Grammatica van het Spokaans

<< Hoofdstuk 173 | Hoofdstuk 180 >>
17. Antropologische linguļstiek

174. Historisch overzicht


Opbouw van dit hoofdstuk:
  1. Oer- en Laatspokanisch
  2. Oudspokaans
  3. Middelspokaans
  4. Nieuwspokaans
  5. Modern Spokaans

Blok:


174.1   Algemeen

De Spokanische taal (spokānda) was tot ca. 1500 geen eenheidstaal, maar een verzameling van talloze dialecten en varianten. Hetzelfde kan gesteld worden voor de Pegrevische taal (pegreviy). Er viel tot ca. 1400 ook geen duidelijke scheidslijn te trekken tussen Spokanisch en Pegrevisch, want beide talen liepen met hun dialecten in elkaar over, globaal in de grensgebieden tussen de districten Ales enerzijds, en Ben en Renō anderzijds (op Liftka).
Na 1300 zien we het Spokanisch en Pegrevisch uit elkaar groeien: het Spokanisch maakte de meeste ontwikkelingen op het gebied van grammatica en fonologie door, terwijl het Pegrevisch veel behoudender was (en nog steeds is). Talloze verschijnselen die in het Spokanisch zijn verdwenen, kunnen gereconstrueerd worden op basis van wat we in het hedendaags Pegrevisch nog aantreffen.
De verzameling dialecten die op Berref en West-Liftka gesproken werden, kunnen vanaf ca. 1200 onderscheiden worden van de dialecten die op Lomky en Tigof te vinden waren. Dit is de periode van het Laatspokanisch (kiygt-spokānda). Vanaf ca. 1300 wordt het Laatspokanisch formeel opgesplitst in twee hoofddialecten, het Oud-westspokanisch (oftewel Oudspokaans: liftkar-wefot-spokānda) en het Oudcheetuc (liftkar-cheetuc). Deze tweedeling is gebaseerd op de schaarse handschriften uit die tijd, en verder op de reconstructie van allerlei verschijnselen waarbij latere taalontwikkelingen het uitgangspunt vormen. Uiteraard bestaat er veel onzekerheid en verschillen taalkundigen ook dikwijls van mening, maar het jaar 1300 is zo ongeveer het gemiddelde van alle jaartallen die door de wetenschap genoemd worden als moment waarom het Cheetuc duidelijk van het Spokaans is te onderscheiden. Ook dan is er nog geen sprake van eenheidstalen: zowel het Oudspokaans als het Oudcheetuc bestaat uit talloze subdialecten en varianten.

174.2

Op basis van wat minder schaarse bronnen kunnen we vaststellen dat het Spokaans in het noordwesten van Berref en dat langs de zuidkust tussen 1400 en 1500 een afwijkend patroon gaan krijgen; enerzijds vanwege nieuwe ontwikkelingen (zoals de diftongering in het noordwesten), anderzijds vanwege het behoud van archaļsche vormen die in de rest van het Spokanische taalgebied aan het verdwijnen zijn (zoals langs de zuidkust). Taalkundigen houden het erop dat omstreeks 1400 het Zverostaļsch en omstreeks 1300 het Tjemps als specifieke dialecten zijn te onderscheiden, en een "eigen leven" zijn gaan leiden naast het Spokaans. Het gaat dan om Oudzverostaļsch en Oudtjemps. We kunnen vaststellen dat er vanaf ca. 1500 vier hoofddialecten bestaan: Spokaans, Tjemps, Zverostaļsch en Cheetuc. Het Spokaans beslaat verreweg het grootste gebied en is nog steeds geen eenheidstaal, al begint de Spokaanse variant in de regio rond Blort en Hirdo te domineren (omdat zich hier het economische en bestuurlijke centrum bevindt). Deze variant wordt bekend als het Middelspokaans (lurgiy-wefot-spokānda) en dat is tegenwoordig de standaardtaal zoals die ook in deze grammatica is behandeld.

174.3

Een aantal gebeurtenissen hebben belangrijke invloed gehad op de ontwikkeling van een standaardtaal met een gereguleerde spelling en een beredeneerde grammatica. Het waren allereerst de monniken en een klein aantal nonnen in de Ergynne-kloosters die vanaf ca. 1300 met de vervaardiging van de Ergemip en met andere heilige geschriften de basis legden voor spelling en grammatica (uit de periode vóór ca. 1300 is vrijwel niets bekend). Omdat elk klooster zijn eigen spellings- en grammaticaregels hanteerde, was er van een eenheidstaal lange tijd geen sprake (maar dankzij al die verschillen waren in latere eeuwen wel de dialectische varianten van het Spokanisch te achterhalen).
Toen er in 1769 een nieuwe bewerking van de Ergemip uitkwam, kregen het Spokaans als belangrijkste dialect en de spelling ervan een nieuwe stimulans. Quny Zātreff-Ef Nutter, een monnik in het Fōrt-Kārle-klooster (Hajofese) en zijn medewerkers die de Ergemip op een nieuwe manier uitlegden en bewerkten, konden niet vermoeden dat hun streng doorgevoerde onderscheid tussen abstracte en concrete zelfstandige naamwoorden ook een grammaticaal onderscheid in de officiėle schrijftaal na 1881 zou worden. Ook hun kunstmatige gebruik van speciale meervoudige voornaamwoorden in plaats van een gecompliceerde meervoudsvorming bij enkelvoudige voornaamwoorden is een grammaticaal verschijnsel in het moderne Spokaans geworden.

