat kom je laat!), waarin het vette suffix -lire de verbalisering is van -lira. In modern Spokaans is dit Tu mešanelira kiygt! geworden. Zie § 100.6–8.
Determinanten fes/fés
1650 –
De determinanten fes en fés hadden in het Middelspokaans nog het karakter van voorzetsel. We moeten ons hier een ontwikkeling voorstellen dat een parafrase als fes eft graviy vrôk (op een erge manier) in de loop der eeuwen via fes graviy vrôk (lett. "op erge manier") afgesleten is tot fes graviy (lett. "op erge") dat uiteindelijke de betekenis van 'zo erg' kreeg. Zo komen we in de 17e eeuw nog tegen: Ef bidale fes hups vrôk, óps nert probarelira beri prucce ef geffys (lett. "Het regent op een harde manier, dat ze de appels niet willen gaan plukken"). Modern Spokaans: Ef bidale fes hups, óps nert probarelira beri prucce ef geffys. Zie § 122.68.
Doelwerkw.n met finiete bijzin
1650 –
Tot halverwege de 17e eeuw moesten doelwerkw.n vaak nog gevolgd worden door een finiete bijzin (al dan niet met gedeleerde zinskern). Het moderne Spokaans kent veel meer doelwerkw.n (dus: werkw.n die gevolgd kunnen worden door beri + infinitief). Zie ook § 131.107. Vergelijk:
a. | † Ef stretténs nrÿte den [óps] xÿjare ef enmÿe. = |
b. | = Ef stretténs nrÿte beri xÿjare ef enmÿe. |
De strijders staan op het punt om de vijand aan te vallen. |
---|
De Middelspokaanse constructie in a., met een den-bijzin, is tegenwoordig bij het werkw. nrÿte niet meer mogelijk; daarentegen was de moderne infinitief-constructie in b. in het Middelspokaans waarschijnlijk onmogelijk, althans, deze constructie is niet terug te vinden in oude bronnen.
Mondô ~ monde
1660 –
Mondô is afgeleid van het Oudspokaanse werkw. monde (vallen) dat vanaf de 16e eeuw in onbruik is geraakt, maar dialectisch nog op Lomky voorkomt. Het woord mondô (herfst) refereert dus aan de vallende bladeren. Oorspronkelijk was het lofa-mondô (blad-val), maar dat is in de 17e eeuw verkort tot mondô. Vergelijk ook het Engelse fall of the leaf (dat omstreeks 1540 vastgelegd is) en omstreeks 1660 verkort is tot fall (herfst). Zie ook § 171.14.
Verbale prefixen
1680 –
Talloze werkw.n zijn tot in de Middelspokaanse periode op productieve wijze gevormd met een prefix dat tegenwoordig niet meer als zodanig functioneert. Zulke van oorsprong geprefigeerde werkw.n hebben tegenwoordig vaak een gelexicaliseerde betekenis (zie § 83.36).
Zo waren in het Middelspokaans de prefixen a-, o- en y- nog redelijk productief om van een ob.trans.werkw. een voltrans. variant te maken met een indirect object of instrumentalis in de resultatieve vorm (tegenwoordig vervangen door een echo of voorz.bep.), zoals in: † Pôlfiy akimore zirrel korsaraterr = Pôlfiy akimore zirrel tukst korsarater (Pôlfiy benoemt hem tot lakei), waarbij akimore (benoemen tot) een resultatief indirect object bij zich kon hebben, terwijl het tegenwoordig een voorz.bep. met tukst is. Vergelijk ook:
a. | † Óps dur jecûs rôqule = Óps dur jecûs bzaée. |
Ze hebben drie snoeken gevangen.
| |
---|---|
b. | † Óps dur jecûs yrôqule eft hupster reltakôe. = = Óps dur jecûs bzaée na eft hupster reltakô. |
Ze hebben drie snoeken met [behulp van] een grote fuik gevangen.
| |
c. | Óps dur jecûs yrôqule fes ef ditša. |
Ze hebben drie snoeken in de sloot ontwaard/ontdekt. |
In a. staat het Middelspokaanse werkw. rôqule (vangen) dat tegenwoordig door bzaée is vervangen. In b. is rôqule geprefigeerd met y-, zodat nu de betekenis 'vangen met [behulp van] ...' is geworden. In het moderne Spokaans wordt bzaée met een voorz.bep. gebruikt. In c: het oorspronkelijk geprefigeerde werkw. yrôqule betekent tegenwoordig 'ontwaren; ontdekken', en de begin-y wordt niet meer als een prefix beschouwd.
