Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans

Spokaans—Nederlands     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

 

Nederlands—Spokaans     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
 

l:: (naam vd letter L) él {C}.

la::

  1. (=schuifla) trekk {C}, fselk {C}.
  2. (muzieknoot) la {C}.

laadbrug:: lâmule-pônt {C}.

laadgewicht:: (=vracht[gewicht]) pâlter {Cef}.

laadvermogen:: dres-ðobiyr {C}.

laag::

  1. (zn) yrsmÿr {C}; dun ~je (=vlies/film): wÿja {C}; harde bescherm~: jûntiyos {C}.
  2. (bv)
    1. (niet hoog) ninker {I}; nink {I} (arch/dl= Berref); lager gelegen (geografisch): mon {I}; lager maken (lett: verlagen): lagitofote {K}; ~ste punt (in gebouw/schip): tofô {C}; laag||hoog: ÿzja {Iid}; ;
    2. (=gemeen) gûfc {I}.

laaggebergte:: ninker-tobergÿ {C}.

laaghartig:: nûcriy {I; [mv=enk]}.

laagje:: dun ~ (=vlies/film): wÿja {C}; (v stof/zand/meel ed, dat zich ergens vastgehecht heeft) lak {S}.

laagte:: ninkeriy {C}.

laagveen:: ûtjóg {S}.

laagvlakte:: tikora {C}.

laagwater:: (=eb) tûgtjek {C}, eba {C}.

laaiend:: (vuur, enthousiasme ed) dróst {I}.

laakbaar:: spesiðiy {I; [mv=enk]}.

laan:: (straat met bomen) plep {C}.

laar:: (open plek in bos; ook: brandgang) (natuurlijk ontstaan) dvóts {C}; (door kappen ontstaan) kûplô {C}; (waar zich een kruispunt v wegen of paden bevindt) pajy {C}.

laars:: hós {C}; iets aan zijn ~ lappen: ef paine flaju fes sener âešoh.

laat:: [te] ~ (niet vroeg; later dan de bedoeling): kiygt {I; vt= fiseronam; ot= aðiyk}; (niet vroeg) brât {I} (arch); [te] ~ komen (zich verlaten): kiygte {U}; te ~ komen (zich verlaten): ef mešane mintof fort; hoe ~ is het?: folarra zurt melde?; ef kloppa reppatéf?; hoe ~ kom je?: tu arfine folarra zurt?; de trein is 4 minuten te ~ (later dan vlgs de dienstregeling): ef treno melde 4 mitarr kiygt; (onherroepelijk te laat: met rs) we komen te laat voor de veerboot (de boot is reeds vertrokken): kirro mešane kiygte (rs!) furt ef nûrcus; veel later; op een veel later tijdstip: plâks fiseronam; Welm staat ~ op maar ik sta later op dan hij: Welm levere kiygt tur gress levere fiseronam dus do; (in de toekomst): de kleine Lerdu wil later mijnwerker worden: belt Lerdu tinkeravy fiseronam eft umynast.

laatdunkend:: (=hoogmoedig) dres-cijazut {I}.

laatkomer:: een verschrikkelijke ~ zijn (iedereen altijd lang laten wachten): ef zâlbinase-furt sener koffon blofs omelech-hyber.

laatst:: (=onlangs) ÿt {I}; (meest over tijd; door niets gevolgd) aðiyk {I; =ot v kiygt}; een na ~ (voorlaatst): tentef aðiyk; ik sta later op dan Welm maar Elsa staat het ~ op: gress levere fiseronam dus Welm tur Elsa levere aðiyk; (in bevestigende zinnen met aoristus op -o) ik zag ~/onlangs een doodgereden hert op straat, het schijnt het ~e hert uit ons bos te zijn: gress zerfo ÿt eft kafufiror ka'enn tewegga, ef ÿrmoie ef aðiyk ka'en fes kult fôresta; ik heb ~ een elektrische tandenborstel gekocht: gress lorerdo ÿt eft elektrise yntclén; wanneer heb je hem voor het ~ ontmoet?: hojelka tu enn do méte ÿt?; in de ~e maanden/jaren (ed): fes kiygt hertels/zempers; op zijn ~ (uiterlijk): fes wâlc fort (afk= f.w.f.); op zijn ~ [op] 1 augustus: armt 1 ogust fes wâlc fort = fes 1 ogust wâlc fort = armt 1 ogust f.w.f.; (door niets meer gevolgd) ~e voorstelling/optreden/werkstuk (waarna de kunstenaar ermee ophoudt): nâcarolija {C}; de acteur houdt zijn ~e voorstelling met dit toneelstuk; dit is het ~e stuk dat de acteur nog speelt: ef âktôr kette sener nâcarolija lef mittof stû; de acteur is [gisteren] voor het ~/voor de ~e keer opgetreden: ef âktôr stâgo [hols] kaf tim aðiyk; »laat.

laatvlieger:: (vleermuis) jârfer {C} (L. Eptesicus serotinus).

labiel:: (lett/fig: =wankel[baar]) ojabriy {I}; (gauw van zijn stuk gebracht) slipurus {I}.

laboratorium:: trÿsért {C}, laboratorym {C}; labo {C} (pop).

lach:: nrelf {C}; (het lachen) obezjeros {C}.

lachbui:: (ook huilbui) tûrg {C}.

lachen:: obezjere {U}; schamper ~: tjége {U}; ~ om iemand/iets: obezjere kura rast/flaju; het ~ (lach): obezjeros {C}; het ~ (gelach): lobezjeros {C}; om te ~ (lachlust opwekkend): obezjerludi {I}; ~ als een boer die kiespijn heeft: ef tarrzjere lef gârpjor ÿrliriys.

lachend:: ~ zeggen/vertellen: mârsâne {K}.

lacherig:: obezjerkinn {I}.

lachlust:: ~ opwekkend (om te lachen): obezjerludi {I}.

lachwekkend:: nrelfiy {I}.

ladde:: (=drijftil: drijvend eilandje v samengegroeide waterplanten) tuše {C}.

ladder:: (met sporten) hyliy {C}; (in kous) râts {C}.

lade:: (=schuifla) trekk {C}, fselk {C}.

ladekast:: goft {C}; [lage] ~ (=commode): trekk-kelbra {C}.

laden:: lade {K}; (volladen: v schip/voertuig) lâmule {K}; hij laadt de koffer in/uit de auto: do lade ef sviba fes/mip ef oto; hij laadt de auto in: do lâmule ef oto; hij laadt de auto uit: do idemule ef oto.

lading:: lados {C}; (in vuurwapen) latt {C}.

laf:: (persoon) roch {I}, fott {I}; (v smaak) nenôts {I}.

lafaard:: fotter {C}.

lafhartig:: fott {I}.

lafheid:: rochiy {A; mv=enk}.

lager::

  1. (zn: technisch: geleider) lesa {C}.
  2. (bv) ~e school: ninker-koles {C}; ~ onderwijs: ninker-kolestiy {C}; »laag B.

lagerwal:: (lett) rennovap {C}; aan ~ raken: pente {Upr}.

lak:: (verf) lâc {S}; ~/maling hebben aan iets/iemand: ef nert dragje ef mul helkara flaju/rast (1niv!); ~/schijt aan iets hebben: ef bloe sener bôrs ón flaju (vulg).

lakei:: korsarater {C}.

laken::

  1. (zn) (weefselsoort) kânde {Sef}; van ~ gemaakt (lakens): kânde {I}; (op bed) brÿdâ {C}; (dik ~; deken) atyje {C}.
  2. (ww) (misprijzen) idequistare {K}; het ~: idequistaros {A}; (sterk afkeuren) chola'âte {K}; dat wat te ~ is (sterk afkeurenswaardig is): chola'âtt {SC}; zijn gedrag is te ~: groft ocÿrma melde eft chola'âtt; het ~ (sterke afkeuring): chola'âtos {A}.

lakens:: ~e stof: kânde {Sef}; (van laken gemaakt) kânde {I}.

lakken:: (=verven) lâce {K}; (van een laklaag voorzien) lâlâce {K}; het ~: lâcos {C}.

laklaag:: (=verflaag): lâcos {C}; van een ~ voorzien (lakken): lâlâce {K}; met een ~ (gelakt): lâlâcor {I}.

laks:: purt {I}.

lam::

  1. (schaap/geit: jong, vrw) lâmbe {C}.
  2. (bv) (verlamd) héf {I}; (v schroef/veer ed) prylt {I}.

lama:: (mnl/ntr) lama {C} (L. Lama glama); (vrw) lamata {C; mv= lamatas}.

lambrisering:: hindacc {C}.

lamp:: (alg) litalu {C}; (=gloeilamp) ondro {C}; staande [schemer]~: pazzotat {Crs}; (licht, lantaarn) •tat {SX > c}.

lampenglas:: litalu-kliqu {C}.

lampenkap:: (v glas/transparante kunststof) [litalu-]sgûla {C}; (v metaal/niet transparante kunststof) [litalu-]stôl {C}; (v stof) [litalu-]ÿršar {C; mv= ..-ÿršara}.

lampetkan:: lukte-sgûla {C}.

lamphouder:: (=fitting) ondro-lelder {C}.

lampion:: kmoryna {C}.

lamsoor:: (=zeeaster) chiyldiy {C/S} (L. Limonium vulgare).

lamsvlees:: (v jong schaap) lâmbetiyse {C}.

lanceren:: lânsere |..ÿje| {K}; (op de markt brengen) mârket-offerte {K}.

lancet:: flebotom {C}.

land:: šark {C; mv= regelm. of (dl= Oost-Liftka/Brÿr) šârke}; (=platteland) tumt {S}; ontwikkeld ~: wélfašark {C}; stukje ~ (=landje): tina {C}; aan ~ gaan (landen): šarke {U}; in het hele ~: tešarkiy {I}; in eigen ~ (daar waar je thuishoort): nalém {I}; op het ~ werken: hylde {E}; ef ÿrôme fes ef šark; op het [platte]~: fes ef tumt; op het [platte]~ wonen: districa-zâre {U}; van/in het gehele ~ (=landelijk): šarcess {I}; van het [platte] ~ (=landelijk): šarkos {I}.

landaanwinning:: pazzokafchošos {Crs}; zie ook Landaanwinning in .

landbouw:: (exclusief veeteelt en tuinbouw: akkerbouw) agenleldâ {C}; (inclusief veeteelt en tuinbouw) agrarišâ {C}; met betrekking tot de ~ (agrarisch): agrarise {I}; landbouw•: •ukér {SX.zn}.

landbouwmachine:: dreutukér {C}.

landbouwmethode:: vrôkukér {C}.

landbouwtentoonstelling:: eksposišoukér {C}.

landbouwvoertuig:: ukérnolac {C}; zie ook Weggebruikers in .

landbouwwerktuig:: »landbouwmachine; »landbouwvoertuig.

landelijk:: (van het platteland) šarkos {I}; (van/in het gehele land) šarcess {I}; een ~ gemiddelde: eft šarcess miytjâiy; (niet op lokaal, regionaal of districtaal niveau) aquonda {I}; de ~e politiek: ef aquonda politiyc.

landen:: (aan land gaan) šarke {U}; (vliegtuig) šarke {U}; bye {U; gst= byt; vdw= byjet} (pop).

landengte:: (smalle strook land tussen vasteland en eiland) zarr {C}; (=landtong) reva {C}.

landerij:: ~[en] (=landgoed): tošarkÿ {C}.

landgenoot:: šark-ralaer {C}.

landgoed:: (alg: =landerij[en]) tošarkÿ {C}; (staatseigendom: =domein) domenn {C}; (groot gebied in particulier bezit) šarkón {C}; (in bezit van adellijk geslacht) šarkdomenn {C} (ressorteert niet onder een gemeente of district, heeft eigen bestuur en wordt bewoond door šarkaters); zie ook Landgoederen in .

