Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans

Spokaans—Nederlands     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

 

Nederlands—Spokaans     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
 

g:: (naam vd letter G) ge {C}.

gaaf:: (niets mankerend/zonder beschadigingen) zjûlamiy {I; [mv=enk]}.

gaai:: Vlaamse ~: nutâ-pârer {C} (L. Garrulus glandarius).

gaan::

  1. (alg) vende {U}, vente {U} (arch); we zijn van plan om naar Spanje te ~: kirro ytende beri tupplipe helkara ef Spana; ~ maar! (vooruit!/kom op!: aansporing om te ~/iets te beginnen/moed te houden): fes ôgjélen!; ga eens opzij!: ovap yss [dus]!; de telefoon gaat/rinkelt: ef telefonos rupke; (fig) het gaat te ver om ...: bertert reners melde den ...; zich laten ~ (zich laten meeslepen): ef farte kaf ef râstiym; ten onder ~ aan: tijâblôfe helkara {U}; ervoor ~ (zich inspannen): ef vende helkara ef mipiy; we ~ ervoor, om ons doel te bereiken: kirro vende helkara ef mipiy, cÿrs ejelife ef col; »gang; »kijken;
  2. (lopen; v gebeurtenissen ed) fartere {U}; het gaat slecht (het loopt slecht af): ef fartere tildâ; het gaat slecht met hem: do farte fes tildâ âskâns; het gaat slecht/beter met de patiënt: ef kinet farte tildâ/gulder; het gaat met de economie veel beter: ef ekonomiy farte fes pert gulder âskâns; het gaat niet zoals het moet; het gaat anders dan we gedacht hadden: ef sen wencate kusamat ef qurs; hoe gaat het met je?: tu farte kol?; hoe gaat het met u?: hajoice gÿrs? (beleefde frase);
  3. (=vervolgen/lopen: v weg/rivier ed) xole {U};
  4. (=bevatten) er gaat 20 liter in die emmer: 20 liters sena kette fes dena amâr;
  5. (=beginnen) finne [beri/den] {E}; hij gaat een omscholingscursus volgen: do finne beri sompe eft zrazos-querdo; de menigte ging juichen: ef clûma finno beri vereste; (met tdw) ze gaat huilen: eup arkettelira, ur finne; het gaat regenen: ef pónze bidalos; (beginnen met iets) vende {U}; [gaan] sparen (geld): ef vende lelperre; (vaak niet vertaald, alleen een toek tijd) straks zal het ~ regenen: kelt bidale ef.
  6. (met adj: raken, worden) pónze {U}, •are {SX.add > ww}; kapot/kapot ~: tirdus/tirdusare; de auto gaat over de kop: ef oto pónze slinâr; »raken 2; »worden 1;
  7. (met vz: lett) ~ door/langs (passeren): paše {K}; de grens over ~: ef paše ef fini; de trein gaat door de tunnel: ef treno paše ef plâkomÿ; rakelings ~ langs (scheren over/langs): fymše {K}; ~ in (binnengaan): fesende {K}; ~ naar: vende helkara {U}; (zich begeven naar): vârpje {K; gst= vârpt}; (bezoeken): quardere {K}; van het ene punt naar het andere ~: krose {K}; ~ uit (uitgaan): mipende (mipvende) {K};
  8. (met vz: fig) ~ om (geboden zijn): cÿrzâe {U}; het gaat erom zo snel mogelijk te vertrekken: eft ðofšiy pratos cÿrzâe; het gaat om ...: ef meldelira ón (ón is vz); luister goed, het gaat om je belang: nute-tûe quista, ef meldelira ón vilt yjéfiy; het gaat er [nu] om dat we/jullie opletten: ef meldelira ón ef ÿkaftaros; het gaat om ... (er is sprake van ...): ... lelperre ef progrâm (spr); ~ over (handelen over): hanntele kura {U; vdw= hanntel}; ~ over (zeggenschap hebben over): nertuie luft {U; gst= nertuit}; ik ga over de financiën: ef finanšos nertuie luft gress; er tussenuit ~ (de wijk nemen): bake {U};
  9. (van plan zijn; ook als dreigement) ik ga mijn broer vermoorden: gress paine ef ur gritse sener frera.

gaandeweg:: (in de loop van) tradamiy {VZ} (betrekking; tijd).

gaar:: (goed gekookt) niyn {I}; (aardappels) fres {I} (dl= Tigof/Lomky); ~ zijn (gerezen: brood/gebak): eše {U}.

gaarne:: »graag.

gaarstoven:: (=gaarsmoren) niynece {K}.

gaarsmoren:: (=gaarstoven) niynece {K}.

gaas:: (metaal) râf {S}; van ~ gemaakt (gazen: v metaal): râfa {I}.

gaatje:: zopini {C; mv= zopiniye; rsmv= zopinitt}; een ~ in iets: eft zopini MIP flaju; (in oorlel of neusvleugel) fûnos {C}.

Gabon:: Gabôn {G}.

Gabonees::

  1. (zn: bewoner) Gabôny {Cef};
  2. (bv) gabôn {IIef}; Gabonese vrouw: Gabôna {Cef}.

gadeslaan:: iets ~ (bijwonen): bare armt flaju {U}.

gadverdamme:: (=getver) côsse {!}, côssiy {!} (afkeer, walging).

gaffel:: (v schip) bjiyc {C}.

gagel:: (plant) gâjel {C/S} (L. Myrica gale).

gal::

  1. (vocht) érts {S}.
  2. (bij paarden en runderen) konnde {C}.
  3. (bij planten) zviyf = zviyft {C}.

gala:: (feest/bal) gala {C}; ([chique] feestkleding) galômhûls {C}.

galactisch:: galâktise {I}.

galant:: (=ridderlijk) giensta {I}.

Galaten:: (bijbel) Galaters {N} (afk= Gal).

galblaas:: érts-blerr {C}.

galega:: (plant) galega {C} (L. Galega officinalis).

galei:: galeje {C}.

galerie:: (=kunsthandel) galeriy {C}, rôrra {C}.

galerij:: (=overloop) mehan {C}, mehân {C} (dl= Peg); (hoogste en goedkoopste plaatsen in een theater) elder {C}.

galg:: (=strop) yrmévriy {C}.

galigaan:: (plant) gâlengen {C/S} (L. Cladium mariscus).

galm:: (hol geluid) gâlm {C}, lumme {C}; (weerkaatsing) denðon {C}.

galmen:: (hol klinken) lumme {U}; (weerkaatsen) denðone {U}; harde, ~e stem: vrezobiy {C}.

galop:: kenjaros {C}; in ~: kenjarosiy {I}.

galopperen:: kenjare {U}.

galopperend:: kenjarosiy {I}.

galwesp:: zviyf-âlber = zviyft-âlber {C}.

Gambia:: Gâmbia {G}.

Gambiaan:: Gâmbiany {Cef}.

Gambiaans:: (bv) gâmbia {IIef}; ~e vrouw: Gâmbiana {Cef}.

game:: (computerspel[letje]) cômpumert {C}.

gammel:: (wrakkig) arfjet {I}, kinn {I} (pop); (=aftands; heel oud) fara Stentkô |stenkô| (dl= Berref); een ~ autootje: eft kinn belt-oto; ~ voertuig (vehikel): ðenc {C} (pop), ðenc lef trôchâs (pop).

gang::

  1. (langwerpige hal) tult {C}; ([bijna] vierkante/ronde hal) hall {C};
  2. (dinergerecht) kerna {C};
  3. (wijze v gaan) vendos {C}; (loop) farte-vrôk {SC};
  4. (=vaart/snelheid) upk {C; mv= upka}; aan de ~ zijn (plaatsvinden): hâftere {E}; op ~ komen: gaoe {U; gst= gaot; vdw= gâter}; zijn ~ laten gaan (niet verhinderen): kirture {K}; ik laat hem zijn ~ gaan (hij mag doen wat hij wil): gress kirture den do paine [ef tiyns] = gress kirture do painelira ef [tiyns]; de politie laat de vandalen hun ~ gaan (de politie doet niets om het wangedrag te verhinderen): ef polišo kirture ef korifers = ef polišo kirture den ef korifers paine; zijn [eigen] ~ gaan: ef kafsompe sener rûl; gaat uw ~: ef pât melde jola (iemand voor laten gaan).

gangbaar:: (alom geaccepteerd) esliy {I; [mv=enk]}; (=courant) lennelira {I}; niet ~ (ongebruikelijk): net-oskiy {I}.

gans:: (mnl/ntr: vogel) uas {C} (L. Anser of Branta); grauwe ~: presÿr uas (L. Anser anser); Canadese ~: Canada-grômp {C} (L. Branta canadensis); (ganzerik: mnl) jasug {C}; (vrw) nôlp {C}.

ganzenlever:: uas-fus {C}.

ganzenveer:: uas-fedre {C}; (om mee te schrijven ook) uas-dóc {C}.

ganzerik:: (mnl gans) jasug {C}.

gapen:: (=geeuwen) gaffe {U}; (kloof) ûesacÿre {Upr}.

gaping:: (kloof) kegt {C}.

garage:: (stalling) gara |gAra/garA| {C; mv= garaes}.

garanderen:: (=waarborgen) xômarste {K}; de aansluiting is gegarandeerd: ef cônekšos melde eft xômarstos.

garant:: ~ staan voor: xômarste {K}.

garantie:: (=waarborg) xômarstos {C}; er bestaat geen ~ dat: nÿf xômarstôsta melde, den/..lira.

garde:: (=lijfwacht) tonarânÿ {C}.

garderobe:: (kleedkamer) helbimit {C}; (klerenvoorraad) tohelbiÿ {C}.

garen:: (dun draad) miyns {Cef}, riyne {S}; van ~ gemaakt (geweven): miyns {I}, riyna {I}; draadje ~: riyniyn {C}.

garnaal:: [gewone] ~: gernért {C; mv= gernerte} (L. Crangon crangon).

garnalencocktail:: gernért-copa {C}.

garneren:: (gerecht/schotel) luftpilde |lufp..| {K}; (kleding) kafkâle {K}.

garnering:: (gerecht/schotel) luftpildos |lufp..| {C}.

garnituur:: (=set) tocÿrbattÿ {C}; (kledinggarneersel) kafkâlos {C}.

garnizoen:: budân {C}.

garnizoensplaats:: (alg) toÿkaôÿ |toÿkôÿ| {C}; (his) oftian {C} (plaats die ontstond en stadsrechten verkreeg omdat er een kazerne gevestigd was).

gas:: (=damp) gaza {S}; ~ geven (gaspedaal intrappen): luft-éne |lUfténe| {U}; ~ geven (snelheid vermeerderen: in auto/vliegtuig ed): kafðée {E}; het ~ geven: kafðéos {C}.

gasbel:: blel {C}.

gasdruk:: pres {C}.

gasfabriek:: gazariff {C}, gaza-fabriyk {C}.

gashouder:: gaza-lelder {C}.

gaskraan:: gaza-hek {C; mv= ..-hÿke}.

gaslamp:: (=gaslantaarn) gazatat {C}.

gaslantaarn:: (=gaslamp) gazatat {C}.

gasmasker:: gaza-lomkâ {C}.

gaspedaal:: (in auto) ðéos {C}.

gaspeldoorn:: (West-Engelse soort) hÿrsp {C} (L. Ulex gallii); (Europese soort) Urapas-hÿrsp {C} (L. Ulex europaeus).

gast:: (in restaurant/hotel ed) hÿrðy {C}; (bij vrienden op bezoek; logé) gâs {C}; (die blijft slapen/logeren) kullatjen {C}; (die blijft eten) lardatjen {C}.

gastarbeider:: gâs-ÿrômer {C}.

gastcolumn:: (in krant/tijdschrift) invóbor izequff {C}.

gastheer:: nâlp {C}.

gastvrij:: šempiy {I}; (welkom hetend) hoff {I}.

gastvrijheid:: šemp {SC}.

gastvrouw:: nâlpa {C}.

gasverdeelstation:: gaza-kipt {C}.

gat::

  1. (alg: ook holte) klafas {C; mv= klafâse}; een ~ in iets: eft klafas MIP flaju; »gaatje;
  2. (er geheel doorheen: opening) gyros {C}; een ~ in de muur: eft gyros MIP ef krur;
  3. (opening, meestal met bepaald doel) tuffesât {C}, tuf• {PX.c > c}; een ~/opening in iets: eft tuffesât MIP flaju; knoops~: tufcnô; ~ in nestkastje: tuforp {C}; ~ in de grond: pazzotuf {Crs}; (geen bepaald doel) ~ in een schoen: tufmust;
  4. (fig) in de ~en hebben: amennâe {E}; iets/iemand in de ~en houden: ef ucjyfe rast/flaju mitai ef hajemos; ik zie er geen ~ [meer] in: ef nânce gress fes ef simm.

gauw::

  1. (=snel/vlug) gesvint {I}, vita {I}; zo ~ mogelijk (beweging/in tijd): ðofšiy {I; [mv=enk]};
  2. (tijdsbepaling) gauw/snel||langzaam/over een tijdje: gaiy {Iid}; .

gauwdief:: jÿsa {C}.

gave:: (gift) ketta {C}.

gazelle:: gazell {C} (L. Gazella).

gazen:: (van [metalen] gaas gemaakt) râfa {I}.

gazon:: (alg: grasveld) klesblufk {C}; (goed onderhouden; ook sportterrein) nunn {C}.

geaard:: »aarden A.

geaccepteerd:: alom ~ (gangbaar): esliy {I}.

geacht:: (=geëerd) qupp {I}; (=gerespecteerd) mor {I} (arch); Geachte heer/mevrouw: Ylamo Merater/Mosjeus (aanhef in brief); »achten.

geadem:: adermos {C}.

geadresseerde:: trofiyta {C}.

geaffecteerd:: (=aanstellerig) tošaðôriy {I}.

gearmd:: (arm in arm) lef milâ-uzos {C}.

geasfalteerd:: (v weg) lââsfaltor {I}.

geautomatiseerd:: ~e industrie: otoôm {C} (fabriek waar alles geautomatiseerd is; bijv robotten die een auto in elkaar zetten).

geavanceerd:: (=vooruitstrevend) avânseror {I}.

gebaar:: (lett) qupple {C; mv= qupplós}; (fig) duh {C}; (lett/fig) afwerend ~: xliffa |X| {C}; een ~ maken (lett): ef riffe eft qupple; gebaren maken (gebaren): quinde {E}.

gebabbel:: keppe {C}.

gebak:: (=koek) rafeo {C; rs= rafette}; (=cake) omi {C}; hard bros ~ (beschuit): tjâciyk {C}; mislukt ~ (lett: misbaksel): tatokrodurÿ {C}.

gebakje:: (=taartje) tróma {C}; (=cakeje) belt-omi {C}.

gebaren:: (tekens geven) quinde {E}; het ~: quindos {C}.

gebarentaal:: rutre-mux {C} (afk= RM).

gebaseerd:: »baseren.

gebazel:: (=gedaas) létos {C}.

gebed:: (Chr: bede) priaros {C}; (Erg: overpeinzing) dâmena {C}; een ~ uitspreken: ef reppe eft priaros.

gebedel:: (=bedelarij) krÿnios {C}.

gebedsgenezer:: (Chr) priare-flomatjen {C}; (Erg) lôve-flomatjen {C}.

gebeef:: (=gesidder) laicos {C}.

gebeente:: toknociyÿ {C}.

gebeier:: diyndennos {C}; diynden {S} (spr).

gebekvecht:: (=gekibbel) pikos {C}.

gebel:: (=geschel: als geluid) zefos {C}.

gebergte:: tobergÿ {C}; (=bergketen) litt {C}; zie ook Gebergtes in .

gebeuren:: (plaats vinden) hâftere {E}; (=zich afspelen) realisere |..ÿje| {E}; (=overkómen) kafmanne ón {U}; (plaatsvinden) cÿrchof'te {U; gst= cÿrchoft}; de operatie gebeurt morgen: ef frotexos cÿrchof'te mas; droevig ~ (drama): prô'uta {C}; onverwacht ~d: tolâcÿrs {I}; voor het geval er niets gebeurt; mocht er [helemaal] niets ~: uchôlami {III}.

gebeurtenis:: (alg) cÿrchof'ter {C}, realiseros {C}, lâcÿrs {Aef}; (=toedracht) hâfteros {C}; belangrijke ~ (hoogtepunt): pâlta {C}; feestelijke ~ (evenement): kurahendros {C}; onverwachte ~: tolâcÿrs {Aef}; grappige/amusante ~: potô {C}; schokkende ~: chycaros {A}; verontrustende ~: idemômiyter {C}; plotselinge ~ (snelle verandering in het donker waarbij het ineens licht wordt): ÿtolâcÿrs {Aef} (bijv: een nachtelijke gasexplosie: eft gaza-ÿtolâcÿrs; het plotseling doorbreken van de zon door een zwaar wolkendek: ef kôbo-ÿtolâcÿrs).

gebibber:: ÿrðelos {C}.

gebied::

  1. (lett/fig) areû {C; rs= areût}; op economisch ~: fes ef ekonomise areû;
  2. (lett: streek) districa {C};
  3. (fig: domein) bavân {C}; dat ligt niet op mijn ~ (daar heb ik geen verstand van): ef nert zâre fes kost smyl.

gebieden:: iemand ~ (gelasten): quae rast {K; gst= quat; vdw= qujer}; (bars vragen) réke {K}.

gebiedend:: quaiy {I}; (=streng) bÿr {I}; ~e wijs (taalk): perkepainn {C}.

gebijt:: (het bijten) ortos {C}.

gebit:: ékig {C}.

gebitscontrole:: ynt-côntrolos {C}.

geblaas:: marjeros {C}.

geblaat:: (geluid v schaap) zeékos {C}.

gebladerte:: (=bladertooi) râx {S} (arch/poe).

geblaf:: heldertos {C}, wôg {C}.

geblazen:: het is ... geblazen (het is nu te doen om ...): ef meldelira ón; het is [nu] opletten ~: ef meldelira ón ef ÿkaftaros.

gebleken:: niet ~ (onbetoond): nepurfillor {I}.

gebloemd:: (bloemrijk/vol bloemen: zowel echte bloemen als afbeelding) huronsót {I}.

geblust:: tyrâhor {I}.

gebod:: (alg) quaos {A}; (vrnl RK) côment {SC}; de Tien Geboden: ef Main Côments; (conclusie zoals omschreven in de Ergemip) marât {C}; (Erg: een vd 4 belangrijkste marâts ("geboden") waarop de religie en de wetgeving rusten) mennmarât {Crs}.

geboden:: ~ zijn (erom gaan): cÿrzâe {U}; een zo snel mogelijk vertrek is ~: eft ðofšiy pratos cÿrzâe.

geboefte:: tolósetÿ {C}.

geboen:: (het boenen) glântros {C}.

gebogen:: (=krom) lutt {I}; ~ zijn (buigen): krume {U}.

gebonden:: (soep/saus) trag {I}; (bezet: door drukke werkzaamheden) fes ef ékupiy; ~ zijn aan (fig): pošate {K}; ~ grafiek: bindor grafiyc.

gebons:: dânkos {C}, qulnos {C}.

geboomte:: (groep bomen) tovildulÿ {C}.

geboorte:: mebafa {C}.

geboorteakte:: mebare-kornin {C; mv= ..-kartafiy}.

geboortebericht:: mebare-yclómm {C}.

geboortedag:: mebafa-tof {C; mv= ..-terrats}.

geboorteplaats:: mebare-sÿrt {C}.

geboren:: mebaror {I} (afk= meb.); ~ worden: mebare {U}; ik ben in 1966 ~: gress melde mebaror fes 1966; gress mebara fes 1966; op de boerderij in welke plaats is hij ~? (van de boerderij uit welke plaats is hij afkomstig?): do melde mipennÿr keldus?; ben je in de kerk ~? (tegen iemand die de deur achter zich open laat): aftel vilt yrgtâ tinde dalotoje?.

geborgenheid:: (fig) mutlekos {A}.

geborrel:: (v vloeistof) bôrlos {C}, wûrðos {C}.

gebouw:: (huis/kantoor/school ed) huflif {C}; (=bouwsel) âlbos {C}; zie ook Gebouwen in .