Wederkerige werkw.n
1680 –
Inherente en intrinsieke wederkerige werkw.n ontbreken tegenwoordig, maar tot eind 17e eeuw was dit soms nog wel het geval. Zo kon je wel schrijven: † Óps tiraro hédân (Ze hielpen elkaar), maar niet * Óps tiraro ef genka (Ze hielpen de oude vrouw). In dat geval moet voor het transitieve werkw. cÿrtire (helpen) gekozen worden. Zie § 72.46.
Concreet vs. abstract
1690 –
Tot eind 17e eeuw was de onderverdeling in de categorieën CONCREET en ABSTRACT facultatief; dit betekende in de praktijk dat elke taalgebruiker op emotionele en intuïtieve gronden de eigenschap "abstract" kon toekennen en dit bij de meervoudsvorming of voornaamwoord-keuze tot uitdrukking kon laten komen. Hôgta Urrvu-Diez heeft in diverse publicaties de basis gelegd voor een formeel grammaticaal onderscheid tussen CONCREET en ABSTRACT. Zie § 20.5.
Meervoudsmarkering bij lidwoord
1690 –
Tot eind 17e eeuw wordt het bep.lidw. ef soms voor het meervoud gemarkeerd:
ef ~ efs of efes. Zie § 50.1.
Deletie van fundament in voorz.bep.
1690 –
Deletie van een fundament in een voorz.bep. dat corefereert met de zinskern in de matrixzin (zodat een los voorz. overblijft) kwam tot halverwege de 16e eeuw nog voor. Daarna alleen nog incidenteel bij poëtisch taalgebruik, en aan het eind van de 17e eeuw is dit verschijnsel verdwenen. Zie § 131.52.
Uitspraak c
1690 –
Het lijkt erop dat de c tot eind 17e eeuw als [G] (als g in E. "good") klonk. Een indicatie hiervoor is dat wat nu als c wordt geschreven, in het Pegrevische alfabet een was, dus feitelijk de stemhebbende variant van de
(k).
Vanaf de 18e eeuw zien we soms dat een
geschreven wordt waar voorheen
stond, wat erop duidt dat de [G] als klank verdwenen was. Later is de
in de officiële Pegrevische spelling weer hersteld hoewel hij nu als [k] klinkt. Maar tegenwoordig klinkt de c in het district Plefô meestal nog steeds als [G]. Zie ook § 11.39.
Verbale prefix ar-
1700 –
Met ar- konden verwante werkwoorden worden uitgedrukt, vergelijk: fine ~ arfine (ontstaan; verschijnen ~ komen), vende ~ arvende (gaan ~ voorbijgaan, passeren). Een bijzonder geval is prap kette ~ prap arkette (zich geven ~ huilen), waarbij met 'zich geven' bedoeld wordt "emoties tonen". Sinds de 20e eeuw is arkette niet meer wederkerend. Zie ook § 83.36–40a.
Het additief otse
1700 –
Otse noi/noft/siy komen voornamelijk als geïsoleerde reacties op een bewering voor, en het add. CAT. III otse komt in geen enkele andere context voor. Tot in het Middelspokaans kon otse in de betekenis 'voorwaar; waarachtig' gebruikt worden, wat bijvoorbeeld in bijbelteksten is vastgelegd. Zie § 151.106 noot 8.