landheer:: (alg; soms eigenaar ve šarkdomenn) šarkontegg {C}.

landhuis:: (in stad/dorp: =villa) villa {C; mv= villâe; rsmv= villate}; (op het platteland) kôtagjes {C; mv= kôtagja}.

landing:: (aan land gaan) šarkos {Cef}; (vliegtuig) šarkos {Cef}; byos {C} (pop).

landingsbaan:: (ook startbaan) plano-vâliy {C}.

landingsrechten:: šarke-rigts {Cmv}.

landje:: (=stukje land) tina {C}.

landkaart:: kinner {C}; zie ook Landkaarten in .

landkaartje:: (vlinder) šampiy {C} (L. Araschnia levana).

landkaartmos:: muriyta {S} (L. Rhizocarpon geograplicum).

landleven:: (leven op het platteland) tumtos {C}.

landmacht:: bas-šark {C}.

landmijn:: mofminn {C}.

landnummer:: (telefoon) šark-interhor {C}, [fesaquonda] šark-hor {C}; zie ook Landnummers in .

landschap:: šarkofiy {C}; zie ook Landschappen en streken in .

landschappelijk:: ~ fraai: šarkofiy-frâl {I}; een ~ fraaie weg: eft šarkofiy-frâl weg.

landschapskunst:: šarkofiy-kûra {C}.

landschapsschoon:: tošarkofiyÿ {C}.

landstaal:: (officieel) mennlângâr {Crs}.

landstreek:: (gewest: als economische/historische eenheid) manta {C}; (provincie/gewest: vrnl in Romeinse rijk en Nederland; nooit in Spok) provvenše {C}; zie ook Landstreken en landschappen in .

landtong:: (smalle strook land die in het water steekt) nes {C}; (=landengte) reva {C}.

landvoogd:: aljâ {C} (historisch: persoon die namens het staatshoofd een district bestuurt).

landweg:: (secundaire weg) tiffugweg |tiffueg| {C} (tegenover een hoofdweg).

landweggetje:: (=boerenweggetje) mirraukér {C}.

lang::

  1. (lett: lengte) mintepot {I}; minte• = minto• {PXimpr}; ~ en slap en kronkelig (slangachtig): habry {I}; ~ en vettig/nat en sliertig/slap (nat/vies haar; paling ed): zix {I}; een ~e wandeling (lang in afstand): eft mintepot promirret; een ~ verhaal (met grote omvang): eft mintepot storâs; ~er worden (lengen): mintepotare {U}; het ~er worden (lenging): mintepotaros {C}; ~ en mager persoon: porân-ðiynk {C}; ~/mager/benig persoon: kval-knociy {C};
  2. (maat: met een lengte van) mitai {VZ}; (gemeten langs een lijn) lango {VZ}; (gemeten over een brug ed) kura {VZ}; (gemeten door een tunnel/pijp) mitai {VZ}; 3 m ~ (een lengte van 3 m): eft flândoro rifo 3m; een balk van 3 m ~: eft trajiy âfry 3m flândoro; een weg van 23 km ~: eft mirra lango 23km; een brug van 850 m ~: eft gÿrt kura 850m; een tunnel van 10 km ~: eft plâkomÿ mitai 10km; lang||kort: pot {Iid} (arch); ;
  3. (fig: tijdsduur/omvang) liyrs {I}; paqur {I}; gedurende ~e/vele seconden: lóf paqur seldarrs; een ~ verhaal (waarvan het vertellen lang duurt): eft liyrs storâs; een ~e wandeling (lang durend): eft liyrs promirret; een vriendin die je al ~e tijd kent (een oude vriendin): eft frinta lóf liyrs; niet ~er (=niet meer): éfti {III}; (bij ontkennende termen) niemand komt nog ~er (niemand komt meer): râste arfine er ral; niets is nog ~er als vroeger: flâjû melde er ral zÿtâ horit; nog ~ niet: pijâ strâ[e]; al drie uur ~ (sinds drie uur): er dur zurtarr; zijn leven ~: lóf sener poiros; een hele avond ~: lóf eft pijâ paqur luppor; gedurende ~e tijd: lóf liyrs; ~ geleden (een tijd geleden): lâst pert; eft lâst iyra; heel ~ geleden: plasty; terat lâst ki pert; oneindig ~ geleden: lâst oras pert zempers; het duurt ~: ef zurrere pert = ef zurrere lóf liyrs; al ~ (gedurende lange tijd): pip lóf liyrs; hij is al ~ voorzitter van de vereniging: do melde ef ququlâ-ziyter pip lóf liyrs; (lange tijd geleden) dit probleem is al ~ [geleden] opgelost: blul kâ môntyos hûchelije pip lóf liyrs; lang||kort (fig): uzer {Iid}; ; »•lang; »allang;
  4. (in grote[re] mate) hoe ~er hoe ...: riyfain {III}; leltiy {III; mv=enk} (arch/dl= Peg); hoe ~er hoe groter: riyfain hupster terat; leltiy hupster terat = leltiy hupsterr (rs!); ~ niet altijd: pert noi riyfain.

•lang:: (tijdsbepaling) •sot {SX.c > I}; (bijv) dagenlang: terratsot; jarenlang: zempersot.

langdradig:: mintotrekkiy {I}.

langdurig:: liyrsiy {I}.

langer:: »lang 4.

langetermijndenken:: liyrs-fort-miypos {A}.

langgerekt:: (v toon, klank) paqur-olijor {I}.

langoorvleermuis:: leftel-fe-grûmiyl {C} (L. Myotis bechsteinii).

langs::

  1. (plaats) (=naast) kusamat {VZ}; ~ de schuur staat een hek: kusamat ef kul eft barera melde; ~/aan de kust (maar IN het water): kusamat ef xijera;
  2. (beweging binnen bep grenzen) lango {VZ}; hij loopt ~ de muur (de uiteinden vd muur zijn de grenzen): do farte lango ef krur; binnen ~: langofes {VZ}; hij loopt binnen ~ de muur: do farte langofes ef krur; buiten ~: langomip {VZ}; hij loopt buiten ~ de muur: do farte langomip ef krur; ~ de kust/een lijn: ump ef xijera/eft lÿnt;
  3. (richting) (terzijde/voorbij) minkÿr {VZrs}; hij loopt ~ mij (mij voorbij): do farte minkÿr tsiyle (rs!); (omheen: in een bocht) lango {VZrs}; hij loopt ~ de boom/om de boom heen: do farte lango ef vildull (rs!).

langskomen:: ~ bij iemand: ef zerfe ef cafer hôs rast; kom eens langs!: zerfe-tûe kost/kult hitt!; wanneer komt de vuilnisman langs?: ef todirtÿer mešane hojelka?.

langspeelplaat:: (LP) frÿcc-plata {C} (afk= FP of éfpe); éfpe {C}.

langsrijden:: ufire-lango {U}.

langverwacht:: dôxor {vdw}.

langwerpig:: mintepoterÿ {I}.

langzaam:: lôftquar |..fq..| {I}; ~ maar zeker: fes lôftquar stebes; langzaam||snel: rittah {Iid}; ; langzaam||snel: tmopiy {Iid}; .

langzamerhand:: lôftquârda |..fq..| {III}.

lankmoedig:: (=geduldig) quyršiy {I; [mv=enk]}; lankmoedig||ongeduldig: prósiy {Iid}; .

lans:: lensân {C}.

lantaren:: »lantaarn-.

lantaarn:: armâter {C}; (lamp, licht) •tat {SX > c}; (=lichtarmatuur) quolatat {C}.

lantaarnopsteker:: armâtatjen {C}.

lantaarnpaal:: mirrâtat {C}.

lantaarnplaatje:: dia {C; rs= diat}.

lantaarnplant:: Chinees ~je: cubu-drat {C} (L. Ceropegia linearis woodii).

lanterfanten:: hij loopt nooit te ~ (hij is altijd druk in de weer): groft palett lelperre riyfain ošo lâc.

Laos:: Laos {G}.

Laotiaan:: Laoso {Cef}.

Laotiaans:: (bv) laos {IIef}; ~e vrouw: Laosa {Cef}.

lap:: (met de nadruk op het gebruik) plÿts {C}; (met de nadruk op het materiaal) xobinifâsto {C; mv= xobinifâstôe; rsmv= xobinifâstott}; oude ~ (vod): krûgt {C}; oude ~pen (lorren; afgedankte kleren): wepriyl {S}.

Lap:: (uit Lapland) Lâpann {Cef}.

Lapland:: Lâpano {G}.

Laplander:: Lâpann {Cef}.

lappen:: (=zemen: ramen) glântre {K; gst= glânter}; (herstellen: schoenen) monche {K; gst= mont}.

lappenmand:: in de ~ zijn (ziek zijn): ef pónze lem brÿdâs.

Laps::

  1. (zn: taal) lâpanos {C};
  2. (bv) lâpano {IIef}; ~e vrouw: Lâpana {Cef}.

laptop:: lâptôp {C}.

larderen:: (lett) bakôn-pinne {K}; ~ met (fig: doorspekken met): fesveve tjâg {K}.

lariks:: large {C} (L. Larix); Europese ~: bergo-large (L. L- decidua); (bep soort in Spok) plaf {C} (L. L- picta) (aan de goudlariks verwante naaldboom met hoge rechte stam en zeer korte takjes; verliest 's winters zijn naalden; vrnl op West-Berref).

larve:: (=made) tan {C}, kôk {C}.

las:: (in metaal) lâske = lâskos {C}.

laserstraal:: laser-nânk {C}.

lassen:: lâske {K}.

lasso:: lasso {C; mv= lassôe; rsmv= lassót}.

last::

  1. (gewicht, financieel) mul {C}; (fig) iemand iets ten ~e leggen: pitireppe flaju ón rast {K}; kaftrûnige rast ón flaju {K}; baten en ~en: mâncros-ur-mul {C};
  2. (=plaag) colârt {C}; ~ hebben van (alg): colârtare {K}; hij heeft ~ van mij/de muggen: do colârtare gress/ef nodâs; ~ hebben van (een ziek lichaamsdeel/orgaan): vénieste {K}, colârtare {K}; ik heb ~ van mijn hoofd (ik heb het in mijn hoofd): kost nurp vénieste; hij heeft ~ van zijn/een nier: do colârtare eft snul; geen ~: larôk {C}; ik heb [helemaal] geen ~ van de muggen: ef nodâs melde eft larôk ón gress; »plaag 3.

lastdier:: mulbiy {C}.

laste:: »last 1.

laster:: (=lasterpraat) idepryÿllos {A}; (om er zelf beter van te worden) kafóst[r]os {A}.

lasteren:: idepryÿlle {K}; tegen iemand over iets ~ (roddelen): blefrupke rast kura flaju {K}; (kwaadspreken over iemand om er zelf beter van te worden) kafóst[r]e {Krs; gst= kafóster}.

lastering:: (=lasterpraat) blefrupkos {A}.

lasterpraat:: idepryÿllos {A}; (=lastering) blefrupkos {A}; (om er zelf beter van te worden) kafóst[r]os {A}.

lastgever:: (=opdrachtgever) gôrfjôcer {C}.

lastig:: (=moeilijk) mâltefiy {I}; (=stout/ondeugend) nerovret {I}, rôvrete {I} (dl= Liftka); (=vervelend) ôntjiyc {I}; ~ vallen: unquardere {K}; het ~vallen: unquarderos {C}.

lastpost:: (=zeurpiet) talma {C; mv= télmen}.

lat:: (smalle plank) cÿrotzorâ {C}.