174.4

Maar al eerder is de invloed van een aantal schrijvers en dichters te merken. Zo schreef Kohylle tussen 1450 en 1470 een aantal, soms lange, gedichten die zo populair waren dat ze talloze malen in kloosters door het hele land zijn gekopieerd. Kohylle schreef in een dialect dat we nu tot het Mōliy-Spokaans zouden rekenen, en door al dat kopiėren heeft dit dialect ook zijn sporen nagelaten in andere streken waar het Spokaans werd gesproken.
Ook een schrijver als Nuser, die in 1620 zijn Dufjaex ef Giyrt ("De Arrestatie van de Duivel") schreef, is van grote betekenis geweest voor meer of minder definitieve regels voor woordvorming, spelling en een consequente grammatica die als voorbeeld hebben gediend voor veel monniken en andere Ergynne-geestelijken die het schrijven machtig waren. Verder kwam in 1648 de eerste Spokaanse bijbelvertaling uit, de zogenoemde Cōhale-bijbel (genoemd naar koning Amalaliano Cōhale die regeerde in de periode 1631–1666 en het initiatief tot de vertaling had genomen). Hoewel de bijbel als zodanig geen grote invloed in het voornamelijk ergynische Spokaniė had, zorgde de tekst ervan wel tot een heldere standaard op het gebied van grammatica en spelling, waardoor het Spokaans zich verder kon ontwikkelen tot een culturele en literaire taal. De taal tussen 1500–1720 wordt het Middelspokaans genoemd, maar vanwege deze bijbelvertaling spreekt men wel van het Laatmiddelspokaans als de periode 1650–1720 wordt bedoeld. Het is opvallend hoe een bijbelvertaling in staat is geweest om de taal van een niet-Christelijk volk te beļnvloeden, terwijl het eigen "Heilige Schrift" van Spokaniė, te weten de Ergemip met zijn talloze dialectische varianten, nooit als basis voor een eenheidstaal heeft kunnen dienen.
Wat betreft de spelling kan vastgesteld worden dat er pas in 1895 een wet is aangenomen die enige ortografische details vastlegt. Na veel herzieningen en uitbreidingen kwam er op 23 mei 1977 een laatste spellingsregeling, die KS (Kleter Stabōos = Nieuwe Spelling) genoemd wordt. Deze KS-wet is meer gebaseerd op het Latijnse alfabet dat sinds de jaren vijftig algemeen gebruikt wordt, terwijl de voorgaande spellingshervormingen het Pegrevische alfabet als uitgangspunt namen.

174.5

Voor de verschillende chronologische stadia van talen en dialecten worden termen gebruikt met de voorvoegsels bōr- (oer-), kiygt- (laat-), liftkar- (oud-), holfplepiy- (middel-), kleter- (nieuw-) en palequeo- (modern). Merk op dat voor "middel" niet het reguliere woord lurgiy wordt gebruikt omdat hiermee reeds een bepaald dialect wordt aangeduid (lurgiy-wefot-spokānda = Midden-Spokaans), zodat het gebruik ervan bij een historische taalfase tot verwarring kan leiden.

174.6

In onderstaand blok zijn de historische perioden opgesomd zoals die in het algemeen in de literatuur worden gehanteerd. Sommige publicaties houden een ietwat andere onderverdeling of terminologie aan, en soms wordt de onderverdeling ook nog gedetailleerder uitgewerkt, bijvoorbeeld op basis van opvallende taalkundige feiten (zoals het verschijnen van een invloedrijke publicatie of een politieke gebeurtenis).
Voor het Spokanisch geldt alleen een grove opdeling in Oerspokanisch en Laatspokanisch. Daarna gelden de indelingen voor de afzonderlijke dialecten, in eerste instantie het Oudspokaans en Oudcheetuc.
Voor het Tjemps en Cheetuc wordt over het algemeen geen Middeltjemps, resp. Middelcheetuc onderscheiden. Voor deze dialecten zijn de oude bronnen te schaars (of geheel afwezig) om correct te kunnen vaststellen wanneer zich opvallende ontwikkelingen voordeden.