gebouwencomplex:: tohuflifÿ {C}.

gebraad:: (gerooster) knociros {C}.

gebraden:: ~ vlees : knocitiyse {C}.

gebrandmerkt:: ~ stuk vee/persoon: ÿfattos {C}.

gebrek::

  1. (=tekort) sporch {C}; ~ aan: nâ•e {PX/SX.zn > zn; rs= nâ•te, als oorspr zn op voc eindigt}; een ~ aan graan: eft nâcôrne; het ~ aan leraren: ef nâgekkere; tijd~: nâforte; wegens ~ aan ...: pai ef nâ...e; wegens ~ aan belangstelling: pai ef nâcôstišerpose;
  2. (=kwaal) kvâlo {C};
  3. (=leemte) fâle {C}; in ~e blijven (=falen): fâle {K}; het in ~e blijven: fâlos {A}.

gebrekkig:: (lett: met gebrek[en]) fâlesót {I}; (niet in orde) tyrâk {I}; (=invalide) tôgériy {I}; (gebroken: v spreken/taal) keppiy {I}; zeer ~ (erbarmelijk): nôqull {I}; ~ persoon: lutter {C} (poe).

gebries:: flynser {C}.

gebroeders:: Freras (afk= Frs).

gebroken:: (lett) tûndare = tundaror {vdw}, bônor {vdw}; (gebrekkig: spreken/taal) keppiy {I}; (=teneergeslagen) lenabor {I}; (stem) ommon {I}.

gebrom:: (gezoem, brom) brônos {C}, zoros {C}.

gebrouwd:: ~e letter R (oa op Oost-Tigof): gârgos {C}.

gebruik:: (alg: het gebruiken) keldos {A}; (wijze v gebruiken) ušos {A}; (=gewoonte) osk {C}; in ~ nemen: ju'ecce {K}; in ~ zijn [bij]: ef melde fes juec [luft]; voor eigen ~: furt dres-keldos; zie ook Gebruiken en gewoontes in .

gebruikelijk:: ušâf {I}.

gebruiken:: kelde {K}, uše {K}; (nuttigen: vrnl v voedsel/drank) lelde-luft {K}; (=toepassen) chalfe {K}; ~ voor (besteden aan): uše furt/gâšâ {K}; ~ voor/als (bij wijze van; in de hoedanigheid van): uše zÿtâ {K}; hij gebruikt een banaan voor de/als lunch: do uše ef wananjâ zÿtâ maliy; gebruikt kunnen worden voor (geschikt zijn voor): âpe ón {U}; te ~ (geschikt): âp {I}; zijn tijd goed ~ (efficiënt te werk gaan): hurte {U} (arch); iets goed kunnen ~ (iets aan iets hebben): ef plâge flaju fes ef skrenn; ik kan die goede raad wel ~: gress plâge ef naxyfolos jazy fes ef skrenn; »gebruikt.

gebruiker:: keldatjen {C}, ušest {C}.

gebruikmaken:: ~ van: ušâmelle {K}.

gebruikmaking:: ušâmellos {A}; met ~ van ...: ušâmellelira ... {VZ} (betrekking).

gebruiksaanwijzing:: kelde-vro'egios {C} (afk= kevro), kevro {C}, uše-vro'egios {C}.

gebruikt:: niet meer ~ worden (afgedankt zijn): tlazre {U; gst= tlass; wst= tlaz•}.

gebruind:: zeer door de zon ~ persoon: pir {C} (pop).

gebruis:: (=geborrel) bôrlos {C}; (=gedruis) sâts {C}.

gebrul:: mót {C}, módos {C}; (v dieren) kilivos {C}.

gebuitel:: (=gedartel) butelos {C}.

gebuk:: (het bukken) viycos {C}.

gebukt:: ~e houding: viycos {C}; hij staat ~: do giffe fes eft viycos; iemand die ~ gaat onder een ziekte/narigheid: lutter {C} (poe).

gebulder:: pultros {C}.

gecapitonneerd:: capôca {I}.

gecastreerd:: froba'efror {vdw}; ~e man (eunuch): ÿrxôl {C}; ~e ezel/hengst: quilch {C}; ~e kater/reu: prôlt {C}; ~ varken (barg): ygert {C}.

gecharmeerd:: ~ zijn van iets: xârfane furt flaju {Upr}.

gecirkel:: (cirkeling: ook ve roofvogel) siyclos {C}.

geclaxonneer:: woclaxos {C}.

gecompliceerd:: (=ingewikkeld) loftus {I}.

gecomputeriseerd:: cômputeriseror {vdw}.

gecondoleerd:: lef ralpoirr! {C}, lef armtroos! {A} (afk= l.ar.).

geconfronteerd:: ~ raken met (fig: in aanraking komen met): tygtjapâre {K}; ~ worden met iets: giffe âst flaju.

gecorrodeerd:: (=beslagen) rékóf {I}.

gedaan:: gedane zaken [nemen geen keer]: klótarus tiyns [melde tijâ]; het is ~ met ...: ef melde klótarus lef ....

gedaante:: (=gestalte) pâtô {C}; (=schijn) šovos {A}.

gedaas:: (=gebazel) létos {C}.

gedachte:: (het denken aan iets) miyp {C}, miypos {C}; (denkbeeld, mening) miyparos {A}; (voornemen, plan) munkos {A}; plotselinge [goede] ~ (inval): miype-prétt {C}; jij bent altijd in mijn ~n; jij bent nooit uit mijn ~n: tu melde riyfain fes kost miypôsta; in ~n verzonken zitten: ef dréme fes ef miyparosz; van ~n wisselen: rolije {E; gst= rolit}; »hinken.

gedachtegang:: miyprées {C}.

gedachteloos:: (afwezig) nemiypiy {I}; (roekeloos/zonder na te denken) qufs {I}.

gedachtewisseling:: henntÿrt-chaquindos {C}, rolijos {A}.

gedachtig:: (=denkend aan) miyparelira {VZ} (betrekking).

gedartel:: (=gebuitel) butelos {C}.

gedateerd:: lÿ vendaror forts.

gedeeld:: ~ door (rekenkundig): part {VZ} (betrekking); zes ~ door twee is drie: sers part ten kette dur.

gedeelte:: (=fragment) indon {C; mv= indino}; in ~n (fragmentarisch): indonsót {I}.

gedeeltelijk:: indoniy {I}; (ten dele: vrnl fig) furt kanas {C}.

gedegen:: stalate {I}.

gedender:: (=gedreun) drychos {C}, gedrômos {C}.

gedenken:: armtmiype {K}.

gedenkpenning:: (=medaille) mehiyte-drur {C}.

gedenkteken:: mehiyte {C}.

gedenkwaardig:: mehiy {I; [mv=enk]}.

gedetailleerd:: beltkanasiy {I}.

gedevalueerd:: smurfmonentiy {I}.

gedicht:: poitiyn {C}.

gedienstig:: harbariy {I}.

gedifferentieerd:: detÿll-ferbiy {I}.

gedijen:: (lett/fig: welig groeien/tieren) lekirse {U}; het ~ (welige groei): lekirsos {C}.

geding:: (=rechtszaak) baxes {C}.

gediplomeerd:: (in bezit v diploma) lâkartafiyor {I}.

gediplomeerde:: (iemand die een [bepaald] diploma behaald heeft) diplommer {C}.

gedistingeerd:: jesudla {I}.

gedobber:: surdaros {C}.

gedoe:: het is een heel ~ om te verhuizen: eft pijâ vrestos melde den sértare.

gedogen:: (=dulden) dloâne {K}.

gedoging:: (het dulden) dloânos {A}.

gedoken:: in elkaar ~ (v persoon): olor {I}.

gedonder:: (=geraas: onweer/ruzie) bûnkâ {C}; (=herrie) rultos {C}.

gedoogbrief:: dloânafiy {C}.

gedool:: (lett: =gedwaal) ÿgos {C}; (vrnl fig) ipâlos {C}.

gedraaf:: (=draf) huffos {C}.

gedrag:: ocÿrma {C}; opmerkelijk ~: jôftos {C}; Verklaring Omtrent het Gedrag (bewijs van goed ~): ocÿrme-kornin {C; mv= ..-kartafiy} (afk= ocko).

gedragen:: zich ~ [als]: ocÿrme [lo] {Epr}; (zich zo ~ dat de aanwezigen zich opgelaten voelen en/of vertrekken) trjômpe |trô..| {U}; zich ~ als (eruitzien als): loke {K}; zich goed ~d: samen {I}.

gedragslijn:: (=gedragspatroon) geldre-ur-perke {S}.

gedragspatroon:: (=gedragslijn) geldre-ur-perke {S}.

gedrang:: (het dringen) forsos {C}.

gedrentel:: drentulos {C}.

gedreun:: (zware stemmen ed) crubunos {C}; (=gedender) gedrômos {C}, drychos {C}.

gedreven:: (enthousiast) lâtesmriyor {I}.

gedrijf:: (het drijven) svâmos {C}.

gedrocht:: stiyjâp {C}.

gedroom:: (=gesuf) lâmos {C}.

gedruip:: mipjepsos {C}, pôrpos {C}.

gedruis:: (=gebruis) sâts {C}; (=rumoer) dazenne {C}.

gedrukt:: (in tegenstelling tot geschreven) kapp {I}.

gedruppel:: kafjepsos {C}; (=gesiepel) jepsos {C}.

geducht:: (=ernstig/deerlijk) graviy {I}; een ~e ruzie: eft graviy gurnus.

geduikel:: (=getuimel) ðômpos {C}.

geduld:: quyršer {A; mv=enk}; ~ hebben met: ef lelperre quyršer armt.

geduldig:: (=lankmoedig) quyršiy {I; [mv=enk]}.

gedurende:: lóf {VZ} (tijd); ~ drie uren: lóf dur zurtarr; ze is [~] de hele avond gebleven: eup tindo lóf ef pijâ luppor.

gedurfd:: (fig: =gewaagd) senÿðiy {I; [mv=enk]}; (gewaagd) mofliy {I}.

gedurig:: (bij herhaling: met ongeduld, of v iets onaangenaams) ebljot |..bl..| {I}.

geduw:: bômkos {C}.

gedwaal:: (het dwalen) pinnos {C}; (lett: =gedool) ÿgos {C}.

gedwarrel:: dvârlos {C}.

gedwee:: (=meegaand) béln {I}; (=onderdanig) iyter {I}; niet ~ (fig: onbuigzaam): nebéln {I}.

gedweep:: armthendros {C}.

gedwongen:: (=gekunsteld) tojola {I}; ~ zijn om/tot ...: ef melde fes ef miyros furtden ....

geëerd:: ylamo {I}; (=geacht) qupp {I}.

geel:: kolai {I}, kola• {PX.c > c}; een gele jas: eft kolakas; het gele zand: ef kolai pleko (idiomatisch, ook als het zand wit is).

geelbruin:: kolamiterus {I}.

geelgors:: kolai bûnt {C} (L. Emberiza citrinella).

geelgroen:: kolamesâ {I}; (ook lichtgroen) zvelle• {PX.c > c}.

geelhartje:: Iyer-huron {C} (L. Linum catharticum).

geelkoper:: (=messing) nestin {Sef}.

geelkoperen:: (van messing gemaakt) nestin {I}.

geëmailleerd:: lâémâjeror {I}.

geëmotioneerd:: (=aangedaan) sovósiy {I; [mv=enk]}.

geëmotioneerdheid:: (=emotie[s]) sovóser {A; mv=enk}.

geen::

  1. (algemene ontkenning vd gehele zin) nert ef {OV}; hij heeft ~ auto: do lelperre nert ef oto; ik heb ~ katten: gress lelperre nert ef chats; er lopen nu ~ boeven op straat: nert ef merbôkus farte tehaste ral; (vgl) de boeven lopen nu niet op straat: ef merbôkus nert farte tehaste ral; dit is ~ leuk boek: nert ef xozjôc mimpit melde; de minister wil ~ toezeggingen doen: ef menester promisavy nert ef câre;
  2. (ontkenning ve zinsdeel, met contrastwerking) nÿf {OV} (enk-semc/abstr; stoff; mv); hij heeft ~ boeken (maar wél iets anders, bijv CD's): do lelperre nÿf mimpits; (vgl) hij heeft ~ boeken (en hij bezit waarschijnlijk evenmin iets anders): do nert lelperre mimpits = do lelperre nert ef mimpits; er zit ~ zand in de emmer (maar bijv wel water): nÿf pleko melde fes ef amâr; (vgl) het zand zit niet in de emmer (maar ligt er naast): ef pleko nert melde fes ef amâr; hij kent ~ liefde (maar bijv wel haat): do tiffe nÿf rovretos[z]; ~ enkele (niet één): nÿf effer = nÿf vluquos; hij heeft ~ enkel boek: do lelperre nÿf effer mimpits;
  3. noi {III} (ipv nÿf of nert ef indien er een uitbreidende bijzin volgt die de ontkenning tegenspreekt of nader verklaart:) hij heeft ~ griep, hij is hoogstens verkouden: do lelperre noi influnns, melde vûlt marteltšu;
  4. ~ enkele (helemaal niet; in het geheel niet): nÿfs {ZV; gnp= nÿfser; gnz= nÿfsÿr; rs= nÿfes} (mv); nihil {II}; heb je cd's? – ~ enkele/helemaal niet: aftel tu lelperre CD-s? – [gress lelperre] nÿfs; in Amahagge komen veel toeristen, maar in Fonistâ ~ enkele/helemaal niet: ber Amahagge pert entrafers arfine, tur ber Fonistâ nÿfs; ~ enkele bezitting: ef nihil spâkelâke (mv!) = nert ér spâkelak; hij heeft in het geheel ~ geld; hij heeft helemaal ~ geld: do lelperre nihil smurf = do lelperre pijâ noi smurf; ~ enkele belastingverhoging kwam zo onverwacht als de huidige: ef wyzenn tâx-kafpainos ur nÿfs arfine net-chentamiy; ~ enkele behalve deze[n]: panas ur nÿfs; ~ van ...: nÿfs mip ....

geëngageerd:: politiek ~: politiyc-cijaziy {I}.

geenszins:: (in geen geval) pasoðami {I}; (in het geheel niet) klirasqua {III}.

geest::

  1. (alg: geheugen/denken/hersens, ook religieus) kostoh {C}; voor de ~ halen: ef putte fes kostoh; de Heilige Geest: ef Sinto Kostoh; de ~ geven (bezwijken): hâgme {U; gst= hâgg};
  2. (gemoed/bui/bezieling/vaardigheid vh denkvermogen) rûl {Aef}; er heerst een goede ~ in het team: ef quista rûl poire fes ef toverr; in de ~ van: âfry ef rûl rifo (vz-uitdr); (sprkw) een gezonde ~ in een gezond lichaam: eft helt rûl fes eft helt liff;
  3. (=spook/schim) tjôftâr {SC; mv= tjôftâra}; boze ~: huru {C}; (bosgeest) vÿmp {C}.

geestdrift:: (=enthousiasme) chylo {Aef}.

geestdriftig:: (enthousiast) entošast {I}, chylo {I}; (op chaotische wijze) socettâ {I}; ~ zijn: chyloe {U; gst= chylo[t]}.

geestelijk:: jofy {I}; (op Chr gebied) kordame {I}; ~ contact hebben met (communiceren met): sÿsiyxme {K; gst= sÿsiyx}.

geestelijke:: (Erg: in Peg kents) ûftâf {C}; (Erg) ryltiy {C} (vgl RK bisschop).

geestesgesteldheid:: (=stemming) tâlta {C}; (mentaliteit) kostoty {C}.

geestesoog:: eittjôf {SC}.

geestig:: (=leuk) lûfiy {I}; (=vlot) nenko {I}; (=grappig) mâmpa {I}; ~e opmerking (kwinkslag): mâmp {C}.

geestigheid:: snep {C}.

geestrijk:: (vol oorspronkelijke gedachten) armtqummert {I}; (met [veel] alcohol) ÿndvotiy {I}.

geeuw:: gaffos {C}.

geeuwen:: (=gapen) gaffe {U}; (uit verveling) freme {U}.

geëxalteerd:: (opgewonden) lâtjondor {I}.

gefantaseerd:: (lett: fantastisch) kâgiy {I}.

gefeliciteerd:: (=gelukgewenst) lef jurestiyos {A} (afk= l.ju.).

gefingeerd:: (=onecht) toubâfta {I} .

gefixeerd:: fixor {I}; ~ accent: fixor âksent {C}.

gefladder:: weðos {C}.

geflakker:: (vuur) spétos {C}.

gefluister:: ogpetos {C}; (met trillende stembanden) dezzos {C}.

gefluit:: (=gekwinkeleer) lótos {C}, sâlmos {C}, sâlmsâlm |sâmsâlm| {C} (poe); (met de lippen) wÿrros {C}.

gefonkel:: chiquros {C}.

geforceerd:: (gezocht/aanstellerig) meggor {I}.

gefortuneerd:: frÿccsmurfiy {I}.

gefriemel:: friylpos {C}.

gefrons:: (frons) frontaos {C}.

gegarandeerd:: »garanderen.

gegeven:: kettos {A}; (meestal in mv:) de ~s: ef kettosz, ef ramâs {Cmv}; (=uitgaande van) fes kafmissos rifo (vz-uitdr).

gegiechel:: hizjyšos {C}.

gegier:: (autobanden) châos {C}.

gegijzelde:: (=gijzelaar) umpularâfer {C}.

gegil:: skrejos {C}.

geglim:: (=glinstering) koibros {C}.

geglip:: (=geslip) sliysos {C}.

gegluur:: (=geloer) ûmos {C}.

gegoed:: (=welgesteld) plior {I}.

gegons:: (=geronk) vûzos {C}, móvemos {C}.

gegoochel:: (lett) jôclos {C}.

gegooi:: wild ~ (gesmijt): trâkos {C}.

gegorgel:: sgôrgos {C}; (=gorgeling) gûrglos {C}.

gegrinnik:: tlypjos {C}.

gegroefd:: (boomschors ed) fómiy {I}.

gegrom:: grôchos {C}.

gegrond:: lâbasor {I}.

geguts:: kôltos {I}; (het gutsen) ullkôltos {C}.

gehak:: (=gehouw) riðos {C}; (het in stukken slaan) berkos {C}.

gehakkel:: (=gestamel) me'ekos {C}.

gehakt:: (vlees) blotojanta {S}.

gehaktbal:: bâle {C}.

gehalte:: (=allooi) oaros {A}; (hoeveelheid) tÿros {C}; met een laag natrium-~: lef eft ninker natrym-tÿros; ~ hebben (van niveau zijn): oare {U}.

gehalveerd:: ~ voorwerp: holfspertiyn |hofs..| {C}.

gehamer:: (=getimmer) hajimos {C}.

gehandicapte:: (persoon) frofâler {C}; geestelijk ~ (psychiatrische patiënt): brenkâ-wâzer {C}.

gehandicaptenvoertuig:: frofâler-ufira {C} (jur: klein autootje dat niet sneller kan/mag rijden dan 40 km/u, in de meeste opzichten gelijkgesteld wordt aan een bromfiets, en uitsluitend bedoeld is voor een gehandicapte); zie ook Weggebruikers in .

gehannes:: (onhandig gedrag) cÿršaméros {C}; (gepruts) ÿpûlos {C} (pop).

gehaper:: (hapering: v machine ed) me'ekos {C}.

gehard:: (fig: v personen) rustanniy {I; [mv=enk]}; (=stoer) sliy {I; mv=enk}.

gehecht:: ~ zijn aan (fig): quchóde {K}.

geheel::

  1. (zn) corvi'am {C}; in zijn ~; als ~: fara corvi'am; één ~ vormen (samenhangen): fâgare {U};
  2. (bv) (volkomen/compleet) pijâ {I}; in het ~ niet: pijâ nert = pijâ noi; (=compleet) cômplett {I}; het is ~ waar: ef melde ubâfta trufô; in het ~ niet (geenszins): klirasqua {III}; in het ~ niet (überhaupt niet): pijâ nert = pijâ noi; in het ~ niet (in geen enkel opzicht): ðÿm cradef wertlane paceresto; ~ en al (dubbel en dwars): fes jadâk loin {C}; [gedurende] de ~ dag: lóf ef pijâ tof; [gedurende] de gehele: •pip {SX.c > III}; maand – [gedurende] de gehele maand: hertel – hertelpip; »geen 2/4.