Tijdens het bewind van koningin Larô Atori Thyrra (regeerde van 1714 tot 1770, hoewel er van 1714 tot 1731 een voogd in haar plaats optrad) is er van overheidswege een bewust taalbeleid in gang gezet, waarbij getracht werd om spellings- en grammaticaregels in het hele Spokanische taalgebied op één lijn te krijgen. De facto betekende dit dat alle dialecten afgeschaft moesten worden en dat het Spokaans als enige officiële taal erkend zou moeten worden. Van dit beleid is niet veel terechtgekomen – de dialecten bestaan nog steeds, maar het Spokaans is wel de standaardtaal geworden. Het Nieuwspokaans wordt gedateerd tussen ongeveer 1720 en 1850.
174.10a Nieuwspokaans: historische feiten
Perceptieve werkw.n en demotie
1700 –
In de loop van de 17e en 18e eeuw (eind Middelspokaans en begin Nieuwspokaans) zien we een ontwikkeling op gang komen om het object bij een perceptief werkwoord meer en meer te gaan beschouwen als het subject bij de relatieve -lira-constructie. We hebben hier dus te doen met demotie van het matrixobject, zodat bijvoorbeeld Petriy zerfe ki ef 'nin, té heltare ef boerts (Petriy ziet het meisje dat de koeien melkt) zich ontwikkelt tot Petriy zerfe, ef 'nin heltarelira ef boerts (Petriy ziet dat het meisje de koeien melkt). Zie § 100.98–100.
Tijdsuffixen bij infinitieven
1700 –
Oorspronkelijk konden tijdsuffixen zowel achter het hulp- of doelwerkwoord als achter het hoofdwerkwoord geplaatst worden, als het hulp- of doelwerkwoord voorzien was van het teg.dw.-suffix -lira of van een onderschikkend suffix (zoals -ilóme). Dus Eup reppo, do perkalira beri prate en Eup reppo, do perkelira beri prata ('Ze heeft gezegd dat hij moest vertrekken') waren beide correct. Mede onder invloed van Hôgta Urrvu-Diez heeft de tweede constructie (met het tijdsuffix in de infinitief) na ca. 1700 de overhand gekregen, en wordt tegenwoordig als enige correcte variant beschouwd. Zie ook § 111.27–28.
Het werkw. fiytje
1710 –
Fiytje is een archaïsche variant van fiysde (uitkiezen), die nog in 1713 gedocumenteerd is in een boekwerkje van de geschiedschrijver Botriy Nerja (ca. 1690–1741), maar daarna nergens meer is aangetroffen (wat niet wil zeggen dat fiytje ook nooit meer voorkwam). Zie ook § 83.53.
Prefix ÿ-/l- met suffix -os
1720 –
Tot begin 18e eeuw, en tegenwoordig ook nog wel in het Cheetuc op Tigof en Lomky, wordt bij deverbalisering het gehele predicaat geaffigeerd, en wel: ÿ-/l- aan het eerste lid en -os/-lijos/-litâs aan het laatste lid. Bijvoorbeeld † ef ÿperke beri quÿos in plaats van het moderne ef ÿperkos beri quÿe (het moeten wachten). Zie § 126.41 voetnoot 1.
Meervoud van leenwoorden uit Pegrevisch
1720 –
Pegrevische leenwoorden van vóór de 18e eeuw hebben tot op heden hun meervoudsvorm met een prefix behouden, zoals zymk ~ ozymk (hengel ~ hengels). Vanaf de 18e eeuw voegen het kleine aantal latere leenwoorden uit het Pegrevisch zich naar de Spokaanse meervoudsvorming, zoals ânka ~ ânkas (knuppelweg ~ knuppelwegen). Het is de vraag in hoeverre dit "echte" leenwoorden zijn, of dat het gaat om dialectische Spokaanse woorden die in het Pegrevische taalgebied worden gebruikt. Zie ook § 30.19–20.
