Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans
Spokaans—Nederlands A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Nederlands—Spokaans
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z
g:: (naam vd letter G) ge {C}.
gaaf:: (niets mankerend/zonder beschadigingen) zjûlamiy {I; [mv=enk]}.
gaai:: Vlaamse ~: nutâ-pârer {C} (L. Garrulus glandarius).
gaandeweg:: (in de loop van) tradamiy {VZ} (betrekking; tijd).
gaar:: (goed gekookt) niyn {I}; (aardappels) fres {I} (dl= Tigof/Lomky); ~ zijn (gerezen: brood/gebak): eše {U}.
gaarne:: »graag.
gaarstoven:: (=gaarsmoren) niynece {K}.
gaarsmoren:: (=gaarstoven) niynece {K}.
gaas:: (metaal) râf {S}; van ~ gemaakt (gazen: v metaal): râfa {I}.
gaatje:: zopini {C; mv= zopiniye; rsmv= zopinitt}; een ~ in iets: eft zopini MIP flaju; (in oorlel of neusvleugel) fûnos {C}.
Gabon:: Gabôn {G}.
Gabonees::
gadeslaan:: iets ~ (bijwonen): bare armt flaju {U}.
gadverdamme:: (=getver) côsse {!}, côssiy {!} (afkeer, walging).
gaffel:: (v schip) bjiyc {C}.
gagel:: (plant) gâjel {C/S} (L. Myrica gale).
gal::
gala:: (feest/bal) gala {C}; ([chique] feestkleding) galômhûls {C}.
galactisch:: galâktise {I}.
galant:: (=ridderlijk) giensta {I}.
Galaten:: (bijbel) Galaters {N} (afk= Gal).
galblaas:: érts-blerr {C}.
galega:: (plant) galega {C} (L. Galega officinalis).
galei:: galeje {C}.
galerie:: (=kunsthandel) galeriy {C}, rôrra {C}.
galerij:: (=overloop) mehan {C}, mehân {C} (dl= Peg); (hoogste en goedkoopste plaatsen in een theater) elder {C}.
galg:: (=strop) yrmévriy {C}.
galigaan:: (plant) gâlengen {C/S} (L. Cladium mariscus).
galm:: (hol geluid) gâlm {C}, lumme {C}; (weerkaatsing) denðon {C}.
galmen:: (hol klinken) lumme {U}; (weerkaatsen) denðone {U}; harde, ~e stem: vrezobiy {C}.
galop:: kenjaros {C}; in ~: kenjarosiy {I}.
galopperen:: kenjare {U}.
galopperend:: kenjarosiy {I}.
galwesp:: zviyf-âlber = zviyft-âlber {C}.
Gambia:: Gâmbia {G}.
Gambiaan:: Gâmbiany {Cef}.
Gambiaans:: (bv) gâmbia {IIef}; ~e vrouw: Gâmbiana {Cef}.
game:: (computerspel[letje]) cômpumert {C}.
gammel:: (wrakkig) arfjet {I}, kinn {I} (pop); (=aftands; heel oud) fara Stentkô |stenkô| (dl= Berref); een ~ autootje: eft kinn belt-oto; ~ voertuig (vehikel): ðenc {C} (pop), ðenc lef trôchâs (pop).
gangbaar:: (alom geaccepteerd) esliy {I; [mv=enk]}; (=courant) lennelira {I}; niet ~ (ongebruikelijk): net-oskiy {I}.
gans:: (mnl/ntr: vogel) uas {C} (L. Anser of Branta); grauwe ~: presÿr uas (L. Anser anser); Canadese ~: Canada-grômp {C} (L. Branta canadensis); (ganzerik: mnl) jasug {C}; (vrw) nôlp {C}.
ganzenlever:: uas-fus {C}.
ganzenveer:: uas-fedre {C}; (om mee te schrijven ook) uas-dóc {C}.
ganzerik:: (mnl gans) jasug {C}.
gapen:: (=geeuwen) gaffe {U}; (kloof) ûesacÿre {Upr}.
gaping:: (kloof) kegt {C}.
garage:: (stalling) gara |gAra/garA| {C; mv= garaes}.
garanderen:: (=waarborgen) xômarste {K}; de aansluiting is gegarandeerd: ef cônekšos melde eft xômarstos.
garant:: ~ staan voor: xômarste {K}.
garantie:: (=waarborg) xômarstos {C}; er bestaat geen ~ dat: nÿf xômarstôsta melde, den/..lira.
garde:: (=lijfwacht) tonarânÿ {C}.
garderobe:: (kleedkamer) helbimit {C}; (klerenvoorraad) tohelbiÿ {C}.
garen:: (dun draad) miyns {Cef}, riyne {S}; van ~ gemaakt (geweven): miyns {I}, riyna {I}; draadje ~: riyniyn {C}.
garnaal:: [gewone] ~: gernért {C; mv= gernerte} (L. Crangon crangon).
garnalencocktail:: gernért-copa {C}.
garneren:: (gerecht/schotel) luftpilde |lufp..| {K}; (kleding) kafkâle {K}.
garnering:: (gerecht/schotel) luftpildos |lufp..| {C}.
garnituur:: (=set) tocÿrbattÿ {C}; (kledinggarneersel) kafkâlos {C}.
garnizoen:: budân {C}.
garnizoensplaats:: (alg) toÿkaôÿ |toÿkôÿ| {C}; (his) oftian {C} (plaats die ontstond en stadsrechten verkreeg omdat er een kazerne gevestigd was).
gas:: (=damp) gaza {S}; ~ geven (gaspedaal intrappen): luft-éne |lUfténe| {U}; ~ geven (snelheid vermeerderen: in auto/vliegtuig ed): kafðée {E}; het ~ geven: kafðéos {C}.
gasbel:: blel {C}.
gasdruk:: pres {C}.
gasfabriek:: gazariff {C}, gaza-fabriyk {C}.
gashouder:: gaza-lelder {C}.
gaskraan:: gaza-hek {C; mv= ..-hÿke}.
gaslamp:: (=gaslantaarn) gazatat {C}.
gaslantaarn:: (=gaslamp) gazatat {C}.
gasmasker:: gaza-lomkâ {C}.
gaspedaal:: (in auto) ðéos {C}.
gaspeldoorn:: (West-Engelse soort) hÿrsp {C} (L. Ulex gallii); (Europese soort) Urapas-hÿrsp {C} (L. Ulex europaeus).
gast:: (in restaurant/hotel ed) hÿrðy {C}; (bij vrienden op bezoek; logé) gâs {C}; (die blijft slapen/logeren) kullatjen {C}; (die blijft eten) lardatjen {C}.