geheelonthouder:: (schr) utétjôl {C}; (spr) nert-pliyfonatjen {C}.

geheim::

  1. (zn) kijy {C}, pjakâr {C; mv= pjakâra}; in het [uiterste] ~: fes ef [pijâ stylfiy] pjakâr;
  2. (bv) kija {I}, pjakâro {I}; ~ houden: pjakarte {K}.

geheimenis:: kijy {C}.

geheimhouding:: pjakartos {A}.

geheimzinnig:: pjakâriy {I}.

geheimzinnigheid:: pjakâriy {Aef}.

gehemelte:: (in mond) faqulah {C}.

geheugen:: kafputtos |kafpUttos| {A}, halefiytjos {A}.

gehijg:: šuffos {C}; hard ~: ulliyos {C}.

gehik:: teccos {C}.

gehinder:: hindros {C}.

gehink:: kenjos {C}.

gehinkel:: kivos {C}.

gehinnik:: hinjecos {C}.

gehoest:: hiystos {C}.

gehol:: fartos-hups {C}.

gehoon:: (smaad) feshustaos {A}.

gehoor:: (toehoorders) nute-clumâ {C}; (vermogen om te horen) nutos {A}; slecht van ~ (niet goed kunnende horen): slénutiy {I}.

gehoororgaan:: nute-ôrgano {C}.

gehoorzaal:: (=aula) kamâr {C}.

gehoorzaam:: mirtiy {I}; (=braaf) mirt {I}.

gehoorzaamheid:: mirtiy {Aef}.

gehoorzamen:: iemand ~: kette mirt armt rast (mirt {I}).

gehore:: iets ten ~ brengen (lied ed): mâšecce tu flaju {U}.

gehouw:: (=gehak) riðos {C}.

gehucht:: toclades = tocladesÿ {C}, kents {C} (arch/poe); qubâiy = qubâjiy {C} (arch); (groep boerderijen [in Peg] die aan één rivier- of meeroever liggen) clades {C}.

gehuisvest:: ~ zijn in (ondergebracht zijn bij): luftpaine tukst |lufp..| {Upr}.

gehuiver:: laicos {C}.

gehuld:: ~ zijn in ... (fig): ef melde fes eft ... siyclo; Jân is ~ in geheimzinnigheid (men hoort allerlei geheimzinnige dingen over Jân): Jân melde fes eft pjakâriy siyclo.

gehumeurd:: goed ~ (goed gestemd): lajik {I}; slecht ~: slémutiy {I}; slecht ~ (humeurig): pôrtina {I}.

gehuppel:: ziylpos {C}.

gehurkt:: ~ zitten (op je hurken zitten): ef feldre fes hôkos {C}.

gehuwd:: marianor {I}; ~ zijn [met]: mariane [ón] {U} (ón is vz).

geijkt:: (gewichten) gÿpiy {I}.

geijl:: dârtos {C}.

geil:: cecsiy {I; [mv=enk]}.

geilheid:: cecser {A; mv=enk}.

geïllustreerd:: (v boek) lâfjyor {I}; ~ boek: lâfjymip {C}.

geïnspireerd:: ~ zijn (inspiratie hebben): bârše {U}.

geïnteresseerd:: (=belangstellend) côstišerpelira {I}.

geïrriteerd:: (=geprikkeld) kârytiy {I; [mv=enk]}.

geiser:: (natuurlijke hete bron) gÿsâr {C}; (heetwatertoestel) hindepip {C; mv= hindepipû}.

geïsoleerd:: ik voel me ~ (buitengesloten): gress sen cente fes isolašo.

geit:: (bok: mnl/ntr) kerkt |kert/regelm.| {C}; (mnl: bok) mitré {C; mv= mitréja of mitréje}; (vrw) kerkta |kerta/regelm.| {C}; jonge ~ (vrw lam): lâmbe {C}; (=sik) rôfer {C} (pop) (ook kindertaal).

geitenbaard:: (zeldzame plant) kerkt-bârbe |kert-| {C} (L. Aruncus dioicus).

geitenhouder:: kerkt-kelte {C}; (pej) kerkta-heltarer {C}.

geitenkaas:: kerkta-blarâs |kerta-| {S}, rûdâ-blarâs {S}.

geitenmelker:: kerkta-heltarer {C} (sinds dit geen officieel beroep meer is, wordt het vrnl pej gebruikt voor geitenhouder).

geitenmelk:: rûdâ {S}.

gejaagd:: nramyt {I}.

gejammer:: zôcsos {C}.

gejank:: (=gekerm) firos {C}.

gejodel:: jodlos {C}.

gejouw:: (het [uit]jouwen) tigtos {C}.

gejubel:: lajaða {C}, rôselos {C}.

gejuich:: ijerchos {C}; in ~ losbarsten: ef vende vereste.

gek::

  1. (zn: persoon) zjutiy {C}; (idioot persoon) hâlâfer {C}; (geschift persoon) triyka {C}; hij rijdt als een ~: do châe do chyve;
  2. (bv) (idioot) hâlâfiy {I}; (raar) zjut {I}, pÿr {I}; ~ zijn (raar zijn): pÿre [beri/den] {U}; ~ zijn (getikt zijn: persoon): trune {U}; ach, je bent ~! (als reactie op een onzinnige uitlating van iemand): we, tu trune!; ik ben daar ~ om dat te doen (ik denk er niet aan om dat te doen): gress pÿre beri paine ef; het is ~ om [je jas binnenste buiten te dragen]: ef melde pÿr beri [lelperre-armt ef kas lo fesdotoje]; ik ben ~ op reizen: gress melde pÿr furt ef ÿtupplipos; ~ voorwerp (rariteit): tôratiyn {C}; het ~ke (het rare): zjutiy {C}; te ~ (heel erg goed): buss {I} (pop); dat is te ~!: buss melde!; te ~ke prijzen! (in advertentie): ef zjut ðÿnys!; té ~ (énig): gy, ta ur ân; wat een te ~ke jurk heb je aan!: vilt robô meldelira gy, ta ur ân!; een te ~ke muts: eft uba zieo; het is te ~ om los te lopen (belachelijk): ef melde myss {I}; ef kasole rifo ef dufja; het is van de ~ke, helemaal te gek/zot (voor woorden): ef mysse; voor de ~ houden (beetnemen): motate {Krs}; iemand voor ~ laten staan (fig: voor schut zetten): mjoche rast {K}; ef binde rast kaf ef mârket.

gekabbel:: kluršos {C}.

gekakel:: tâkos {C}.

gekarn:: fjéros {C}.

gekarteld:: ~ zijn (kartelen): ynte {K}.

gekauw:: (het kauwen) yachos {C}.

gekef:: regos {C}.

gekerm:: klagdos {C}; (=gejank) firos {C}.

gekibbel:: totrubelos {C}; (gebekvecht) pikos {C}.

gekietel:: krigos {C}, tsynos {C}.

gekir:: (aanstellerig gelach) nystros {C}.

gekkenhuis:: (gesticht) pÿrsért {C}; het lijkt hier wel een ~! (wat een losgeslagen bende!: bij wild feest ed): ef pâstoriy offerte spiryt!.

geklaag:: (=gezeur) zycesikos {C}.

geklap:: (het klappen: zweep ed) tepkos {C}; (in handen) tâtlos {C}.

geklater:: (=gekletter) klâchos {C}.

geklauter:: (klauterpartij) hosiylos {C}.

gekleef:: (=geplak) uûxos {C}.

geklets:: (=gezwets) râlos {C}.

gekletter:: (regen) tlatta {C}; (=geklater) klâchos {C}; (=gerinkel: aardewerk/glas) rekkâta {C}.

gekleurd:: (met één [hoofd]kleur) marâsiy {I}.

geklik:: (klikkend geluid) kliykos {C}; (het verklikken) eggotos {A}.

geklooi:: ÿpûlos {C} (pop).

geklop:: (het kloppen: op deur) pâtos {C}; (als geluid: op deur) zâgtos {C}.

geklots:: (=geplas: geluid) chesos {C}, sôtos {C}.

gekluif:: (het kluiven) spimuzros {C}.

geknaag:: riykos {C}.

geknabbel:: yntos {C} .

geknakt:: (=geknikt: stengel/twijgje) stâcciy {I}.

geknal:: krâltos {C}.

geknars:: (=gepiep: deur ed) rÿgos {C}.

gekneed:: (het kneden) prânos {C}.

geknetter:: knytros {C}, knytt {C}.

geknield:: ~ zitten (knielen, op de knieën gezeten zijn): kniy-feldre {U; gst= ..-felt; wst= ..-feld•}.

geknijp:: chiypos {C}.

geknikt:: (=geknakt: stengel/twijgje) stâcciy {I}.

geknip:: (het knippen) texos {C}.

geknipper:: (knippering: vrnl v licht) fliycos {C}.

geknoei:: (slordig werk) gÿtt {C}; (=knoeierij) vâgtos {C}; (=fraude) vlass-gÿtt {C}; (=geknutsel) iypos {C}.

geknor:: gôrnos {C}, gûnkos {C}.

geknutsel:: friylpos {C}; (=geknoei) iypos {C}.

gekoer:: (duiven) quros {C}.

gekostumeerd:: lâsutor {I}.

gekozene:: (persoon) cošort {C}.

gekraak:: crott {C}, croðos {C}.

gekras:: scâšos {C}; (geluid v kraai) râchetos {C}.

gekreun:: ÿruos (ÿr-ruos) {C}; zacht ~: sikos {C}.

gekrijs:: (meeuwen) stôrgtos {C}.

gekringel:: (rook uit een schoorsteen) môrc {C}.

gekrioel:: (=gewemel) ybervet {C}; een ~ van: eft ybervet furt = ybervets furt.

gekronkel:: windos {C}, wervos {C}, wÿsgos {C}.

gekronkeld:: ~ zijn: werve {U}.

gekruid:: lâšiylor {I}; sterk ~ (kruidig): péga {I}.

gekruip:: (het kruipen) blacroos {C}.

gekruld:: ~ zijn: werve {U}.

gekscheren:: ~ met (de draak steken met): vénieste {K}.

gekschering:: (vrolijke spot) véniestos {C}.

gekte:: (idioot gedrag) hâlâf {C}.

gekuch:: hôgos {C}.

gekunsteld:: tokûrata {I}; (=gedwongen) tojola {I}.

gekus:: (=zoenpartij) xedirios {C}.

gekwaak:: (v kikkers) wekkos {C}; (v eenden) kvâkos {C}.

gekwijl:: mloberros {C}.

gekwinkeleer:: clynkos {C}; (vogels) sâlmos {C}, sâlmsâlm |sâmsâlm| {C} (poe); (gefluit) lótos {C}.

gekwispel:: trunnôavos {C}.

gelaat:: ([aan]gezicht) fronta {C}, lomkâ {C}.

gelaatstrek:: fronta-lÿnt {C}.

gelach:: (het lachen) lobezjeros {C}; (hard en irritant) funsos {C} (pej); aanstellerig ~ (gekir): nystros {C}; schamper ~: tjégos {C}.

gelag:: (consumptie: in café) mipojelstos {C}.

gelagkamer:: hastrames {C}.

gelakt:: (met een laklaag) lâlâcor {I}.

gelang:: al naar ~ (naarmate): ÿchûg {VG}; hij wordt steeds zenuwachtiger, al naar ~ de examendatum nadert: do melde nervossott, ÿchûg ef exâm-fort cÿrane; naar ~ van: (naar eis van) âfry blaffe tukst (vz-uitdr) (afk= â.b.t.); (overeenkomstig) âfry perke tukst (vz-uitdr).

gelasten:: (=verordenen) kafhanntele {K}; iemand ~ (gebieden): quae rast {K; gst= quat; vdw= qujer}.

gelasting:: (=verordening) kafhanntelos {A}.

gelaten:: ivrôché {I}; (=lijdzaam) korabona {I}.

gelatenheid:: (=berusting) ðeff {SC}, ivrôché {Aef}.

gelatine:: gelatynn {S}; van ~ gemaakt: gelatynniy {I}.

geld:: (alg) smurf {S}; (=poen) qusst {S} (pop), zjol {S} (pop); gepast ~: pijâsmurf {S}; vals ~: tosmurf {S}; half ~ (halve prijs): holfe-smurf |hofe-| {S}; voor half ~: fes holfe-smurf; haast geen ~ meer hebben (bijna blut zijn): ef lelperre ne'âma traiy smurf; (sprkw) ~ stinkt niet: smurf nert eróve; (sprkw) ~ maakt niet gelukkig: noi choše-gôrse ef ielbajiyn tjâg smurf; zie ook Geld in .

geldelijk:: smurfiy {I}.

gelden:: ~ voor/als: jufte {K}; ~ als (doorgaan voor): mitaamifftûre {K}; zich doen ~ (fig: van zich doen spreken): merte {U}; voor alle weggebruikers geldt dat ...: frópjÿ cradef kûfôs-painers jufte, den ....

Gelders:: ~e roos: Lajate-kyfaf {C} (L. Viburnum opulus).

geldig:: juftelira {I}; ~ verklaren: juftye {K}; niet meer ~ (verlopen): mipiy {I}; niet meer ~ zijn: mipiye {U}.

geldigheid:: juftos {A}.

geldkistje:: (=kas) smurf-skrenn {C}.

geldmiddelen:: wÿrtôsta {Cmv}.

geleden:: lâst {I}; een week ~: eft lâst mink; ruim een week ~: eft hupster lâst mink; een uur ~: lâst ér zurtarr; twee jaar ~: lâst ten zempers = ten lâst zempers; hij is morgen twee weken ~ geopereerd (het is morgen twee weken ~ dat ...): blul dôe frotexelije lâst ten minks furt mas; meer dan 3 jaar ~: lâst terat 3 zempers; minder dan 6 dagen ~: lâst oiba 6 terrats; lang ~: lâst pert; kort ~: lâst litel; heel lang ~: terat lâst ki pert; een tijd/poos ~: lâst fortarr; oneindig lang ~: lâst oras pert zempers; lang/een tijd ~: eft lâst iyra; het is al [vele] jaren ~: ef melde pip lâst pert zempers; héél lang ~ (eertijds): plastiy {I}.

geleding:: (=gewricht) qublell {C}.

geleerd:: (wijs: v persoon) beldate {I}; (v les) beldor {I}; (v boek) belastiy {I}.

geleerde:: (=wetenschapsman) tibâner {C}.

geleerdheid:: beldateiy {A; mv=enk}.

gelegen:: (stand: v gebouw) pâs {C; mv= pâsa}; een zeer gunstig ~ huis (een huis op goede stand): eft sért fes quista pâs; ~/gesitueerd zijn (geografisch: liggen): locâteše {U}; ~ komen (te pas komen): fesðôrce |..stj..| {K}; jouw bezoek komt mij niet gelegen: vilt quarderos nert fesðôrce gress.

gelegenheid:: (lett: plek) feslosos {C}; (fig: mogelijkheid/aanleiding) krÿm {C; mv= okrÿm}; gunstige ~: cârdôf {Aef}; de ~ geven (een kans gunnen): cirre {K}; in de ~ stellen: ef xuriyme fara krÿm; als de ~ zich voordoet (eventueel): jami {I} (dl= Tigof/Lomky/Garos); de vakantie die we zullen nemen zodra we de ~ hebben (onze eventuele vakantie): kult jami zirrot; ter ~ van: krÿmiy {VZ} (betrekking); furt ef cirre lef (vz-uitdr); een feest ter ~ van mijn verjaardag: eft fenta krÿmiy kost mebartof.

gelei:: (jam: v fruit) albifan {S}; (dikke saus) frylópiy {S}.

geleide:: ~ doen: lestôke {K}; onder ~ van: lestôk {VZ1n} (betrekking); een excursie onder ~ van een kundige gids: eft belde-tupplip lestôk eft kûr giyt.

geleidelijk:: (zonder rukken/stoten/hiaten) lôft'farte {I}.

geleiden:: (stroom/warmte) lese {K}; (persoon) lestôke {K}.

geleider:: (technisch: lager) lesa {C}.

geleiding:: (stroom/warmte) lesos {C}.

gelid:: (rij soldaten) rôska {C}; in het ~ staan: rôskae {U}.

geliefd:: (=bemind) monet {I}; (=veelgevraagd) fartelira {I}.

geliefkoosd:: armtju'ecciy {I}.

gelieven:: monte beri {U} (arch); hoe laat gelieft u te dineren?: folarra zurt gÿrs monte beri lejonye?.

gelig:: ~ worden (tanen): mitraare {E}.

gelijk:: (=hetzelfde) ÿrlikkô {I}; ~ zijn aan: ÿrlikke ón {U}; (=quitte) citt {III}; (vergelijking) lo {DT}; hij deed, ~ hij sprak: do lo paino, do chaquintilóme; ~ aan (zoals): fitfara {VZ} (betrekking); ÿrlikkelira ón (ón is vz; vz-uitdr); zijn lezing van het ongeluk is niet ~ aan die van mij: groft mippildos rifo ef moplariy nert melde fitfara ef kostiy; ~ hebben (het bij het rechte eind hebben): ef melde preazy {III}; »als A; »even 6; »identiek.

gelijke:: (zelfde) monta {II}; het/de ~ ... als: ef monta ... své.

gelijkend:: goed ~ (portret): smurfatt {I}.

gelijkenis:: smurfos {C}.

gelijkheid:: ÿrlikkiy {C}.

gelijklopen:: (v klok) luftwencate (luftencate) {U}.

gelijkluidend:: (zelfde klank) ÿrlikekiy {I}; (dezelfde inhoud/betekenis) lu'ettiy {I}; ~ zijn met: lu'ette ón {E}.

gelijkluidendheid:: lu'ettos {A}.

gelijkmaken:: met de grond ~ (slechten): fjojae {Krs; gst= fjojat; vdw= fjojât}.

gelijkmatig:: (alg: =regelmatig) ÿrlikjakarsiy {I}; (=regelmatig: v oppervlak) ÿrlikÿjaiy {I}.

gelijksoortig:: ÿrliketiyniy {I}.

gelijkspel:: ksvifassiy {A; mv=enk}.

gelijkstellen:: ~ aan: ÿrlikobiyre armt {K}.

gelijkstroom:: ÿrlikelek {C} (afk= ÿrk. of ŸRK).

gelijktijdig:: ÿrlikzerfesiy {I}; ~ met (tegelijk met): ðônosfortiy {VZ2n} (tijd); ÿrlikzerfesiy lóf {I} (vz-uitdr); ik ga ~ met Pyt op vakantie (dus NIET in elkaars gezelschap): gress vende ðônosfortiy Pyt helkara zirrot; »tegelijkertijd.

gelijktijdigheid:: ÿrlikzerfeser {A; mv=enk}.

gelijkvormig:: ÿrlikvobarosiy {I}.

gelijkvormigheid:: ÿrlikvobaroser {A; mv=enk}.

gelijkwaardig:: (=equivalent) montaiy {I}; ~ aan/met: montaiy kaf (vz-uitdr); ~ zijn aan: montaiye {K; gst= montaiyt}.

gelijkwaardigheid:: montaer {A; mv=enk}.

gelijkzetten:: (v klok) vyche {K}.

gelimiteerd:: (beperkt, begrensd) netÿtyniy {I; [mv=enk]}.

gelinieerd:: (van lijnen voorzien) lâlÿntor {I}.

gelispel:: sliyxos {C}.

geloei:: (alg) quios {C}, olos {C}; (koe) zantolios {C}.

geloer:: (=gegluur) ûmos {C}.

geloken:: met ~ ogen: lef blôfor mâftys.

gelonk:: mÿrros {C}.

geloof:: (alg) hozâvos {A}; (in buitenaardse dingen) fûmp {SC}; op goed ~: mitai ef quista hozâvos; ~ hechten aan: ef ennte hozâvosz fes.

geloofsbelijdenis:: hozâve-tisjanos {A}.

geloofsdwang:: (=gewetensdwang) tiffay {SC; rs= tiffate}.

geloofwaardig:: cafylô {I}.