latei:: (draagbalk boven een venster) pyjel {C} (ihb doorgaande horizontale balk die boven- of onderlangs een vensterpartij een onderdeel vh kozijn is); (bovenlangs) mennpyjel {C}; (onderlangs) supyjel {C}.

laten::

  1. (zoals het is; niet verhinderen) kirture {K}; laat die vaas staan!: kirture-tûe ef vasa!; de artsen ~ de kankerpatiënt lijden (doen niets om het lijden te verzachten): ef medikiys kirture den ef kânks-floma kloze; Jân laat Tek de hond slaan (Tek slaat en Jân verhindert dat niet): Jân kirture den Tek byte ef hurt = Jân kirture Tek bytelira ef hurt; je moet het licht aanlaten (als het reeds brandt) = je moet het licht uitlaten (als het reeds uit is): tu kirturât ef armâtat;
  2. (niet doen) mipsÿrte {K}; laat dat roken! (rook toch niet!): mipsÿrte-tûe ef uokke!;
  3. (doen ontsnappen): ešue {K}; een wind ~: ef ešue eft flâts;
  4. (causatief zonder causatief subj) kirture beri {E}; ik laat de auto nakijken: gress kirture beri queffe ef oto;
  5. (causatief met causatief subj: gebruik passief vnw:) ik laat hem de auto nakijken: gress queffe-dôe ef oto; ik laat Tek de auto nakijken: gress queffe-épe, meldelira Tek, ef oto; »blijken; »horen; »schallen; »slachten; »vallen; »voelen; »zien;
  6. (causatief met toekomstig aspect, of "van plan zijn"; zonder causatief subj) miffe beri {E}; ik zal de auto ~ nakijken: gress miffe beri queffe ef oto; (drukt dikwijls dreiging uit) ik zal de politie op je afsturen (lett: laten roepen) als je gif in mijn drinkwaterput gooit: gress dira miffe beri rupke ef polišo, tu di koltilóme qurredla fesdu kost kupân; (als pure dreiging) ik klaag je aan!: gress miffe beri jiyme tu!;
  7. (consideratief) kom, laat ik de auto [eens] gaan wassen: yss, lukte-gróse ef oto jazy; ~ we niet afdwalen!: frute-tijâ-kiyroe noi!;
  8. (de mogelijkheid geven) zich ~ ...: sen kurre beri ...; de taalnaam laat zich parafraseren als "spreek-geest": ef lângâr-quanka sen kurre beri kaftyre lo "wuxe-kostoh";
  9. (zorgen dat iets op een plek aanwezig is) wóspaine {K}; waar heb je de vulpen gelaten?: tu ef flappa wóspaine ÿr?.

later:: »laat.

lathyrus:: vycc {S} (L. Lathyrus).

Latijn:: (taal) latyn {C}.

Latijns:: (bv) latyna {I}.

latino:: latino {C}; (pej: "bruine") miterus {C}.

laurier:: (struik) lores {C} (L. Laurus nobilis).

laurierblad:: loresiyn {C}.

laurierkers:: (struik) lores-tohulduÿ {C} (L. Prunus laurocerasus).

lauw:: (niet echt warm; zoel) lem {I}.

lauwerkrans:: lores-pârs {C}.

lava:: lava {S}.

lavas:: ("maggiplant") luna-huron {C} (L. Levisticum officinale).

laven:: »lessen.

lavendel:: lavendiy {S}.

laveren:: (schip) renndûge {U}.

lawaai:: (=herrie) muts {C}; (=rumoer) choff {C}; ~ maken: mutse {U}.

lawaaierig:: mutsiy {I}.

lawine:: tujen {C}, snÿ-tujen {C}.

laxeermiddel:: ydônâc {C}.

lay-out:: pildos-mip {C}.

lectuur:: totremposÿ {C}.

led:: LED |let| {C}.

ledemaat:: frohabra {C}.

ledenlijst:: glyda-ramâ (glydaramâ) {C}.

leder:: (gelooide huid) ðér {S}; van ~ gemaakt (lederen): ðéra {I}; de schoenen zijn van ~: ef musts melde ðéra; stuk ~; ~en lap: tlÿff {C}.

lederen:: (van leder gemaakt) ðéra {I}; ~ lap: tlÿff {C}.

ledig:: (=leeg) velp {I}; (=onbezet) stjach |stach| {I}; (=nutteloos) nehâc {I} (arch/poe); ~ zijn (niet vol): velpere {U}; ik heb een lege maag: gress melde velp.

ledig•:: »leeg-.

ledigen:: (=leegmaken) velpe {K}.

ledigheid:: (=nutteloosheid) nehâciy {A; mv=enk}; (Erg: nutteloosheid/ijdelheid) quilist {SC}; (sprkw) ~ is des duivels oorkussen: ef nehâciy melde ef dufjaer sat.

lediging:: (alg: het leegmaken) velpos {C}.

ledikant:: merrâx {C}, zypiy {C}.

ledlamp:: LED-tat |lettat| {C}.

ledlichtje:: LED-tat |lettat| {C}.

ledverlichting:: LED-armât |lettarmât| {C}.

leed:: (=narigheid) krôsta {SC}; iemand die altijd ~ ondervindt: krôsta-slaviy {C}.

leedvermaak:: liykst {SC}, pryltaniâ {Aef; rs= pryltaniât}.

leefbaarheid:: beri-poire {C}.

leefomgeving:: poire-surront {C}.

leefregel:: poire-lacs {A}.

leeftijd:: zemperas {C}; op ~ (bejaard): armt zempers = armt-zempers |antsem..| {I}; een heer op ~: eft qufaa merater; op mijn ~: fes kost zemperas; op 80-jarige ~: luft 80 zempers.

leeg:: »ledig.

leegdrinken:: pliyfonare {K}; ik drink mijn kopje leeg: gress pliyfonare sener tašâ.

leeggewicht:: velp-drakâs {C}.

leeghalen:: (=uithalen) pâre-velp {K}; het ~: pâros-velp {C}.

leegheid:: (fig) velpiy {C}.

leeghozen:: (=leegpompen: schip) velpare {K}.

leeglopen:: (=leegstromen: vat ed) vende-velp {U}; (=ontvolken: v landstreek) idezâmpe {E}.

leegloper:: (slampamper/grote luiaard) plûfû {C}.

leegmaken:: (=ledigen) velpe {K}.

leegpompen:: (=leeghozen: schip) velpare {K}.

leegstaan:: melde-velp {U}.

leegstromen:: (=leeglopen: vat ed) vende-velp {U}.

leegte:: (=vacuüm) velpiy {C}.

leek:: (amateur; ondeskundige) jolapainer {C}; (niet-geestelijke) lâjik {C}.

leem:: (=klei) mjâst {S}; van ~ gemaakt, met ~ besmeurd: mjâsta {I}.

leemte:: (=gebrek) fâle {C}; (=hiaat) kurafartiy {C}.

leenheer:: spâkatjen {C}.

leenwoord:: tume-wufta {C}.

leep:: (=slim) miyqu {I}.

leer::

  1. (het leren) belter {A; mv=enk}.
  2. »leder.

leergierig:: beldabariy {I}.

leergierigheid:: tevibeltiy {SC}.

leerjongen:: baso {C}.

leerling:: bellart {C}.

leerlooier:: nÿzzlener {C}.

leermeisje:: basona {C; mv= basonas}.

leerplicht:: koles-duet {SC}; zie ook Leerplicht in .

leerplichtig:: koles-duetiy {I}.

leerzaam:: belde-âp {I}.

leesbaar:: trempatt {I}.

leesboek:: trempit {C}.

leesbril:: trempe-specc {C}.

leescel:: trempe-sel {C} (in vele oude bibliotheken in Spok).

leeskamer:: (bibliotheek) trempelmit {C} (in groter woonhuis).

leest:: (lichaamsvorm) frofjy {C}; ([houten] schoenvorm) must-nurp |musn..| {C}; (metalen schoenmakersgereedschap) must-raddyf {Crs}; het is op traditionele ~ geschoeid: ef crûste fes eft tradišonela vâg.

leesteken:: trempe-blâtiy {C}.

leeszaal:: trempelmit {C}.

leeuw:: (mnl/ntr) leé {C; rs= létte}; (vrw: leeuwin) leja {C; mv= lejas}; (jong: welp): kvâlp {C}.

Leeuw:: (sterrenbeeld) Leëe {N; rs= Leëeta of Leette}, Leô {N; rs= Leôta}.

leeuwenbek:: kleine ~: prusot-leé-gart {C} (L. Linaria minor).

leeuwerik:: (meestal veldleeuwerik) lerrke {C} (L. Alauda arvensis); (boomleeuwerik) fliynkyrre {C} (L. Lullula arborea).

leeuwin:: leja {C; mv= lejas}.

lef:: veel ~ hebben: ef lelperre eft frondo basc.

legaal:: (=wettig) genunn {I}.

legaat:: (=erfenis) legatiy {C}.

legaliseren:: lacse {K}.

legalisering:: lacsos {A}.

legende:: trempos {C}.

leger:: (defensie) verestâ {C}; zie ook Leger in .

legercompagnie:: tolensânÿ {C}.

legeren::

  1. (legéren) aloje {K; gst= alot}.
  2. (légeren) (legertroepen: in tenten bivakkeren) vereste {Upr}; (legertroepen in tenten onderbrengen) vereste {K}.

legering::

  1. (legéring) alojâ {C}.
  2. (légering) (legertroepen: bivak in tenten) verestos {C}.

legerhospitaal:: verestâ-hôspitalo {C} (afk= VH).

legerkorps:: ôrešy-xôlah {C}.

legerpredikant:: (alg Chr) verestâ-predikent {C}; (militaire geestelijken hebben de rang v kolonel); voor militaire rangen, zie .

legerpriester:: (RK: aalmoezenier) verestâ-pryst {C}; (Erg) verestâ-sakdos {C}; (militaire geestelijken hebben de rang v kolonel); voor militaire rangen, zie .

legerziekenhuis:: ([militair] hospitaal) verestâ-hôspitalo {C}.

leggen:: (neerleggen; minder hoog dan breed/lang) pilde {K}; hij legt de bezem op de tafel: do pilde ef prûla kaf ef kelbrae; de kip legt een ei: ef hennen pilde eft tustu; erop ~ (lett): pilde-kaf {K}; hij legt zijn hand erop: do pilde-kaf ef ére hent; (kiel/kabel/hoepels om een vat ed) sÿrte {K}; een zoom ~ in iets: ef riffe eft milt armt flaju; het ~: pildos {C}.

legitiem:: kafmonslenpiy {I}.

legitimeren:: zich ~: »identificeren.

lei:: (op dak) {C}; (ook dakpan; alg: dakbedekking in Peg, behalve golfplaat en asfaltpapier) kyrfâf {C}; (om op te schrijven) lejaplâc {C}; (16e-17e eeuw: waarop in tijden v oorlog berichten in codevorm doorgegeven werden) coe {C; rs= cóte}.

leiden:: (=aanvoeren) lyde {K}; ~ naar (v weg): lydare {K}; ~ tot (fig): quefe {K}; lÿte {K} (arch); ~ tot (=oproepen; van narigheid): arfine helkara {U}; zich laten ~ door: feslydare pai {Upr}; »leven 1; »teugel.

leider:: (=aanvoerder) lydres {C}; lytt {C} (arch).

leiding:: (buis voor vloeistof) hâksos {C}; (elektrisch/v water) lâftos {C}; bovengrondse ~: rôry {Cef}; ondergrondse ~: moflâftos {C}, pazzolâftos {Crs}; (het leiden) lydos {C}; onder ~ van: lestôk {VZ1n/VG}; een excursie onder ~ van een kundige gids: eft belde-tupplip lestôk eft kûr giyt; we bezoeken onder ~ van een eigenwijze gids de druipsteengrotten: kirro lestôk eft dres-tif giyt quardere ef ÿtinistas.