Ideoantoniem ÿzja
1730 –
Het ideoantoniem ÿzja betekent 'hoog∩laag' (§ 161.19). Met de min of meer poëtische omschrijving ki ef ÿzja sÿrt, té gémiye plitos (lett. "de hoge∩lage stad, die ontbeert overstromingen") waarmee tegenwoordig in het algemeen 'de hoge/hooggelegen stad' bedoeld wordt, is afkomstig uit een 17e-eeuwse kroniek, waarin "de hoge stad" refereert aan dat deel van de stad Gÿrô dat bij een hoge waterstand van de Kjoep niet overstroomt. Pas vanaf de 18e eeuw komen we deze omschrijving ook tegen om uitsluitend de betekenis 'hoog(gelegen)' uit te drukken, dus zonder enige referentie aan een stad, laat staan aan een specifieke stad als Gÿrô. De meer alledaagse frases met ÿzja zijn graviy ÿzja (hoog) en plariy ÿzja (laag).
Resultatief van meervoudige additieven
1750 –
Bij add.n kan de trap van overmatigheid uitgedrukt worden met een resultatief. Het is niet duidelijk of deze resultatief bij de meervoudige vorm van een add. uitgedrukt moet worden, of altijd bij de enkelvoudige vorm. Bijvoorbeeld: is het (1) ef hindriynn mabysz (dus de resultatief van het meervoudige hindriyn) of (2) ef hindriye mabysz (dus de resultatief van het enkelvoudige hindriy) (de te hinderlijke geluiden). In de 18e eeuw zien we de tendens opkomen om voor (1) te kiezen. Zie § 43.23b voetnoot 1.
Het voltooid deelwoord ÿpâl
1750 –
Het onregelmatige volt.dw. ÿpâl is afkomstig van het archaïsche werkwoord †ÿpâle (stikken), dat in de 18e eeuw in onbruik is geraakt ten gunste van ÿpje (maar het onregelmatige volt.dw. ÿpâl is bewaard gebleven). Zie § 101.67.
Lelperre + subj.add.
1760 –
Tot in de 18e eeuw (en tegenwoordig nog in het Pegrevisch en het Hazâcki-Westspokaans) kon lelperre (hebben) gevolgd worden door een subjectief additief, in de trant van † Petriy lelperre kinur (lett. "Petriy heeft ziek"). Zie § 102.32.
Tece
1760 –
Tece (doen) is archaïsch en sinds de 18e eeuw algemeen vervangen door paine. Tece is verwant met het Engelse take en met Scandinavische vormen zoals het Zweeds ta[ga] en het Deens tage (nemen). Zie § 83.50 en § 173.56.
Voorzetsels min en hyc
1780 –
De archaïsche voorz.s min (variant mint) (na; achter) en hyc (voorbij; verder dan) zijn eind 18e eeuw in onbruik geraakt. Toen werden de voorz.s minkÿr (voorbij; na), mintof (na; over) en hiycce (tot aan) algemeen. Zie § 140.17–18 en § 140.21.
Voltooid deelwoord van een doelwerkw.
1780 –
Tot omstreeks 1780 bestond nog de mogelijkheid om van een doelwerkw. een volt.dw. te gebruiken, gevolgd door een deverbalisering van het inf.comp. Zulke constructies zijn ook nu nog in het Cheetuc te vinden. Zoals Do trije beri obezjere > † ef trijor lobezjeros (Hij probeert te lachen > "het geprobeerde lachen"). Zie § 81.29.
Verbalisering additivische resultatieven
1780 –
Eind 18e eeuw zie we een halve eeuw lang een opleving van het gebruik om de niet-resultatieve verbaliseringssuffixen -are en -ÿne (§ 44.1) aan een resultatief te hechten, zoals bij † Ef rente hardlappÿne (De rente blijft te hoog) dat tegenwoordig Ef rente tinde hardlapp moet zijn. Deze constructie kwam vanaf omstreeks 1520 niet meer voor, maar raakte opnieuw populair door de toneelschrijver Gâres Larmatiy (1740–1822), die graag in archaïsch Spokaans schreef. Zie ook § 63.54.
Paragoge bij de resultatief
1780 –
Vanaf de tweede helft van de 18e eeuw vond bij de resultatiefvorming een verschijnsel opgang dat bekend staat onder de naam paragoge, waarmee bedoeld wordt dat het substantief onder invloed van de verlenging van de eindvocaal verrijkt wordt met een extra lettergreep, en wel een sjwa ([ê]).