geloofwaardigheid:: cafylô {Aef}.

geloven:: ~ [in iets]: hozâve [fes flaju] {K}; ~ in iets (erachter staan): giffe lef flaju {U}; (denken; welhaast zeker weten) ik geloof niet dat hij het gedaan heeft: gress nert hozâve den do paina ef; ik kan mijn oren/ogen niet ~: gress nert hozâve ming sgâpiys; iemand die snel alles gelooft (goedgelovig persoon): hozâver {C}, crahozâver {C}.

gelovig:: ~ persoon (religieus): hozâvatjen {C}.

gelovige:: Ergynne-~: ergynier {C}.

gelovigheid:: hozâve-tiyn {C}.

gelui:: ludos {C}.

geluid:: (=klank) mabys {C}; eentonig ~ (dreun): rômme {S}.

geluiddempend:: huelira {I}.

geluidsbarrière:: mabys-ulân {C}.

geluidsbron:: mabys-riffô {C; mv= ..-riffós}.

geluidsscherm:: (langs [spoor]wegen) mabyspaaf {C}.

geluidssterkte:: mabys-ÿtin {C}; (=volume) mabysta {C}.

geluidsversterker:: hupsarer {C}.

geluk:: geffal {SC}, jures {C}; op goed ~: âfry ef geffal; ~ brengen: jureše {U}; een ~ bij een ongeluk: eft huresent moplariy.

gelukbrenging:: jurešos {A}.

gelukgewenst:: (=gefeliciteerd) lef jurestiyos {A} (afk= l.ju.).

gelukken:: (erin slagen) eftarse [beri/den] {E}; (voor elkaar krijgen) eftarsare {K}; het gelukt de brandweer om het vuur te bestrijden: ef nertflecs eftarse beri ôtlazre ef flecse (rs!); de pogingen ~ niet: ef âtemosz nert eftarse; de reparatie lukt hem niet (krijgt hij niet voor elkaar): do nert eftarsare ef reparašo; het ~: eftarsos {A}; het is hem gelukt (hij heeft het volbracht): do wârbimapyro.

gelukkig:: (voorspoedig) huresent {I}; (tevreden/geluk voelend: mens) geffaliy {I}; ~ nieuwjaar!: huresent kleterzemp!; (ik ben blij dat ...) fes kost aféu; ~ vertrekken ze (ik ben blij dat ze vertrekken): óps prate fes kost aféu; ben je ziek? – ~ niet: aftel tu melde kinur? – nert fes kost aféu; Lerdu heeft de dure vaas ~ niet kapot laten vallen: Lerdu ef mikar vasae nert tânpe fes sener aféu (Lerdu is opgelucht) (vgl ... fes ef aféu = in het algemeen is men opgelucht).

geluksvogel:: jures-kâlf {C}.

gelukt:: goed ~ (geslaagd/succesvol): ošém {I}, šém {I} (arch).

gelukwens:: jurestiy {C}; (=felicitatie) felisitašo {C}.

gelukwensen:: jurestiye {K}; (=feliciteren) felisitere {K}.

gemaakt:: (zogenaamd beleefd) slamestiyerÿ {I}; (=aanstellerig) tošaðôriy {I}; ~/aanstellerig doen: jymazôzje {K; gst= jymazôss}.

gemaal:: (=pomp) echuh {C}; (het malen) mailos {C}; (=echtgenoot) mariant {C}.

gemachtigde:: mitarepp {C}.

gemak:: isymp {C}; (gemakkelijkheid) isyiy {A; mv=enk; rs= isyte}; voor het ~ (gemakshalve): isyiy-probarelira {I}; met ~: lef tômpente; ik voel me niet op mijn gemak: gress wypelira lo kâ (pop).

gemakkelijk:: isy {I}; (=comfortabel) ûma {I}; (licht/vlug/vlot) pâpla {I}; het is ~ om [een visum te krijgen]: ef melde isy beri [pónze eft visum]; ~ te begrijpen (bevattelijk): vitaxâriy {I}; er ~ over doen (lichtvaardig opvatten): ef hanntele ef tiyn lo isy; ~ te begrijpen zijn: vitaxâriye {U}; [het] ~ hebben ([het] rustig aan [kunnen] doen): tômpente {E}.

gemakkelijkheid:: (gemak) isyiy {A; mv=enk; rs= isyte}; gemakkelijkheid||moeilijkheid: lomess {Cid; mv= lômesse}; .

gemakshalve:: (voor het gemak) isyiy-probarelira {I}.

gemakzucht:: luy {Aef; rs= lue}.

gemakzuchtig:: luy {I}; ~ zijn: luere {U}.

gemalin:: (=echtgenote) marianto {C}.

gemartelde:: (=martelaar) kasser {C}.

gemaskerd:: zâšecerriy {I}.

gematigd:: târp {I}.

gember:: ginebra {S}.

gemberplant:: toginebraÿ {C} (L. Zingiber officinale).

gemeen::

  1. (vals; gevaarlijk) ðóciy {I; [mv=enk]}; (min) gûfc {I}, fâkomm {I}; ~ zijn: fâkomme {U}; het ~-zijn: fâkommos {A}; ~ [en stiekem]: zlâna {I}; het mes is ~ scherp: ef knyfo melde ðóciy sgârf;
  2. (gemeenschappelijk) het heeft veel ~ met ...: ef lelperre pert cômatiyn šôts lef ...; »onafhankelijk.

gemeengoed:: (lett/fig) gei-šôt {C}.

gemeenschap:: côma {C}, corvi'am {C}; Europese [Economische] Gemeenschap (EEG of EG): Urapas [Ekonomise] Corvi'am (afk= UEC of UC).

gemeenschappelijk:: cômatiy {I}, corvi'amiy {I}; iets ~ doen (als groep optreden; groot aantal mensen bij elkaar): tizjyre {U}.

gemeenschapszin:: côma-centos {C}.

gemeente:: (als bestuurlijk gebied) zomar {C}; de Gemeente Hirdo (bestuurlijk gezien): Zomar Hirdo; zie ook Gemeenten in .

gemeentebestuur:: (in Spok) ytstostenlen {C}.

gemeentehuis:: (in Spok: stadhuis) sÿrsért {C}.

gemeentelijk:: zomarte {I}; een ~e instelling: eft zomarte feslosos; eft zomar-feslosos {C}; zie ook Gemeentelijke instellingen in .

gemeenteraad:: zomarementec {C}.

gemeenteraadslid:: zomar-glyder {C}.

gemeentevertegenwoordiging:: (binnen de leblâ = "districtsbestuur") sustamero {C}.

gemeenzaam:: tsela {I}.

gemeerd:: ~ liggen (vastliggen: groot schip): tôrse {U}.

Gemenebest:: Corvitry {Gef}.

gemeubileerd:: lâfutjuor {I}.

gemiauw:: miôlos {C}.

gemiddeld:: (doorsnee•) miytjâ {I}.

gemiddelde:: (zn) miytjâiy {C; rs= miytjâte}; een landelijk ~: eft šarcess miytjâiy.

gemis:: (het missen: vooral v iemand op wie men gesteld is) misos {A}.

gemoed:: (gevoel) ÿcentos {SC}; (=bui) rûl {Aef}.

gemoedelijk:: truchiy {I}.

gemoederen:: rûl-ÿdrentôs {Cmv}; verhitte ~: cÿrzrâg rûl-ÿdrentôs.

gemoeid:: ermee ~ zijnd (belast): cijaziy {I}; ~ zijn met: eaquppûe |wa..| {K; gst= eaquppût}; het ~-zijn: eaquppûos |wa..| {A}.

gemompel:: nontos {C}.

gemopper:: siytintos {C}, zurros {C}.

gemors:: (het morsen) dvagg {Cef}.

gemotiveerd:: ilaciy {I}; ~ zijn om (een reden hebben om): ilace beri/den {U}.

gems:: chames {C} (L. Rupicapra rupicapra).

gemurmel:: seros {C}; (oud mens/beekje) hûmmos {C}.

genaakbaar:: (fig: =toegankelijk) šâstatt {I}.

genaamd:: (hetende) peiy {III}.

genade:: (=clementie) giynatt {SC}; om ~ bidden: unkettare {U}.

genadig:: (=welwillend) giynattiy {I}; God zij mij ~: Diô meltâte giynattiy furt gress.

gênant:: viyšâto {I}; een ~e situatie: eft stâgelira ess-farter.

gêne:: (=schaamte) sgemmos {A}.

geneesheer:: oôntaratjen {C}.

geneeskrachtig:: toraniefa'ludi (toraniefatiyludi) {I}.

geneeskunde:: toraniefatiy {C}; ~ beoefenen: oôntare {U}.

geneeskundig:: toranief {I}.

geneesmiddel:: (=medicijn) toraniefa {C}; (voor UITwendig gebruik) kvéto {C}; ~en: fârmasuticiys {Cmv}; leer van de ~en: fârmasy {C}.

genegen:: ~ zijn: zecofe {U}; (verplichte kerndeletie in den-zin:) hij is niet ~ zijn zieke tante te bezoeken: do nert zecofe, den quardere sener kinur tlokko; »toegenegen.

genegenheid:: zecofos {A}; (=affectie) affectos {A}.

geneigd:: ~ zijn tot (fig): zalatre {K; gst= zalatt}; wij zijn ~ tot het kwade: kirro zalatre ef méjoa; hij is ~ iedereen te bedriegen: (samen met tdw) do zalatre cjestovlelira armt jadâk; ik ben ~ te denken dat hij oneerlijk is: gress zalatre miypelira, do meldelira lâwornutor séqurt.

generaal::

  1. (zn) (legerrang) generalo {C}, (vrw) generala {C; mv= generalas}; voor militaire rangen, zie ;
  2. (bv) (algemeen, belangrijkste) generale repetitie: mennmerros {Crs}.

generaal-majoor:: majoriy-generalo {C}, (vrw) majoriy-generala {C; mv= ..-generalas}; voor militaire rangen, zie .

generatie:: vrašy {C}.

generator:: armtmôquer {C}.

generen:: zich ~ voor: sgemme armt {Upr}; iemand die zich snel geneert: sgemme-blâsblac {C}.

Genesis:: (bijbel) Genesiys {N} (afk= Gen); Moses-mimpit Eer {N} (afk= 1 Mos).

genetisch:: genetise {I}.

geneuk:: studos {C} (vulg); (=neukpartij) râkos {C} (vulg).

geneurie:: nyrnos {C}; (zacht gezang) mebjos {C}.

Genève:: Geneff {G}.

genezen::

  1. (trans: beter maken) cure {K}; (beter maken met medicijnen) flome {K}; (intrans: beter worden) oônte {U}; ~ van iets (ziekte ed): oônte rifo flaju;
  2. (bv: geheel opgeknapt) stómy {I}.

genezer:: (iemand die op paranormale wijze een ander kan genezen) flomatjen {C}.

genezing:: (het beter-worden) curos {C}; (het beter-maken) flomos {C}.

geniaal:: watôc {I}.

genie:: (talentvol persoon) miperter {C}.

genies:: (=niesbui) estos {C}.

genieten:: ~ van: ollae {K}; ze geniet bekendheid als ...: eup ÿzjale fara knôfiyera yargeloh ...; hij heeft een goede opleiding genoten: do eft quista qummertaros lelperre.

genitief:: (taalk) genitiviy {C}; .

GENITIEF {C}=persoon {C/S} {A/N}
zn eindigt op
algemeen
op 2 voc'n
op cons + -e
op 1 voc + -e
op 3 of meer voc'n
op 1 of meer voc'n + -ÿ
mv-sx -sz wordt:
 
•er
•er/•r
•er
•r
•r
•er
•ster
 
•ecÿr
•ecÿr/•cÿr
•cÿr
•cÿr
•cÿr
-
•stecÿr
 
•ex ef
•x ef
•ex ef
•x ef
•x ef
-
•stex ef
geografische namen: •óg/•oeg

voorbeelden v personen: (algemeen) de vriend van mijn vader (mijn vaders vriend): kost folluser frint; de netten van de visser: ef kratoer qundrés; de netten van de vissers: ef kratoser qundrés; (op 2 voc'n) de kinderen van deze boswachter: dena roiy[e]r efantys; de sieraden van de edelvrouw: ef knitya[e]r lânðÿrs; (op cons + -e) de koeien van de boer: ef kelteer boerts; (op 1 voc + -e) de beslommeringen van de tantes: ef tlokkôer lûiy; (op 3 of meer voc'n) de schapen van de schaapherder: ef mojeruoûr hâpyjas; (op 1 of meer voc'n + -ÿ; alleen bij vrw zn'n in mv) de netten van de vrouwelijke vissers: ef kratoÿer qundrés; (mv-sx -sz) de prinsen/de vaders van de prinsen: ef prensz/ef prenster follusz;
voorbeelden v concr/stoff, geen personen: (algemeen) de melk van de koe: ef boertecÿr helt; de vlekken in (van) het kleed: ef kóstoecÿr fojeldras; (op 2 voc'n, laatste geen -e) de vruchtbaarheid van de klei: ef klaoecÿr fûrtalos; (op -e, of op 3 of meer voc'n) de groeven in (van) de schors: ef zôgecÿr styfs; het dak van de voorraadschuur: ef cieucÿr zillepip; (mv-sx -sz) de vensters van de scholen: ef kolestecÿr miflifs;
voorbeelden v abstr en eigennamen: (algemeen) het boek van Jân = Jâns boek: Jânex ef mimpit; Leene's knikkers: Leeneex ef cirrôs |lénewex|; de voetangel van deze onzekerheid: kâ ymâlgéex ef ékupiy; de ondergang van de Titanic: Titanic-kaex ef bové; (op 2 of meer voc'n) de onschuld van onze vriendschap: kult piaquix ef nešâftros; (mv-sx -sz) de schrik van de gewaarwordingen: ef yrôqulostex ef travÿ;
geografische namen: producten ed: het porselein van Trendon: ef Trendonóg minnepirta; het ras van Belgische trekpaarden: Belganoóg róts; (toegevoegde adjectieven:) de bruine schapen van de oude boer: ef liftkar kelteer miterus hâpyjas.

genodigde:: invóbatjen {C} (die uitgenodigd is).

genoeg::

  1. (=voldoende) hâles {I}, hâls {I}; precies/juist ~ [van]: ješy {I}; (ruim voldoende) plentiy (plenty) {II; mv=enk}; ~/voldoende hebben [van]: kuraubere {K}; ~/voldoende zijn: hâgypale beri {U}; ze hield, ironisch ~, van hem: eup lyo do, fes eft tocÿrspiy kolt; het probleem is al groot ~: ef môntyos melde pip hâgypalelira hupster (het hoeft niet nog groter te worden); vijf van zulke fouten is meer dan ~: sest vÿr fotels melde hâgypalelira pert; »voldoende;
  2. genoeg/voldoende/toereikend||onvoldoende/ontoereikend: zjentiy {Iid}; ;
  3. ~ hebben van iets/iemand (het zat zijn): ef melde fes ef kafðéos lef flaju/rast; ik heb ~ van hem (ik heb het helemaal gehad met hem): gress lelperre bertert tiyns lef do.

genoegdoening:: (=voldoening) feskâmpaos {C}.

genoegen:: (=plezier) joiy {A; mv=enk; rs= jóte}; dat doet me ~: kâ kette joiy ón gress; aardse ~s (Erg: materiële luxe en wellust: als positief ervaren): zeruzze {SC}; ~ nemen met: dide {K}; met ~: ollâfts {I}.

genoeglijk:: jo {I}.

genoemd:: ~ worden (heten): pe lo {U; gst= pet}; dat wordt een "brûe" ~: mittof pe lo brûe; zo ~ naar: fes kimoros helkara; »bovengenoemd.

genoodzaakt:: ~ zijn: nestyce beri/den {U}.

•genoot:: •-ralaer {SX}; leeftijd~: zemperas-ralaer; studie~: stûdere-ralaer.

genootschap:: fesququlâ {C}.

genot:: lôf {C}; onder het ~ van: lef lôf na (vz-uitdr); onder het ~ van een glaasje wijn: lef lôf na eft weinoh.

genotmiddel:: lôfer {C}.

genre:: een populair ~: eft zampôrquiyr frenvu.

gent:: (mnl gans) jasug {C}.

Genua:: Genova {G} (in Italië).

geoefend:: uff {I}.

geofictie:: geofikšo {C}.

geofysica:: geofysika {C}.

geografie:: (=aardrijkskunde) geografijâ {C}.

geografisch:: (=aardrijkskundig) geografise {I}.

geolinguïstisch:: geolinguistise {I}.

geologie:: geolôiy {C}.

geologisch:: geologise {I}.

geoloog:: geolôche {C}.

geoorloofd:: geoorloofd||verboden: pyrf {Iid}; ; »geoorloofdheid.

geoorloofdheid:: geoorloofdheid||verbod: pyrf {Cef/id}; .

georganiseerd:: goed ~: vlazziy {I}; ~ zijn: ôrganisere {Upr}; het evenement is goed ~: ef kurahendros sen ôrganisere quista.

Georgië:: Georgiy {G}.

gepaard:: ~ gaan met: ÿréste {K}.

gepantserd:: rolisót {I}.

gepast:: (netjes/keurig/behoorlijk) penða {I}; (=fatsoenlijk) lypônk {I}; ~ betalen (passen): pijâkafte {K}; ~ geld: pijâsmurf {S}; niet geheel ~ (dubbelzinnig; gewaagd: mop/opmerking/kleding): srâtiy {I}.

gepeins:: dâmennt {C}; in ~ verzonken zijn: ef gre ânt ef dâmennt.

gepensioneerd:: ideputtiy {I}.

gepensioneerde:: (zn) ideputt {C}.

gepest:: (=getreiter) tokassos {C}.

gepeupel:: jytef {C}, tozampôr {C} (pej).

gepeuzel:: (het [op]peuzelen) tolardos {C}.

gepieker:: (=getob) ucoðos {C}.

gepiep:: (v dier) empos {C}; (=geknars: deur ed) rÿgos {C}.

gepik:: (met snavel) pikos {C}, snepos {C}.

geplaag:: (=pesterij) vâpjos {C}.

geplak:: (=gekleef) uûxos {C}.

geplas:: (alg: het plassen) csesos {C}; (=geklots: geluid) chesos {C}.

geploeter:: (lett) sprâmos {C}.

geplons:: kompos {C}.

geplooid:: ~ zijn: ÿje {U; gst= ÿjet; vdw= regelm.}.

gepoep:: (het poepen) skéšos {C}.

gepoets:: glântros {C}, glylos {C}.

gepomp:: (het pompen) echuos {C}.

gepraat:: luid ~: jerchos {C} (dl= Plefô).

geprik:: (=gesteek) gayšos {C}, tnesstos {C}, xôtos {C}.

geprikkeld:: (alg) ûserstriy {I; [mv=enk]}; (geïrriteerd) kârytiy {I; [mv=enk]}; (door nieuwsgierigheid/ijver/interesse ed) ÿrzos {I}.

geproest:: (gelach) njântos {C}; (=gesnuif) funsos {C}.

gepronk:: kôlmos {A}.

geprononceerd:: purfil {I}.

gepruil:: mâscos {C}.

gepruts:: friylpos {C}.

gepruttel:: (koken) drôpp {C}.

geraakt:: (=beledigd) dakk {I}; (gestoord/verstoord) oajat {I}.

geraamte:: (=skelet) (alg: ook v mens) pô'as {C}; (NIET ve mens) prâft {C}; (v mens) froprâft {C}.

geraas:: (=getier) cÿrult {C}, mârtep {C}; (onweer/ruzie) bûnkâ {C}; (storm) châos {C}; (=gedonder) rultos {C}.

gerafel:: (het rafelen) fiymbros {C}.

gerafeld:: ~e rand (rafeling): fiymbros {C}.

geraffineerd:: rûst {I}.

gerammel:: lûrdes {C}.

geranium:: (kamerplant) geranym {C} (L. Pelargonium zonale).

geratel:: (het ratelen) ybervos {C}.

gerecht:: (=rechtbank) rigtsért {C}; (=gang: v diner) kerna {C}; aanbevolen ~ (specialiteit in restaurant): machos {C}; gestoofd ~ (stoofpot): niynecos {C}; »feestmaaltijd.

gerechtelijk:: rigtiy {I}.

gerechtigheid:: kôglanûm {SC}.

gerechtsgebouw:: rigtsért {C}.

gerechtshof:: (hoogste ~ v Spok, in Hirdo) stat-korsamen {C}; militair ~ (hoger dan militarr-korsamen): militarr-mennkorsamen {C}.

geredelijk:: probarelira {I}.

gereduceerd:: ~e prijs: redukšo-ðÿny {C}.

gereed:: (=klaar) klótarus {I}; (=af) próp {I}; (bij de hand) feng {I}; ~ hebben (af/klaar hebben): klótaruse {K}; ~ zijn [met iets] (klaar zijn): klótare [lef flaju] {U}; ~ maken ([toe]bereiden): lytane {K}; ~/klaar staan voor: tryunne armt {U}; ~ om aan te vallen/toe te slaan (roofdier/soldaat): boea {I}; een vaartuig/voertuig/machine ~ maken om te gebruiken (vaar-/rij-/draaiklaar maken): dreumâne {K}; het ~ maken: dreumânos {C}.

gereedkomen:: (=klaarkomen) klótarusare {U}; ~ met: klótarie {K}.

gereedkoming:: klótarios {C}.

gereedmaking:: (het gereedmaken/toebereiden) lytanos {C}.

gereedschap:: [stuk] ~ (werktuig): ÿrômÿrtira {C}; (voor timmerlieden): tjaga {C/S}; »gerei.

gereedschapskist:: luf-quola {C; mv= ..-quolâe; rs= ..-quolatt}.

gereformeerd:: câlvinistise {I}.

geregeld:: (=ordelijk) vlazziy {I}; (=regelmatig; met vaste tussenpozen terugkerend) kaf forts {III}.

gerei:: (gereedschap) •tjaga {SX > c/s}; keuken~: kokmittjaga {C/S}; (ww'n krijgen •os:) tekenen/tekengerei: drave/dravostjaga.

gerelateerd:: ~ aan: cijazelira ón (vz-uitdr); ~ zijn aan: cijaze ón {U}.

geren:: (het rennen) fartos-hups {C}.

gerenommeerd:: reputabliy {I}.

gereserveerd:: (=terughoudend) tÿrtwencatrer {I}.

gereserveerdheid:: (=terughoudendheid) tÿrtwencatriy {C}.

gerespecteerd:: (v personen: =geacht) mor {I} (arch).

gereutel:: cnuršos {C}.

gerevalueerd:: smurfpjaqurriy {I}.

gerezen:: ~ zijn (gaar: brood/gebak): eše {U}.

gerieflijk:: (=comfortabel) ryff {I}.

gerieflijkheid:: (=comfort) rilât {SC}.

gerieve:: ten ~ van: tukst rilât ón (vz-uitdr).

gerijm:: (dichtkunst) cmôltos {C} (pej).

gerijpt:: »rijpen.

geril:: (het rillen) prylos {C}.

gerimpeld:: (rimpelig) frestiy {I}; ~ zijn: ÿje {U; gst= ÿjet; vdw= regelm.}.

gering:: (=armzalig) piyðe {I}; niet ~ (=in grote mate): har ef tork clerr; tot mijn niet ~e verbazing: furt kost har ef tork clerr šazos.

geringschatten:: togytoze {K}.

geringschatting:: togytozos {A}.

gerinkel:: renclos {C}; (=gekletter: aardewerk/glas) rekkâta {C}.

geritsel:: ritslos {C}, tjâsos {C}, tjâst {C}, tserra {C}; (dorre bladeren) tsâstos {C}.

Germaans:: germanise {I}.

gerochel:: cnuršos {C}, sgrôfos {C}, sgôrgos {C}.

geroddel:: (=roddelpraat) ðalos {C}, blefrupkos {A}, rômtâ {S} (dl= Peg).

geroep:: (=roep) rupkos {C}; (roepen om iets) rupkaros {C}.

geroepen:: het komt als ~: ef arfine kaf eft rupke-drém {C}.

geroer:: heântósos {C}.

geroest:: ~ zijn (roestig zijn): grampae {U}.

geroezemoes:: rômtâ {S}.

gerol:: (het rollen) bo'estros {C}.

geronk:: (gebrom) grûrtos {C}; (=gegons) vûzos {C}, móvemos {C}.

geronnen:: (=gestold) brût {I}.

gerookt:: (vlees/vis) uokkiy |wo..| {I}.

gerooster:: (=gebraad) knociros {C}.

geroosterd:: ~ brood (toast): knocitjokâs {C/S}; ~ vlees: knocitiyse {C}.

gerotzooi:: ÿpûlos {C} (pop).

gerst:: gertiy {S}.

gerstdravik:: (grassoort) gertiy-broms {S} (L. Bromus hordeaceus).

gerucht:: fi'onâst {C}, yelles |well..| {C}.

geruchtmakend:: yellesludi |well..| {I}.

geruim:: [gedurende] ~e tijd: nâzja-fort {III}; nog ~e tijd: helkara dus ur lilepiy (gerekend vanaf nu).

geruis:: pafos {C}; (het ruisen: riet/wind) weza {C}; (=gesuis) dyzze {S}.

geruit:: rutsót {I}.

gerust:: tófiy {I; [mv=enk]}; (zonder zorgen) latiy {I}.

geruststellen:: ÿrfoe {K}; geruststellen||verontrusten: mômiye {Kid}; .

geruststelling:: ÿrfoos {A}; geruststelling||verontrusting: mômiyos {Aid}; .

gesar:: ârtittos {C}.

geschaaf:: (=geschuur) kôrgos {C}.

geschaats:: cheltos {C}.

geschal:: prûstos {C}, qunndos {C}; (trompet) sketsos {C}.

gescharrel:: scvÿzos {C}; (kip) sûrtos {C}.

gescheiden:: terp {I}; (huwelijk) itt {I} (pop).

geschel:: (=gebel: als geluid) zefos {C}.

geschenk:: (=cadeau) kettos {C}.

geschep:: (het scheppen) ychos {C}.

geschetter:: (trompet) sketsos {C}; (grote bek) westaros {C}.

gescheur:: (het scheuren) ky'aros {C}, piylasos {C}.

gescheurd:: (met scheuren) rôftiy {I}.

geschiedenis:: pirâmer {C}; zie ook Geschiedenis in .

geschiedkundige:: pirâmer-gvârcer {C} (met de nadruk op het "zoeken" naar feiten, om op basis daarvan geschiedenis(theorie) te kunnen schrijven).

geschiedvervalsing:: pirâmer-fâlsos {C}.

geschifte:: (gek persoon) triyka {C}.

geschikt:: empajiy {I}, âp {I}; ~ maken voor: âpare fes {K}; ~ zijn voor (zich lenen voor): âpe fes {U}; ~ zijn voor (gebruikt kunnen worden voor): âpe ón {U}; minder ~ zijn: suâpe |sUâpe| {U}; op een ~ ogenblik (als het goed uitkomt): quistamentos {III}; ~e persoon (persoon die voor zijn taak berekend is): uquestros {C}; een ~ persoon (een persoon op wie je aankan): eft nâf fes ef quâstiy.

geschil::

  1. (=twist) iypsoh {C}; ~ beslechten: lÿrchône {U}; het beslechten van een ~: lÿrchônos {A}.
  2. (het schillen) quâstos {C}.

geschoeid:: lâmustor {I}.

geschommel:: zacht ~ (gewieg): krikbos {C}.

geschonden:: ~ worden (fig): paneffe {Upr}.

geschoold:: (een vak geleerd) kolesmy {I}; (v persoon) beldor {I}.

geschraap:: (=geschrap) krâgaros {C}.

geschrap:: (=geschraap) krâgaros {C}.

geschreeuw:: kriess {S}, scemros {C}, sruttos {C}; (sprkw) veel ~ en weinig wol: pert uokk ur litel flecs.

geschrei:: (=geween) hâlos {C}.

geschreven:: ~ staan (zwart op wit staan): stinde {Upr; vdw= regelm.}; zo staat het ~: ef sen stinde lo kâ.

geschrift:: (officiële brief) stindos {C}; zie ook Geschriften en kronieken in .

geschrijn:: (het schrijnen) šôšos {C}.

geschuif:: (het schuiven) šefcos {C}.

geschuil:: (het schuilen) léchos {C}.

geschut:: reva {C}.

geschuur:: (=geschaaf) kôrgos {C}.

gesein:: (het geven van tekens) mippurfillos {C}.

gesel:: (gésel) châf {C}.

geselen:: châfe {K}.

geshockeerd:: chicariy {I; [mv=enk]}.

gesidder:: (=gebeef) laicos {C}; (=siddering) ÿrmos {C}.

gesiepel:: (=gedruppel) jepsos {C}.

gesis:: sišos {C}.

gesitueerd:: ~/gelegen zijn (geografisch: liggen): locâteše {U}.

gesjacher:: (=gesjoemel) tolebetos {C}.

gesjoemel:: (=gesjacher) tolebetos {C}.

gesjok:: stelos {C}.

gesjouw:: (=gezeul) synnos {C}.

geslaagd:: (=succesvol) ošém {I}, šém {I} (arch); ~ zijn (succesvol zijn): ošéme {U}, šéme {U} (arch); ~ zijn (in het bezit zijn van een diploma): zamâtape {U}.

geslacht:: (=sekse) seks = sex |ks| {C}; (=familie) uproje {C; mv= uprôja}.

geslachtelijk:: seksâa = sexâa |ks| {I}.

geslachtsgemeenschap:: (=paring) paturos {C}; ~ hebben (paren): pature {U}.

geslachtsnaam:: »achternaam en »familienaam.

gesleep:: (=gesleur) chylfos {C}.

geslenter:: slentros {C}; (=geslof) tušos {C}.

geslepen:: (=listig) rôzet {I}.

gesleur:: (=gesleep) chylfos {C}.

geslijp:: (het slijpen) ôtosmos {C}.

geslik:: (het slikken) kvârdos {C}.

geslip:: (=geglip) sliysos {C}.

geslof:: (=geslenter) tušos {C}.

geslorp:: (=geslurp) flâspos {C}, sfôsos |sv..| {C}; (=opslorping) flÿlsos {C}.

gesloten:: (op slot) closs {I}; (=dicht) ilba {I}.

gesluierd:: (lett) (alg) lâtullor {I}; (fig: ook v foto's) tulliy {I}; (een wornut dragend) lâwornutor (lâornutor) {I}.

gesluimer:: (=sluimering) zummos {C}.

gesluip:: (het sluipen) cÿressos {C}.

geslurp:: »geslorp.

gesmaal:: (het smalen) xenndos {C}.

gesmeerd:: (fig: op rolletjes) ðÿm târ.

gesmeul:: ûstennos {C}, vabjos {C}.

gesmijt:: (wild gegooi) trâkos {C}.

gesmoor:: tértos {C}; (het smoren) môquos {C}.

gesmul:: sûlgos {C}.

gesnater:: sysiyros {C}.

gesnauw:: kriyos {C}.

gesneuvelde:: (zn) pótân {C}.

gesnik:: cÿrsikos {C}.

gesnoep:: (het snoepen) sûlgaros {C}.

gesnuffel:: smyfgos {C}.

gesnuif:: snufos {C}; (=geproest) funsos {C}.

gesnurk:: sôngos {C}.

gesoes:: (=gesuf) hûmos {C}.

gesopt:: plurtiy {I}.

gesp:: tlâc {C}.

gespannen:: (strak: elastiek/touw/zeil) pitâ {I}; (fig: =overspannen) mubâtolmo {I}.

gespartel:: spârtlos {C}, tjôstos {C}.

gespat:: (=gespetter) hosstâtos {C}; (v vonken) tliytsos {C}.

gespecialiseerd:: luftsÿrtor {I}; hij is ~ in oude postzegels: do lelperre ef progrâm frópjÿ liftkar gorbasz.

gespetter:: (=gespat) hosstâtos {C}.

gespierd:: (met zichtbare spierbundels) musklaiy {I}.

gespin:: (kat) smÿzos {C}.

gespitst:: ~ zijn op iets: ef lelperre flaju kaf ef kuber.

gespleten:: (lett/fig) étârt {I}.

gesplitst:: spertiy {I}.

gespook:: (spookverschijnsel[en]) tjôfos {C}.

gesprek:: chaquindos {C/A}; [ernstig] ~ (onderhoud): ygattos {C}; een ~ hebben met: ygatte {K}; afgeluisterd ~: nutaros {C}.

gesprenkel:: (=sprenkeling) zopelynaros {C}.

gespring:: vlôtos {C}.

gesproei:: (=sproeiing) zopelynos {C}.

gespuit:: jâspos {C}.

gespuug:: csulos {C}.

gestaag:: (voortdurend, aanhoudend) jÿrðen {I}; (met de nadruk op het ononderbroken/langzame karakter) mitablacroelira {I}; een gestage neergang: eft mitablacroelira ðédamarte.

gestaar:: (starende blik) lijeuvos {C}; (het staren) qumos {C}.

gestalte:: zâlt {C}; (=gedaante) pâtô {C}; ~ krijgen: uenge {U; vdw= puenge}; het ~ krijgen: uengos {A}.

gestamel:: riâkos {C}; (=gehakkel) me'ekos {C}.

gestamp:: (het stampen) welgtos {C}; (geluid v machines) rômpos {C}; (schip) tramâtos {C}.

gestampvoet:: tiffug-welgtos {C}.

gesteek:: (=geprik) gayšos {C}, tnesstos {C}, xôtos {C}.

gesteente:: tokoliniÿ {C}; vallend ~ (vanaf berghellingen ed): tasse-kolinis {Cmv}.

gesteiger:: (dier) xóbros {C}.

gestel:: frotiyneren {C}.

gesteld:: ~ op comfort: rilâðiy {I}; ~ zijn op iemand: affecte rast {K}; ~ zijn op (mogen): nrÿte {K}; ik ben wel op hem ~: gress nrÿte do; »stellen.

gesteldheid:: (=aard) frenvu {C}; (=staat) sty• {PX.c > c}; (bijv) lichamelijke ~: styfrotiyn {C}; weersgesteldheid: sty[w]ónzol {C}.

gestemd:: goed ~ (goed gehumeurd): lajik {I}; slecht ~ (humeurig): pôrtina {I}.

gesternte:: toplinkerÿ {C}.

gesticht:: (gekkenhuis) pÿrsért {C}.

gestoelte:: (lett/fig: =zetel) hÿkot {C}.

gestold:: brût {I}; ~e massa: kojâ {S}.

gestolen:: silu {I}.

gestoord:: (=verstoord) oajat {I}.

gestoot:: bômkos {C}.

gestorven:: (=overleden) poirdÿf {I}.

gestouwd:: ~e goederen (in schip): armtlados {C}.

gestreel:: (het strijken) fymšaros {C}.

gestreept:: prexâsót {I}; een ~ vel (v dier): eft lÿnt-mut.

gestrompel:: stômplos {C}.

gestrooi:: (strooiing) jiyxos {C}.

gestroopt:: ~ dier: pôrtjos {C}.

gestruikel:: fallos {C}.

gestuif:: (het stuiven) skâðos {C}.

gesudder:: kokos {C}, tértos {C}.

gesuf:: (=gedroom) lâmos {C}; (=gesoes) hûmos {C}.

gesuis:: chyvos {C}, zâmmos {C}; (=geruis) dyzze {S}.

gesukkel:: (gehannes; onhandig gedrag) cÿršaméros {C}; (met gezondheid; moeilijke voortbeweging) cÿrlostos {A}.

getal:: trovôc {C}; in groten ~e: trovôciy {I}; (nummer) hor {C}.

getapt:: (uit het vat: bier/wijn; in tegenstelling tot in flessen) dâm-poi {I}; (=geestig) nenko {I}.

getart:: (het tarten) lupsos {C}.

getier:: (ruzie) châos {C}; (=geraas) cÿrult {C}, mârtep {C}.

getijde:: (=tij) tjek {C}.

getik:: kiter {C}; (het tikken) ticros {C}.

getikt:: »gek 2.

getimmer:: (het timmeren) ÿrasos {C}; (gehamer) hajimos {C}.

getimmerte:: (in elkaar getimmerd voorwerp/schuurtje ed) ÿrasos {C}.

getintel:: (=tinteling) tsyros {C}.

getob:: (=gepieker) ucoðos {C}.

getoeter:: woclaxos {C}.

getokkel:: (op snaar) ticros {C}.

getol:: wévlos {C}.

getrappel:: teppos {C}.

getreiter:: (het pesten) tokassos {C}.

getreuzel:: ândyrros {C}.

getril:: (=trilling) tseros {C}.

getrippel:: xepos {C}.

getrouw:: sompelira {I}.

getrouwd:: marianor {I}; ~ zijn [met]: mariane [ón] {U} (ón is vz).

getsjilp:: papryllos {C}, šiyppos {C}, šiypšiyp {C} (poe) (=red v šiyp).

getuige::

  1. (zn: iemand die getuigt) zeffstâ {C}; ~ zijn van: hajemjere {K};
  2. (vz) mippónzelira {VZ} (betrekking).

getuigen:: (rechtszaak) hajeme {U}; ~ van (blijk geven van): mippónze {K}; die opmerking getuigt niet van veel tact: kâ râviy nert mippónze pert coðos.

getuigenis:: hajemos {A}.

getuigenverklaring:: hajemos {A}.

getuigschrift:: (=attest) hajemafiy {C}.

getuimel:: (=geduikel) ðômpos {C}.

getver:: »gadverdamme.

geul:: (=greppel) greppa {C}; (greppel: altijd droog) lijerc {C}; (watergeul/goot) knurt {C}.

geur:: lÿg {C}; lekkere ~: ardef {C}; weeë ~: drah {C}.

geuren:: lekker ~: ardefne {U; gst= ardeff}.

geurig:: (lekker ruikend) ardefiy {I}.

gevaar:: kviksiâ {C; rs= kviksiât}; in ~ zijn: kvikše {U}; in ~ brengen: kvikšare {K}; in ~ komen: kvikše {U} (met toek); de subsidie komt in ~: kvikše ef supsiðiy; (vgl) de subsidie is in ~: ef supsiðiy kvikše; het in ~ brengen (ingevaarbrenging): kvikšos {A}.

gevaarlijk:: (=onveilig) kviksiy {I}; ~/onveilig zijn: kviksiye {U}; (=verraderlijk) quentiy {I}; ~ zijn (schadelijk zijn; kwaad kunnen): lÿchimône {E}.

geval::

  1. (=voorval) kôlgt {C}; (=feit) fâl {C; mv= fele};
  2. in/voor het ~ dat: denerami {VG} (positieve voorwaarde); neem de sleutel mee voor het ~ ik niet thuis ben!: ralputte-tûe ef ké, denerami gress nert melde fesért!;
  3. (in X geval[len]) in alle ~len (in ieder ~): declarelira {I}; nyšonami {I} (hoe dan ook); in elk ~ (hoe dan ook), ik ben het er niet mee eens: declarelira, gress sen nert vone ef; in alle andere ~len: crapiruami {I}; niet in alle ~len: nert micaðami; in beide ~len: perdÿrami {I}; in bijzondere ~len; in een bijzonder ~: flacÿrami {I}; in dit/dat ~ (contextueel): mitôfami {I}; in een ernstig ~ (als er iets ernstigs/een ramp gebeurt): tildyrami {I}; in geen ~ (geenszins): pasoðami {I}; in ieder ~ (in alle ~len): declarelira {I}; nyšonami {I} (hoe dan ook); in dit/het laatste ~: aðiykami {I}; in de meeste ~len: tâgerami oras; in sommige ~len: lafešami = lefešami {I}; in sommige ~len kan Petriy onredelijk zijn: Petriy meltecû lafešami nekvâmpajé; in veel ~len: tâgerami {I}; in een vrolijk ~ (als er iets plezierigs gebeurt): ollerami {I}; in welke ~len: hojelkami {VG/VR}; je moet nagaan, in welke ~len de motor niet wil starten: tu xneppât, hojelkami ef moter nert finnavy; in elk ~ (hoe dan ook), ik ben het er niet mee eens: declarelira, gress sen nert vone ef; in twee/drie ~len: fes ten/dur stânts (enz);
  4. (in geval van X) (alg) in ~ van ...: micaðami {I}; in ~ van vorst vaart de veerboot niet: lóf micaðami vrust ef nûrcus nert njebope; in het ~ van boosheid: rofonomentos = rofonošami {I}; in ~ van calamiteiten (in een ernstig ~; als er iets ernstigs/een ramp gebeurt): tildyrami {I}; in ~ van nood: ûpkami {I}; in ~ van ziekte: kinurami {I};
  5. (overig idioom) ik beperk me tot die ~len waarin ...: gress zloffare ki ef stânts, fes mit ...; het ~ zijn: ef melde ef fâl; dit is op dit moment niet het ~: pana nert melde ef fâl lóf ef zerfefes; voor het ~ er niets gebeurt (mocht er [helemaal] niets gebeuren): uchôlami {I}; van ~ tot ~; per ~: ja fele (mv v fâl).

gevangen:: ~ nemen: quriye {K; vdw= qurao}; dier dat in een strik ~ zit: klâkos {C}.

gevangenbewaarder:: leldast-gert {C}.

gevangene:: (=arrestant) leldast {C}.

gevangenis:: leld'sért |lelsért| {C} (afk= LS), éles = élles {C} (pop); (huis van bewaring) leldast-sért {C}; (bajes/bak) jall {C} (pop); hij zit in de ~: do crôgte fes ef élles; hij moet de ~ in: do perke beri crôgte fes ef élles = do crôgtât fes ef élles.

gevangenisbewaarder:: (=cipier) sel-gert {C}.

gevangenisstraf:: jola-tjel {C}; hij krijgt 2 maanden ~: do pónze jola-tjel lóf 2 hertels.

gevangenneming:: quriyos {C}.

gevangenschap:: quriyos {A}.

gevecht:: (=vechtpartij) piyrstos {C}.

gevechtszwaard:: (Oudspok: 14e-16e eeuw) cartân {C}.

geveinsd:: biromiy {I; [mv=enk]}.

gevel:: fâsatt {C}, ruttôs {C}.

gevelsteen:: fâsatt-plâciy {C}.

geven::

  1. (alg) kette {K}; ~ en nemen (schipperen): jagre {E; gst= jagret}; het ~ (schenking): ÿkettos {A};
  2. geven||krijgen: kette {Kid}; ik geef een cadeautje [aan Mariy]: gress kette eft pamel [ón Mariy]; (vgl) ik krijg een cadeautje van Mariy: gress kette eft pamel rifonn Mariy (alleen in combinatie met het vz rifonn wordt kette geïnterpreteerd als "krijgen"); ;
  3. (fig: =verlenen/schenken: v toegang/hulp/vrijheid ed) ÿstrjôfje ón |ÿstôfje| {K; gst= ÿstrjôff}, strjôfje ón |stôfje| {K; gst= strjôff} (arch/poe/jur);
  4. (brengen) qugle {K; gst= qugg}; veiligheid ~: ef qugle qurubo;
  5. niets ~ (niets hinderen): lôke {E}; het geeft niets dat je het boek vergeten hebt: tuex lufegos enn ef mimpit lôke;
  6. ik geef niets om kou: ef marteltiy arvende luft gress; er geen donder/moer om ~: ef chânege ef ferrÿ miskofas; ze geeft geen donder om haar kinderen: eup chânege ef ferrÿ miskofas frópjÿ sener efantys.

gevest:: (v zwaard) criaryt {C}.

gevestigd:: (zetelend: v instantie) feldrelira {tdw}; de FYSP, ~ in Gÿrô: ef FYSP, feldrelira ber Gÿrô; voor dit bedrijf is het interessant om in Hirdo ~ te zijn: armt dena glûfiy ef melde mesÿa den feldrelira ber Hirdo; (al lang bestaand) ðobiyror {I}; »zetelen.

gevild:: (dier) xnep {I}; ~ dier: idemutos {C}.

gevit:: (het vitten) stiybjos {C}.

gevlekt:: liyt {I}.

gevleugeld:: ~e woorden: slofaro-mux {C}.

gevloek:: vlukkos {C}.

gevoel:: centos {C}, orenplos {C}; (lett: =tastzin) drentô {C}; intuïtief ~: mybbe {SC}.

gevoelen::: zich doen ~: ef pónze iemzatt; »voelen.

gevoelens:: (=emotie) ÿdrentô {C}.

gevoelig:: (lett: pijnlijk) drent {I}; rûsaly {I}, etet {I}; (in samenstellingen:) diefstal~: kuntiyre-etet {I}; inbraak~: pramt-etet {I} (enz); ~ zijn voor: etetje {K; gst= etett}; [over]gevoelig/vatbaar zijn voor||onvatbaar/ongevoelig/immuun zijn voor: zjoðe {Kid}; .

gevoelloos:: etóte {I}.

gevoelsmatig:: ÿdrent {I}.

gevoelswaarde:: mybbe-ÿtin {C}.

gevogelte:: torikâfÿ {C}.

gevolg::

  1. (=stoet) somp {C};
  2. (fig) sompos {A}; (=consequentie) qugjoho {C}; het is het ~ van: ef sen/efa sompe pai; ~en hebben voor (bekomen): tygtjaputte ón {U}; dat zal nog ~en hebben voor jou (dat zal je slecht bekomen): tygtjaputte mittof tildâ ón tu;
  3. (met "als/ten") als ~ van = ten ~e van (komend door): gâšâ {VZ} (betrekking); pai sompos rifo (vz-uitdr); met als ~ = ten ~e waarvan: lÿtiy {VG}; met als ~ dat (zodat): fittof {VG};
  4. (met "tot") tot ~ hebben (zich ontwikkelen tot): wélfaecare tukst {U}; armtqugle {Kpr; gst= armtqugg}; (uitlopen op: meestal iets vervelends) wufare tukst {U}; het had ruzie tot ~: ef wufaro tukst eft gurnus.

gevolgtrekking:: (=consequentie) qugjoho {C}.

gevonden:: (=terecht) k'mawet {I}.

gevorderd:: (opgeschoten) belðiy {I; [mv=enk]}; (leeftijd) ejelif {I}.

gevraagd:: linniy {I}; veel ~ (begeerd): gért {I}.

gevreesd:: variy {I}; een ~ tegenstander: eft variy âstiemzer.

gevuld:: (=mollig) beldrastiy {I}.

gewaad:: ([deftig] kledingstuk) ômhûls {C; mv= ômhûlsen}; (mantel) kerly {Cef} (arch).

gewaagd:: (=hachelijk) ôtel {I}; (fig: =gedurfd) senÿðiy {I; [mv=enk]}; (dubbelzinnig; niet geheel gepast: mop/opmerking/kleding) srâtiy {I}; ~e/dubbelzinnige opmerking: srâter {C}.

gewaand:: (=vermeend) toxâreâ {I}.

gewaardeerd:: ~ worden (aanslaan): mikkelše {U}; het ~ worden (waardering): mikkelšos {C}.

gewaarworden:: yrôqule {K}.

gewaarwording:: yrôqulos {A}; (=sensatie) sensašo {SC}.

gewag:: ~ maken van iets (spreken over iets): tyre flaju {K}; ef rupke flaju mip ef tronôs.

gewaggel:: (=gewankel) wispelos {C}.

gewankel:: (=gewaggel) wispelos {C}.

gewapend:: (=bewapend) wapor {I}; ~ beton: lâzeffor betôn.

gewapper:: lateros {C}.

gewas:: (alg) lelt {C}; ~ dat snel kan opkomen/opgekomen is: armttrânos {S}.

geweeklaag:: het ~: ef eotts {Cmv}.

geween:: (=geschrei) hâlos {C}.

geweer:: quutû {C}.

geweest:: (=gewezen) meldor {I}.

gewei:: (v hert ed) wiger {C}.

geweld:: ymazersô {Aef}; met ~ (gewelddadig): ymazersô {I}; vol ~ (lett): ymazersót {I}.

gewelddadig:: (met geweld) ymazersô {I}.

geweldig:: (fig: =enorm) ymazersót {I}.

gewelf:: (grot) helmy {C}.

gewemel:: (=gekrioel) ybervet {C}; een ~ van: eft ybervet furt = ybervets furt.

gewend:: (=gewoon) oskiy {I}; côstemm {I}; ~ zijn om/aan: oske [beri/den] {K}; ~ raken om/aan: oskare [beri/den] {K}; ~ aan: côstemm {VZ} (betrekking); ~ zijn aan: côstemme {K}; Elsa is ~ aan ruzie: Elsa melde côstemm gurnusz = Elsa côstemme goe gurnusz; Petriy blijft rustig, want hij is ~ aan moeilijkheden: côstemm diffiyksels Petriy câlmÿne; in tegenstelling tot wat we ~ zijn: lo pallesÿrtos helkara kult qugmos; het is niet wat we ~ zijn: ef nert melde âfry kult qugmos.

gewenk:: iyinkos |wi..| {C}.

gewenning:: qugmos {A}; (=aanwenning) kuraos {A}.

gewenst:: ~ achten: jóchée [beri/den] {K; vdw= jóchet}; het ~-achten (wenselijkheid): jóchéos {A}.

gewerveld:: vertebratiy {I}; ~ dier: vertebrât {C}.

gewest:: (landstreek: als economische/historische eenheid) manta {C}; (provincie/landstreek: vrnl in Romeinse rijk en Nederland/België; nooit in Spok) provvenše {C}.

gewestelijk:: (provinciaal) mantaiy {I}.

geweten:: falÿs {C}.

gewetenloos:: ðÿmfalÿs {I}.

gewetensdwang:: (=geloofsdwang) tiffay {SC; rs= tiffate}.

gewetensvrijheid:: nertiffay {SC; rs= nertiffate}.

geweven:: (van garen/dun draad gemaakt) miyns {I}; ~ stof (weefsel): vevos {C}.

gewezen:: (=geweest) meldor {I}.

gewicht:: (zwaarte) drakâs {C}; soortelijk ~ (SG): spesifiyc drakâs (afk= SD); [maximum] toelaatbaar ~: mul-ðobiyros {C} (afk= ); max. toelaatbaar ~ (max. belasting 3 ton: opschrift op vrachtauto bijv): MÐ: 3meg; ledig ~: velp-drakâs {C}; zie ook Gewichten en maten in .

gewichtig:: (=zwaarwegend) drakâsiy {I}.

gewieg:: (zacht geschommel) krikbos {C}.

gewijd:: tâgitt {I}.

gewijzigd:: (=veranderd) šampâiy {I}.

gewild:: (=geforceerd/aanstellerig) meggor {I}.

gewillig:: sponûtiy {I; [mv=enk]}; zeer ~ (tot alles bereid): loper {I}.

gewilligheid:: sponûter {A; mv=enk}.

gewin:: (het winnen) quamptûnos |..nt..| {A}.

gewip:: (het wippen) wypos {C}.

gewoeker:: (fig: met ruimte ed) qubros {C}.

gewoel:: tide {C}.

gewond:: prylt {I}.

gewonde:: (zn) prylter {C}.

gewoon:: (niet bijzonder) presÿr {I}; (=alledaags) tlosiy {I; [mv=enk]}; (=doordeweeks/daags) toftiy {I}; (=gewend) oskiy {I}; ~ zijn om (plegen te): oske [beri/den] {K}, hitse beri/den {U}; hij is ~ om elke ochtend te wandelen: do hitse beri mirre riyfain gurtas; heel ~ (huis-tuin-en-keuken•): sértsÿrt {I}; (zonder meer) pijâ ðô; hij weigert [het] ~: do revuse pijâ ðô.

gewoonlijk:: (als regel) hitšo {I}.

gewoonte:: (=gebruik) osk {C}; (=zede) yblo {C}; volgens algemene ~ of zeden (traditioneel): ybloiy {I}; (habitueel aspect met dt ra:) hij heeft de ~ om erg luid te lachen (hij lacht altijd erg luid): do obezjere ra terat hups ki; zie ook Gewoontes en gebruiken in .

gewoontegetrouw:: oskiy {I}.

gewricht:: (=geleding) qublell {C}.

gewrijf:: glechos {C}.

gewrik:: (=gewring) rekkos {C}.

gewring:: (=gewrik) rekkos {C}.

gewroet:: krûlos {C}.

gewrongen:: (lett: =verwrongen) trajo {I}.

gezaag:: (het zagen) krâtšos {C}, ororos {C}.

gezag:: (=overheid) stat {C}; op ~ van: fošiy {VZ1n} (betrekking); ik neem het op ~ van hem aan: gress amifftûre ef fošiy do; »ouderlijk.

gezaghebbend:: ~ lichaam (overheid): mippainos {C}.

gezamenlijk:: quvârp {I}.

gezang:: (alg: het zingen) chafostos {C}; (met nadruk op het artistieke karakter) hyrr {C}; zacht ~ (geneurie): mebjos {C}.

gezanik:: (=gezeur) senjos {C}, wempos {C}.

gezegde:: (=spreekwoord) kruf {C}; (=uitspraak) reppos {C}, mux {C}; (taalk: =predicaat) painer-grup {C}.

gezegeld:: séggiy {I}.

gezellig:: (=knus) kittianer {I}; kittian {I} (arch); (=fijn) olla {I; vt= vózÿr; ot= trotiy; vk= lâgt; mt= qury}.

gezelschap:: chebos {C}.

gezet:: (=zwaarlijvig) zâniy {I}; op ~te tijden: fes revente-forts.

gezeten:: ~ zijn: feldre {U; gst= felt; wst= feld•}.

gezeul:: (=gesjouw) synnos {C}.

gezeur:: (gedoe) ûmšos {C}; (=gezanik) senjos {C}, wempos {C}; (=geklaag) zycesikos {C}.

gezicht::

  1. (=gelaat) fronta {C}, lomkâ {C}; verwrongen ~ (grimas): teldoos {C}; met een verwrongen ~ kijken: teldoe {U}; een officieel/ernstig ~ zetten: ef riffe eft motrik;
  2. (=aanblik) stjôft |stôft| {C}; dat is geen ~ (dat staat als een vlag op een modderschuit): ef melde eft mynallnolac;
  3. (het zien) zerfos {A}; op het eerste ~: luft bent zerfe; slecht van ~ (niet goed kunnende zien): slézerfiy {I}.

gezichtsbedrog:: zerfe-cjestovliy {C}.

gezichtspunt:: (fig) zerfe-ponto {C}.

gezichtsveld:: teffat {C}, zerfe-arr {C}.

gezien:: (=vanwege) yargeloh |war..| {VZ} (betrekking); ~ de toegenomen kosten moeten we bezuinigen: yargeloh ef rÿlempor ðôpecc kirro huarûs; (uit een ... oogpunt) âfry ... tiyns; statistisch ~ moet je nog 50 jaar leven: tu poirât velk 50 zempers, âfry statistise tiyns; iets voor ~ houden: ef cônsiderere flaju lo dÿfo; »zien 1.

gezin:: familijâ {C}.

gezind:: iemand goed ~ zijn: ef melde quista fes ef splôn ón rast {A}; ef melde rul ón rast; de vijandig ~e tegenstander: ef âstiemzer fes ef enmÿt splôn; »goedgezind.

gezinslid:: famyl {C}.

gezocht:: (=geforceerd/aanstellerig) meggor {I}.

gezoek:: (het zoeken) ješos {C}.

gezoem:: nûmos {C}, zequmos {C}; (=gebrom) brônos {C}.

gezond:: helt {I}; ~ zijn: helte {U}; het is ~ om [fruit te eten]: ef melde helt beri [larde belk] = ef helte beri [larde belk]; [wandelen] is ~ voor hem: [ef mirre] melde helt armt do.

gezondheid:: (het gezond-zijn) helten {C}; (gezond leven) heltiy {A; mv=enk}; op je ~! (proost!: bij het glas heffen): ÿrðeff!; ~! (bij niesen): (alg) helten!; (RK) sigen!; iemand met zwakke ~ (zwakkeling): preltiy {C}; minister van ~: helten-menester {C}; gezondheid||ziekte: mófiy {Aid; mv=enk}; .

gezondheidszorg:: helten-naliycos {A}; zie ook Gezondheidszorg in .

gezouten:: (lett) lâselor {I}; (fig: mening) agren {I}.

gezucht:: huzvos {C}.

gezuig:: (=zuiging) fôltsos {C}.

gezwaai:: (=gezwier) dvépp {C}.

gezwabber:: (schoonmaak met een zwabber) câblânos {C}.

gezweef:: (het zweven) jarros {C}.

gezweep:: tesemros {C}.

gezwel:: (=abces) fitrutos {C}.

gezwem:: (het zwemmen) svimos {C}.

gezwerm:: tizjyros {C}.

gezwets:: (=geklets) râlos {C}.

gezwier:: (=gezwaai) dvépp {C}.

gezwoeg:: kafsynnos {C}.

gezwollen:: (alg) ullât {I}; (opgeblazen) fitrut {I}.

Ghana:: Gana {G}.

Ghanees::

  1. (zn: bewoner) Gany {Cef};
  2. (bv) gana {IIef}; Ghanese vrouw: Gana {Cef}.

ghetto:: getto {C}.

Gibraltar:: Gibraltar {G}.

Gibraltarees:: (bv) gibraltar {IIef}.

gids:: (rondleider: persoon) giyt {C}; (reisgids: boek) nuppit {C}.

giechelachtig:: ~ meisje: hizjyše-ÿndre {C}.

giechelen:: hizjyše {U}.

giek:: (v schip) giyk {C}.

gier:: [vale] ~: kraka {C} (L. Gyps fulvus).

gieren:: (=tieren) châe {U}.

gierig:: ôjif {I}; zeer ~ (vrekkig): klehiy {I}; ~ en aardig/vriendelijk (alsof men juist heel gul is): harjutô {I}.

gierigaard:: (=vrek) kleh {C}.

gierigheid:: ôjif {Aef}.

gierzwaluw:: rolka {C} (L. Apus apus).

gieten:: ~ in (vloeistof: schenken in): lorgisse ón {K}; ze giet de thee in het kopje: eup lorgisse ef miyna ón ef tašâ; ik giet water bij de bloemen: gress lorgisse knurfel luft ef hurons; te vol ~/schenken (zodat het over de rand loopt): pâltlorgisse {K}; ze heeft het kopje te vol gegoten: eup ef tašâ pâltlorgisse; (hard regenen) tiyste {U}; »schenken 1.

gieter:: (om planten water te geven) loroh {C}.

gieterij:: (met name v ijzer) lorgissâs = lorgisser {C}.

gietijzer:: kojâqul {S}; van ~ gemaakt (gietijzeren): kojâquliy {I}.

gietijzeren:: (van gietijzer gemaakt) kojâquliy {I}.

gietvorm:: (=mal) fôrmaji {C} (ook het voorwerp dat in een gietvorm verkregen wordt).

gif:: (=venijn) nûr {SC}.

gifmenger:: qurredla-cÿrnytrer {C}.

gifsla:: fâkomm-slaja {S} (L. Lactuca virosa).

gift:: (lett: =geschenk) kettos {C}; (vrnl fig: gave) ketta {C}.

giftig:: gift {I}, qurrediy {I}.

giftigheid:: qurreder {C}.

gijzelaar:: (=gegijzelde) umpularâfer {C}; (uitvoerder ve gijzeling) umpularâfatjen {C}.

gijzelen:: umpularâfe {K}; iemand die gijzelt (uitvoerder ve gijzeling): umpularâfatjen {C}.

gijzeling:: umpularâfos {C}; uitvoerder van een ~ (iemand die gijzelt): umpularâfatjen {C}.

gil:: scri {C}.

gilde:: ylâm-grup {C}, toylâmos {C}.

gillen:: ~ [tegen]: skreje [ón] {U; gst= skre}.

ginder:: armt ef gânamÿr.

gips:: geps {S}; van ~ gemaakt (gipsen): gepsiy {I}.

gipsen:: (van gips gemaakt) gepsiy {I}; ~ voorwerp/beeld: gepsiyn {C}.

giraffe:: (mnl/ntr) giraff {C}; (vrw) giraffa {C}.

gispen:: (sterk afkeuren) chola'âte {K}.

gisping:: (sterke afkeuring) chola'âtos {A}.

gissen:: ~ naar: cesse fes {U}.

gissing:: cessos {C}.

gist:: jest {S}.

gisten:: (alg) térte {E}; (lett: met gist) jeste {U}.

gisteravond:: (17-22 uur) hols-luppor {C}.

gisteren:: hols {III}; mas {III} (eig de dag grenzend aan vandaag); (spr: mas betekent "gisteren" indien samen met def tijd, en "morgen" in alle andere gevallen:) ~ heb ik het boek gelezen: mas gress enn ef mimpit trempe; (vgl) morgen zal ik het boek lezen: mas trempe gress ef mimpit; »morgen.

gistermiddag:: (11-17 uur) hols-fittas {C}.

gisternacht:: (22-4 uur) hols-kÿl {C}; (22-1 uur) hols-miskof {C}; (1-4 uur) hols-palfû {C}; ~ om 12 uur: lâst parâs.

gisterochtend:: (4-11 uur) hols-gurt {C}.

gisting:: tértos {C}.

gitaar:: gitarr {C}; (klein gitaartje voor dansmuziek en sagebegeleiding) pânelliy {C}.

gitarist:: gitarmerr {C}.

glaasje:: hij lust wel een ~: do pliyfone jazy sener oûsz; kom je bij mij/ons een ~ drinken?: aftel tu zerfe ef oûs hôsill/hôskâf?. glacé:: (=suikerglazuur) sucro-glazera {S}.

glad:: (lett/fig: glibberig/zonder onregelmatigheden ed) glal {I}; (vlak/egaal) kerp {I}; (vlak) mâdriy {I}.

gladheid:: (ijzel op de weg) zâgnesen {C}.

gladiool:: ÿjes {C}.

gladstrijken:: (lett) mâdre {K; gst= mâtt}; het ~: mâdros {C}.

glans:: glânt {C}, kifros {C}.

glanskop:: (vogel) glânt-helk {C} (L. Parus palustris).

glanzen:: (=glimmen) glânte {U}; (=fonkelen) kifre {U; gst= kiff}.

glanzend:: (=glimmend) glântiy {I}; ~ [en hard]: lipsiy {I; [mv=enk]}; niet ~ (dof): scóma {I}.

glas:: (als materiaal) glaza {Sef}; van ~ gemaakt (glazen): glaza {I}; (drinkglas, stuk glas) kliqu {C}; (kelk/beker) oûs {C}.

glas-in-lood:: plûmbôr-glaza {Sef}; van ~ gemaakt: plûmbôr-glaza {I}; een ~-raam: eft plûmbôr-glaza miflif.

glasblazer:: glazarif {C}.

glasfabriek:: glazariff {C}.

glasplaat:: (glazen ruit) wÿjo {C}.

glasscherf:: glaza-tât {C}.

glazen:: (van glas gemaakt) glaza {I}; ~ voorwerp: kliqu {C}.

glazenmaker:: (alg: libel met lang dun maar stevig lichaam) tyvjâ {C}; blauwe ~: blotter tyvjâ (L. Aeshna cyanea); (bep soort kleine libelle) Lâstÿr-tyvjâ (L. A- juncea).

glazig:: (v ogen, kijken) kliquiy {I}; (aardappel) fryl {I}.

glazuur:: glazera {S}.

gletsjer:: picamuty {C}.

gleuf:: qulf {C}.

glibberig:: hârg {I}.

glibberzwam:: groene ~: ool-zvellemissis {C} (L. Leotia lubria); zwartgroene ~: ool-latimissis {C} (L. L- atrovirens).

glijbaan:: zâgner {C}.

glijden:: zâgne {U; gst= zâgg}; (=schuiven) ydône {U}.

glijpartij:: (het uitglijden) tijâsliysos {C}.

glijvlucht:: zâgzôšecc {C}.

glimlach:: soriros {C}, zjeros {C}.

glimlachen:: sorire {U}, zjere {U}.

glimlachend:: (v mond) nânk {I}.

glimmen:: koibre {U; gst= koipp}; (=glanzen) glânte {U}.

glimmend:: (=glanzend) glântiy {I}.

glimp:: (smalle spleet licht) sâg {C}.

glimworm:: belt-quolatat {C} (L. Lampyris noctiluca).

glinsterend:: glyl {I}.

glinstering:: (=geglim) koibros {C}.

glippen:: (=slippen) sliyse {U}; laten ~ (laten slippen/ontsnappen): idebere {K}.

globaal:: (=ongeveer) kôliy {I}; (=wereldwijd) kuraclaba {I}; de globale richting (de richting ongeveer): ef utfin loin.

globalisering:: kuraclabaos {A}.

globe:: claba {C}; ze hebben een ~ op de kast staan: óps lelperre eft claba, giffelira kaf ef feldariy.

gloed:: ont {C}; (fel: v vuur) refos {C}; (oranjekleurig: vuur/ondergaande zon) roff {S}.

gloednieuw:: glânt-kleter {I}.

gloeien:: onte {U}; fel ~: refe {U}.

gloeiend:: ~ heet: bure-kjupt {I}.

gloeilamp:: ondro {C}.

glooien:: (licht hellen) krye {U; gst= kryt}.

glooiend:: kry {I}.

glooiing:: (lichte helling) kryos {C}; (glooiende berm) fiyreâ {C; rs= fiyreât}.

glottisslag:: (letter; in Spok orthografie als intervocalische apostrof voorgesteld, zoals in ta'i) ta'i {C; rs= tait}.

gluiperd:: ûmott {C}.

gluiperig:: ûmote {I}.

glunder:: (bv) cerviy ur/én hirt {I}.

gluren:: (=loeren) ûme {U}; ~ naar (=loeren naar): ûmare {K}.

glycerine:: glyserynn {S}; van ~ gemaakt; met ~: glyserynniy {I}.

gobelin:: gobelynn {C}.

god:: (vrnl heidens) gûðe {C}; (Chr/Erg) diô {SC; rs= diet}; o mijn ~! (jeetje!): kost diô! (verbazing, opgewondenheid); (sprkw) leven als ~ in Frankrijk: ef sûlge ef šupa tjâg eft jôl leftel; zie ook Goden en personificaties in .

God:: Diô {N}; (Schepper) Qummertatjen {N}; onder ~s hoede: fes Diôex ef zôr.

godallemachtig!:: (Jezus nog aan toe!: bij ongeduld/verbazing/schrik) Kriyst-stude! |kriystude| (vulg).

goddelijk:: diôte {I}.

goddeloos:: diótea {I}.

godganselijk:: de ~e dag: ef lilt-terat tof.

godheid:: diôiyba {SC}.

godin:: (vrnl heidens) gûðea {C}; (Erg) diôi {SC; rs= diót}.

godsdienst:: (=religie) religišo {C}; zie ook Godsdienst in .

godsdienstig:: (=religieus) religišela {I}.

godsgruwelijk:: (=godvergeten: als versterking) idedrynjor {II}.

godslastering:: diô-vlukk {C}.

godsnaam:: in ~!: luft diô!.

godverdomme!:: (vrnl bij boosheid) diô-lelde!; (meningversterkend/boosheid) Koffon-Erget!; (alg) do kachiytiyst gress!, kachiytiyst!, kachiyst!, kach!.

godvergeten:: (=godsgruwelijk: als versterking) idedrynjor {II}.

godzijdank!:: furt ef drâgna!.

goed::

  1. (alg) quista {I; vt= gulder; ot= guldâ; vk= hénðyf; mt= cÿs}; het is ~ om [gezond te eten]: ef melde quista beri [larde helt]; het schijnt beter te zijn om langzaam te eten: ef pe melde gulder beri larde lôftquar; ik vind jouw opstel minder ~ dan dat van Tek (maar beide opstellen zijn goed): gress cônsidere vilt storiy lo hénðyf dus Tekex ef tiyn; ik vind jouw werk het minst ~ (maar het is wel goed): gress cônsidere vilt ÿrôm lo cÿs;
  2. (als menselijke eigenschap) quista {I}; iyter {I} (arch/poe); iyt {I} (arch); goed mens||slecht mens: rénâ {Cid}; ;
  3. ~ zijn: quiste {E}; ~ zijn voor (niet schadelijk of slecht): quiste ón {U} (ón is vz); frisse lucht is ~ voor de katten: fôrs quiste ón ef chats; (vgl) Mariy is ~ voor de katten (= behandelt ze goed): Mariy paine quista furt ef chats; het ~ zijn: quistos {A};
  4. het ~e; de ~e dingen: paceresto {SC}; tamelijk ~: quisterÿ {I}; niet zo ~ (beperkt/twijfelachtig): zloff {I}; (in orde) quâf {I}; ~ doen (bevallen): lamire {K}; het doet me ~: gress lamire ef; de regen doet hem ~: do lamire ef bidalos; geen ~ doen (nadelige uitwerking hebben): châfare {K}; de vakantie heeft hem geen ~ gedaan: ef zirrot do châfare; er ~ aan doen om: ef riffe ef quista stebe beri; het ~ hebben: ef feldre kaf ef quista ferdu; zich te ~ doen aan (smullen van): byte {K} (voedsel/drank); ten ~e komen aan: xlompje {K; gst= xlompet}; dat wat ten ~e komt: xlompjos {C}; zo ~ als (vrijwel): wémagen {III}; zo ~ als (nagenoeg): vluf dus holfe (afk= v.d.h.); zo ~ en zo kwaad als het gaat: lef cÿrtiyr én cjôfos; zo ~ zijn om (verzoek): haole beri {U}; niet ~ [gaan] voelen (onwel worden): puare {U}; het gaat niet ~ (het loopt verkeerd af): ef paceresto ombrelije;
  5. (speciale constructie met tdw) zo ~ als ... zijn: ef vûmse meldelira; de boom is zo ~ als dood (het scheelt niet veel of de boom is dood): ef vildul vûmse meldelira koffon; zo ~ mogelijk ...: âtemelira luft ef ÿ•os; ik leer zo ~ mogelijk: gress âtemelira luft ef ÿbeldos.

goedaardig:: goedaardig||kwaadaardig: dist {Iid}; .

goedbedoelend:: quistasplôn {I}.

goeddeels:: pertÿfiy {I}.

goeddunken::

  1. (ww: =behagen) xârfane ón {U};
  2. (zn: =goedvinden) xârfanos {A}; naar eigen ~: âfry xârfanos.

goedemiddag!:: (bij komen: officieel 11-17 uur) fes fittas!.

goedemorgen!:: (bij komen: officieel 4-11 uur) fes gurt!.

goedenacht!:: (bij komen) (officieel 22-1 uur) fes miskof!; (officieel 1-4 uur) fes kÿl!.

goedenavond!:: (bij komen: officieel 17-22 uur) fes luppor!.

goedendag!:: (dag!: bij komen of gaan) hato!; (bij komen: officieel 4-22 uur) fes tof!.

goederen:: tiyns {Cmv}; (=waren) totiynsÿ {C}.

goederenloods:: (=vrachtloods) tiyns-kul {C}.

goederenstation:: tiyns-garrent {C}.

goederentrein:: tiyns-treno {C}.

goederenwagon:: (trein) tiynsnolac {C}.

goedertieren:: bjalt {I}.

goedgeefs:: (=mild) ifôc {I}.

goedgeefsheid:: (=mildheid) ifôciy {A; mv=enk}, ifôcos {A}.

goedgekleed:: âpor {I}.

goedgelovig:: hozâviy {I}; zeer ~ persoon (iemand die alles gelooft): crahozâver {C}, hozâver {C}.

goedgelovigheid:: hozâver {A; mv=enk}.

goedgezind:: rul {I}; »gezind.

goedheid:: nralâs {SC}.

goedig:: (=goedmoedig) quistubu {I}.

goedkeuren:: (=goedvinden) quistare {K}.

goedkeuring:: (=goedvinding) quistaros {C}.

goedkoop:: nerikar {I}; ~ zijn: nerikare {U}.

goedmaken:: hoe kan ik dat ~? (als reactie op bewezen hulpvaardigheid): folarra ôniyk?.

goedmoedig:: (=goedig) quistubu {I}.

goedpraten:: (=vergoelijken) quistuxe {K}.

goedvinden::

  1. (zn: =goeddunken) xârfanos {A}; met uw ~: luft gert xârfanos;
  2. (trans: =goedkeuren) quistare {K}.

goedvinding:: (=goedkeuring) quistaros {C}.

goh:: {!} (jeetje) jess!, jessa! (uitroep v enthousiasme, verbazing, schrik ed).

gok:: (gokje) perrs {C}; een ~je wagen: ef jelpjeve eft perrsos.

gokje:: »gok.

gokken:: perrse {K}; het ~: perrsos {C}.

golf::

  1. (water) jek {C}; kabbelend ~je: onô {C}; kabbelende ~jes: kluršynne {S} (poe); aanrollen en breken van golven (op strand): surde {U}.
  2. (balspel) gôlf {C}; ~ spelen:: gôlfmerre {U}.

golfbreker:: jek-ulân {C}.

golfen:: (golf spelen) gôlfmerre {U}.

golflengte:: jek-flândoro {C} (afk= JF); op dezelfde ~ zitten (geestelijk contact hebben met): sÿsiyxme {K; gst= sÿsiyx}.

golfplaat:: [stuk] ~: jek-plâc {C; mv= ..-plec}.

Golfstroom:: Zee-Hâksa {G}.

golfterrein:: gôlf-blufk {C}.

golven:: jeke {U}.

golvend:: ~ haar: jekmiros {C}.

golving:: (alg) jekos {C}.

gom:: (lijm) gômp {S}.

gondel:: (in Venetië) qundel {C}.

gong:: ðânn {C}.

goniometrie:: goniometrijâ {C}.

gonzen:: (=ronken) móveme {U}, vûze {U}.

goochelaar:: jôclatjen {C}.

goochelen:: jôcle {U; gst= jôcc}.

goochelvoorstelling:: jôclos {C}.

goodwill:: safôt-la'ycâ {C}.

gooi:: (=worp) kolt {C}; (=worp: met kracht) simu {C}; een ~ doen naar iets (fig): ef koldre ef ônulliy furt flaju.

gooien:: (=werpen) koldre {K; gst= kolt; wst= kold•; vdw= koldôr}; (met kracht: =smijten) simue {K}; (wild en ongericht smijten): trâke {K}.

goor:: (schurftig) doételira {I}.

goot:: ([water]geul) knurt {C}; (dakgoot) jôrm {C}.

gootsteen:: knurtja {C}.

gordel:: giyrt {C}.

gorden:: (v zwaard ed) giyrðe {K}.

gordijn:: léeja {C}; het ~ hangt in plooien: ef léeja menkerate lÿ fótôsta.

gordijnroede:: léejazorâ {C}.

gordijnzwam:: giftige ~: o'icrâ plaju-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Cortinarius orellanus).

gording:: (bouwkunde: horizontale dakbalk) nittôp {C}.

gorgeldrank:: gûrgle-nôšy {C}.

gorgelen:: gûrgle {U; gst= gûrgt}, sgôrge {U}.

gorgelgeluid:: (met de keel) gûrglos {C}.

gorgeling:: (=gegorgel) gûrglos {C}.

gors::

  1. (=kwelder/schor) sgora {C}.
  2. (vogel) bûnt {C} (L. Emberiza); grauwe ~: grist bûnt (L. E- calandra).

gotisch:: gotise {I}.

goud:: jôl {Sef}; stuk ~: jôl {Cef}; van ~ gemaakt (gouden): jôl {I}; zo eerlijk zijn als ~: ef lelperre eft tjiyk nurp.

gouden:: (van goud gemaakt) jôl {I}; ~ voorwerp: jôliyn {C}.

goudenregen:: jôlbidal {C} (L. Laburnum anagyroides).

goudhaantje:: (zangvogeltje) quarila {C} (L. Regulus regulus).

goudkleurig:: jôl-marâsiy {I}.

goudlariks:: flecs-large {C} (L. Larix kaempferi); (bep soort in Spok) plaf {C} (L. L- picta) (naaldboom met hoge rechte stam en zeer korte takjes; verliest 's winters zijn naalden; vrnl op West-Berref).

goudmijn:: (lett) jôl-umyn {C}; (fig: goedlopende zaak, iets waar je veel geld mee kan verdienen) šifer-riffô {C; mv= ..-riffós}.

goudplevier:: sank {C} (L. Pluvialis apricaria).

goudsbloem:: calendul {C} (L. Calendula officinalis).

goudveil:: jôlkelg {C} (L. Chrysosplenium) (ihb paarbladig goudveil); paarbladig ~: klarbÿr-jôlkelg (L. C- oppositifolium).

goudvink:: Xeber-vogily |X| {C} (L. Pyrrhula pyrrhula).

goudvis:: jôl-fisa {C} (L. Carassius auratus).

gouvernante:: ytsta {C; mv= ytstas}; korgekker {C}.

gouverneur:: ytsto {C}; (in Spok: hoofd ve districtsbestuur) kjelef {C}.

gouwe:: stinkende ~: érts-krutt {C/S} (L. Chelidonium majus).

graad:: (fig: =trap): grat {SC}; (temperatuur) tjen {C}, Celsius-tjen |selšus-| {C} (afk= Ctj); het vriest 4 °C; het is –4 °C: ef vrust melde 4Ctj; (ook bij geografische lengte en breedte) 14 graden, 12 minuten en 37 seconden NB: erg grat, tesen mit ur rân-ér selde NTr (grat, mit en selde in het enk).

graaf:: ÿrslâfer {C}.

graafmachine:: (=dragline) pazzodelper {Crs}.

graafschap:: ÿrslâf {C}, diystym {C}.

graag:: (=gaarne) tevi {III; vt= omeneé; ot= povâ; vk= hajiy; mt= pivecc}; ik ga minder ~ naar de bioscoop dan Tek: gress quardere hajiy ef dokerats dus Tek paine; ik drink koffie het minst ~ (maar ik drink alle dingen toch graag): gress pliyfone pivecc cafer; niet ~ (=ongaarne): dlynâ {III; vt= dotriy; ot= sfûntâ; vk= stârt; mt= pojâ}; ~ gedaan! (nadat iemand bedankt heeft): [mittof] morde nert!.

graan:: côrn {S}; gedorst ~: la {S} (dl= West-Liftka).

graanproduct:: ~[en] (ontbijtgranen, zoals cornflakes, muesli ed): côrna {C/S}.

graansilo:: silo {C; mv= silôe; rsmv= silott}.

grabbel:: te ~ gooien: tomare {Krs}.

gracht:: (alg) sloit {C; mv= sloiyte}; grâg {C} (vrnl in Spok straatnamen of in Nederlandse steden); Korda-grâg ("Kerkgracht": in Liyrotyka); Prinsen-grâg (in Amsterdam); op de ~: kaf ef grâg (de straat); in de ~: fes ef grâg (het water).

gradatie:: gratos {C}.

graf:: tômp {C}; het ~ van iemand (waar iemand in ligt): ef tômp kura rast; zwijgen als het ~: ef ÿlane lo eft koffon hâpyja; zie ook Graven in .

graffiti:: (bekladding v muren/treinen ed) grafitiy {S}, ynôgôsta {Cmv}.

grafheuvel:: lemnâs {C; mv= lemnâsa}; zie ook Grafheuvels in .

grafiek:: grafiyc {C}; gebonden ~: bindor grafiyc; vrije ~: jola grafiyc.

grafisch:: grafise {I}.

grafkelder:: tômp-helmy {C}.

grafologie:: grafolôiy {C}.

grafsteen:: (=grafzerk) sârko {C}.

grafzerk:: (=grafsteen) sârko {C}.

gram:: (gewicht) grâma {C} (afk= g).

grammatica:: grâmerr {C}; zie ook Spokanische grammatica in .

grammaticaal:: grâmatise {I}.

grammaticaliseren:: grâmatisere |..ÿje| {K}.

grammofoon:: (=platenspeler) plata-gros {C} (afk= PG), grâmofonos {C; mv= grâmofonosz}.

grammofoonplaat:: plata {C}.

granaat::

  1. (munitie) granâ {C}.
  2. (edelsteen: materiaal) gârnetiy {S}; (steen) gârnetiyn {C}; van ~ gemaakt; met granaten bezet (granaten): gârneta {I}.

granaatappel:: granâgeffy {C}.