leidinggevend:: lytket {I}.

leidingwater:: lâftos-knurfel {S}.

leidmotief:: lyde-moteff {C}.

leidraad:: (=richtsnoer) lyde-lâft {C}.

leidsel:: cÿrlôf {C}.

leisteen:: leja {S}; van ~ (leistenen): lejiy {I}.

leistenen:: (=leien; v leisteen) lejiy {I}.

lek::

  1. (zn) lecos {C}, gmol {C};
  2. (bv) gmoliy {I}; ~ raken: gmole {U}; ~ zijn: zagmole {U}; ~ke band: râk {C}; de auto heeft een ~ke band: ef oto melde fes râk.

lekkage:: tolecosÿ {C}.

lekken:: (vocht doorlaten) lece {U}; (vlammen) slÿge {U}.

lekkend:: gmoliy {I}.

lekker:: (goed van smaak) lekkô = lekkoh {I}; (fijn; waarbij je je prettig voelt) buss {I}, trojo {I}; (iro, zelfgenoegzaam) olla {I}; heel ~ (heerlijk): guriatjof {I}; iets ~s (heerlijkheid): markâs {C}; ~ smaken: quistâse {U}; ~ vinden (lusten): brae {K}; ga ~ iets sportiefs doen: paine-tûe eft buss sportiy tiyn; een ~ groot schip (comfortabel): ef trojo hupster karé; ~/fijn wandelen: ef mirre lo trojo; (iro) we zijn weer ~ [te] laat: kirro melde wet olla kiygt; ~ weertje!: olla wónzol meldelira! (als het noodweer is).

lelie:: (alg) cušennt {C} (ihb L. Lilium martagon); Turkse ~: [opper-]cušennt (L. L- martagon).

lelietje-der-dalen:: cônvall-cušennt {C} (L. Convallaria majalis); (reukloze variant) ferviyf {C} (L. Convallaria inodora).

lelijk:: (niet mooi) kariy {I; [mv=enk]}; (=boos/slecht) miva {I}; (=kwetsend) plafûf {I}; zeer ~ (onooglijk): lovâniye {I}; ~ weer (slecht weer): tildâ wónzol; een ~e opmerking: eft plafûf remarcos; ~ ding (monster): rumtra {C}.

lelijkheid:: mivaiy {A; mv=enk; rs= mivatt}; (niet mooi, lelijk ding) kar {C}.

lemen:: (van leem gemaakt) mjâsta {I}.

lemma:: wufmip-manta {C}.

lemmet:: pirk {C}.

lende:: rôga {C}.

lendenstuk:: (=haas; stuk vlees) rôgtiyn {C}.

lenen:: ~ aan: spâke piti {K}, tume ón {K}; ~ van: tume tukst {K}; het ~: tumos {C}; zich ~ voor (geschikt zijn voor): âpe fes {U}.

leng:: (vis) lânger {C} (L. Molva molva).

lengen:: (langer worden) mintepotare {U}.

lenging:: (het langer worden) mintepotaros {C}.

lengte:: flândoro {C}; een ~ van 3 m (3 m lang): eft flândoro rifo 3m; een balk van 3 m ~: eft trajiy âfry 3m flândoro; met de ~ van (maat): lango {VZ}, kura {VZ}, mitai {VZ} (vz al naar gelang men "langs", "over" of "door" een voorwerp beweegt:) een weg van 23 km ~: eft mirra lango 23km; een brug van 850 m ~: eft pônt kura 850m; een tunnel van 10 km ~: eft plâkomÿ mitai 10km; balken van verschillende ~: trâjen lef querdo flândoros; »lang.

lengterichting:: in ~: langoloiniy {I}.

lenig:: (=soepel) lens {I}.

lenigen:: (=verzachten) wâvete {K}.

lenigheid:: (=soepelheid) lensiy {A; mv=enk}.

leniging:: (=verzachting) wâvetos {C}.

lening:: (geld) tumos {C}; een ~ sluiten: ef preipsÿrte eft tumos.

leninisme:: leninesmiy {C}.

lens:: (=vergrootglas) lense {C}.

lente:: (=voorjaar) lofâ {C}; afgelopen ~: lâst lofâ; de vorige ~: ef furtlofâ {C}; zo goed als elke ~ (in de ~): lofâtas {III}; elke ~: riyfain lofâtas.

lentebries:: [zwoele] ~ (voorjaarswindje): zuyra {C}.

lenteklokje:: Jastaf-cônp {C}.

lenzen:: (met normale hoeveelheid zeil voor de wind varen) ierque {U}.

lepel:: leftel {C}.

lepelaar:: leftel-ryje {C} (L. Platalea leucorodia).

lepelblad:: echt ~: belt-skârbiyk-krutt {C/S} (L. Cochlearia officinalis); Engels ~: skârbiyk-krutt (L. C- anglica).

lepeltjesheide:: ("cranberry") (struik) toljeðâgetÿ |toledâgetÿ| {C} (L. Oxycoccus microcarpus); (vrucht) ljeðâget |ledâget| {C}.

leraar:: (onderwijzer/meester) gekker {C}.

lerares:: (onderwijzeres) gekkera {C}.

leren::

  1. (ww) belde {K}; (studie maken van) oltake {K}; iemand iets ~ (onderwijzen): koleste flaju ón rast {K}; ze leert lopen: eup belde ef ÿfartos; hij moet ~ gehoorzamen: do beltât ef ÿkettos mirt; je kan nog iets ~ van hem: tu beltecû velk eft tiyn rifo do; het ~; iets wat te ~ is: belter {A; mv=enk}; wat te ~ is: beltiy {I}; het is te ~: ef melde beltiy; (sprkw) om iets te kunnen ~ moet je beginnen te beseffen dat je het nog niet weet: tsazi ef ÿkurre beri beldos enn flaju, stus finnât beri feskette stus tiffelira ef strâ.
  2. (bv); »lederen.

les:: belasto {C}; hij wil piano~ hebben: do lelperravy pjano-belastos (mv!).

lesbienne:: (vrw) homofyla {C; mv= homofylas}; lôx {C} (pej); (mannelijk type) menk {C} (pop/pej), quf {C} (pej); (vrouwelijk type) kelg {C} (pop/pej).

Lesothaan:: Lesotony {Cef}.

Lesothaans:: (bv) lesoto {IIef}; ~e vrouw: Lesotona {Cef}.

Lesotho:: Lesoto {G}.

lessen:: dorst ~: parinne luft {U}; het bronwater lest mijn dorst: ef jatty parinne luft gress.

lessenaar:: oltakiy {C}.

Let:: (=Letlander) Lâtyjany {Cef}.

Letland:: Lâtyja {G}.

Letlander:: Lâtyjany {Cef}.

Letlands::

  1. (zn: taal) lâtise {C};
  2. (bv) lâtyja {IIef}; ~e vrouw: Lâtyjana {Cef}.

Lets:: »Letlands.

letsel:: (=verwonding) quliy {C}.

letselschade:: quliy-nenniy {C}.

letten:: ~ op (in acht nemen): kaftare {K}, zikore {K}; ~ op (oppassen op): mulkare {K}; let op mijn woorden!: zikore kost reppos!; gelet op ...: ... fes ef gisa (afk= f.e.g.); gelet op het mooie weer zijn er niet veel mensen op het strand: nert pert veldurs melde kaf ef ager; gelet op het feit dat ...: ef fÿt f.e.g., den ....

letter:: roji {C}, stabô {C}; kleine ~ (=onderkast): nefroji = suroji {C}; (in steen gehouwen) qukos {C}; in kleine ~s: lânefrojior = lâsurojior {I}.

lettergreep:: (=syllabe) trojÿ {C}, torojiÿ {C; rs= torojite}.

letterlijk:: literaliy {I}.

letterpage:: (vlinder) ten-ives-flyddere {C} (L. Strymonidia w-album).

lettersoort:: (=schrift) stindosiy {C}.

letterzetter:: (beroep) rojiter {C}.

leugen:: merfos {C}, bzovy {C} (dl= Zuid-Berref); ~tje om bestwil: merfe-ÿchisros {C}.

leugenaar:: koraba {C}, merfer {C}; merfender {C} (dl= Cheetuc).

leugenachtig:: (=onwaar) nekâmpa {I}.

leugenachtigheid:: (zoals een leugenaar is) koraba-tiyn {C}.

leugentje:: ~ om bestwil: merfe-ÿchisros {C}.

leuk:: (=geestig; iets waar je plezier aan beleeft) lûfiy {I}; (=aardig) mindoh {I}; (=aangenaam) aoliy {I; [mv=enk]}; (=grappig) xozjôc {I}; (aardig: v bedrag ed) nânk {I}; (prettig) ~ je te ontmoeten: olla melde den méte tu (vaste frase); zogenaamd ~ (boertig): xozjôcerÿ {I}; een ~ spel: eft lûfiy merriyc; ~ zijn: lûfiye {U}; die grap is niet ~: dena plyt nert lûfiye.

leunen:: (=steunen) stunne {U}; ~ op (lett: =steunen op): etlane {K}; ~ tegen (lett): haiyrume sumâ {U}.

leuning:: bar {C}; (=balustrade) haiyrumos {C}.

leunstoel:: (=armstoel) kreslô {C}.

leus:: »leuze.

leuze:: (=devies) stint {C}.

leve:: leve!: poirr!; ~ de Koning!: poirr ef Kindis!; poi ón Kindis!; Kindis poirât!.

leven::

  1. (zn) poira {C}, poiros {A}; gezond ~ (gezondheid): heltiy {A; mv=enk}; een saai/regelmatig ~: eft ritmise poiros; zijn ~ lang: lóf sener poiros; mijn/jouw/zijn hele ~: lóf ef pijâ poiros; [hij rent] voor zijn ~: [do frajjae] furt ef plâgÿos {A}; in ~ zijn (leven): poire {U}; in ~ blijven: plâgÿe {U}; tot ~ wekken (entameren; aanzwengelen): poirarupke {K}; door het ~ gaan met; het ~ delen met: ufirare ef poira lef; het ~ schenken aan: poirare {K}; iemand het ~ sparen: ef kirture rast lo poire-spâklân {C}; het ~ wagen, het ~ in de waagschaal stellen: mešortôhe {U; gst= mešortôt; vdw= mešortef}; [nieuw] ~ brengen in iets: ef kette [kleter] poiros ón flaju; hij leidt een ellendig ~: do wâze eft yamoh poiros; hij leidt een heerlijk ~: do ollae eft guriatjof poiros; hij is bij het ongeluk om het ~ gekomen: do plâgÿo noi luft ef moplariy (krantentaal); ze maken elkaar het ~ zuur: óps qugle eft noirt poira ón wâlkân;
  2. (ww) (alg) poire {U}; ~ om/voor: poirere {K}; samen/met elkaar ~: poire-ðônos {U}; hij leeft van een geringe uitkering: do poire kaf eft piyðe mipzâlbinasos; (fig) dit probleem leeft bij veel mensen: kâ môntyos k'mamelde luft pert veldurs; (sprkw) ~ als god in Frankrijk: ef sûlge ef šupa tjâg eft jôl leftel; »wind 1.

levend:: poi {I}.

levendig:: (afwisselend/energiek) mômiypâtai {I}; (druk: persoon/dier) tlôgt {I}.

levensbeschouwing:: (filosofie) poircônsit {C}.

levensbeschrijving:: biografijâ {C}.

levensboek:: poirmip {C} (registers waarin tot ca. 1860 in de parochies en Erg-communes alle geboortes, huwelijken en sterfgevallen werden bijgeschreven; in 1860-65 door een burgerlijke stand vervangen).

levensboom:: (boom des levens) ulysty {C}; (gezien als Erg-personificatie zoals afgebeeld op Spok wapen) Ulysty {N}.

levensduur:: (hoe lang iets meegaat) farte-zurreros {C}.

levensgroot:: kâmpahupster {I}.

levensjaar:: poire-zemper {C}; zie ook Levensjaren in .

levenskaars:: poire-ðak {C} (permanent brandende dikke kaars v bijenwas in de Erg-kerk).

levenskracht:: (=vitaliteit) poire-crâf {C}; (energie/vitaliteit) gritsa {S}.

levenskrachtig:: (=vitaal) wôniy {I; [mv=enk]}.

levenslang:: lóf poire-fort {C}; hij krijgt ~ (gevangenisstraf): blul sÿrtelije dôe furt ef poire-fort.

levenslustig:: (Erg) dâmbiy {I; [mv=enk]}.

levensmiddel:: poirestâ {C}.

levensomstandigheid:: poire-stânt {C}.

levenssap:: ~pen (Erg: ook lett opgevat: bloed, slijm, tranen, zweet ed): gritsa {S}.

levensteken:: een ~ geven (iets van je laten horen): lôpe {K}.

levensvatbaar:: poire-posibla {I}.

levenswijze:: (alg) [poire-]vrôk {SC}; (mbt de eigenaardigheden ve individu) poiraros {C}; de ~ van de Eskimo's verandert sterk: ef Eskimosex ef [poire-]vrôk efa šampâe graviy; zijn ~ is uitermate serieus: groft poiraros melde eðofiy serio.

lever:: fus {C}; (als voedsel) fustiyse {C}.

leverancier:: luftpârer |lufp..| {C}.

leverbaar:: ~ zijn (aangeboden worden): offerte {Upr}; het product is ~ in kleine en grote verpakkingen: ef prodûk sen offerte fara belt iyicels ur âs hupster tiyns.

leveren:: (v goederen) luftpâre |lufp..| {K}; (=uithalen: v streek) bae {K; gst= bat; vdw= bajet}; het ~ (het uithalen v streek): baos {C}; »prestatie.

levering:: (v goederen) luftpâros |lufp..| {C}.

levertraan:: fus-ool {S}.

leverworst:: fus-soza {C}.

Leviticus:: (bijbel) Levitices {N} (afk= Lev); Moses-mimpit Dur {N} (afk= 3 Mos).

lexicograaf:: lexikografos {C}.

lexicologie:: lexikolôiy {C}.

lezen:: trempe {K}; tot het einde toe ~ (uitlezen): dÿfo-trempe {K}.

lezer:: (alg: die in een concreet geval iets leest) trempatjen {C}; (iemand die als liefhebberij literatuur leest) trempest {C}.

lezing:: (=voordracht) wuxos-furt {C}; (wijze v voorstellen) mippildos {A}.

Libanees::

  1. (zn: bewoner) Libaneno {Cef};
  2. (bv) libanen {IIef}; Libanese vrouw: Libanena {Cef}.

Libanon:: Libanen {G}.

Libanonceder:: likkô-seder {C} (L. Cedrus libani).

libel:: (met [enigszins] plomp lichaam) draca-kroff {C}; (bep soort kleine glazenmaker) Lâstÿr-tyvjâ {C} (L. Aeshna juncea).

liberaal:: (zn: vrijzinnig persoon) liberaliy {C}; (bv: =vrijzinnig) liberala {I}; ~ politicus: liberaliy {C} (ihb lid vd LiZa).

Liberia:: Liberiy {G}.

Liberiaan:: Liberiyny {Cef}.

Liberiaans:: (bv) liberiy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Liberiyna {Cef}.

Libië:: Lybiy {G}.

Libiër:: Lybiyno {Cef}.

Libisch:: (bv) lybiy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Lybiyna {Cef}.

lichaam:: (vrnl menselijk lijf) liff {C}; (alg) frotiyn {C}; (in samenstellingen) fro• {PX > begrippen die met lichaams[sdelen] te maken hebben}.

lichaamsbeweging:: frosolft {C}.

lichaamsbouw:: frofôrmaji {C}.

lichaamscontact:: (lijfelijk contact) liff-côntakt {C}.

lichaamsdeel:: legc {C}.

lichaamsgebrek:: frofâle {C}.

lichaamsvorm:: (=leest) frofjy {C}.

lichamelijk:: liffiy {I}; (=lijfelijk) liff-• {PXimpr}; ~e gesteldheid: styfrotiyn {C}.

licht::

  1. (zn) (alg: lichtstralen) armâtat {S}; (voorwerp dat lichtstralen uitzendt) armâtat {C}; (schijnsel: v zon/maan ed) nÿlos {C}; (wijze waarop het ~ valt; lichtval, schijnsel) nÿl {C}; (lamp, lantaarn) •tat {SX > c}; groot ~ (auto): nÿlos {C}; een auto met groot ~ op: eft oto lef nÿlôsta; vast ~ (in tegenstelling tot knipperlicht): strâlâtat {C}; knipper~: fliycâtat {C}; ~ geven: armâtate {K}; (de ervaring van) helder ~ en frisse lucht: fôrs {C}; een nieuw ~ werpen op iets: ef koldre kleter chiqursz kaf flaju; iets tegen het ~ houden: (lett: zodat het licht erdoorheen valt) ef wencate flaju tygtja ef armâtat; (fig: nader onderzoeken/bekijken) ef pilde flaju kaf ef kelbrae (rs!); iemand/iets het groene ~ geven (iets toestaan): ef kette ef mesâtat ón rast/flaju; in het ~ van: fes ef armâtat rifo (vz-uitdr).
  2. (bv)
    1. (niet donker: aanwezigheid v lichtstraling) nÿl {I}; een ~e kamer (met grote ramen ed): eft nÿl mittus; (v kleur) ligt {I; ot= hos; mt= grus}; een ~e kamer (in lichte kleuren): eft ligt mittus; ~[er] worden (oplichten: v weer/vlam ed): nÿlare {U}; licht||donker: néso {Iid}; ;
    2. (niet zwaar) querret {I}; licht||zwaar: drakiy {Iid}; ;
    3. (luchtig) pjerf {I}; een ~ ontbijt: eft pjerf brakest; ~e tabak: pjerf tobacc;
    4. (vlot/vlug/gemakkelijk) pâpla {I}; ~e muziek: pâpla malodé.

lichtarmatuur:: armâtat-prâft {C}; (=lantaarn) quolatat {C}.

lichtbak:: armâtatlot {C}.

lichtbederfelijk:: (gemakkelijk te bederven) norte-âp {I}.

lichtblauw:: plem {I}, plema• {PX.c > c}.

lichtbron:: armâtat-riffô {C; mv= ..-riffós}.

lichtbundel:: armâtat-môlt {C}.

lichtecht:: armâtat-fest {I}.

lichteiland:: flecsileset {C}.

lichten:: (v schip/lading) râdlare {K}.

lichterlaaie:: in ~: armt slit ur flém.

lichtflits:: kirt {C}.

lichtgeel:: ligt-kolai {I}.

lichtgelovig:: miypâp {I}.

lichtgeraakt:: trisket {I}.

lichtgeraaktheid:: trisket {Aef}.

lichtgroen:: vjârt-mesâ {I}; (ook geelgroen) zvelle• {PX.c > c}.

lichting:: (soldaten) ópiyr-grup {C}; (brievenbus) velpos {C}.

lichtjaar:: kirt-zemper {C} (afk= KZ).

lichtkoepel:: (=koekoek) lankotat {C}.

lichtmot:: purper~: Flenazjekk-flâ {C} (L. Pyrausta purpuralis).

lichtrood:: (=roze) littit {I}.

lichtschijnsel:: armtâ {C}.

lichtschip:: armâka {C}; zie ook Lichtschepen in .

lichtsterkte:: kirt-ÿtin {C}.

lichtstraal:: nânk {C}.

lichtvaardig:: (=luchtig/onbezorgd) plypor {I}; het ~ opvatten (er gemakkelijk over doen): ef hanntele ef tiyn lo isy.

lichtval:: (wijze waarop het licht valt; schijnsel) nÿl {C}.

lichtzinnig:: (=wuft) querretmiyp {I}.

lid:: (v vereniging): glyda {C}; (schakel: onderdeel v iets) mart {C}; (paragraaf: v wetboek ed) manta {C} (afk= Mt).

lidmaatschap:: glydaos {C}.

lidsteng:: (waterplant) star-trunn {C} (L. Hippuris vulgaris).

lidwoord:: (in Spok ef, eft en goe) frenvuter {C}; .

VERPLICHT GEBRUIK VAN BEPAALD LIDWOORD ef
1. Voor afkortingen/symbolen als deze als zn gebruikt worden
Ef SA mefre "Spooksoliy Arânkas" = SA betekent "Spokanische Spoorwegen"
Ef   melde ef symboliy furt "tóftos" = is het symbool voor "tóftos"
2. Voor lichaamsdelen/organen/kleren als bezitter ervan zinskern is
Gress lelperre eft cirrô fes ef ként = Ik heb een knikker in mijn maag
Kirro sÿrte ef ÿršara (mv!) = We zetten onze hoed op
3. Voor zelfstandig gebruikte infinitief
Ef farte melde helt = Lopen is gezond
4. Voor maanden en dagen
ef januy = januari       ef kôbotof = zondag
5. Bij verschillende geografische namen en idiomatische uitdrukkingen
(zie de desbetreffende lemma's)
Ef Spana = Spanje       kaf ef kleter = opnieuw       nert ef X = geen X

VERPLICHT GEBRUIK VAN ONBEPAALD LIDWOORD eft
1. Bij lichaamsdelen, organen of delen v kledingstukken, als de bezitter ervan in de zinskern genoemd staat en hij/zij meer dan een stuks ervan bezit
Gress eft bonarô tundare = Ik heb mijn/een been gebroken

LIDWOORD BLIJFT AFWEZIG
1. Voor eigennamen v personen en geografische namen die voorafgegaan worden door een add
hupster Petriy = de grote Peter       hordâ Frakâs = het mooie Frankrijk
2. Zn'n, afkortingen en letterwoorden die als eigennaam ve vereniging, instantie, firma, bedrijf ed of als handelsmerk ed fungeren
(worden tevens met hoofdletters geschreven)
SA = de SA (Spooksoliy Arânkas)       ANWB = de ANWB
3. Buitenlandse (onvertaalde) namen v gebouwen, straten, toneelstukken ed
Euromast = de Euromast       Herengracht = de Herengracht
4. Voor namen v schepen en voertuigen
Moffainka = de Moffainka       Titanic-ka = de Titanic
Evening Star-ka = de Evening Star (locomotief)
5. Voor rangtelwoorden, namen v beroepen en de otr of mtr
Petriy melde durtef = Petriy is de derde
Moffain melde krodûr = Moffain is bakker
Elsa melde hupster oras = Elsa is de grootste

Liechtenstein:: Ligtensten {G}.

Liechtensteiner:: Ligtensteny {Cef}.

Liechtensteins:: (bv) ligtensten {IIef}; ~e vrouw: Ligtenstena {Cef}.

lied:: chafost {C; mv= chafosten} (het "regelmatige" mv chafosts is hypercorrect).

lieden:: (=volk) eby {S}.

liederlijk:: miype-tval {I}; ~e taal: vóta'o {C}.

liederlijkheid:: miype-tvalos {A}.

lief:: rovret {I}, nemmiy {I; [mv=enk]}; ~ zijn: rovrete {U}; iets voor ~ nemen: ef putte flaju na quista; ef putte flaju luft welmut.

liefdadig:: ÿrrul {I}.

liefdadigheid:: ÿrruliy {A; mv=enk}.

liefde:: rovretos {A}, rovret {Aef} (arch/dl= Tjemp/Renô); rovretora {C} (arch/poe); ~ voor iemand: ef rovretos ump/armt rast; mislukte ~ ("op de klippen gelopen"): tarovretos {A}; platonische ~: sÿsiyx-rovretos {A}; zelfopofferende ~ (verliefdheid waardoor men geheel in beslag genomen wordt): pelcan-rovretos {A}; (sprkw) ~ maakt blind: rovretosz qugle bliynt.

liefdesverdriet:: trimÿr {SC}.

liefhebben:: (prijs stellen op) gele {K}.

liefhebber:: ÿzebber {C}.

liefhebberij:: ÿzebbe {C}; (=hobby) hôby {C}.

liefje:: (schat[je]) derr {C} (pop), belt {C}, belkâle {C}.

liefkozen:: (=strelen) zerre {K}; (=aanhalen) leve {K}.

liefkozing:: (=streling) zerros {C}.

lieflijk:: rovrétt {I}; (=schoon) lovaniy {I}.

liefst:: [het] ~ (meest graag): povâ {III; =ot v tevi}; het ~ drink ik koffie (maar ook andere dingen drink ik graag): gress pliyfone povâ cafer; het ~e doen (de voorkeur geven aan): armtju'ecce {K}; maar ~ (wel: nadruk op grote hoeveelheid): hij verdient maar ~ 1000 herco: do rinne 1000 herco noi ne'âma.

liegen:: merfe {K}.

lier:: (=windas) zlofer {C}; (snaarinstrument) lyra {C}.

lies:: dÿ-fótos {C}.

lieslaars:: dÿ-hós {C}.

lieveheersbeestje:: (ongeacht kleur of aantal stippen) belt-chutân {C}, zemper-terder {C}, sarga {C} (dl= Tigof/Lomky); (rood met zwarte stippen) zemper-terder {C}; tweestippelig ~: perdÿr-zemper-terder (L. Adalia 2-punctata); zevenstippelig ~: heferg-zemper-terder (L. Coccinella 7-punctata); (geel met zwarte stippen) veertienstippelig ~: geffal-ketter {C} (L. Propylea 14-punctata).

lieveling:: (=schat) jôllif {C}.

liever::

  1. ("meer graag") omeneé {III; =vt v tevi}; ik drink ~ koffie dan thee (maar ik drink het allebei graag): gress pliyfone omeneé cafer dus miyna; ik drink ~ koffie dan thee = ik drink koffie met minder tegenzin dan thee (maar ik drink beide niet graag): gress pliyfone stârt cafer dus miyna; »graag;
  2. (voorkeur) iets ~ niet doen: ef bladide hajiy, den ...; ik ga ~ niet naar dat café: gress bladide hajiy den quardere dena póntel; ik heb ~ dat je morgen komt: gress armtju'ecce tuex larfinos mas; ~ A hebben, dan B: ef zjoffelira gulder A, dâsnû B; ik heb ~ een hond dan een kat: gress zjoffelira gulder eft hurt, dâsnû [idem] eft chat; hij heeft ~ dat ik morgen kom dan vandaag: do zjoffelira gulder mas dâsnû lelmo tof, den gress arfine; ze had ~ dat je liep, dan fietste: eup zjoffalira gulder tuex ÿfartos dâsnû [tuex] ÿpittos = (spr) eup zjoffalira gulder tu farta dâsnû [tu] pitta; ~ niet: »ongaarne;
  3. »lief.

lievevrouwenbedstro:: zviylfe-trÿts {C; mv= ..-trÿtsa} (L. Galium odoratum).

lifestyle:: poire-still {C}.

lift:: (hijstoestel) pjaqurt {C}; (meerijden in auto) lÿntos {C}, rujiy {C} (pop).

liftangst:: pjaqurt-baniylos {C}.

liften:: lÿnte {U}.

lifter:: (met auto) lÿntatjen {C}, tach-larder {C} (pop/pej).

liggen::

  1. (lett: alg v mensen/dieren/zaken) zirde {U}; (lett: v zoogdieren ook) gvenke {U} (gvenke drukt meestal uit dat het dier op zijn zij of rug ligt); hij ligt te zingen: do chafoste ur zirde; het ~ (liggende houding): zirdos {C}; ~ op (een divan; op de sprei ve bed ed, maar niet IN bed): lâzirde {K}; ~ op (een HARD voorwerp): crôgte {K}; ~ op (een ZACHT voorwerp): mezze {K};
  2. (bij irritatie/boosheid wordt wel giffe = "staan" gebruikt terwijl er van "liggen" sprake is:) zie je dan niet dat het boek op tafel ligt!: ef mimpit giffe kaf ef kelbra!;
  3. (geografisch: gelegen/gesitueerd zijn) locâteše {U};
  4. (fig) ~ aan iets (de oorzaak zijn van): ef melde tsazi flaju; aan mij/hem ligt het niet: ef nert melde tsazi tsil/zirrel (2niv!); als het aan de minister ligt, wordt de regel morgen ingevoerd (als de minister het voor het zeggen heeft): ef melde tsazi ef menester, blul armtstâgelije ef regliss mas; de storm gaat ~: ef móns iniyfte.

liggend:: ~e houding (het liggen): zirdos {C}.

ligging:: (stand: v gebouw) locâtešos {C}, pâs {C; mv= pâsa}; het huis heeft een idyllische ~: ef sért lelperre eft zvalira locâtešos; een huis met een goede ~ (een huis op goede stand): eft sért fes quista pâs.

ligplaats:: (lett) zirde-sÿrt {C}; (schip ed) wâfersencos {C}.

ligstoel:: zirdu {C}.

liguster:: wilde ~: ligustriy {C} (L. Ligustrum vulgare).

ligusterpijlstaart:: sfinks-flyddere {C} (L. Sphinx ligustri).

lij:: (van de wind af) dûg {I}.

lijdelijk:: pruliy {I}; (=gelaten) korabona {I}.

lijden:: kloze {E}; ~ aan (ziekte ed): wâze {K}; (ondergáán) zyne {K}; verlies ~: ef zyne eft perdos; het ~: klozos {A}; het ~ (aan een ziekte): wâzos {C}.

lijdensweg:: klozos {A}.

lijder:: klozatjen {C}; (=zieke) wâzer {C}.

lijdzaam:: (=gelaten) korabona {I}.

lijf:: (=lichaam) frotiyn {C}, liff {C}; (=romp) zena {C; mv= zenos}; te ~ gaan: bosâne {K}; iemand tegen het ~ lopen: ef njebope rast kaf ef stamme (rs!).

lijfelijk:: (=lichamelijk) liff-• {PXimpr}; ~e broer: liff-frera {C}; ~ contact (=lichaamscontact): liff-côntakt {C}.

lijfstraf:: frotjel {C}.

lijfwacht:: (=garde) tonarânÿ {C}.

lijk:: (dood mens/dier) lekk {C}; (v zeil) pétmpu |M| {C; rs= pétmput}; over ~en gaan (niets of niemand ontzien): ef lelperre ekaiyn halins.

lijken::

  1. ~ [op] (eruitzien als): loke {K} (ook als koppelww); Petriy is zo bleek, hij lijkt wel ziek: Petriy melde jazy fit plôf, do loke kinur; Elsa lijkt op Petriy: Elsa loke Petriy; je lijkt je broer wel: tu loke jazy sener frera; het lijkt wel OF hij gek is: ef loke jazy DEN do melde pÿr; het lijkt wel of het nooit zeven uur wordt: ef loke jazy, ef pónzelira kvâ heferg zurt; het lijkt ... (het ziet ernaar uit): ef melde zerfelira ...; er lijkt onweer te komen (het ziet ernaar uit dat het gaat onweren): ef melde zerfelira eft tómaros; het begint erop te ~: ef lomkâ finne beri lelde;
  2. (schijnen [te zijn]) tóte beri/den {U}; hij lijkt ziek [te zijn] (hij schijnt ziek te zijn): do tóte beri melde kinur;
  3. (de indruk hebben; menen) het lijkt mij [nuttig] dat/om ...: ef zerfe lo [hâc] ón gress, den ...; de muziek lijkt me zo hard genoeg: ef musiyc zerfe fit lo quista zjentiy hups ón gress; dit boek lijkt me niks: dena mimpit loke cyriy; ze lijkt me een stomme trut: eup loke eft pûl derser ón gress;
  4. min of meer ~ op (zwemen naar): tuše tygtja {U}.

lijkkleed:: piyrotiy {C}.

lijkschouwing:: (=sectie) torkarr {C}.

lijkverbranding:: (crematie: met Erg-ritueel) inaflôf {C}.

lijm:: keldest {S}; (=gom) gômp {S}.

lijmen:: (=plakken) keldeste {K}.

lijn:: (touwtje) jûlt {C}; (=streep) lÿnt {C}; een hond aan de ~: eft hurt fes ef jûlt; van ~en voorzien (gelinieerd): lâlÿntor {I}; (fig) in grote ~en: fes hordâ siyclos; (fig) op één ~ liggen met (dezelfde ideeën hebben als): ef ufire fes ef âskân rifo.

lijnenspel:: (mbt vormgeving) pôlto-teatriy {C}.

lijnolie:: flâx-ool {S}.

lijntaxi:: gerlas-taksi {C}, gerlas-taxi |ks| {C} (in Spok: meestal klein busje dat min of meer een vaste route rijdt, maar als een taxi besteld kan worden; ze rijden op trajecten waar een normale busdienst ontbreekt); zie ook Lijntaxi's in .

lijst:: (=omlijsting) lânt {C}; (v schilderij) prâft {C}; (opsomming ed) lyst {C}; (=tabel) ramâ {C}, •ramâ = •amâ {SX.c > c}.

lijster:: [zang]~: truss {C; mv= trûse} (L. Turdus philomelos); grote ~: truss-frÿcc {C} (L. T- viscivorus).

lijsterbes:: (vrucht) rovôn {C}; [wilde] ~ (boom): torovônÿ {C}, rovôns-vildul {C} (L. Sorbus aucuparia); peervormige ~: leffy-torovônÿ (L. S- domestica).

lijvig:: (=dik) murk {I}.

likdoorn:: (=eksteroog) froqurt {C}, flaros-qurt {C}.

likeur:: licerr {S}; een glaasje ~, een ~tje: eft licerr {C}.

likken:: (alg) slÿge {U}.

lila:: (=violet) partan {I}.

lillend:: (vlees ed) zvabbe {I}.

limonade:: lymonado {S}; een glas ~: eft lymonado {C}, eft lymo {C} (pop).

linde:: (boom) yvôp {C} (L. Tilia); grootbladige ~ (zomer~): kjupt-yvôp (L. T- platyphyllos); kleinbladige ~ (winter~): martel-yvôp (L. T- cordata).

lindeboom:: »linde.

lineair:: lÿntiy {I}.

linguïstiek:: linguistiyc {C}.

linguïstisch:: linguistise {I}.

liniaal:: elbina {C; mv= elbori}.

linie:: (leger) liniy {C}.

liniëren:: lâlÿnte {K}.

link:: (=verband) een ~ leggen tussen: ef riffe eft fâgo yargeloh.

linker:: (=links) rilko {I} (afk= rl. of rko.).

linkerhand:: pónze-hent {C}.

linkerkant:: rilko {Cef}; aan de ~: kaf ef rilko.

linkeroever:: (de oever aan je linkerhand als je stroomafwaarts kijkt) hyber-rivo {C}.

linkerzijde:: »linkerkant.

links:: (=linker) rilko {I} (afk= rl. of rko.); ~ van: rilko armt (vz-uitdr); van ~ naar rechts: ja rilko rikbi; van ~ naar rechts en weer terug [slingerend]: rilkoko {I}.

linksom:: rilkote {III}.