Historische onderverdeling
Globale periodeSpokaanse naamNederlandse naam
Spokanische taal
tot 1200
1200–1300
Bōrspokānda
Kiygt-spokānda
Oerspokanisch
Laatspokanisch
Spokaans (dialect)
1300–1500
1500–1720
(1650–1720)
1720–1850
1850–heden
Liftkar-wefot-spokānda
Holfplepiy-wefot-spokānda
(Kiygt-holfplepiy-wefot-spokānda)
Kleter-wefot-spokānda
Palequeo-wefot-spokānda
Oudspokaans
Middelspokaans
(Laatmiddelspokaans)
Nieuwspokaans
Modern Spokaans
Tjemps (dialect)
1500–1700
1700–1880
1880–heden
Liftkar-tjempōr
Kleter-tjempōr
Palequeo-tjempōr
Oudtjemps
Nieuwtjemps
Modern Tjemps
Zverostaļsch (dialect)
1400–1550
1550–1760
1760–1880
1880–heden
Liftkar-zverostaiy
Holfplepiy-zverostaiy
Kleter-zverostaiy
Palequeo-zverostaiy
Oudzverostaļsch
Middelzverostaļsch
Nieuwzverostaļsch
Modern Zverostaļsch
Cheetuc (dialect)
1300–1650
1650–1840
1840–heden
Liftkar-cheetuc
Kleter-cheetuc
Palequeo-cheetuc
Oudcheetuc
Nieuwcheetuc
Modern Cheetuc

174.7   1. Oer- en Laatspokanisch

Het valt buiten het kader van dit grammaticaboek om de historische ontwikkelingen gedetailleerd te beschrijven. We beperken ons tot een samenvatting van de historische feiten die in dit boek op verspreid (en meestal terloops) zijn genoemd.
Alles wat er op de Spokanische eilanden tot omstreeks 1200 werd gesproken, wordt samengevat onder de term Oerspokanisch. Tussen 1200 en 1300 gaat het om Laatspokanisch. We weten niet waar het Oerspokanisch vandaan komt en in hoeverre dit al beļnvloed was door Germaanse, Romaanse en/of Keltische talen. De oudste bronnen stammen uit ca. 1150, en wat ervan rest, is niet meer dan een enkel fragment van handschriften afkomstig uit Ergynische kloosters. Het gebruikte alfabet is niet altijd het Pegrevische alfabet zoals we dat nu kennen, en daarom zijn de bronnen niet altijd betrouwbaar te ontcijferen. De afwezigheid van geschreven bronnen vóór ca. 1200 en de aanwezigheid ervan nį dat jaar is de reden dat het Laatspokanisch van het Oerspokanisch wordt onderscheiden.
Op basis van enkele inscripties, politieke ontwikkelingen en andere factoren wordt vermoed dat de Spokanische dialecten op het eiland Berref vanaf ca. 1000 begonnen af te wijken van de dialecten op de andere eilanden. Er is echter te weinig tekst overgeleverd om hierover goede uitspraken te kunnen doen; vandaar dat het jaar 1300 wordt aangehouden om het Laatspokanisch betrouwbaar te kunnen opdelen in Oudspokaans en Oudcheetuc.

174.8   2. Oudspokaans

Vanaf ca. 1300 verschijnen er meer en meer geschriften, alle vervaardigd in Ergynne-kloosters. Ondanks de vele subdialecten en weinig gestandaardiseerde spellingregels lijkt er wel een afspraak te bestaan om hetzelfde Pegrevische alfabet te gebruiken. Omdat veel handschriften kopieėn zijn van oudere teksten, is het mogelijk om de taal te reconstrueren die zo'n 200 jaar eerder werd gebruikt. Een belangrijke Oudspokaanse bron is de Sage van de moedige Prinses (Sen’šiy Prensaer Ÿzlāt). Van de oorspronkelijke tekst uit ca. 1320 zijn fragmenten bewaard gebleven, maar er bestaan wel latere kopieėn of versies waarin de sage volledig is opgetekend. Dat de sage niet ouder kan zijn dan ca. 1320 volgt uit het feit dat er een gedetailleerde beschrijving wordt gegeven van koningin Fantin Šymmiy, die regeerde tussen 1307 en 1324. Zij was tegen het einde van haar regeerperiode compleet gek, en dat is in de sage beschreven. We weten dat de oorspronkelijke versie van de sage is geschreven in een klooster bij Gret, zodat we een goede indruk krijgen van het aldaar gebezigde dialect.

174.9   3. Middelspokaans

Het Middelspokaans geldt vanaf ca. 1500, maar een eerste indruk van deze taalfase is al mogelijk vanaf ca. 1480, tijdens de regeerperiode van koning Huron I (regeerde van 1474 tot 1492). Hij heeft diverse wetten laten optekenen en hield zelf ook een dagboek bij, waarvan enkele jaargangen halverwege de 19e eeuw zijn bestudeerd. De dagboeken geven een goede indruk van het dagelijkse taalgebruik en de spreektaal, want de koning schreef veel dingen fonetisch op, zoals hij het toentertijd uitgesproken moet hebben. De dagboeken zijn aan het eind van de 19e eeuw verloren gegaan (of in ieder geval niet meer te vinden), dus een moderner onderzoek naar het taalgebruik van Huron I is niet meer mogelijk.
Het Middelspokaans kenmerkt zich door een snel verlies van allerlei grammaticale verschijnselen en de opkomst van nieuwe grammaticale regels die veelal door taalgeleerden zijn opgesteld en niet altijd een wetenschappelijke basis hebben (althans niet volgens de huidige linguļstische inzichten). Zo was het de bekende grammaticus en dichter Hōgta Urrvu-Diez die in zijn grammatica van 1690 en een later artikel uit 1691 het (arbitraire) onderscheid tussen abstracte en concrete substantieven als een grammaticale categorie heeft vastgelegd – iets wat tot op de dag van vandaag nog geldt (zie ook § 20.5).

174.10   4. Nieuwspokaans

Tijdens het bewind van koningin Larō Atori Thyrra (regeerde van 1714 tot 1770, hoewel er van 1714 tot 1731 een voogd in haar plaats optrad) is er van overheidswege een bewust taalbeleid in gang gezet, waarbij getracht werd om spellings- en grammaticaregels in het hele Spokanische taalgebied op één lijn te krijgen. De facto betekende dit dat alle dialecten afgeschaft moesten worden en dat het Spokaans als enige officiėle taal erkend zou moeten worden. Van dit beleid is niet veel terechtgekomen – de dialecten bestaan nog steeds, maar het Spokaans is wel de standaardtaal geworden.

174.11   5. Modern Spokaans

Vanaf ca. 1850 geldt het Moderne Spokaans. De grens tussen Nieuwspokaans en Modern Spokaans is nogal arbitrair. Het verschil tussen beide taalfasen wordt voornamelijk bepaald door wat we tegenwoordig als "ouderwets" ervaren en door het feit dat het Spokaans vanaf ca. 18301 ook in het Latijnse alfabet wordt geschreven. Bij sommige linguļsten, en ook auteurs, speelt ook een rol dat er na ca. 1850 werd geėxperimenteerd met de taal, en dan met name in experimentele dichtkunst en experimenteel theater, waarbij aloude tradities op vaak provocerende wijze aan de kant werden gezet (bedenk dat tradities in Spokaniė nog steeds heilig zijn en gekoesterd worden). Deze culturele omwenteling werkte ook door in de taal, onder meer in het toelaten van leenwoorden – een bijzondere ontwikkeling in een taal die altijd streefde naar purisme.
Een ander kenmerk uit de periode van het Moderne Spokaans is de erkenning en afbakening van de 7 subdialecten (ook wel regiolecten genoemd) die tezamen het Spokaans vormen. Het was de taalgeleerde Moffain Gerneert die in 1853 de resultaten van een veldonderzoek publiceerde, op basis waarvan hij tot deze 7 subdialecten kwam. Tot op heden geldt dat als standaard, zoals ook weergegeven op het kaartje in § 10.6.


1Ook vóór 1830 werd het Latijnse alfabet wel gebruikt, met name in rooms-katholieke kringen. Er zijn echter niet veel oudere handschriften in het Latijnse schrift overgeleverd, en gedrukte teksten zijn al helemaal zeer schaars. De oudste gedrukte Spokaanse tekst in het Latijnse alfabet die nog bewaard is gebleven, is een kookboekje uit ca. 1745, waarschijnlijk gedrukt in Tsjech. Of er nog vroegere gedrukte teksten hebben bestaan, wordt wel vermoed maar is niet aan te tonen.
Pas na 1860 verschijnt er steeds meer drukwerk in het Latijnse alfabet, maar de eerste min of meer officiėle publicaties van de overheid worden pas sinds ca. 1900 in het Latijnse alfabet gedrukt. In 1951 is het gebruik van het Pegrevische alfabet formeel door de overheid afgeschaft, ten gunste van het Latijnse alfabet, hoewel er ook tegenwoordig nog wel drukwerk met Pegrevische lettertekens verschijnt – meestal binnen een historische of religieuze context.
Het Latijnse alfabet dat in oudere handschriften werd gebruikt, is meestal een wat strakkere svariant van de Ierse uncialen. Andere stijlen, zoals de Gotische stijl, zijn onbekend.

TOP
<< Hoofdstuk 173 | Hoofdstuk 180 >>

© (2000) Rolandt Tweehuysen, Kimswerd, the Netherlands