gastarbeider:: gâs-ÿrômer {C}.
gastcolumn:: (in krant/tijdschrift) invóbor izequff {C}.
gastheer:: nâlp {C}.
gastvrij:: šempiy {I}; (welkom hetend) hoff {I}.
gastvrijheid:: šemp {SC}.
gastvrouw:: nâlpa {C}.
gasverdeelstation:: gaza-kipt {C}.
gat::
gauw::
gauwdief:: jÿsa {C}.
gave:: (gift) ketta {C}.
gazelle:: gazell {C} (L. Gazella).
gazen:: (van [metalen] gaas gemaakt) râfa {I}.
gazon:: (alg: grasveld) klesblufk {C}; (goed onderhouden; ook sportterrein) nunn {C}.
geaard:: »aarden A.
geaccepteerd:: alom ~ (gangbaar): esliy {I}.
geacht:: (=geëerd) qupp {I}; (=gerespecteerd) mor {I} (arch); Geachte heer/mevrouw: Ylamo Merater/Mosjeus (aanhef in brief); »achten.
geadem:: adermos {C}.
geadresseerde:: trofiyta {C}.
geaffecteerd:: (=aanstellerig) tošaðôriy {I}.
gearmd:: (arm in arm) lef milâ-uzos {C}.
geasfalteerd:: (v weg) lââsfaltor {I}.
geautomatiseerd:: ~e industrie: otoôm {C} (fabriek waar alles geautomatiseerd is; bijv robotten die een auto in elkaar zetten).
geavanceerd:: (=vooruitstrevend) avânseror {I}.
gebaar:: (lett) qupple {C; mv= qupplós}; (fig) duh {C}; (lett/fig) afwerend ~: xliffa |X| {C}; een ~ maken (lett): ef riffe eft qupple; gebaren maken (gebaren): quinde {E}.
gebabbel:: keppe {C}.
gebak:: (=koek) rafeo {C; rs= rafette}; (=cake) omi {C}; hard bros ~ (beschuit): tjâciyk {C}; mislukt ~ (lett: misbaksel): tatokrodurÿ {C}.
gebakje:: (=taartje) tróma {C}; (=cakeje) belt-omi {C}.
gebaren:: (tekens geven) quinde {E}; het ~: quindos {C}.
gebarentaal:: rutre-mux {C} (afk= RM).
gebaseerd:: »baseren.
gebazel:: (=gedaas) létos {C}.
gebed:: (Chr: bede) priaros {C}; (Erg: overpeinzing) dâmena {C}; een ~ uitspreken: ef reppe eft priaros.
gebedel:: (=bedelarij) krÿnios {C}.
gebedsgenezer:: (Chr) priare-flomatjen {C}; (Erg) lôve-flomatjen {C}.
gebeef:: (=gesidder) laicos {C}.
gebeente:: toknociyÿ {C}.
gebeier:: diyndennos {C}; diynden {S} (spr).
gebekvecht:: (=gekibbel) pikos {C}.
gebel:: (=geschel: als geluid) zefos {C}.
gebergte:: tobergÿ {C}; (=bergketen) litt {C}; zie ook Gebergtes in .
gebeuren:: (plaats vinden) hâftere {E}; (=zich afspelen) realisere |..ÿje| {E}; (=overkómen) kafmanne ón {U}; (plaatsvinden) cÿrchof'te {U; gst= cÿrchoft}; de operatie gebeurt morgen: ef frotexos cÿrchof'te mas; droevig ~ (drama): prô'uta {C}; onverwacht ~d: tolâcÿrs {I}; voor het geval er niets gebeurt; mocht er [helemaal] niets ~: uchôlami {III}.
gebeurtenis:: (alg) cÿrchof'ter {C}, realiseros {C}, lâcÿrs {Aef}; (=toedracht) hâfteros {C}; belangrijke ~ (hoogtepunt): pâlta {C}; feestelijke ~ (evenement): kurahendros {C}; onverwachte ~: tolâcÿrs {Aef}; grappige/amusante ~: potô {C}; schokkende ~: chycaros {A}; verontrustende ~: idemômiyter {C}; plotselinge ~ (snelle verandering in het donker waarbij het ineens licht wordt): ÿtolâcÿrs {Aef} (bijv: een nachtelijke gasexplosie: eft gaza-ÿtolâcÿrs; het plotseling doorbreken van de zon door een zwaar wolkendek: ef kôbo-ÿtolâcÿrs).
gebibber:: ÿrðelos {C}.
gebieden:: iemand ~ (gelasten): quae rast {K; gst= quat; vdw= qujer}; (bars vragen) réke {K}.
gebiedend:: quaiy {I}; (=streng) bÿr {I}; ~e wijs (taalk): perkepainn {C}.
gebijt:: (het bijten) ortos {C}.
gebit:: ékig {C}.
gebitscontrole:: ynt-côntrolos {C}.
geblaas:: marjeros {C}.
geblaat:: (geluid v schaap) zeékos {C}.
gebladerte:: (=bladertooi) râx {S} (arch/poe).
geblaf:: heldertos {C}, wôg {C}.
geblazen:: het is ... geblazen (het is nu te doen om ...): ef meldelira ón; het is [nu] opletten ~: ef meldelira ón ef ÿkaftaros.
gebleken:: niet ~ (onbetoond): nepurfillor {I}.
gebloemd:: (bloemrijk/vol bloemen: zowel echte bloemen als afbeelding) huronsót {I}.
geblust:: tyrâhor {I}.
gebod:: (alg) quaos {A}; (vrnl RK) côment {SC}; de Tien Geboden: ef Main Côments; (conclusie zoals omschreven in de Ergemip) marât {C}; (Erg: een vd 4 belangrijkste marâts ("geboden") waarop de religie en de wetgeving rusten) mennmarât {Crs}.
geboden:: ~ zijn (erom gaan): cÿrzâe {U}; een zo snel mogelijk vertrek is ~: eft ðofšiy pratos cÿrzâe.
geboefte:: tolósetÿ {C}.
geboen:: (het boenen) glântros {C}.
gebogen:: (=krom) lutt {I}; ~ zijn (buigen): krume {U}.
gebonden:: (soep/saus) trag {I}; (bezet: door drukke werkzaamheden) fes ef ékupiy; ~ zijn aan (fig): pošate {K}; ~ grafiek: bindor grafiyc.
gebons:: dânkos {C}, qulnos {C}.
geboomte:: (groep bomen) tovildulÿ {C}.