Zo was de resultatiefvorm van kelbra (met het accent op de e) tot omstreeks 1750 nog kelbrah (met een stomme h, maar het accent op de a die ook langer werd uitgesproken). Deze vorm is tegenwoordig kelbrae, dus verlengd met een sjwa. Zie § 61.11.
Telwoorden
1790 –
Het rekenkundige talstelsel is gebaseerd op een tientallig stelsel, analoog aan het Engels. Deze wijze van tellen is aan het eind van de 18e eeuw ingevoerd door de voormalige rooms-katholieke monnik en latere professor baron Krobeniy Dôlze Bôm, waarmee hij het uitvoeren van rekenkundige bewerkingen wilde vergemakkelijken, en aldus voor een groter publiek beschikbaar maken. Zie § 170.28.
Kles en lûnters
1820 –
Begin 19e eeuw raakte de enkelvoudige vorm kle (gras) in onbruik, en werd de oorspronkelijke meervoudsvorm kles als enkelvoud gebruikt. Zie § 30.47.
Evenzo raakte de enkelvoudige vorm lûnter (klimop) in onbruik, en werd de oorspronkelijke meervoudsvorm lûnters als enkelvoud gebruikt. Zie § 30.27.
Avenû
1830 –
In straatnamen is avenû vaak een 19e-eeuwse vervanging van mennweg toen de weg binnen de bebouwde kom meer het karakter van een met bomen omzoomde wandelweg kreeg, waarlangs luxe villa's werden gebouwd. Mennweg (hoofdweg) is in het Moderne Spokaans meer en meer gaan verwijzen naar een belangrijke wegverbinding tussen twee plaatsen, dus juist buiten de bebouwde kom. Zie § 141.37.
Betr.vnw.n fara en den
1850 –
Tot in de 19e eeuw kenden de betr.vnw.n fara en den nog de meervoudige vormen faras en dens als het antecedent meervoudig was. Zie § 124.40.
Vanaf ca. 1850 geldt het Moderne Spokaans. De grens tussen Nieuwspokaans en Modern Spokaans is nogal arbitrair. Het verschil tussen beide taalfasen wordt voornamelijk bepaald door wat we tegenwoordig als "ouderwets" ervaren en door het feit dat het Spokaans vanaf ca. 18301 ook in het Latijnse alfabet wordt geschreven. Bij sommige linguïsten, en ook auteurs, speelt ook een rol dat er na ca. 1850 werd geëxperimenteerd met de taal, en dan met name in experimentele dichtkunst en experimenteel theater, waarbij aloude tradities op vaak provocerende wijze aan de kant werden gezet (bedenk dat tradities in Spokanië nog steeds heilig zijn en gekoesterd worden). Deze culturele omwenteling werkte ook door in de taal, onder meer in het toelaten van leenwoorden – een bijzondere ontwikkeling in een taal die altijd streefde naar purisme.
Een ander kenmerk uit de periode van het Moderne Spokaans is de erkenning en afbakening van de 7 subdialecten (ook wel regiolecten genoemd) die tezamen het Spokaans vormen. Het was de taalgeleerde Moffain Gerneert die in 1853 de resultaten van een veldonderzoek publiceerde, op basis waarvan hij tot deze 7 subdialecten kwam. Tot op heden geldt dat als standaard, zoals ook weergegeven op het kaartje in § 10.6.