Linnaeus:: Linnee {N}.

Linnaeusklokje:: Linnee-kelg {C} (L. Linnaea borealis).

linnen:: (zn) lain {S}; (bv: van ~ gemaakt) lainiy {I}; ~ lap, stuk ~: lainfâsto {C; mv= lainfâstôe; rsmv= lainfâstott}.

linnengoed:: tolainÿ {C}.

linoleum:: mâts {C}.

lint:: brômqu {C}.

lintworm:: jârf {C}.

linze:: lentel {C}.

lip:: ÿtro {C; mv= ÿtrôe; rsmv= ÿtrott}.

lippenstift:: motrik-marâs {C}.

lipvis:: ÿtroer {C} (L. Labrus); gestreepte ~: prexâ-ÿtroer (L. L- mixtus); gevlekte ~: liytâ-ÿtroer (L. L- bergylta).

liquida:: (vloeiklank: l, r) kôltos {C}.

lis:: [gele] ~: welk {C; mv= welka} (L. Iris pseudacorus).

lisdodde:: ritt-ðak {C} (L. Typha); grote ~: mintepot ritt-ðak (L. T- latifolia); kleine ~: portâ ritt-ðak (L. T- angustifolia).

lispelen:: sliyxe {U}.

list:: (=sluwheid) mre'in {C}; met een ~ vangen: klâkare {K}; vangst met een ~: klâkaros {C}.

listig:: armtmôqu {I}; (=geslepen) rôzet {I}.

liter:: (decimale inhoudsmaat) litriy = liter {C} (afk= l); (oude Spok inhoudsmaat) liytre {C} (afk= L of  ) (1 liytre = 1 = 4,82 cm³).

literair:: literariy {I}.

literatuur:: literaturiy {C}; zie ook Literatuur in .

literatuurlijst:: (=bibliografie) bibliografijâ {C}.

litoraal:: (kust•/strand•) litoraliy {I}.

Litouwen:: Litoen {G}.

Litouwer:: Litoeso {Cef}.

Litouws::

  1. (zn: taal) litoenise (litónise) {C};
  2. (bv) litoen (litón) {IIef}; ~e vrouw: Litoesa {Cef}.

litteken:: brechtiyn {C}, zjôdelos {C}.

livemuziek:: live-malodé {C}.

livrei:: korhelbi {C}.

Ljubljana:: Lubâja {G}.

lob:: (kwab) dacu {C}.

lobby:: lobiy {C}.

locatie:: locât {C}; op een mooie ~: fes eft hordâ locât.

locoburgemeester:: quÿe-monercô {C}.

locomotief:: fradâs {C}; elektrische ~: elek-fradâs {C}.

loden:: (van lood gemaakt/met lood bekleed: v dakgoot ed) plûmbôr {I}; ~ voorwerp; ~ pijp: plûmbôra {C}.

loeder:: (=rotwijf) helk {C}.

loef:: (=windzijde) renn {I}.

loeien:: (koe) quie {U}, zantolie {U}; (sirene ed; NIET v koe) ole {U}.

loep:: (=vergrootglas) lense {C}; (fig) onder de ~ nemen: ef zerfe mitai ef lensee (rs!).

loeren:: (=gluren) ûme {U}; ~ naar (=gluren naar): ûmare {K}.

lof::

  1. (=roem) lésan {C}.
  2. (=witlof: groente) sprôcto {S}.

loffelijk:: kvôrélus {I}.

lofwaardig:: lésan-quista {I}.

lofzang:: gachôno {C}.

log:: (=plomp) bûkja {I}, réstyp {I}; log/plomp||rank/slank: kviddiy {Iid}; .

logboek:: navigašoafiy {C}.

loge:: (alg; ook in theater) kôlmbret {C}; (in theater: duidelijk afgesloten gedeelte) nio {C; rs= niet}.

logé:: (gast) gâs {C}; (gast die blijft slapen) kullatjen {C}.

logeerkamer:: kullemit {Crs}.

logeerpartij:: kullos {C}.

logement:: kullsért {C}.

logenstraffen:: ef kette ef merfe-xo'et fes hents rifo.

logeren:: kulle {U}; het ~: kullos {C}.

logies:: kullos {C}.

logisch:: logise {I}.

logistiek:: logistiyc {C}.

Loire:: Lora {G}.

lok:: (haarlok, krul) cûrle {C}.

lokaal::

  1. (zn: groot [openbaar] vertrek) ÿfÿr {C};
  2. (bv: plaatselijk) lokalo {I}.

lokaaltrein:: (=stoptrein) sutreno (neftreno) {C}.

loket:: ofisejo {C}.

lokken:: berme {K}.

lokking:: bermos {A}.

lokvoer:: (=aas) notéšâ {C}.

lollig:: (=grappig) ÿrs {I}.

lommerrijk:: (=loverrijk) jiysót {I}; (=schaduwrijk) ombersót {I}.

lomp:: cÿromiftsâ |..fs..| {I}; (ongemanierd) dlâc {I}.

lomperd:: raddyf {Crs}.

Londen:: Lônde {G}.

lonen:: jârde {K}; (=opleveren) xâme'ie {K; gst= xâmeit; vdw= xâmet}; ~ om (nut hebben om): pjÿge beri/den {U; vdw= pjÿg}; dat loont niet (het heeft geen nut om dat te doen): mittof nert pjÿge beri paine; de inspanning die geloond heeft: ef pjÿg salbos; iets wat loont: jârdos {C}; zo'n bedrijf moet wel ~: teâk glûfiy perke beri xâme'ie jazy flaju; »moeite.

long:: (om te ademen) ÿrost {C; mv= ÿrôste}.

longkruid:: breed ~: presÿr ÿrost-krutt {C/S} (L. Pulmonaria officinalis).

lonken:: ~ [naar]: mÿrre {K}.

lont:: bedos {C}; (fig) ~ ruiken (nattigheid voelen): ef melde mip ef covent.

loochenen:: râezjyle {K}.

loochening:: râezjylos {A}.

lood:: plûmbôr {Sef}; stuk ~: plûmbôra {C}; van ~ gemaakt; met ~ bekleed (dakgoot ed: loden): plûmbôr {I}; dat is ~ om oud ijzer (dat komt op hetzelfde neer): ef yae ef šôt.

loodgieter:: plûmbûmtiy {C}.

loodje:: het ~ leggen: ef tasse fesdu ef cista.

loodrecht:: (=rechtstandig) ménkronâme {I}.

loods::

  1. (=keet) knoiyt {C}.
  2. (scheepvaart) lots {C}.

loodswezen:: lotseren {C}.

loodzwaar:: plûmbôr-ihyt {I}.

loof:: (=lover) jiys {C/S}.

loofboom:: tojiysÿ {C}, jiyser {C}.

loofbos:: tojiyserÿ {C}.

loog:: (chemische stof) liet {S}.

loogkruid:: sel-krutt {C/S} (L. Salsola kali).

looien:: (v leer) nÿzzlene {K}.

look:: (diverse planten, vrnl in samenstellingen) lék {S}.

look-zonder-look:: lék-krutt {C/S} (L. Alliaria petiolata).

loom:: lom {I}, cesk {I}.

loon:: (=soldij) wagy {C}.

loonbelasting:: wagâx {C}; zie ook Loonbelasting in .

loonsverhoging:: wagy-kafpainos {A}.

loop::

  1. (v geweer) sten {C};
  2. (=bedding: rivier) rimm {C};
  3. (vervolg: weg/rivier ed) fartos {C}, xolos {C};
  4. (gang) farte-vrôk {SC};
  5. (vrnl fig) op de ~ gaan: ef šefce ef nregtâs; (fig: vervolg) tradam {SC} (met tijdsbepaling in de gen); •-tradam {SX.c > c} (tijdsbepaling); in de ~ van: tradamiy {VZ} (betrekking, tijd); in de ~ van de dag: fes ef tofecÿr tradam; fes ef tof-tradam; in de ~ van vele jaren: fes pert zempersecÿr tradam; fes ef zemper-tradam.

loopbaan:: leldame {C}, cârjerr {C}.

loopje:: een ~ met zich laten nemen: ef munke armt sener kârnt.

looplamp:: fartetat {C}.

looppas:: obepétsos {C}; in ~ lopen: obepétse {U}.

loopplank:: ârg {C}.

loos:: (vals) nirr {I}; ~ alarm: quennât {C}; (v vrucht) fylterch {I}.

•loos:: •-velp {Sx.zn > add}; (bijv) heerser/heersersloos: jacier/jacier-velp; probleem/probleemloos: môntyos/môntyos-velp; (veel add'n op -loos worden op een niet-productieve manier gevormd; zoek daarom altijd eerst het gehele woord op -loos op).

loot:: (=ent: v tak) lâs {C}.

lopen::

  1. (alg: te voet voortbewegen) farte {K/U}; ~ in/op/over (lett: be~): lâfarte {K}; de afstand die te ~ is: ef distânt, té kettelira farte; het ~: fartos {C}; snel ~ (minder snel dan frajjaare): frajjae {U}; ik heb de hele weg ge~: gress ef pijâ mirra farte; hij loopt te zingen: do chafoste ur farte;
  2. (alg: =gaan) vende {U}; ik loop graag op rubber zolen: gress vende tevi fes gum soliys; voorzichtig ~/voortschuifelen langs (smal pad/richel ed) téðe {K; gst= tét};
  3. (vervolgen/gaan: weg/rivier ed) xole {U}; de tentoonstelling loopt nog een week: ef eksposišo vende velk lóf ér mink; de nu ~de voorstelling: ef ral vendelira stâgos;
  4. (draaien: v motor/klok) poire {U};
  5. (v gevaar/risico) qugle {K; gst= qugg}; gevaar/risico ~: ef qugle kviksiâ/riskašo;
  6. (stromen: v water ed) vende {U}; over de rand ~/stromen: zanyke {K}; op het punt staan om over de rand te ~/stromen: nyke {K}; het water loopt over de rand van de emmer (de emmer loopt over): ef knurfel zanyke ef amâr;
  7. (idioom) van stapel ~ (lett: te water gelaten worden): ef vende njebope; storm ~ (druk bezocht worden): ef vende kaf ef dufja; het loopt anders dan we gedacht hadden/dan het plan was: ef sen wencate kusamat ef qurs; (gaan; v gebeurtenissen ed) fartere {U}; het loopt slecht af: ef fartere tildâ; (fig) plat ~: fartole {K}; de toeristen ~ de stad plat: ef entrafers fartole ef sÿrt.

loper:: (lang tapijt) cômles {C}; (schaakstuk) biyšôp {C}; (sleutel die in vele sloten past) bulf-ké {C}.

lor:: (=prul) chût {C}; (oude lap) krûgt {C}; ~ren (oude lappen; afgedankte kleren): wepriyl {S}.

lorgnet:: (=knijpbril) chiypzerfi {C}.

los::

  1. (zn: =lynx) luh {C} (L. Lynx lynx).
  2. (bv) (niet vast) kir {I}; (niet verpakt) tuffes {I}; ~ van iets: kir rifonn flaju; erop ~ slaan (afranselen): ÿoðe {K}; los||vast: pjerg {Iid}; een ~ kooktoestel: eft pjerg tjonde-dreut ðÿm fixos; .

losbandig:: ploteppa {I}, pyzôiy {I}.

losbarsten:: kaftundare {U}; (=uitbreken: donderbui/vulkaan/oorlog/ziekte) tunde {U}; (fig: van start gaan ed) ef wuxe ef bjiyc; in gejuich ~: ef vende vereste.

losbarsting:: tundos {C}.

losbladig:: kir-cfoliy-• |-cvo..| = kir-cvoliy-• {PX.c > c}.

losbol:: plônser {C}; (=doordraaier) ta'oler {C}.

losbreken:: (v dier) tômpentare {U}.

losdraaien:: (=afdraaien) grÿne {K}.

losgaan:: (=loslaten: v lijm/verf) kirre {U}.

losgebroken:: (ontvlucht/op de vlucht geslagen: vrnl v dieren) kiror {I}, gip {I} (arch).

losgeld:: idelorerde-smurf {S}.

losknopen:: idetejône {K}, idenóte {K}; het ~ (losknoping): idetejônos {C}.

losknoping:: (het losknopen) idetejônos {C}.

loskomen:: (=vrijkomen) jolae {U}; de hoest komt los: ef hiystos jolae.

loslaten:: (alg) jelpjevare {K}; (v hond) jelpjeve {K}; het ~ (v hond): jelpjevos {C}; (=losgaan: v lijm/verf) kirre {U}.

loslopen:: (v dieren: niet in een hok) jolafarte {U}; de ~de tijgers in het safaripark: ef jolafartelira môntrazens fes ef safari-pârc; het is te gek om los te lopen: ef kasole rifo ef dufja; een ~de hond: eft jelpjevor hurt.

losmaken:: (alg) jelpjeve {K}; (ontbinden) idebinde {K}; het ~: jelpjevos {C}.

losplaats:: (voor schip/goederentrein) tuffesos {C}.

losrukken:: ba'eke {K; gst= baek}.

lossen::

  1. (schip/voertuig/vliegtuig) idemule {K};
  2. (lading) mipsÿrte {K}; het ~ (lossing): mipsÿrtos {C};
  3. (schot) wuxe {K}; het ~ (schot): wuxos {C}.

lossing:: (ontlading: v vervoermiddel) idemulos {C}; (v lading) mipsÿrtos {C}.

lostornen:: (lett) pitste {K; gst= pits; wst= pits[t]•}; (uittrekken: v rijgdraad) idecodre {K; gst= idecott}.

lot:: (=noodlot) jéftiy {A; mv=enk}; (loterij) trekhor {C}; aan zijn ~ overlaten: abândéne {Krs}.

loten:: ~ om: trekhore {K}.

loterij:: trekhoros {C}.

lotgenoot:: hâfteralaer {C}.

lotgeval:: ~len: fesarfinosz {Amv}.

loting:: trekhoros {C}.

louche:: (onbetrouwbaar persoon) lammefiy {I; [mv=enk]}.

louter:: (onvervalst/rein) prôltôt {I}; (puur/enkel) nucer {I}; ~ geluk: nucer geffal; »slechts.

louteren:: prôltôte {K}; (=veredelen: metaal) yflane {K}.

loutering:: (=veredeling: metaal) yflanos {C}.

loven:: (=roemen) lésane {K}; (=prijzen) ksvenne {K}; het ~: ksvennos {A}.

lover:: (=loof) jiys {C/S}.

loverrijk:: (=lommerrijk) jiysót {I}.

lozen:: (=spuien) njame {K; vdw= nja}.

lozing:: (=uitscheiding) njamos {C}.

LP:: (langspeelplaat) frÿcc-plata {C} (afk= FP of éfpe); éfpe {C}.

LPG:: (=autogas) oto-gaza {S}.

Lucas:: (bijbel) Lukâs {N} (afk= Luk).

lucht:: ayr {S}, matliy {C}; vieze ~ (stank): mrôgos {C}; ~ bevattend: ayriy {I}; (de ervaring van) frisse ~ en helder licht: fôrs {C}.

luchtaanval:: plano-xÿjaros {C}.

luchtafweergeschut:: ideplanoos {C}.

luchtbel:: blel {C}.

luchtdicht:: ayr-fest {I}.

luchtdruk:: pres {C}.

luchten:: (gemoed) wuxe {K}; het ~ (gemoed): wuxos {A}; (=zwavelen: wijnvaten) smômpe {K}; iets ~ (beddengoed, kamer): ef kette fôrs ón flaju; het laken hangt te ~: ef brÿdâ sen kette fôrs; ik kan hem niet ~ of zien: gress obléskre groft sporch zÿtâ bertert.

luchtfilter:: ayrclén {C}.

luchtfoto:: zôšefoto {C}.

luchtgat:: (ventilatie-/rookgat) gerat {C}.

luchthaven:: (groot vliegveld) ayrport {C}.

luchtig:: ayriy {I}; (frisjes, niet benauwd) bÿa {I}; (licht) pjerf {I}; (onbezorgd/lichtvaardig) plypor {I}.

luchtkasteel:: (=hersenschim) totjef {C}.

luchtledig:: ideayror |ida..| {I}; (zn) het ~e; de ~e ruimte: ef velpane {C}.

luchtlijn:: (v vliegtuig) zôšerutt {C}.

luchtmacht:: bas-ayr {C}.

luchtpijp:: (om te ademen) aderm-jéns {C}.

luchtpost:: plano-pôst {C} (afk= p/p).

luchtsluis:: ayr-sluše {C; mv= ..-slušen}.

luchtvaart:: ayrâs {C}; zie ook Luchtvaart in .

luchtvervuiling:: ayr-dirtaros {C}.

luchtwortel:: (bovengrondse wortel: v boom) prâvôs {C}.

lucifer:: flecsÿrot {C}.

lucifersdoosje:: flecsÿrotlot {C}.

lucratief:: quamp-kettelira {I}.

lui:: lÿss {I}; ~ en knorrig (vadsig): grelfel {I}; ~ zijn (luieren): lÿsse {U}.

luiaard:: (=luilak) bylâ {C}, sônger {C}; grote ~ (leegloper): plûfû {C}; (zoogdier) eje {C; mv= ets} (L. Bradypodiae).

luid:: (hard: geluid) hups {I}, tarr {I}; ~/hard/snel zijn: hupse {U}; »spreken 1; »gepraat.

luiden:: (v klokken) lude {K/Upr}; de klokken ~: ef bamicos sena lude; (klinken: v woorden) fliynke {U}; (weergave ve tekst) nute {Upr}; de wet luidt als volgt ...: ef lacs sen nute na ...; (sprkw) hij heeft de klok horen ~, maar weet niet waar de klepel hangt: do zerfe ef ÿrras, tûre ef moftosz.

luidens:: »volgens 2.

luidheid:: (hardheid) hupsiy {A; mv=enk}.

luidkeels:: lef eft vrezobiy {C}.

luidruchtig:: ~ beweren (grote mond opzetten): westare {K}.

luidspreker:: (v radio ed) hups'inde {C}, hupstariy {C}.

luier:: lâpiy {C}.

luieren:: (lui zijn) lÿsse {U}.

luifel:: rogut {C}; grote ~: huf {C}; (=afdak) qujoh {C}.

luiheid:: lÿssos {C}.

luik:: (vooral voor de ramen) lugk {C} (mv: |luks|); (buiten voor de ramen) raja {C} (dl= Tigof/Lomky).

Luik:: (Belgische stad) Lukk {G}.

luilak:: (=luiaard) bylâ {C}.

luipaard:: (mnl/ntr) leéparr {C}; (vrw) lejaparr {C}.

luis:: less {C; mv= lessa}.

luister:: (=pracht) fiyt {Aef}, lustriy {C}.

luisteraar:: (=hoorder) nuter {C}.

luisteren:: ~ [naar] (horen): nute {K}; vaag, zonder aandacht ~: eriythe {U; gst= eriytt; wst= eriyt•}; ze luisterde in het geheel niet: eup nuta lef ef kalómba rifo eft strônc.

luisterrijk:: (=prachtig) fiyt {I}; (=schitterend) ojic {I}.

luit:: (muziekinstrument) lutt {C}.

luitenant:: (alg) sÿrtencater {C}; (aanspreektitel) secater {C}, (vrw) secatra {C; mv= secatras}; voor militaire rangen, zie .

luitenant-admiraal:: [jiyst-]âtmerall {C}; voor militaire rangen, zie .

luitenant-generaal:: (landmacht) qufaer-generalo {C}, (vrw) qufaer-generala {C; mv= ..-generalas}; (luchtmacht) vise-generalo {C}, (vrw) vise-generala {C; mv= ..-generalas}; voor militaire rangen, zie .

luitenant-kolonel:: (landmacht) qufaer {C}; (luchtmacht) vise-konell {C}; voor militaire rangen, zie .

luitenant-ter-zee:: (alg) karé-sÿrtencater {C}; voor militaire rangen, zie .

lukken:: »gelukken.

lukraak:: lef querret spinn {C}.

lul:: (=pik) nôk {C} (vulg); (=lummel: persoon; zowel mnl als vrw) mlopp {C} (vulg).

lullen:: bôrs-pjôle {K}.

lummel:: (zowel mnl als vrw) (=sul) nokôt {C}, pjump {C}; (=lul: persoon) mlopp {C} (vulg).

lummelen:: (vervelen) clûmle {U; gst= clûmm}.

lunapark:: (=kermis) ollstovy {C}.

lunch:: (=middageten) (koud) maliy {C}; (warm) jalardos {C}.

lunchconcert:: maliy-cônserto {C}.

lunchen:: komen jullie [vanmiddag] ~?: aftel tu zerfaves kult hitt furt ef fittas?.

lunchpauze:: (=schafttijd) lirdaros {C}.

lunchroom:: maliy-bar {C} (zelfbedieningszaak).

lus:: (ring) plyt {C}; (in tram/bus) sfég |svég| {C}.

lust:: (=trek) braos {C}; (=welbehagen) lustos {A}; ~ hebben in/om: luste [beri] {K}; het is een ~ voor de ogen: ef armtijabie ef eits; (in namen v landgoederen ed) -hoggebim; (bijv) Merellust: Ômfer-hoggebim.

lusteloos:: idelustor {I}.

lusten:: (lekker vinden) brae {K}.

lustig:: (=opgewekt) cerviy {I; [mv=enk]}, móté {I}; (=duchtig/flink) nâšÿ {I}.

luthers:: luteriy {I}.

lux::

  1. (zn: eenheid v lichtsterkte) lux {C; mv= luxes}.
  2. (bv: =luxueus) lûx {I}; een ~e uitvoering en een standaarduitvoering: eft lûx-pôlto ur eft xloeâ-ôc.

luxaflex:: »jaloezie B.

luxe:: (zn) lûxiy {C}; materiële ~ (Erg: aardse genoegens en wellust: als positief ervaren): zeruzze {SC}; op ~ gesteld persoon: afdrâker {C}.

Luxemburg:: Luxemburgiy {G}.

Luxemburger:: Luxemburgo {Cef}.

Luxemburgs:: (bv) luxemburgiy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Luxemburga {Cef}.

luxueus:: (=lux) lûx {I}; hij leeft ~ (op grote voet): do poire fes eft ielba siyclo.

luzernevlinder:: oranje ~: xejafiy-larder {C} (L. Colias croceus).

Lvov:: (in Oekraïne) Lefôf {G}.

lyceum:: (in Spok particuliere middelbare schoolopleiding: vaak aan internaat verbonden: met accent op klassieke talen en geschiedenis) lysém {C}; Lyseem {N} (gezien als Spok opleidingsinstituut).

lynx:: luh {C} (L. Lynx lynx).

lyrisch:: mybber {I}.

 

© (2000) De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands

DICTIO