geboorte:: mebafa {C}.
geboorteakte:: mebare-kornin {C; mv= ..-kartafiy}.
geboortebericht:: mebare-yclómm {C}.
geboortedag:: mebafa-tof {C; mv= ..-terrats}.
geboorteplaats:: mebare-sÿrt {C}.
geboren:: mebaror {I} (afk= meb.); ~ worden: mebare {U}; ik ben in 1966 ~: gress melde mebaror fes 1966; gress mebara fes 1966; op de boerderij in welke plaats is hij ~? (van de boerderij uit welke plaats is hij afkomstig?): do melde mipennÿr keldus?; ben je in de kerk ~? (tegen iemand die de deur achter zich open laat): aftel vilt yrgtâ tinde dalotoje?.
geborgenheid:: (fig) mutlekos {A}.
geborrel:: (v vloeistof) bôrlos {C}, wûrðos {C}.
gebouw:: (huis/kantoor/school ed) huflif {C}; (=bouwsel) âlbos {C}; zie ook Gebouwen in .
gebouwencomplex:: tohuflifÿ {C}.
gebraad:: (gerooster) knociros {C}.
gebraden:: ~ vlees : knocitiyse {C}.
gebrandmerkt:: ~ stuk vee/persoon: ÿfattos {C}.
gebrek::
gebrekkig:: (lett: met gebrek[en]) fâlesót {I}; (niet in orde) tyrâk {I}; (=invalide) tôgériy {I}; (gebroken: v spreken/taal) keppiy {I}; zeer ~ (erbarmelijk): nôqull {I}; ~ persoon: lutter {C} (poe).
gebries:: flynser {C}.
gebroeders:: Freras (afk= Frs).
gebroken:: (lett) tûndare = tundaror {vdw}, bônor {vdw}; (gebrekkig: spreken/taal) keppiy {I}; (=teneergeslagen) lenabor {I}; (stem) ommon {I}.
gebrom:: (gezoem, brom) brônos {C}, zoros {C}.
gebrouwd:: ~e letter R (oa op Oost-Tigof): gârgos {C}.
gebruik:: (alg: het gebruiken) keldos {A}; (wijze v gebruiken) ušos {A}; (=gewoonte) osk {C}; in ~ nemen: ju'ecce {K}; in ~ zijn [bij]: ef melde fes juec [luft]; voor eigen ~: furt dres-keldos; zie ook Gebruiken en gewoontes in .
gebruikelijk:: ušâf {I}.
gebruiken:: kelde {K}, uše {K}; (nuttigen: vrnl v voedsel/drank) lelde-luft {K}; (=toepassen) chalfe {K}; ~ voor (besteden aan): uše furt/gâšâ {K}; ~ voor/als (bij wijze van; in de hoedanigheid van): uše zÿtâ {K}; hij gebruikt een banaan voor de/als lunch: do uše ef wananjâ zÿtâ maliy; gebruikt kunnen worden voor (geschikt zijn voor): âpe ón {U}; te ~ (geschikt): âp {I}; zijn tijd goed ~ (efficiënt te werk gaan): hurte {U} (arch); iets goed kunnen ~ (iets aan iets hebben): ef plâge flaju fes ef skrenn; ik kan die goede raad wel ~: gress plâge ef naxyfolos jazy fes ef skrenn; »gebruikt.
gebruiker:: keldatjen {C}, ušest {C}.
gebruikmaken:: ~ van: ušâmelle {K}.
gebruikmaking:: ušâmellos {A}; met ~ van ...: ušâmellelira ... {VZ} (betrekking).
gebruiksaanwijzing:: kelde-vro'egios {C} (afk= kevro), kevro {C}, uše-vro'egios {C}.
gebruikt:: niet meer ~ worden (afgedankt zijn): tlazre {U; gst= tlass; wst= tlaz•}.
gebruind:: zeer door de zon ~ persoon: pir {C} (pop).
gebruis:: (=geborrel) bôrlos {C}; (=gedruis) sâts {C}.
gebrul:: mót {C}, módos {C}; (v dieren) kilivos {C}.
gebuitel:: (=gedartel) butelos {C}.
gebuk:: (het bukken) viycos {C}.
gebukt:: ~e houding: viycos {C}; hij staat ~: do giffe fes eft viycos; iemand die ~ gaat onder een ziekte/narigheid: lutter {C} (poe).
gebulder:: pultros {C}.
gecapitonneerd:: capôca {I}.
gecastreerd:: froba'efror {vdw}; ~e man (eunuch): ÿrxôl {C}; ~e ezel/hengst: quilch {C}; ~e kater/reu: prôlt {C}; ~ varken (barg): ygert {C}.
gecharmeerd:: ~ zijn van iets: xârfane furt flaju {Upr}.
gecirkel:: (cirkeling: ook ve roofvogel) siyclos {C}.
geclaxonneer:: woclaxos {C}.
gecompliceerd:: (=ingewikkeld) loftus {I}.
gecomputeriseerd:: cômputeriseror {vdw}.
gecondoleerd:: lef ralpoirr! {C}, lef armtroos! {A} (afk= l.ar.).
geconfronteerd:: ~ raken met (fig: in aanraking komen met): tygtjapâre {K}; ~ worden met iets: giffe âst flaju.
gecorrodeerd:: (=beslagen) rékóf {I}.
gedaan:: gedane zaken [nemen geen keer]: klótarus tiyns [melde tijâ]; het is ~ met ...: ef melde klótarus lef ....
gedaante:: (=gestalte) pâtô {C}; (=schijn) šovos {A}.
gedaas:: (=gebazel) létos {C}.
gedachte:: (het denken aan iets) miyp {C}, miypos {C}; (denkbeeld, mening) miyparos {A}; (voornemen, plan) munkos {A}; plotselinge [goede] ~ (inval): miype-prétt {C}; jij bent altijd in mijn ~n; jij bent nooit uit mijn ~n: tu melde riyfain fes kost miypôsta; in ~n verzonken zitten: ef dréme fes ef miyparosz; van ~n wisselen: rolije {E; gst= rolit}; »hinken.
gedachtegang:: miyprées {C}.
gedachteloos:: (afwezig) nemiypiy {I}; (roekeloos/zonder na te denken) qufs {I}.
gedachtewisseling:: henntÿrt-chaquindos {C}, rolijos {A}.
gedachtig:: (=denkend aan) miyparelira {VZ} (betrekking).
gedartel:: (=gebuitel) butelos {C}.
gedateerd:: lÿ vendaror forts.
gedeeld:: ~ door (rekenkundig): part {VZ} (betrekking); zes ~ door twee is drie: sers part ten kette dur.
gedeelte:: (=fragment) indon {C; mv= indino}; in ~n (fragmentarisch): indonsót {I}.
gedeeltelijk:: indoniy {I}; (ten dele: vrnl fig) furt kanas {C}.
gedegen:: stalate {I}.
gedender:: (=gedreun) drychos {C}, gedrômos {C}.
gedenken:: armtmiype {K}.
gedenkpenning:: (=medaille) mehiyte-drur {C}.
gedenkteken:: mehiyte {C}.
gedenkwaardig:: mehiy {I; [mv=enk]}.
gedetailleerd:: beltkanasiy {I}.
gedevalueerd:: smurfmonentiy {I}.
gedicht:: poitiyn {C}.
gedienstig:: harbariy {I}.
gedifferentieerd:: detÿll-ferbiy {I}.
gedijen:: (lett/fig: welig groeien/tieren) lekirse {U}; het ~ (welige groei): lekirsos {C}.
geding:: (=rechtszaak) baxes {C}.
gediplomeerd:: (in bezit v diploma) lâkartafiyor {I}.
gediplomeerde:: (iemand die een [bepaald] diploma behaald heeft) diplommer {C}.
gedistingeerd:: jesudla {I}.
gedobber:: surdaros {C}.
gedoe:: het is een heel ~ om te verhuizen: eft pijâ vrestos melde den sértare.
gedogen:: (=dulden) dloâne {K}.
gedoging:: (het dulden) dloânos {A}.
gedoken:: in elkaar ~ (v persoon): olor {I}.
gedonder:: (=geraas: onweer/ruzie) bûnkâ {C}; (=herrie) rultos {C}.
gedoogbrief:: dloânafiy {C}.
gedool:: (lett: =gedwaal) ÿgos {C}; (vrnl fig) ipâlos {C}.
gedraaf:: (=draf) huffos {C}.
gedrag:: ocÿrma {C}; opmerkelijk ~: jôftos {C}; Verklaring Omtrent het Gedrag (bewijs van goed ~): ocÿrme-kornin {C; mv= ..-kartafiy} (afk= ocko).
gedragen:: zich ~ [als]: ocÿrme [lo] {Epr}; (zich zo ~ dat de aanwezigen zich opgelaten voelen en/of vertrekken) trjômpe |trô..| {U}; zich ~ als (eruitzien als): loke {K}; zich goed ~d: samen {I}.
gedragslijn:: (=gedragspatroon) geldre-ur-perke {S}.
gedragspatroon:: (=gedragslijn) geldre-ur-perke {S}.
gedrang:: (het dringen) forsos {C}.
gedrentel:: drentulos {C}.
gedreun:: (zware stemmen ed) crubunos {C}; (=gedender) gedrômos {C}, drychos {C}.
gedreven:: (enthousiast) lâtesmriyor {I}.
gedrijf:: (het drijven) svâmos {C}.
gedrocht:: stiyjâp {C}.
gedroom:: (=gesuf) lâmos {C}.
gedruip:: mipjepsos {C}, pôrpos {C}.
gedruis:: (=gebruis) sâts {C}; (=rumoer) dazenne {C}.
gedrukt:: (in tegenstelling tot geschreven) kapp {I}.
gedruppel:: kafjepsos {C}; (=gesiepel) jepsos {C}.
geducht:: (=ernstig/deerlijk) graviy {I}; een ~e ruzie: eft graviy gurnus.
geduikel:: (=getuimel) ðômpos {C}.
geduld:: quyršer {A; mv=enk}; ~ hebben met: ef lelperre quyršer armt.
geduldig:: (=lankmoedig) quyršiy {I; [mv=enk]}.
gedurende:: lóf {VZ} (tijd); ~ drie uren: lóf dur zurtarr; ze is [~] de hele avond gebleven: eup tindo lóf ef pijâ luppor.
gedurfd:: (fig: =gewaagd) senÿðiy {I; [mv=enk]}; (gewaagd) mofliy {I}.
gedurig:: (bij herhaling: met ongeduld, of v iets onaangenaams) ebljot |..bl..| {I}.
geduw:: bômkos {C}.
gedwaal:: (het dwalen) pinnos {C}; (lett: =gedool) ÿgos {C}.
gedwarrel:: dvârlos {C}.
gedwee:: (=meegaand) béln {I}; (=onderdanig) iyter {I}; niet ~ (fig: onbuigzaam): nebéln {I}.
gedweep:: armthendros {C}.
gedwongen:: (=gekunsteld) tojola {I}; ~ zijn om/tot ...: ef melde fes ef miyros furtden ....
geëerd:: ylamo {I}; (=geacht) qupp {I}.
geel:: kolai {I}, kola• {PX.c > c}; een gele jas: eft kolakas; het gele zand: ef kolai pleko (idiomatisch, ook als het zand wit is).
geelbruin:: kolamiterus {I}.
geelgors:: kolai bûnt {C} (L. Emberiza citrinella).
geelgroen:: kolamesâ {I}; (ook lichtgroen) zvelle• {PX.c > c}.
geelhartje:: Iyer-huron {C} (L. Linum catharticum).
geelkoper:: (=messing) nestin {Sef}.
geelkoperen:: (van messing gemaakt) nestin {I}.
geëmailleerd:: lâémâjeror {I}.
geëmotioneerd:: (=aangedaan) sovósiy {I; [mv=enk]}.
geëmotioneerdheid:: (=emotie[s]) sovóser {A; mv=enk}.
geëngageerd:: politiek ~: politiyc-cijaziy {I}.
geenszins:: (in geen geval) pasoðami {I}; (in het geheel niet) klirasqua {III}.
geest::
geestdrift:: (=enthousiasme) chylo {Aef}.
geestdriftig:: (enthousiast) entošast {I}, chylo {I}; (op chaotische wijze) socettâ {I}; ~ zijn: chyloe {U; gst= chylo[t]}.
geestelijk:: jofy {I}; (op Chr gebied) kordame {I}; ~ contact hebben met (communiceren met): sÿsiyxme {K; gst= sÿsiyx}.
geestelijke:: (Erg: in Peg kents) ûftâf {C}; (Erg) ryltiy {C} (vgl RK bisschop).
geestesgesteldheid:: (=stemming) tâlta {C}; (mentaliteit) kostoty {C}.
geestesoog:: eittjôf {SC}.
geestig:: (=leuk) lûfiy {I}; (=vlot) nenko {I}; (=grappig) mâmpa {I}; ~e opmerking (kwinkslag): mâmp {C}.
geestigheid:: snep {C}.
geestrijk:: (vol oorspronkelijke gedachten) armtqummert {I}; (met [veel] alcohol) ÿndvotiy {I}.
geeuw:: gaffos {C}.
geeuwen:: (=gapen) gaffe {U}; (uit verveling) freme {U}.
geëxalteerd:: (opgewonden) lâtjondor {I}.
gefantaseerd:: (lett: fantastisch) kâgiy {I}.
gefeliciteerd:: (=gelukgewenst) lef jurestiyos {A} (afk= l.ju.).
gefingeerd:: (=onecht) toubâfta {I} .
gefixeerd:: fixor {I}; ~ accent: fixor âksent {C}.
gefladder:: weðos {C}.
geflakker:: (vuur) spétos {C}.
gefluister:: ogpetos {C}; (met trillende stembanden) dezzos {C}.
gefluit:: (=gekwinkeleer) lótos {C}, sâlmos {C}, sâlmsâlm |sâmsâlm| {C} (poe); (met de lippen) wÿrros {C}.
gefonkel:: chiquros {C}.
geforceerd:: (gezocht/aanstellerig) meggor {I}.
gefortuneerd:: frÿccsmurfiy {I}.
gefriemel:: friylpos {C}.
gefrons:: (frons) frontaos {C}.
gegarandeerd:: »garanderen.
gegeven:: kettos {A}; (meestal in mv:) de ~s: ef kettosz, ef ramâs {Cmv}; (=uitgaande van) fes kafmissos rifo (vz-uitdr).
gegiechel:: hizjyšos {C}.
gegier:: (autobanden) châos {C}.
gegijzelde:: (=gijzelaar) umpularâfer {C}.
gegil:: skrejos {C}.
geglim:: (=glinstering) koibros {C}.
geglip:: (=geslip) sliysos {C}.
gegluur:: (=geloer) ûmos {C}.
gegoed:: (=welgesteld) plior {I}.
gegons:: (=geronk) vûzos {C}, móvemos {C}.
gegoochel:: (lett) jôclos {C}.
gegooi:: wild ~ (gesmijt): trâkos {C}.
gegorgel:: sgôrgos {C}; (=gorgeling) gûrglos {C}.
gegrinnik:: tlypjos {C}.
gegroefd:: (boomschors ed) fómiy {I}.
gegrom:: grôchos {C}.
gegrond:: lâbasor {I}.
geguts:: kôltos {I}; (het gutsen) ullkôltos {C}.
gehak:: (=gehouw) riðos {C}; (het in stukken slaan) berkos {C}.
gehakkel:: (=gestamel) me'ekos {C}.
gehakt:: (vlees) blotojanta {S}.
gehaktbal:: bâle {C}.
gehalte:: (=allooi) oaros {A}; (hoeveelheid) tÿros {C}; met een laag natrium-~: lef eft ninker natrym-tÿros; ~ hebben (van niveau zijn): oare {U}.
gehalveerd:: ~ voorwerp: holfspertiyn |hofs..| {C}.
gehamer:: (=getimmer) hajimos {C}.
gehandicapte:: (persoon) frofâler {C}; geestelijk ~ (psychiatrische patiënt): brenkâ-wâzer {C}.
gehandicaptenvoertuig:: frofâler-ufira {C} (jur: klein autootje dat niet sneller kan/mag rijden dan 40 km/u, in de meeste opzichten gelijkgesteld wordt aan een bromfiets, en uitsluitend bedoeld is voor een gehandicapte); zie ook Weggebruikers in .
gehannes:: (onhandig gedrag) cÿršaméros {C}; (gepruts) ÿpûlos {C} (pop).
gehaper:: (hapering: v machine ed) me'ekos {C}.
gehard:: (fig: v personen) rustanniy {I; [mv=enk]}; (=stoer) sliy {I; mv=enk}.
gehecht:: ~ zijn aan (fig): quchóde {K}.
geheelonthouder:: (schr) utétjôl {C}; (spr) nert-pliyfonatjen {C}.
geheim::
geheimenis:: kijy {C}.
geheimhouding:: pjakartos {A}.
geheimzinnig:: pjakâriy {I}.
geheimzinnigheid:: pjakâriy {Aef}.
gehemelte:: (in mond) faqulah {C}.
geheugen:: kafputtos |kafpUttos| {A}, halefiytjos {A}.
gehijg:: šuffos {C}; hard ~: ulliyos {C}.
gehik:: teccos {C}.
gehinder:: hindros {C}.
gehink:: kenjos {C}.
gehinkel:: kivos {C}.
gehinnik:: hinjecos {C}.
gehoest:: hiystos {C}.
gehol:: fartos-hups {C}.
gehoon:: (smaad) feshustaos {A}.
gehoor:: (toehoorders) nute-clumâ {C}; (vermogen om te horen) nutos {A}; slecht van ~ (niet goed kunnende horen): slénutiy {I}.
gehoororgaan:: nute-ôrgano {C}.
gehoorzaal:: (=aula) kamâr {C}.
gehoorzaam:: mirtiy {I}; (=braaf) mirt {I}.
gehoorzaamheid:: mirtiy {Aef}.
gehoorzamen:: iemand ~: kette mirt armt rast (mirt {I}).
gehore:: iets ten ~ brengen (lied ed): mâšecce tu flaju {U}.
gehouw:: (=gehak) riðos {C}.
gehucht:: toclades = tocladesÿ {C}, kents {C} (arch/poe); qubâiy = qubâjiy {C} (arch); (groep boerderijen [in Peg] die aan één rivier- of meeroever liggen) clades {C}.
gehuisvest:: ~ zijn in (ondergebracht zijn bij): luftpaine tukst |lufp..| {Upr}.
gehuiver:: laicos {C}.
gehuld:: ~ zijn in ... (fig): ef melde fes eft ... siyclo; Jân is ~ in geheimzinnigheid (men hoort allerlei geheimzinnige dingen over Jân): Jân melde fes eft pjakâriy siyclo.
gehumeurd:: goed ~ (goed gestemd): lajik {I}; slecht ~: slémutiy {I}; slecht ~ (humeurig): pôrtina {I}.
gehuppel:: ziylpos {C}.
gehurkt:: ~ zitten (op je hurken zitten): ef feldre fes hôkos {C}.
gehuwd:: marianor {I}; ~ zijn [met]: mariane [ón] {U} (ón is vz).
geijkt:: (gewichten) gÿpiy {I}.
geijl:: dârtos {C}.
geil:: cecsiy {I; [mv=enk]}.
geilheid:: cecser {A; mv=enk}.
geïllustreerd:: (v boek) lâfjyor {I}; ~ boek: lâfjymip {C}.
geïnspireerd:: ~ zijn (inspiratie hebben): bârše {U}.
geïnteresseerd:: (=belangstellend) côstišerpelira {I}.
geïrriteerd:: (=geprikkeld) kârytiy {I; [mv=enk]}.
geiser:: (natuurlijke hete bron) gÿsâr {C}; (heetwatertoestel) hindepip {C; mv= hindepipû}.
geïsoleerd:: ik voel me ~ (buitengesloten): gress sen cente fes isolašo.
geit:: (bok: mnl/ntr) kerkt |kert/regelm.| {C}; (mnl: bok) mitré {C; mv= mitréja of mitréje}; (vrw) kerkta |kerta/regelm.| {C}; jonge ~ (vrw lam): lâmbe {C}; (=sik) rôfer {C} (pop) (ook kindertaal).
geitenbaard:: (zeldzame plant) kerkt-bârbe |kert-| {C} (L. Aruncus dioicus).
geitenhouder:: kerkt-kelte {C}; (pej) kerkta-heltarer {C}.
geitenkaas:: kerkta-blarâs |kerta-| {S}, rûdâ-blarâs {S}.
geitenmelker:: kerkta-heltarer {C} (sinds dit geen officieel beroep meer is, wordt het vrnl pej gebruikt voor geitenhouder).
geitenmelk:: rûdâ {S}.
gejaagd:: nramyt {I}.
gejammer:: zôcsos {C}.
gejank:: (=gekerm) firos {C}.
gejodel:: jodlos {C}.
gejouw:: (het [uit]jouwen) tigtos {C}.
gejubel:: lajaða {C}, rôselos {C}.
gejuich:: ijerchos {C}; in ~ losbarsten: ef vende vereste.
gekabbel:: kluršos {C}.
gekakel:: tâkos {C}.
gekarn:: fjéros {C}.
gekarteld:: ~ zijn (kartelen): ynte {K}.
gekauw:: (het kauwen) yachos {C}.
gekef:: regos {C}.
gekerm:: klagdos {C}; (=gejank) firos {C}.
gekibbel:: totrubelos {C}; (gebekvecht) pikos {C}.
gekietel:: krigos {C}, tsynos {C}.
gekir:: (aanstellerig gelach) nystros {C}.
gekkenhuis:: (gesticht) pÿrsért {C}; het lijkt hier wel een ~! (wat een losgeslagen bende!: bij wild feest ed): ef pâstoriy offerte spiryt!.
geklaag:: (=gezeur) zycesikos {C}.
geklap:: (het klappen: zweep ed) tepkos {C}; (in handen) tâtlos {C}.
geklater:: (=gekletter) klâchos {C}.
geklauter:: (klauterpartij) hosiylos {C}.
gekleef:: (=geplak) uûxos {C}.
geklets:: (=gezwets) râlos {C}.
gekletter:: (regen) tlatta {C}; (=geklater) klâchos {C}; (=gerinkel: aardewerk/glas) rekkâta {C}.
gekleurd:: (met één [hoofd]kleur) marâsiy {I}.
geklik:: (klikkend geluid) kliykos {C}; (het verklikken) eggotos {A}.
geklooi:: ÿpûlos {C} (pop).
geklop:: (het kloppen: op deur) pâtos {C}; (als geluid: op deur) zâgtos {C}.
geklots:: (=geplas: geluid) chesos {C}, sôtos {C}.
gekluif:: (het kluiven) spimuzros {C}.
geknaag:: riykos {C}.
geknabbel:: yntos {C} .
geknakt:: (=geknikt: stengel/twijgje) stâcciy {I}.
geknal:: krâltos {C}.
geknars:: (=gepiep: deur ed) rÿgos {C}.
gekneed:: (het kneden) prânos {C}.
geknetter:: knytros {C}, knytt {C}.
geknield:: ~ zitten (knielen, op de knieën gezeten zijn): kniy-feldre {U; gst= ..-felt; wst= ..-feld•}.
geknijp:: chiypos {C}.
geknikt:: (=geknakt: stengel/twijgje) stâcciy {I}.
geknip:: (het knippen) texos {C}.
geknipper:: (knippering: vrnl v licht) fliycos {C}.
geknoei:: (slordig werk) gÿtt {C}; (=knoeierij) vâgtos {C}; (=fraude) vlass-gÿtt {C}; (=geknutsel) iypos {C}.
geknor:: gôrnos {C}, gûnkos {C}.
geknutsel:: friylpos {C}; (=geknoei) iypos {C}.
gekoer:: (duiven) quros {C}.
gekostumeerd:: lâsutor {I}.
gekozene:: (persoon) cošort {C}.
gekraak:: crott {C}, croðos {C}.
gekras:: scâšos {C}; (geluid v kraai) râchetos {C}.
gekreun:: ÿruos (ÿr-ruos) {C}; zacht ~: sikos {C}.
gekrijs:: (meeuwen) stôrgtos {C}.
gekringel:: (rook uit een schoorsteen) môrc {C}.
gekrioel:: (=gewemel) ybervet {C}; een ~ van: eft ybervet furt = ybervets furt.
gekronkel:: windos {C}, wervos {C}, wÿsgos {C}.
gekronkeld:: ~ zijn: werve {U}.
gekruid:: lâšiylor {I}; sterk ~ (kruidig): péga {I}.
gekruip:: (het kruipen) blacroos {C}.
gekruld:: ~ zijn: werve {U}.
gekscheren:: ~ met (de draak steken met): vénieste {K}.
gekschering:: (vrolijke spot) véniestos {C}.
gekte:: (idioot gedrag) hâlâf {C}.
gekuch:: hôgos {C}.
gekunsteld:: tokûrata {I}; (=gedwongen) tojola {I}.
gekus:: (=zoenpartij) xedirios {C}.
gekwaak:: (v kikkers) wekkos {C}; (v eenden) kvâkos {C}.
gekwijl:: mloberros {C}.
gekwinkeleer:: clynkos {C}; (vogels) sâlmos {C}, sâlmsâlm |sâmsâlm| {C} (poe); (gefluit) lótos {C}.
gekwispel:: trunnôavos {C}.
gelaat:: ([aan]gezicht) fronta {C}, lomkâ {C}.
gelaatstrek:: fronta-lÿnt {C}.
gelach:: (het lachen) lobezjeros {C}; (hard en irritant) funsos {C} (pej); aanstellerig ~ (gekir): nystros {C}; schamper ~: tjégos {C}.