1 | Ook vóór 1830 werd het Latijnse alfabet wel gebruikt, met name in rooms-katholieke kringen. Er zijn echter niet veel oudere handschriften in het Latijnse schrift overgeleverd, en gedrukte teksten zijn al helemaal zeer schaars. De oudste gedrukte Spokaanse tekst in het Latijnse alfabet die nog bewaard is gebleven, is een kookboekje uit ca. 1745, waarschijnlijk gedrukt in Tsjech. Of er nog vroegere gedrukte teksten in het Latijnse alfabet hebben bestaan, wordt wel vermoed maar is niet aan te tonen. Pas na 1860 verschijnt er steeds meer drukwerk in het Latijnse alfabet, maar de eerste min of meer officiële publicaties van de overheid worden pas sinds ca. 1900 in het Latijnse alfabet gedrukt. In 1951 is het gebruik van het Pegrevische alfabet formeel door de overheid afgeschaft, ten gunste van het Latijnse alfabet, hoewel er ook tegenwoordig nog wel drukwerk met Pegrevische lettertekens verschijnt – meestal binnen een historische of religieuze context. Het Latijnse alfabet dat in oudere handschriften werd gebruikt, is meestal een wat strakkere variant van de Ierse uncialen. Andere stijlen, zoals de Gotische stijl, zijn onbekend. |
---|
174.11a Modern Spokaans: historische feiten
Voltooide deelwoorden
1850 –
Een stuk of tien volt.dw.n worden gevormd met de suffixen -et of -en achter de wortel. Deze suffixen zijn feitelijk varianten van elkaar, ze zijn in het moderne Spokaans complementair gedistribueerd, maar tot halverwege de 19e eeuw (overgang van Nieuwspokaans naar Modern Spokaans) (en ook tegenwoordig nog wel dialectisch) werden -et en -en door elkaar gebruikt. Zie § 101.54.
Stoffelijke subst.n
1860 –
Vergelijk:
a. | †? eft tildâ wétriyn rifo toplâciyÿ |
b. | eft tildâ wétriyn rifo plâciy |
een slechte kwaliteit tegel[s] |
---|
Het stoffelijke karakter van plâciy in a. werd tot halverwege de 19e eeuw (begin Modern Spokaans) expliciet uitgedrukt met het circumfix to--ÿ (§ 21.5). In b. staat de moderne vorm, die analoog is aan een constructie met een "echt" stoff.subst. zoals in eft quista wétriyn rifo sement (een goede kwaliteit cement). Hier ontbreekt een lidw. en is een meervoudige vorm onmogelijk. Zie § 141.53.
De uitdrukking Mip ef canazâ
1860 –
Mip ef canazâ betekent letterlijk "uit het marmer", oftewel "ik wens je terug uit de marmergroeve". Een wens die vroeger aan arbeiders in steengroeven en aan mijnwerkers werd gedaan, maar vanaf halverwege de 19e eeuw (vanaf Modern Spokaans) ook in meer algemene zin wordt gebruikt, in de betekenis van 'tot ziens!'. Nog in 1884 wond de journalist Ôrs Rato-Gindirô zich in het dagblad Ef Liftkaoegg van 6.9.1884 op over dit "volkse misbruik van een oprechte wens, geuit door hardwerkende mijnwerkers". Zie § 160.25 voetnoot 6.
Passieve lidwoorden ófe en ófât
1870 –
Tot aan het einde van de 19e eeuw (Nieuwspokaans/begin Modern Spokaans) kende het Spokaans ook passieve lidwoorden (zoals ófe als variant van ef), zodat ook een substantief als Causee kon optreden. Bijvoorbeeld: Do obezjere ~ † Do obezjere ófe 'nin (Hij lacht ~ Hij maakt het meisje aan het lachen). In Modern Spokaans is dit Do obezjere-épe, meldelira ef 'nin (lett. "hij laat haar lachen, zijnde het meisje"), dus met een passief pers.vnw. en een nadere specificatie. Zie o.a.
§ 50.1,
§ 62.6,
§ 71.8,
§ 71.28,
Blok 91.23,
§ 152.12.
Zuf/zûfiy
1880 –
Tot eind 19e eeuw) kon zuf (toen) ook een add. CAT. III zijn; tegenwoordig is zuf alleen nog als voegwoord of determinant te gebruiken, en geldt zûfiy (toen; destijds) als additief. Zie § 151.116 noot 8.
Meervoud van leenwoorden uit techniek
1910 –
Technische leenwoorden op -os die in de 19e eeuw in het Spokaans werden geïntroduceerd, kregen aanvankelijk -ôsta als meervoud. Omstreeks 1910 werd dit regelmatig -osz, zoals †telegrafôsta (telegrafen) dat telegrafosz werd. Zie § 30.9.
© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands