Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans
SpokaansNederlands A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
NederlandsSpokaans
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z
1niv | {PV} | {SX.vz}° | pass. | verbaal |
---|---|---|---|---|
enk mv | g’rs g’rs | g’s g’s | gōrse gōrse | g’rsere g’rsane |
° (dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky) |
2niv | {PV} | rs (modern) | rs (arch) |
---|---|---|---|
kirnem | kiyrnemm | kirnemm |
überhaupt:: š’m kūf; ~ niet (in het geheel niet): pijā nert = pijā noi.
Uganda:: Ugānda {G}.
Ugandees::
ui:: ac’r {C}.
uiensoep:: ac’r-upa {C/S}, Kussik-dārg {S}.
uier:: (v koe) ympās {C}.
uil:: ojel {C}.
uilenbril:: (grote bril) zerfe-platas {Cmv} (pop).
uilskuiken:: (=domkop) pétu’g {C}; (=klungel) plūtā {C}; (=stommerik) hāpyja-nurp {C}.
uit::
uitademen:: aderme-mip {K}; (hoorbaar) ūeme-mip {U}.
uitademing:: adermos-mip {C}; (hoorbaar) ūemos-mip {C}.
uitbannen:: prusatare {Krs}.
uitbanning:: prusataros {A}.
uitbarsten:: (lett: vulkaan) eruptere |..’je| {U}; (=uitbreken: donderbui/vulkaan/oorlog/ziekte/woede) tunde {U}; in snikken/huilen ~: ef tunde lef ’c’rsikos/larkettos.
uitbarsting:: (lett/fig) tundos {C}; (=eruptie) erupo {C}; emotionele ~ (scčne): sōgos {C}.
uitbesteden:: mipplae {K}.
uitbesteding:: mipplaos {C}.
uitbetalen:: kafte-mip {K}; niet ~ (inhouden): migūe {K}; het niet-~ (inhouding): migūos {A}; wekelijks uitbetaald krijgen: bjōln-smurf {S}; hij krijgt wekelijks uitbetaald: do pónze bjōln-smurf (als tegenstelling tot een maandsalaris).
uitbetaling:: kaftos-mip {C}.
uitblazen:: (v kaars) fitrute-mip {K}; (op adem komen) fesaderme {E}; (uitrusten/bijkomen) nāne {U}.
uitblijven:: (v licht/kachel) tinde-mip {U}; (niet komen) šōtinde {U}; de aangekondigde verbeteringen blijven uit: ef kjōndor gulderōsta šōtinde.
uitblinken:: (=schitteren) kafarmāte {U}.
uitbotten:: (v knop) lāse {U}; (=uitlopen: v gewas) wufare {K}.
uitbotting:: (v knop) lāsos {C}; (het uitlopen: v gewas) wufaros {C}.
uitbouw:: (uitbreiding ve gebouw: =aanbouw) nefhuflif = suhuflif {C}; kleine ~ van een huis (ook: erker): quchā {C}; »aanbouw.
uitbraken:: (uitspuwen: vuur/lava) kafierque-mip {K}; het ~: kafierquos-mip {C}.
uitbranden:: (v huis) bure-velp {U}; (v wond) bure-mip {K}.
uitbreiden:: erte {K}, mipole {K}, ekspansere |..’je| {K}.
uitbreiding:: (ihb het uitbreiden) mipolos {C}; (gedeelte waarmee uitgebreid is) ertos {C}; (expansie) ekspansy {C}; ~ van een stad: oftianos {C}.
uitbreken:: (=uitbarsten: donderbui/vulkaan/oorlog/ziekte) tunde {U}; (=losbreken: v dier/gevangene) tōmpentare {U}; (v zweet) jepse-mip {U}; het zweet breekt me uit: kost zvett jepse-mip.
uitbreking:: (v donderbui) tundos {C}; (v gevangene) tōmpentaros {C}.
uitbrengen:: een stem ~: ef ’ršare eft vott.
uitbroeden:: (lett) idezyrrele {K}; (fig) wufe-mip {K}; het ~: (lett) idezyrrelos {C}; (fig) wufos-mip {A}.
uitbroeding:: (lett) idezyrrelos {C}; (fig) wufos-mip {A}.
uitbuiten:: (v personeel) lāaxerme {K}; (fig: ongunstig) qubre {K; gst= qupp}; (gunstig: een goed/intensief gebruikmaken van) menee |..ewe| {K; gst= menet}; hij buit zijn vrije tijd uit: do menee sener jola forts.
uitbuiting:: (goede besteding) meneos {A}; (=exploitatie: in ongunstige zin) toopj’gos {C}, qubros {A}.
uitbundig:: āslōf {I}.
uitdagen:: (voor wedstrijd ed) mippāre {K}; (tarten/uit de tent lokken) trūnige {K}.
uitdagend:: (tartend) trūnig {I}; (=wellustig: vrouw) trege {I}.
uitdaging:: (voor wedstrijd ed) mippāros {C}; (het tarten) trūnigos {A}.
uitdelen:: (trakteren: evtl feestelijk) berre {K}.
uitdeling:: (traktatie: evtl feestelijk) berros {C}.
uitdenken:: (=bedenken) miypere {K}; (=verzinnen) wārbie {K; gst= wārbit}; (=plannen) plāne {K}.
uitdiepen:: (lett: verdiepen) merrate {K}; (fig) zefare {K}.
uitdieping:: (lett: verdieping) merratos {C}; (fig) zefaros {A}.
uitdijen:: (=uitzetten) rutre-mip {U; gst= rutt-mip}.
uitdijing:: (=uitzetting) rutros-mip {C}.
uitdoen::
uitdossen:: (=optutten) bloare {K}; iemand [vreemd] ~: kāle {K}; ze dost haar zoontje vreemd uit (ze laat haar zoontje in rare kleren lopen): eup kāle sener belt-waler lo tnefer; zich ~: pārule {K}; zij dossen zich vreemd uit voor het carnaval: óps pārule tnefer furt ef cārnval; zichzelf [vreemd] ~: kāle {Upr}.
uitdossing:: (=optutting) bloaros {C}; (rare kleren) pārulos {C}.
uitdoven:: (trans: =uitdoen: v licht/kaars ed) treske {Krs}; (intrans: =uitgaan: v licht/kaars ed) treske {Upr}; het ~: treskos {C}.
uitdoving:: (het uitdoven) treskos {C}.
uitdraaien:: ~ op (tot gevolg hebben: meestal iets vervelends): wufare tukst {U}; het draaide uit op ruzie: ef wufaro tukst eft gurnus; (voorspelling:) het draait straks nog op ruzie uit: ef tinkere velk kelt gurnus.
uitdragen:: (fig) stjecare {K}.
uitdrager:: ~[ij]: tiynstesfolā {C}.
uitdragerij:: tiynstesfolā {C}.
uitdraging:: (fig) stjecaros {A}.
uitdrogen:: zārve {E}; [doen] ~: zārvare {K}; (v bouwland) lycre {U; gst= lycer}.
uitdroging:: zārvos {C}.
uitdrukkelijk:: (expliciet) lef lén; (v bevel/verzoek/wens) krech {I}; dat heb ik je ~ verboden!: gress ef elkiane clerr katō ón tu!.
uitdrukken::
uitdrukking::
uiteen:: (uit elkaar) mippes {III}.
uiteengaan:: idevende {U}.
uiteenknallen:: (=uiteenspatten: v zeepbel/ballon ed) spātre {U; gst= spātt}; het ~ (v zeepbel/ballon ed): spātros {C}.
uiteenlopend:: (=allerhande) idevendiy {I}.
uiteenlopendheid:: (verschil) idevendos {A}.
uiteenspatten:: (=uiteenknallen: v zeepbel/ballon ed) spātre {U; gst= spātt}; met een klap ~: ef spātre tjāg eft lāplāt; het ~ (v zeepbel/ballon ed): spātros {C}.
uiteenspatting:: (het uiteenspatten: v zeepbel/ballon ed) spātros {C}.
uiteenvallen:: ~ in (lett): azjoše fes {U}; ~ in (lett/fig): claje {Krs; gst= clat}.
uiteenvalling:: (lett/fig) clajos {C}.
uiteenzetten:: (=uitleggen) bzagoe {K}.
uiteenzetting:: (=uitleg) bzagoos {C}.
uiteinde:: spits ~: xesta {C}; uiteinde (top, punt): iyxe {PX.c > c}; (fig: =top) kafd’f {C}; (uiterste) d’fo {C}; »eind 2.
uiteindelijk:: (=ten slotte) tukstfin |..ksf..| {III}, d’fygcā {I}; (=achteraf) mintofess {III}.
uiten:: wuxe {K}; het ~ (uiting): wuxos {A}; roepend ~ (lett: uitroepen): wuxupke {K}; zich op een vage manier ~: ef stinde tjāg blakker iynk.
uiteraard:: (=vanzelfsprekend) sen-reppelira {III}, votelira {III}; (tenslotte) lef uss {Aef} (wat als vanzelfsprekend/bekend verondersteld mag worden; vaak als antwoord op een domme/overbodige vraag): spreekt hij Engels? ja ~, hij is een Engelsman: aftel do chaquinde enelant? siy lef uss do melde eft Enelando; zonder paspoort mag je Spokaniė ~ niet in: š’m pās stus nert fesentog Spooksoliy lef uss.
uiterlijk::
uitermate:: ešofiy {III; [mv=enk]}.
uiterst:: jojeliy {I; [mv=enk]}, wālc {I}; (=buitengewoon: als versterking bij bv) superierr {III}; een ~ belangrijke mededeling: eft superierr mikkelel blompos.
uiterste:: (zn) mipiy {Cef}; (=uiteinde) d’fo {C}.
uitgaan::
uitgaansverbod:: vende-mip-móf {A}.
uitgang:: (lett) lumbā {C}; (v kamer/gebouw) mipfiy {C}.
uitgangspunt:: kafmisse-ponto {C}; als ~ nemen (uitgaan van): kafmisse {K}; het als ~ nemen: kafmissos {A}.
uitgave:: (v geld) spente {C}; (het uitgeven ve boek) ’ršiy {C}; (het boek dat uitgegeven wordt/is) ’ršiyafiy {C}.
uitgebalanceerd:: (evenwichtig) olaniy {I} (fig).
uitgebleekt:: plōf-silendor {I}.
uitgebreid:: (=uitvoerig) yr {I}; (=omstandig) lef muxkettos {A}; uitgebreid||beknopt: molef {Iid}; .
uitgebroken:: (ontvlucht/op de vlucht geslagen: vrnl v dieren) kiror {I}, gip {I} (arch).
uitgedroogd:: zārviy {I}.
uitgehongerd:: tytorr {I}.
uitgekeken:: iets waar je op ~ raakt (wat begint te vervelen): aféu {C; rs= aféte}.
uitgekookt:: (=uitgerekend) hāmpus {I}.
uitgekozen:: (=uitgelezen) oleg {I} (arch).
uitgelaten:: (zeer vrolijk) pyppe {I}.
uitgeleide:: ~ doen: lestōke-mip {K}.
uitgelezen:: (=uitgezocht/select) kóvā {I}; oleg {I} (arch); het ~e (keur): kóvātiy {Cef}.
uitgemaakt:: (=beslist) fespilt {I}.
uitgeput:: (zeer moe) ofhōmba {I}; (=afgemat) pārašoh {I}; (op/leeg: v voorraad, mijn ed) trūnta {I}.
uitgerekend:: (=uitgekookt) hāmpus {I}; (nou juist: de gemaakte keus is opmerkelijk of ligt het minst voor de hand) ... wān coelira fitaju; ik begrijp niet waarom Elsa ~/nou juist fagotles wil hebben: gress nert unere, mitulanis Elsa lelperravy basunn-belastos wān coelira fitaju; Petriy vertrekt ~/juist morgen: Petriy prate mas wān coelira fitaju.
uitgerust:: (=ontspannen) nānk {I}; uitgerust||vermoeid: qumtiy {Iid}; .
uitgeslapen:: (lett) slap-mip {I}.
uitgesloten:: (onmogelijk) neposibla {I}; dat is ~: mittof sen āms’rte; het is niet ~ dat ...: ef hartiy zirde blef ef argerat, den ....
uitgestorven:: (lett: niet meer bestaand) dodor {I}; (lett/fig: geheel en al verlaten) dott {I}.
uitgestorvenheid:: (algehele verlatenheid) rón {SC}.
uitgestrekt:: (wijd, weids: v land) paqur {I}.
uitgeven:: (v geld) spente {K}; (v boeken) ’rše {K}; (v effecten/geld) ’ršare {K}; hij geeft veel geld aan boeken uit: do spente pert smurf furt mimpits; in eigen beheer ~: dres-’rše {K} (v boeken: zonder tussenkomst ve uitgever).
uitgever:: (v boeken) ’ršer {C}.
uitgeverij:: ’ršos {C}; zie ook Uitgeverijen in .
uitgewekene:: (=vluchteling) wygcaratjen {C}.
uitgezocht:: (=uitgelezen/select) kóvā {I}.
uitgezonderd::
uitgifte:: (effecten/geld) ’ršaros {A}; jaar van ~ (eig: jaar waarin een boek gedrukt is): kabi-fort {C}; maand van ~: kabi-hertel = kabi-hertel-fort {C}.
uitglijden:: tijāsliyse {U}; het ~ (glijpartij): tijāsliysos {C}.
uitgraving:: plāko {C} (afgegraven [deel ve] helling, veelal met steunmuur; bijv om ruimte voor een huis/weg/spoorlijn te maken).
uithaal:: (bij zingen) lōlt {C}; met uithalen zingen: lōlte {U}.
uithalen:: (leeghalen: v nest ed) pāre-velp {K}; (=uitspoken: v streek) bae {K; gst= bat; vdw= bajet}; het ~ (het leveren v streek): baos {C}.
uithangbord:: (alg) blāt {C}; (v beroep/gilde) ylāmōrm {C}; (v winkel: winkelopschrift) misanōrm {C}.
uithangen:: (ergens zijn) merre {U}; weet jij waar Elsa ergens uithangt?: aftel tu tiffe, ’r Elsa merrelira?.
uithebben:: ik heb het boek uit: gress klótare lef ef mimpit.
uitheems:: dālnese {I}.
uithoek:: trākk'mi {C}.
uithollen:: riynbe {K}; het ~ (uitholling): riynbos {C}.
uitholling:: (dat wat uitgehold is) riynbosiy {C}; (het uithollen) riynbos {C}.
uithongeren:: (door honger tot het uiterste brengen: v stad ed) kōlstjyne {K}; (niet te eten geven: v mens) tytorre {K; vdw= tytorr}; een uitgehongerde slaaf (ziek vd honger): eft tyrorr slaviy.
uithongering:: (v stad ed) kōlstjynos {C}; (verhongering: v mens) tytorros {C}.
uithoren:: (tot het einde toe horen) d’fo-nute {K}; (=ondervragen) oe {K; gst= ot}; het ~: oos {C}.
uithouden:: (lett: =uitsteken) ularāfe-mip {K}; het ~ (lett: het uitsteken): ularāfos-mip {C}; (volhouden) xaquobe {K}; ik houd het niet [langer] uit!: gress xaquobe nert!; gress nert xaquobe ef!; het is niet uit te houden van ...: ef ... nert kette séstiy {A; mv=enk}; het is hier niet uit te houden van de stank!: ef kusamiss afdrah nert kettelira séstiy!.
uithoudingsvermogen:: xaquobos {A}.
uiting:: (=uitspreken) mipa {C}; (=uitlating: wat geuit wordt) wuxos {C}; (het uiten) wuxos {A}.
uitjouwen:: tigte {K}; het ~ (gejouw): tigtos {C}.
uitkammen::
uitkamming:: (het uitkammen/doorzoeken) oqulmos {C}.
uitkeren:: mipzālbinase {K}.
uitkering:: mipzālbinasos {C}.
uitkiezen:: fiysde {K}, fiytje {K; gst= fiytt of fiytet} (arch); putte-mip {K; vdw= potter-mip}.
uitkijk:: (hoog punt: toren/bergtop ed) pute-agru {C}; op de ~ staan (posten): pute {U}; het op de ~ staan: putos {C}.
uitkijken::
uitkijkpost:: (=wachtpost) putiy {C}; (met nadruk op uitkijken) pute-putiy {C}; (losse ~ in de buurt ve kasteel: in Zuid-Spok) déverān {C}.
uitkijktoren:: pute-agru {C}.
uitklappen:: (=uitvouwen) folte-mip {K}.
uitkleden:: nucere {K}; zich ~: nucere {Upr}.
uitknijpen:: (v tube) fālmpe {K}; (v puist) zjōdele {K}.
uitkomen::
uitkomst:: (ve som) kuntaros {C}; (=oplossing: v probleem, vraagstuk) hūchos {C}; (=afloop) mip-arfinos {A}; ~ bieden: arfine helkara hūchōsta.
uitlaatgas:: ~[sen]: mipšéare-gaza {S}.
uitlaatpijp:: (v auto) bōrāt {C}.
uitlachen:: iemand ~ om iets: obezjer’ne rast kura flaju {K}.
uitladen:: (ontladen: v kar/schip) idelade {K}; (lossen: lett) idemule {K}; (v lading) šobiyre-mip {K}; hij laadt de auto uit: do idemule ef oto; hij laadt de koffer uit: do šobiyre-mip ef sviba; het ~ (v lading): šobiyros-mip {C}.
uitlading:: (lossing: lett) idemulos {C}; (het uitladen v lading) šobiyros-mip {C}.
uitlaten::
uitlating:: (=uiting: wat geuit wordt) wuxos {C}; (uitspraak) chaquindos-mip {C}.
uitleg:: (=toelichting/verklaring) pry’llos {C}; (=uiteenzetting) bzagoos {C}; (=interpretatie) interpretao {C}; verduidelijkende ~/verklaring: ’ršaagiy {C}; ingewikkelde ~/verklaring van iets simpels: nótos {A}.
uitleggen::
uitlegging:: (verwijding: ook v nauwe kleding) pājoaros {C}.
uitlenen:: ~ aan: spāke piti {K}.
uitleven:: zich ~ in (ongunstig): inšelke furt {U}.
uitleveren:: luftpāre-mip |lufp..| {K}.
uitlevering:: luftpāros-mip |lufp..| {C}.
uitlezen:: (tot het einde toe lezen) d’fo-trempe {K}.
uitloggen:: (op een website) digi-mipende {K}.
uitlokken:: (alg) quāme {Krs}; (fig; v onrust ed) kafkette {K}; (fig; oproepen) arfine helkara; jouw houding lokt agressie uit: vilt wencatos arfine helkara agresy.
uitlokking:: (alg) quāmos {A}.
uitlopen::
uitloper:: (v gebergte) léfos {C}.
uitloten:: trekhore-tijā {K}.
uitloting:: trekhoros-tijā {C}.
uitloven:: tinpare {K}.
uitloving:: tinparos {C}.
uitmaken:: ~ voor: ’rmunke fara {K}; niets ~ (niets geven): lōke {E}; het maakt niets uit dat je het boek vergeten hebt: tuex lufegos enn ef mimpit lōke; deel ~ van: kanase armt {Upr}.
uitmonden:: (v rivier) mipare {U}.
uitmonding:: (v rivier) miparat {C}.
uitmuntend:: tygtjaflectrelira {I}; (van klasse) klāsiy {I}; (=perfect) pijā-riffor {I}.
uitneembaar:: (=demontabel) idemōnteren {I}.
uitnodigen:: ~ [voor]: invóbe [ón] {K}; Petriy nodigt mij voor het feest uit: Petriy invóbe gress ón ef fenta; voor dat feest ben ik niet uitgenodigd: dena fenta nert invóbelitā enn gress.
uitnodiging:: invóbos {A}; schriftelijke ~: invóbafiy {C}.
uitoefenen:: (v bedrijf/baan) šākele {K}; (=bekleden: functie) ufne {K; gst= uff}; ~ op (kracht/invloed ed): ufne armt {K; gst= uff}.
uitoefening:: (v bedrijf) šākelos {C}; (v functie ed) ufnos {C}; (fig: invloed) ufnos {A}; ~ op iets/iemand: ufnos armt flaju/rast.
uitpakken:: (lett) lakiysore {K}, flōne {K}; het ~: lakiysoros {C}, flōnos {C}; »nadelig; »voordelig.
uitpersen:: (=uitdrukken) skée {K}; sóše {K}.
uitpersing:: (lett: =uitdrukking) skéos {C}; sóšos {C}.
uitproberen::
uitpuilen:: nālmece {U}.
uitputten:: (=afmatten) ef vende fes klao; cāmane {K} (dl= Tjemp/Plefō); dit werk put me uit/mat me af: gress vende fes klao pai dena ’rōm.
uitputtend:: tukst ef zutter bōtmo.
uitputting:: klao-vendos {C}; van ~: fes klao-vendos.
uitrazen:: (=uitwoeden) idekasole {U}.
uitreiken:: ~ aan: armtkette-mip ón {K}.
uitreis:: tijātupplip {C}.
uitrekenen:: kuntare {K}.
uitrekken:: (alg: langer maken) gvénare {K}; (v elastiek) olije {K; gst= olit}; (=strekken) gvéne {K}.
uitrekking:: (v elastiek) olijos {C}; (strekking) gvénos {C}.
uitrichten:: (=uitvoeren) manne {K; vdw= mann}; ~ tegen: ef manne tygtja.
uitrichting:: (=uitvoering) mannos {C}.
uitrijden:: (uit garage ed) mipufire {K}; (tot het einde toe rijden) ufire-mip {K}; ze rijden de straat geheel uit: óps ufire-mip pijā ef mirra.
uitrit:: erfo {C}; (lett: uitweg) lumbā-mirra {C}.
uitroeien:: jyvve'uke {K; vdw= jyvviy}; (geheel vernietigen) jyvve {K} (arch); (bij elkaar drijven/brengen en vervolgens ~/vernietigen v zieke dieren of mensen) zaare {K}.
uitroeiing:: jyvve'ukos {C}; (vernietiging, na eerst bij elkaar gedreven/verzameld te zijn) zaaros {C}.
uitroep:: (schreeuw) wuxupkos {C}.
uitroepen:: (lett: roepend uiten) wuxupke {K}; ~ tot: armtkimore fes {K}.
uitroeping:: armtkimoros {C}.
uitroepteken:: (!) rupke-ponto {C}.
uitrukken::
uitrukking:: (v leger/brandweer ed) mipmertos {C}, zrārtos {C}.
uitrusten::
uitrusting:: (het uitrusten) lāc’rbaros {C}; (toebehoren) toc’rbatt’ {C}.
uitschakelen:: (lett: stroom/licht ed) kenke-mip {K}; (fig) mipjikate {K}.
uitschakeling:: (lett) kenkos-mip {C}; (fig) mipjikatos {A}.
uitscheiden:: (v vocht) njaare {K}; (lozen/spuien) njame {K; vdw= nja}; ~ met (=ophouden/stoppen met): stōpe ón {U}; ermee ~ (weigeren, kapot gaan): »verdommen.
uitscheiding:: (vocht dat uitgescheiden wordt) njamās {C}; (lozing) njamos {C}.
uitschelden:: (ihb: scheldwoorden tegen iemand roepen) lajete {K}; (ihb: ongunstige/grove dingen over iemand zeggen: schelden op iemand) zaare {K}.
uitschiften:: (uitzoeken en afkeuren) pāele {K}.
uitschot:: (=uitvaagsel) corqug {C}, rāvviy {C}.
uitslaan:: (v vleugels ed) posare {K}.
uitslag:: (resultaat) njamos {C}; (eczeem) natriyc {S}.
uitslapen:: slape-mip {U}.
uitsloven:: zich ~ voor: miptreske ón {Upr}; zich [voor niets] ~: ef ote koffon aas.
uitslover:: (overdreven hulpvaardig en attent persoon, alleen om bij onbekenden een goede indruk te maken) duh-ketter {C}.
uitsluiten:: (onmogelijk maken) idejénše {K}; (er niet bij betrekken) āms’rte {K}; ~ van: mipqurstoxe armt {K}; (niet in aanmerking nemen) eāre {K}.
uitsluitend:: (uitslśķtend) c’rstiy {I; [mv=enk]}.
uitsluiting:: (het onmogelijk-maken) idejénšos {A}; (niet mee laten doen) mipqurstoxos {A}.
uitsluitsel:: ’umpajos {A}; ~ geven: ’umpaje {U; gst= ’umpat}.
uitsmijter:: (portier) argerat-gert {C} (afk= AG).
uitsnijden:: zjōdele {K}; (v vlees uit een [geroosterd] dier; ve gezwel ed) karrše {K}.
uitspanning:: (met stallen) sérett {C}.
uitspansel:: (=hemelgewelf) pipavyros {C}.
uitsparen:: (=openlaten) tijākirture {K}.
uitsparing:: (nis/opengelaten plek ed) tijākirturos {C}.
uitspatting:: (fig) inšelk {C}.
uitspelen:: ~ tegen (fig): idemerre ón {K}.
uitspoken:: bae {K; gst= bat; vdw= bajet}.
uitspraak:: (=uitlating) chaquindos-mip {C}; (=gezegde) reppos {C}, mux {C}; (vonnis) baxeskaros {C}; (v taal) pronunset {C}; platte, onverzorgde ~: slūg {Cef}.
uitspreiden:: (alg) ūlfe {K}, rutōse {K}.
uitspreiding:: (alg) ūlfos {C}, rutōsos {C}.
uitspreken:: (fig: zich uitlaten) chaquinde-mip {K}; pronunsere |..’je| {K}; het vermoeden ~, dat ...: ef chaquinde ef vraboos, den ....
uitspuiten:: (=uitspuwen: v gas/vloeistof) bōrade {K; vdw= bōrādā}; het ~ (uitspuwing v gas/vloeistof): bōrados {C}.
uitspuwen:: (=uitbraken: v vuur/lava) kafierque-mip {K}; (=uitspuiten: v gas/vloeistof) bōrade {K; vdw= bōrādā}; het ~: kafierquos-mip {C}; bōrados {C}.
uitspuwing:: (v gas/vloeistof) bōrados {C}.
uitstaan:: (lett: =uitsteken) tāce {U}; (v kapitaal) qubre {Upr; gst= qupp}; (=verdragen) fesstune {K}; ik kan hem niet ~: gress pallefāle do.
uitstalkast:: cōnsoll {C}.
uitstallen:: stetare {K}; het ~: stetos {C}.
uitstalling:: stetaros {C}; (uitgestalde voorwerpen) stett {C}; (het uitstallen) stetos {C}.
uitstap:: (het uitstappen) fistōros {C}.
uitstapje:: belt-tupplip {C}; (schoolreisje) tjerpiy {C} (pop).
uitstappen:: fistōre {U}; het ~ (uitstap): fistōros {C}.
uitstedig:: mips’rtiy {I}.
uitsteeksel:: quchos {C}.
uitsteken:: (lett: =uitstaan) tāce {U}, quche {U; gst= qucc}; (lett: =uithouden) ularāfe-mip {K}; het ~ (lett: het uithouden): ularāfos-mip {C}; ~ boven (fig): mipprabare hogorit {U}; de werkloosheid steekt boven het gemiddelde uit: ef š’m’rōmelde mipprabare hogorit ef miytjāiy.
uitstekend::
uitstel:: (respijt) miptrekkos {A}; (sprkw) ~ is geen afstel: ef miptrekkos nert melde ef mipreppos.
uitstellen:: ~ tot: miptrekke armt {K}.
uitsterven:: dode {U}.
uitsterving:: dodos {C}.
uitstralen:: (fig) strāle-mip {K}.
uitstrekken:: (alg) trāne {K}; (lett/fig) zich ~ tot (reiken tot): léfe {K}; zich ~ (v land): paqure {U}; zich ~ (afgebakend stukje land; plat dak ed): xole {U}; het zich ~ (afgebakend stukje land; plat dak ed): xolos {C}; het strekt zich uit van A tot B: ef léfe rempe A hiycce B (altijd rempe en hiycce; nooit trāk of resultatief).
uitstrekking:: (alg) trānos {C}; (het zich uitstrekken: afgebakend stukje land; plat dak ed) xolos {C}.
uitstromen:: (=wegstromen: v water) vend’ne {U}.
uitstrooien:: (alg) mipjiyxe {K}, jiyxe-mip {K}; het ~ (v zand ed): mipjiyxos {C}.
uitstrooiing:: (alg) mipjiyxos {C}.
uitstulpen:: (=stulpen) pvōmpe {U}.
uitteren:: mipgāfje {K; gst= mipgāff; wst= mipgāf}.
uittering:: mipgāfjos {C}.
uittocht:: (afreis) pratos {C}.
uittochten:: (door de tocht uitgaan: v vlam ed) pānte-mip {K}.
uittreden:: ~ uit: funte {K}.
uittreding:: funtos {C}; (parapsychologisch: ziel uit lichaam) mipjarros {A}.
uittrekken::
uittreksel:: (extract) dres-ovos {C}.
uitvaagsel:: (=uitschot) corqug {C}, rāvviy {C}.
uitvaardigen:: reppe-mip {K}.
uitvaardiging:: reppos-mip {A}.
uitval:: (v haar) tijāgōlos {C}; (driftige uiting) tundos {C}; (het uitvallen: v stroom/machine/trein ed) kōlgta {C}.
uitvallen::
uitvalsbasis:: mūle-bas {C}.
uitvaren::
uitvaring:: (woede-uitbarsting) fesdrōmos {C}.
uitvegen:: (=wissen) leste {K}; het ~: lestos {C}.
uitverkoop:: stovy-fort {C} (afk= st/fo).
uitverkopen:: póbare-mip {K}.
uitverkoren:: syl {I}; (neusje van de zalm) mynall-nurp {C}; (van de beste keuze; wat je het beste kunt kiezen) mip olegiy {A}; onze wijn is ~ (er is geen betere wijn dan de onze): kult sectā melde mip olegiy.
uitvinden:: armtgvārce {K}.
uitvinder:: armtgvārcer {C}; armtgvārcatjen {C}.
uitvinding:: armtgvārcos {C}; (fig: vondst) minkedos {A}.
uitvissen:: (=uitzoeken) mippitste {K}; het ~: mippitstos {C}.
uitvloeien:: (=uitlopen: v verf/make-up) fjapiyle {U}; uitgevloeide verf: fjapiylos {S}.
uitvlucht:: (=schijnexcuus) toellerios {C}; (=smoesje) eft jelpjevor niyft (pop).
uitvoerbaar:: uitvoerbaar||onuitvoerbaar: gremuh {Iid}; .
uitvoerder:: (in de bouw) jikater {C}; (executeur) mannatjen {C}; (toneel, ballet, concert) meggatjen {C}.
uitvoeren::
uitvoerig:: mip’rōmelira {I}; (=uitgebreid) yr {I}.
uitvoering::
uitvoerrechten:: ’rfāe-hóf {C}.
uitvouwen:: (=uitklappen) folte-mip {K}.
uitwaaien:: (door de wind uitgaan: v vlam ed) pollere-mip {K}.
uitwas:: (fig) lās {C}.
uitwasemen:: ef kette wāst {C}.
uitwaseming:: wāst {C}.
uitwatering:: (het [doen] wegstromen: water uit een polder ed) vend’nos {C}.
uitwateringssluis:: knurfeltslue {C}.
uitweg:: (lett: uitrit) lumbā-mirra {C}; (fig) lumbā {C}.
uitweiden:: ~ over (fig): utfine {K}.
uitweiding:: (waarover uitgeweid wordt) utfiner {C}; (fig) utfinos {C}.
uitwendig:: (=uiterlijk) mipter {I}; (=extern) eksterm {I}.
uitwerken::
uitwerking::
uitwerpen:: sle {K; gst= slet; vdw= sleiy}; de netten ~ (visser): qundrée {U}.
uitwerping:: slos {C}.
uitwerpselen:: mipsivvos {S}.
uitwijken:: (=opzijgaan) ~ [voor]: wygce [furt] {U}; (=vluchten van/uit) wygcare {K}.
uitwijzen:: (uit land) slare {K}; (=aantonen: vrnl wetenschappelijk) prove {K}.
uitwijzing:: (uit land) slaros {C}.
uitwisselen:: ’rnōfte {K}; ~ tegen: ocirre ón {K} (ón is dt/vz).
uitwisseling:: ocirros {A}; ’rnōftos {C}.
uitwoeden:: (=uitrazen) idekasole {U}.
uitwrijven:: gleche-mip {K}; zich de ogen ~ (fig): ef lāgleche ef eits.
uitwringen:: rekke-mip {K}.
uitzenden:: (radio/tv) strāle {K}; (met een opdracht, meestal naar het buitenland) zālbixafolle {K}.
uitzending:: (radio/tv) strālos {C}; (met een opdracht, meestal naar het buitenland) zālbixafollos {C}.
uitzendkracht:: (tijdelijke werkkracht) nef’rōmer = su’rōmer {C}.
uitzet:: (voor baby) tolāpiy’ {C}; (voor bruid) tosprokto’ {C}.
uitzetten:: (uit huis ed) slare {K}; (=uitdijen) rutre-mip {U; gst= rutt-mip}.
uitzettingscoėfficiėnt:: wiyrk-tufriffer {C}.
uitzicht:: stjōft |stōft| {C}; zerfos {C}; een ~ op iets: eft zerfos tukst flaju; een ~ hebben op: zerfe tukst {U}; vanaf de boulevard heb je ~ op de oude vissershaven: ef pola zerfe tukst ef liftkar ebesport; het raam heeft ~ (ziet uit) op de tuin: ef miflif zerfe tukst ef arābe.
uitzichtpunt:: stjōftos |stōftos| {C}; zie ook Uitzichtpunten in .
uitzien::
uitzoeken:: (=uitvissen) mippitste {K}; (=schiften) mipcolye {K}; het ~ (uitvissing): mippitstos {C}; het ~ (schifting): mipcolyos {C}; ~ en afkeuren (uitschiften): pāele {K}; je zoekt het zelf maar uit: (sprkw) tu quāste sener š’r geffy.
uitzonderen:: tvoke {K}; āmse {K} (arch); het ~ (uitzondering): tvokos {C}.
uitzondering:: (het uitzonderen) tvokos {C}; een ~ maken voor: ef riffe eft tvokos furt; (wat uitgezonderd is) tvoka {Aef}; met ~ van (behalve): tvokatiy {VZ2n/VG} (schr) (betrekking); u moet elke maand betalen, met ~ van mei: g’rs kaftāt jadāk hertel tvokatiy ef mai (schr); de voetballers met ~ van de keeper dragen een geel shirt: ef bālmerrs tvokatiy ef coler ’tine goe kolazlebas (schr); een ~ op iets: eft tvokos ón flaju (ón is vz).
uitzonderlijk:: tvoka {I}; furt tvokos; het ~e plan: ef furt tvokos arpinzol.
ultiem:: (=uiteindelijk) d’fygcā {I}.
ultimatum:: ūltimatym {C}.
ultraviolet:: ultra-bār’r {I}.
umlaut:: (zoals in het Duits) vokel-graros {C} (afk= VG).
unaniem:: (zonder tegenstemmen) full-nūmpor {I}.
unie:: ūn {C}; (=verbond) rófto {C}.
uniek:: (enig) buchā {I}.
uniform:: uniform {C}; (=tenue) blohelbos {C}; iemand in een ~: rast armt/lef eft uniform.
universeel:: universela {I}; ~ zijn (allesomvattend zijn): luftkoldre |lufk..| {K; gst= luftkolt; wst= luftkold}.
universitair:: universiterr {I}.
universiteit:: universitiy {C}; (dependance ervan) suuniversitiy {C}; zie ook Universiteiten in .
uploaden:: preiplade {K}.
up-to-date:: ralsompiy {I}; ~ maken (bijwerken v gegeven/archief/encyclopedie ed) fort-edite {K}.
Uranus:: Uranes {N}.
urenlang:: zurtsot {I}.
urgent:: tramm {I}.
urn:: (vrnl voor de as ve dode) rōgt {C}.
urnenhuis:: (=urnenkelder: bij crematorium, in Erg-kerk) torōgt’ {C}.
urnenkelder:: (=urnenhuis: bij crematorium, in Erg-kerk) torōgt’ {C}.
urologie:: urolōiy {C}.
ursuline:: (vrw lid v RK kloosterorde) ursulina {C; mv= ursulinas}.
Uruguay:: Uruquiy {G}.
Uruguees::
USSR:: Soalistise Sovjet-Republicā-Ūn {G} (afk= SSRŪ).
uur::
uurdeel:: (kwartier, minuut, seconde enz) zurtarr-kanas {C}.
uurloon:: zurt-wagy {C}; voor een ~ van 100 herco: furt eft zurt-wagy rifo 100 herco.
uurwerk:: totrōchā’ {C}; (=klok) kloppa {C}.
uzelf:: »u B.
© (2000) De Twee Hanen v.o.f. Kimswerd The Netherlands
DICTIO