granaatbloemwasplaat:: (eetbare paddenstoel) kursuus-blâsnurp {C} (L. Hygrocybe punicea).

granaten:: (edelsteen: van granaat gemaakt; met granaat bezet) gârneta {I}; ~ voorwerp: gârnetiyn {C}.

graniet:: (alg) skât-canazâ {S}; van ~ gemaakt (granieten): skât-canaziy {I}; (bep soort: blauwgrijze, relatief zachte steensoort uit Krappa-gebergte) hylta {S}; (bep soort: roze tot bruine steensoort, vrnl aan zuidkust v Lomky) bûc {S}; het grijze ~: ef grist skât-canazâ (idiomatisch: grauw v kleur, niet per se grijs).

granieten:: (van graniet gemaakt) skât-canaziy {I}.

grap:: (grapje: vrnl idee/daad) xozjô {C}; (=mop: vrnl verhaaltje) plyt {C}; (=aardigheid) flifader {C}.

grapefruit:: grypy {C}.

grapjas:: (grappig persoon) nrelf-py {C; mv= ..-piye; rsmv= ..-pitt}.

grapje:: xozjô {C}; ~ maken (schertsen): xozje {U; gst= xoss}.

grappig:: (=leuk) xozjôc {I}; ~ zijn: xozjôce {U}; (=lollig) ÿrs {I}; (=vermakelijk) aniâte {I}; (=komisch) komise {I}; (=geestig) mâmpa {I}; ~ persoon (grapjas): hor {C}, nrelf-py {C; mv= ..-piye; rsmv= ..-pitt}; ~ voorval (amusante gebeurtenis): potô {C}.

gras:: kles {S}, toklesÿ {C/S} (poe); Engels ~: [littit-]zé-kles {S} (L. Armeria maritima); op het ~: teklesa {I}.

grasklokje:: kles-bamico {C} (L. Campanula rotundifolia).

grasmaaier:: (=maaimachine) kles-mojer {C}.

grasmus:: kles-sâlmer {C} (L. Sylvia communis).

graspieper:: (vogel) jakâm-kvipp {C} (L. Anthus pratensis).

graspol:: (kluitje aarde) fers {C}.

grasschuimcicade:: pliymp-ketter = pliynp-ketter {C} (L. Philaenus spumarius).

grassprietje:: klesiy {C}.

grasveld:: (=gazon) klesblufk {C}.

graswitje:: (vlinder op Spok berghellingen) kles-rutrer {C} (L. Pieris herbigrada).

grasworteluil:: (nachtvlinder) ojel-flyddere {C} (L. Apamea monoglypha).

graszode:: kles-ôlgt {C}.

gratie:: (=sierlijkheid) ÿlene {C}; (=zwier) sversiy {C}; bij de ~ van: kaf ef nralâs pai (vz-uitdr).

gratificatie:: xlawagy (xlaagy) {C}.

gratis:: gratis {I}, yze {I}.

grauw:: grÿ {I}; (grijs: als kleur) grist {I}.

graven:: delperrere {K}; het ~: delperreros {C}.

graveren:: styfe {K}.

graveur:: styfatjen {C}.

gravin:: ÿrslâfera {C; mv= ÿrslâferÿ}.

gravure:: styfos {C}.

grazen:: craze {E}; laten ~ (hoeden: v vee): crazare {K}; het laten ~ (weiding): crazaros {C}.

grazig:: ôpiy {I; [mv=enk]}.

greep:: (het grijpen) uberos {C}; stevige ~: riyos {C}; (=grip) (fig) xnóf {SC}.

Grenada:: Grenada {G}.

Grenadaan:: Grenadany {Cef}.

Grenadaans:: (bv) grenada {IIef}; ~e vrouw: Grenadana {Cef}.

Grenadines:: Grenadynns {G}.

grendel:: môðit {C}.

grendelen:: (lett) môðite {K}.

grendeling:: môðitos {C}.

grenen:: (van grenenhout gemaakt) sparotiy {I}.

grenenhout:: sparota {S}; van ~ gemaakt (grenen): sparotiy {I}.

grens:: (alg) fini {C}; natuurlijke ~: traiy-fini {C}; (tussen openbaar en particulier terrein) wâfer {C}; zie ook Grenzen in .

grenspolitie:: (=kustpolitie: in Spok) [fini-]zykrÿntôm {C}; (gezien als officiële Spok instantie) Zykrÿntôm {N}.

grenssteen:: (=kilometerpaal) nupp {C}.

grenzeloos:: (=onmetelijk) fiyniye {I}.

grenzen:: ~ aan (lett): ÿksanute {K}.

greppel:: (=geul) greppa {C}; (=geul: altijd droog) lijerc {C}.

greppelrus:: (plant) hyg-óf {S} (L. Juncus bufonius).

gretig:: amest {I}.

grief:: fespépos {C}.

Griek:: Grekalando {Cef}.

Griekenland:: Grekalandes {G}.

Grieks::

  1. (zn: taal) grekalant {C};
  2. (bv) grekalandes {IIef}; ~e vrouw: Grekalanda {Cef}.

griel:: (vogel) kolastaiyn-rijefer {C} (L. Burhinus oedicnemus).

griep:: influnns {C}; "botgriep" (virusinfectie met hevige pijn in de botten/gewrichten, in Spok overgebracht door een moerasmug): bjûrâf {C}.

griepprik:: influnns-tjût {C}.

griesmeel:: geirn {S}, aftomirûs {S}.

griet::

  1. (=mokkel) zjama {C; mv= zjamas}; magere ~: ðiynkbâl {C}.
  2. (vis) tûs-zirder {C} (L. Scophthalmus rhombus); gevlekte ~: nar tûs-zirder (L. Zeugopterus punctatus).

grieven:: fespépe {K}.

grievend:: tûgtgayšiy |tûga..| {I}.

griezelig:: vÿmpiy {I}; (=eng) kats {I}.

griffel:: (om op een lei te schrijven) leja-póc {C}.

griffen:: (=kerven) zjôdele {K}.

griffie:: stindara {C}.

griffier:: stindart {C}.

griffioen:: gryfes {C}.

grijns:: crÿjos {C}.

grijnzen:: crÿje {U; gst= crÿjet}, frense {U}.

grijpbaar:: (vrnl fig) uberen {I}.

grijpen:: (=pakken) lelde {K}, qure {K}; (alg: =pakken) ubere {K}; het ~: uberos {C}; (=aanpakken: bij een handvat) vase {K}.

grijpgraag:: uberkinn {I}.

grijs:: (grauw: als kleur) grist {I}; het grijze graniet: ef grist skât-canazâ (idiomatisch: grauw v kleur, niet per se grijs).

grijsaard:: (oude man) lift {C}.

grijsblauw:: ~e verf (voor kozijnen en buitendeuren): blotter {S}.

gril:: (=nuk) dóvârda-lappos {C}; (=kuur/rare streek) bu {C}; (mode) beltbu {C}.

grill:: (=vleesrooster) wôks {C}.

grille:: (v auto) towocheÿ {C; rs= towochete}.

grillen:: (=grilleren) wôks-knocire {K}.

grilleren:: (=grillen) wôks-knocire {K}.

grillig:: (vol kuren) buiy {I}.

grimas:: (verwrongen gezicht) teldoos {C}, trajota {C}.

grimmig:: krémiy {I; [mv=enk]}.

grind:: pylo {S}; vol ~ (grindachtig): pylót {I}.

grindachtig:: (vol grind) pylót {I}.

grindbank:: (in rivier) nenaji {C}.

grindpad:: (=grindweg) quvót {C} (dl= Centraal-Berref).

grindweg:: pylo-mirra {C}; (=grindpad) quvót {C} (dl= Centraal-Berref).

grinniken:: tlypje {U; gst= tlypp}.

grip:: (lett: houvast) éa {C; rs= éte}; (=greep) (fig) xnóf {SC}.

groef:: (alg) styf {C}; (in boomschors) styf {C}, fóm {C}; (in grammofoonplaat) fóm {C}.

groei:: leldame {C}; welige ~ (het gedijen): lekirsos {C}; (het uitkomen ve knop) drâk {C}; welige ~ (=woekering): afdrâkos {C} (meestal ongunstig).

groeien:: lelde {U}; welig ~ (=tieren): lekirse {U}; doen/laten ~: leldare {K}; boom/plant/puber die snel is gegroeid: stuter {C}.

groen:: mesâ {I}; ~blauw (kleur variërend van groen tot blauw): lati• {PX.c > c}; het ~: ef mesâen {C} (de groene kleur; groen gebladerte).

groenhartboom:: kolai ipé-vildul {C} (L. Handroanthus serratifolius).

groenig:: mesâerÿ {I}.

Groenland:: Grunlandes {G}.

Groenlander:: Grunlando {Cef}.

Groenlands::

  1. (zn: taal) grunlant {C};
  2. (bv) grunlandes {IIef}; ~e vrouw: Grunlanda {Cef}.

groenling:: (vogel) mesâer {C} (L. Carduelis chloris).

groenrok:: latikerly {C} (scheldnaam voor Erg geestelijke).

groente:: lecuma {S}; ~ en fruit (eetbaar plantaardig): sipót {C}; ~- en fruitwinkel (=groenteman: winkel): sipótâs {C}.

groenteman:: (persoon) sipóter {C}; (groente- en fruitwinkel) sipótâs {C}.

groentesoep:: lecuma-šupa {C/S}.

groentetuin:: (=moestuin) pasâla {C}.

groentje:: (vlinder) mesâer {C} (L. Callophrys rubi).

groep:: (alg: stel) grup {C}; (=horde) tizjyr {C}; (=meute) togvârcÿ {C}; een louche ~je mensen: eft fónopiy tebbel; to•ÿ {PX/SX.c/s > c; rs= to•e indien de wortel op voc eindigt} (collectief:); boomgroep (geboomte): tovildulÿ; als ~ optreden (iets gemeenschappelijk doen; groot aantal mensen bij elkaar): tizjyre {U}.

groet:: bija {C}; (traditioneel, waarbij men de handen op elkaars schouders legt en dan 3 kniebuigingen maakt) cÿrlôpân {C}; (officieel: militair ed) lôpos {A}; [de] hartelijke ~en: hânclabiy {C} (afk= hcl) (het is niet beleefd om de afkorting als afsluiting ve zakelijke brief te gebruiken).

groeten:: cÿrlôpe {K}.

groeve:: (steengroeve) kolini-hûst {C}; ([kolen]mijn) hûst {C}; (mijn: meestal NIET v kolen) umyn {C}.

groezelig:: ûrf {I}.

grof:: (niet fijn: zand ed) grûva {I}; (=rauw: opmerking) wért {I}; (=kras: opmerking) agren {I}; met ~ geweld: lef ef agren ymazersô.

grofgebouwd:: (persoon) strônciy {I}.

grommen:: (alg) grôche {U}; (hond) qugge {U}.

grond::

  1. (=bodem; laag vd aardkorst die aan de oppervlakte ligt) yšiqur {C}; hij heeft 2 hectare ~ gekocht: do 2 hektojaks yšiqur lorerde; »bodem 2;
  2. (=aarde; vormeloze vaste stof waar planten in groeien; bovenste laag in tuin, op akker ed) ciytravint {S}; aarde• (meestal sterk gelexicaliseerd): ciyt• = ciy• {PXimpr}; aardbeien van de koude ~: mentusars rifo ef nucer ciytravint; »aarde 2;
  3. (=bodem; bovenste laag vd aardkorst; vloeroppervlak) pazzosti {Crs}; op de begane ~/parterre: fes ef értef tróda; aan de ~ lopen (schip): kerkse {E}; aan de ~ gelopen schip: kerksos {C}; het kind speelt op de ~: ef efanty merre kaf ef yšiqur; onder de ~: fes ef pazzosti; (bodem•) pazzo• {PX}; onder de ~ levend (zoals mol/worm ed): mote {I}; de mollen graven hun gangen in de ~/bodem, en de molshopen liggen op de ~ verspreid: ef mûles delperrere sener tults fes ef pazzosti, ur ef mule-tnÿrs melde ylepe kaf ef yšiqur;
  4. (fig) grond• (fundamenteel): stafiy {I; [mv=enk]}; een grondprincipe: eft stafiy prinsypp; het gesprek komt niet van de ~ (wil niet vlotten): ef chaquindos nert pónze eft stala; van de ~ komen: ef pjaqurre lÿ ef bôtmo; de ~ in boren (fig: afkammen): xÿje {Krs; gst= xÿt}; te ~e gaan (vergaan): tijâblôfe {U}; langzaam te ~e richten/doen gaan: lâfesype (lâfsype) {K}; het langzaam te ~e gaan: lâfesypos (lâfsypos) {A}; op ~ van: fes kvâmpos armt (afk= f.k.a.) (vz-uitdr).

grondbeginsel:: (=richtsnoer) fyrah {SC}; »gebod.

grondbelasting:: (grond- en onroerendezaakbelasting: in Spok één belastingsoort): kadâster-tâx {C}.

grondbezit:: pazzostÿrðos {Crs}.

grondbezitter:: pazzostÿrðer {Crs}.

grondel:: (vis) gobiy {C} (L. Gobio gobio); (Tsjok-~) Tsjok-gobiy {C} (leeft in Tsjok-meer) (L. Gobius rutilus).

gronden:: ~ op (baseren op): feshajime fes {K}.

grondgebied:: (alg) nalémiy {C}; (=territorium; vrnl jur) teritorym {SC}; (=terrein) (met nadruk op gesteldheid) terÿnn {C}; (met nadruk op omheining; ook fig) areû {C; rs= areût}; militair ~: arr {C}.

grondgebruik:: pazzoušos {A} (de wijze v gebruiken); zie ook Grondgebruik in .

grondig:: stalate {I}, pazzostafiy {I; [mv=enk]}; lef zel {Aef}.

grondkabel:: (ondergrondse leiding) moflâftos {C}.

grondlaag:: bas-yrsmÿr {C}.

grondoorzaak:: (=wezen) iyc {SC}.

grondslag:: (fig: fundament/basis) stala {SC}, pazzostala {Crs}; ten ~ liggen aan: pazzostalate {K}.

grondsoort:: pazzoÿrûša {Crs}.

grondstof:: nertklótarus {C}.

grondwater:: (vlak onder de oppervlakte) mofknurfel {S}; (diep in de grond) chucern-knurfel {S}.

grondwet:: cônstitušo {C}.

grondzeil:: (v tent) pazzofâsto {Crs; mv= pazzofâstôe; rsmv= pazzofâstott}.

groot::

  1. hupster {I}; een grote man (qua omvang): eft hupster merater; een ~ man (in aanzien staand): eft hupstererÿ merater; ~ worden, groter worden: hupstere {E}; groter/meer zijn dan (v getallen): talle {K}; zes is groter dan drie: sers talle dur; drie keer zo ~ als ...: dur tims hupster terat dus ...;
  2. groot||klein: bôlf {Iid}; .

Groot-Brittannië:: Hupster-Britann {G}.

grootgrondbezitter:: (=herenboer) onba {C}; (eigenaar ve landgoed: met name ve šarkdomenn): domenner {C}.

groothandel:: bas-lebet {C}.

groothandelaar:: bas-folâ {C}.

grootheid:: (persoon) hupstertiy {C}.

grootmoeder:: (ook: overgrootmoeder) liftientur {C}.

grootoorvleermuis:: gewone ~: frÿccfe {C} (L. Plecotus auritus).

groots::

  1. (door grootheid indrukwekkend) hupstererÿ {I};
  2. (prachtig, luisterrijk) fiyt {I};
  3. (weelderig, luxueus) verresiy {I};
  4. (trots, fier) dyfôlg {I}, fera {I}.

grootschalig:: utfinacc {I}.

grootscheeps:: (allesomvattend; zeer uitgebreid) luftkoldrelira {tdw}.

grootseminarie:: mennseminarym {C}.

grootspraak:: bÿlyzos {C}, plâfte-mux {C}.

grootte:: (=omvang) hupsteriy {C}; ter ~ van: fes ef hupsteriy rifo.

grootvader:: (ook: overgrootvader) liftollus {C}.

gros:: (=meerderheid) vluftiy {C}; het ~ van de mensen: ef vluftiy lÿ ef veldurs.

grot:: celf {C}; (=gewelf) helmy {C}; (groot) tinista {C}; zie ook Grotten in .

Grote Beer:: (sterrenbeeld) Hupster Honn {N}.

grotendeels:: (voor het grootste deel) oppelepe {III}.

gruis:: âkrôt {S}.

grutto:: (vogel) blufk-farter |bluffarter| {C} (L. Limosa limosa).

gruwel:: ofék {Aef}.

gruwelijk:: ofék {I}.

gsm:: »mobieltje.

Guadeloupe:: Guadelupp {G}.

Guadelouper:: Guadelupy {Cef}.

Guadeloups:: (bv) guadelupp {IIef}; ~e vrouw: Guadelupa {Cef}.

Guam:: Guam {G}.

Guamees::

  1. (zn: bewoner) Guamo {Cef};
  2. (bv) guam {IIef}; Guamese vrouw: Guama {Cef}.

Guatemala:: Guatemall {G}.

Guatemalaan:: Guatemalo {Cef}.

Guatemalaans:: (bv) guatemall {IIef}; ~e vrouw: Guatemala {Cef}.

guerrilla:: gerilla {C}.

guichelheil:: zjuta {C/S} (L. Anagallis); blauw ~: latizjuta (L. A- arvensis coerulea); rood ~: mindazjuta (L. A- arvensis arvensis).

Guinee:: Gynee {G}.

Guinee Bissau:: Gynee-Bisso {G}.

Guineeër:: Gyneejo {Cef}.

Guinees:: (bv) gynee |gyné| {IIef}; ~ biggetje: cavija {C}; Guinese vrouw: Gyneeja {Cef}.

guirlande:: lûnters {C; mv= lûnteori}.

guitig:: (=olijk) deðâliy {I; [mv=enk]}.

gul:: (=vrijgevig) kettebariy {I}; (=royaal) rôrfiy {I; [mv=enk]}, metirus {I}; ~ zijn: ifôce {E}.

gulden:: gûldre {C} (afk= gld of gl of hfl).

guldenroede:: echte ~: jôl qulos-krutt {C/S} (L. Solidago virgaurea).

gulheid:: (=vrijgevigheid) kettebaros {C}; (het royaal-zijn) rôrfer {A; mv=enk}.

gulp:: (v broek) ajer-cjoliy {C}.

gulpen:: (vloeistof) lorgare {U}.

gulzig:: markiyn {I}, negt {I}.

gulzigaard:: (veelvraat: mens) markiyner {C}, markiyn {Cef}.

gummetje:: (=vlakgom) wiys {C}.

gunnen:: iemand iets ~: monslenpe flaju piti rast {K}; niet ~: idemonslenpe flaju piti rast {K}; hij gunde zich de tijd niet: do ef fort idemonslenpe pitisiyn; het ~: monslenpos {A}.

gunst:: fâšâm {Aef}; ten ~e van: âšÿr meldelira (vz-uitdr); de grijsaard laat een vermogen ten ~e van het bejaardentehuis na: ef lift afe eft lelperrot âšÿr meldelira ef liftkasért.

gunstig:: fâšâm {I}, cârdôf {I}; ~e gelegenheid: cârdôf {Aef}.

gunstigheid:: (gunstige gelegenheid) cârdôf {Aef}.

gutsen:: kôlte {U}; (met golven stromen) ullkôlte {U}; het ~ (geguts): ullkôltos {C}.

guur:: (=bar) noðiy {I; [mv=enk]}.

Guyaan:: Gujano {Cef}.

Guyaans:: (bv) gujana {IIef}; ~e vrouw: Gujana {Cef}.

Guyana:: Gujana {G}.

gymnasium:: gymnasym {C} (in Spok middelbare school met accent op lichamelijke opvoeding, sport en meditatie).

gymnastiek:: gymnastiyc {C}.

gymnastisch:: gymnastise {I}.

gympie:: »gymschoen.

gymschoen:: didas {C}.

gynaecologie:: gynekolôiy {C}.

gynaecologisch:: gynekologise {I}.

gynaecoloog:: gynekolôche {C}.

 

© (2000) De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands

DICTIO