gelag:: (consumptie: in café) mipojelstos {C}.
gelagkamer:: hastrames {C}.
gelakt:: (met een laklaag) lâlâcor {I}.
gelang:: al naar ~ (naarmate): ÿchûg {VG}; hij wordt steeds zenuwachtiger, al naar ~ de examendatum nadert: do melde nervossott, ÿchûg ef exâm-fort cÿrane; naar ~ van: (naar eis van) âfry blaffe tukst (vz-uitdr) (afk= â.b.t.); (overeenkomstig) âfry perke tukst (vz-uitdr).
gelasten:: (=verordenen) kafhanntele {K}; iemand ~ (gebieden): quae rast {K; gst= quat; vdw= qujer}.
gelasting:: (=verordening) kafhanntelos {A}.
gelaten:: ivrôché {I}; (=lijdzaam) korabona {I}.
gelatenheid:: (=berusting) ðeff {SC}, ivrôché {Aef}.
gelatine:: gelatynn {S}; van ~ gemaakt: gelatynniy {I}.
geld:: (alg) smurf {S}; (=poen) qusst {S} (pop), zjol {S} (pop); gepast ~: pijâsmurf {S}; vals ~: tosmurf {S}; half ~ (halve prijs): holfe-smurf |hofe-| {S}; voor half ~: fes holfe-smurf; haast geen ~ meer hebben (bijna blut zijn): ef lelperre ne'âma traiy smurf; (sprkw) ~ stinkt niet: smurf nert eróve; (sprkw) ~ maakt niet gelukkig: noi choše-gôrse ef ielbajiyn tjâg smurf; zie ook Geld in .
geldelijk:: smurfiy {I}.
gelden:: ~ voor/als: jufte {K}; ~ als (doorgaan voor): mitaamifftûre {K}; zich doen ~ (fig: van zich doen spreken): merte {U}; voor alle weggebruikers geldt dat ...: frópjÿ cradef kûfôs-painers jufte, den ....
Gelders:: ~e roos: Lajate-kyfaf {C} (L. Viburnum opulus).
geldig:: juftelira {I}; ~ verklaren: juftye {K}; niet meer ~ (verlopen): mipiy {I}; niet meer ~ zijn: mipiye {U}.
geldigheid:: juftos {A}.
geldkistje:: (=kas) smurf-skrenn {C}.
geldmiddelen:: wÿrtôsta {Cmv}.
geleden:: lâst {I}; een week ~: eft lâst mink; ruim een week ~: eft hupster lâst mink; een uur ~: lâst ér zurtarr; twee jaar ~: lâst ten zempers = ten lâst zempers; hij is morgen twee weken ~ geopereerd (het is morgen twee weken ~ dat ...): blul dôe frotexelije lâst ten minks furt mas; meer dan 3 jaar ~: lâst terat 3 zempers; minder dan 6 dagen ~: lâst oiba 6 terrats; lang ~: lâst pert; kort ~: lâst litel; heel lang ~: terat lâst ki pert; een tijd/poos ~: lâst fortarr; oneindig lang ~: lâst oras pert zempers; lang/een tijd ~: eft lâst iyra; het is al [vele] jaren ~: ef melde pip lâst pert zempers; héél lang ~ (eertijds): plastiy {I}.
geleding:: (=gewricht) qublell {C}.
geleerd:: (wijs: v persoon) beldate {I}; (v les) beldor {I}; (v boek) belastiy {I}.
geleerde:: (=wetenschapsman) tibâner {C}.
geleerdheid:: beldateiy {A; mv=enk}.
gelegen:: (stand: v gebouw) pâs {C; mv= pâsa}; een zeer gunstig ~ huis (een huis op goede stand): eft sért fes quista pâs; ~/gesitueerd zijn (geografisch: liggen): locâteše {U}; ~ komen (te pas komen): fesðôrce |..stj..| {K}; jouw bezoek komt mij niet gelegen: vilt quarderos nert fesðôrce gress.
gelegenheid:: (lett: plek) feslosos {C}; (fig: mogelijkheid/aanleiding) krÿm {C; mv= okrÿm}; gunstige ~: cârdôf {Aef}; de ~ geven (een kans gunnen): cirre {K}; in de ~ stellen: ef xuriyme fara krÿm; als de ~ zich voordoet (eventueel): jami {I} (dl= Tigof/Lomky/Garos); de vakantie die we zullen nemen zodra we de ~ hebben (onze eventuele vakantie): kult jami zirrot; ter ~ van: krÿmiy {VZ} (betrekking); furt ef cirre lef (vz-uitdr); een feest ter ~ van mijn verjaardag: eft fenta krÿmiy kost mebartof.
gelei:: (jam: v fruit) albifan {S}; (dikke saus) frylópiy {S}.
geleide:: ~ doen: lestôke {K}; onder ~ van: lestôk {VZ1n} (betrekking); een excursie onder ~ van een kundige gids: eft belde-tupplip lestôk eft kûr giyt.
geleidelijk:: (zonder rukken/stoten/hiaten) lôft'farte {I}.
geleiden:: (stroom/warmte) lese {K}; (persoon) lestôke {K}.
geleider:: (technisch: lager) lesa {C}.
geleiding:: (stroom/warmte) lesos {C}.
gelid:: (rij soldaten) rôska {C}; in het ~ staan: rôskae {U}.
geliefd:: (=bemind) monet {I}; (=veelgevraagd) fartelira {I}.
geliefkoosd:: armtju'ecciy {I}.
gelieven:: monte beri {U} (arch); hoe laat gelieft u te dineren?: folarra zurt gÿrs monte beri lejonye?.
gelig:: ~ worden (tanen): mitraare {E}.
gelijk:: (=hetzelfde) ÿrlikkô {I}; ~ zijn aan: ÿrlikke ón {U}; (=quitte) citt {III}; (vergelijking) lo {DT}; hij deed, ~ hij sprak: do lo paino, do chaquintilóme; ~ aan (zoals): fitfara {VZ} (betrekking); ÿrlikkelira ón (ón is vz; vz-uitdr); zijn lezing van het ongeluk is niet ~ aan die van mij: groft mippildos rifo ef moplariy nert melde fitfara ef kostiy; ~ hebben (het bij het rechte eind hebben): ef melde preazy {III}; »als A; »even 6; »identiek.
gelijke:: (zelfde) monta {II}; het/de ~ ... als: ef monta ... své.
gelijkend:: goed ~ (portret): smurfatt {I}.
gelijkenis:: smurfos {C}.
gelijkheid:: ÿrlikkiy {C}.
gelijklopen:: (v klok) luftwencate (luftencate) {U}.
gelijkluidend:: (zelfde klank) ÿrlikekiy {I}; (dezelfde inhoud/betekenis) lu'ettiy {I}; ~ zijn met: lu'ette ón {E}.
gelijkluidendheid:: lu'ettos {A}.
gelijkmaken:: met de grond ~ (slechten): fjojae {Krs; gst= fjojat; vdw= fjojât}.
gelijkmatig:: (alg: =regelmatig) ÿrlikjakarsiy {I}; (=regelmatig: v oppervlak) ÿrlikÿjaiy {I}.
gelijksoortig:: ÿrliketiyniy {I}.
gelijkspel:: ksvifassiy {A; mv=enk}.
gelijkstellen:: ~ aan: ÿrlikobiyre armt {K}.
gelijkstroom:: ÿrlikelek {C} (afk= ÿrk. of ŸRK).
gelijktijdig:: ÿrlikzerfesiy {I}; ~ met (tegelijk met): ðônosfortiy {VZ2n} (tijd); ÿrlikzerfesiy lóf {I} (vz-uitdr); ik ga ~ met Pyt op vakantie (dus NIET in elkaars gezelschap): gress vende ðônosfortiy Pyt helkara zirrot; »tegelijkertijd.
gelijktijdigheid:: ÿrlikzerfeser {A; mv=enk}.
gelijkvormig:: ÿrlikvobarosiy {I}.
gelijkvormigheid:: ÿrlikvobaroser {A; mv=enk}.
gelijkwaardig:: (=equivalent) montaiy {I}; ~ aan/met: montaiy kaf (vz-uitdr); ~ zijn aan: montaiye {K; gst= montaiyt}.
gelijkwaardigheid:: montaer {A; mv=enk}.
gelijkzetten:: (v klok) vyche {K}.
gelimiteerd:: (beperkt, begrensd) netÿtyniy {I; [mv=enk]}.
gelinieerd:: (van lijnen voorzien) lâlÿntor {I}.
gelispel:: sliyxos {C}.
geloei:: (alg) quios {C}, olos {C}; (koe) zantolios {C}.
geloer:: (=gegluur) ûmos {C}.
geloken:: met ~ ogen: lef blôfor mâftys.
gelonk:: mÿrros {C}.
geloof:: (alg) hozâvos {A}; (in buitenaardse dingen) fûmp {SC}; op goed ~: mitai ef quista hozâvos; ~ hechten aan: ef ennte hozâvosz fes.
geloofsbelijdenis:: hozâve-tisjanos {A}.
geloofsdwang:: (=gewetensdwang) tiffay {SC; rs= tiffate}.
geloofwaardig:: cafylô {I}.
geloofwaardigheid:: cafylô {Aef}.
geloven:: ~ [in iets]: hozâve [fes flaju] {K}; ~ in iets (erachter staan): giffe lef flaju {U}; (denken; welhaast zeker weten) ik geloof niet dat hij het gedaan heeft: gress nert hozâve den do paina ef; ik kan mijn oren/ogen niet ~: gress nert hozâve ming sgâpiys; iemand die snel alles gelooft (goedgelovig persoon): hozâver {C}, crahozâver {C}.
gelovig:: ~ persoon (religieus): hozâvatjen {C}.
gelovige:: Ergynne-~: ergynier {C}.
gelovigheid:: hozâve-tiyn {C}.
gelui:: ludos {C}.
geluid:: (=klank) mabys {C}; eentonig ~ (dreun): rômme {S}.
geluiddempend:: huelira {I}.
geluidsbarrière:: mabys-ulân {C}.
geluidsbron:: mabys-riffô {C; mv= ..-riffós}.
geluidsscherm:: (langs [spoor]wegen) mabyspaaf {C}.
geluidssterkte:: mabys-ÿtin {C}; (=volume) mabysta {C}.
geluidsversterker:: hupsarer {C}.
geluk:: geffal {SC}, jures {C}; op goed ~: âfry ef geffal; ~ brengen: jureše {U}; een ~ bij een ongeluk: eft huresent moplariy.
gelukbrenging:: jurešos {A}.
gelukgewenst:: (=gefeliciteerd) lef jurestiyos {A} (afk= l.ju.).
gelukken:: (erin slagen) eftarse [beri/den] {E}; (voor elkaar krijgen) eftarsare {K}; het gelukt de brandweer om het vuur te bestrijden: ef nertflecs eftarse beri ôtlazre ef flecse (rs!); de pogingen ~ niet: ef âtemosz nert eftarse; de reparatie lukt hem niet (krijgt hij niet voor elkaar): do nert eftarsare ef reparašo; het ~: eftarsos {A}; het is hem gelukt (hij heeft het volbracht): do wârbimapyro.
gelukkig:: (voorspoedig) huresent {I}; (tevreden/geluk voelend: mens) geffaliy {I}; ~ nieuwjaar!: huresent kleterzemp!; (ik ben blij dat ...) fes kost aféu; ~ vertrekken ze (ik ben blij dat ze vertrekken): óps prate fes kost aféu; ben je ziek? – ~ niet: aftel tu melde kinur? – nert fes kost aféu; Lerdu heeft de dure vaas ~ niet kapot laten vallen: Lerdu ef mikar vasae nert tânpe fes sener aféu (Lerdu is opgelucht) (vgl ... fes ef aféu = in het algemeen is men opgelucht).
geluksvogel:: jures-kâlf {C}.
gelukt:: goed ~ (geslaagd/succesvol): ošém {I}, šém {I} (arch).
gelukwens:: jurestiy {C}; (=felicitatie) felisitašo {C}.
gelukwensen:: jurestiye {K}; (=feliciteren) felisitere {K}.
gemaakt:: (zogenaamd beleefd) slamestiyerÿ {I}; (=aanstellerig) tošaðôriy {I}; ~/aanstellerig doen: jymazôzje {K; gst= jymazôss}.
gemaal:: (=pomp) echuh {C}; (het malen) mailos {C}; (=echtgenoot) mariant {C}.
gemachtigde:: mitarepp {C}.
gemak:: isymp {C}; (gemakkelijkheid) isyiy {A; mv=enk; rs= isyte}; voor het ~ (gemakshalve): isyiy-probarelira {I}; met ~: lef tômpente; ik voel me niet op mijn gemak: gress wypelira lo kâ (pop).
gemakkelijk:: isy {I}; (=comfortabel) ûma {I}; (licht/vlug/vlot) pâpla {I}; het is ~ om [een visum te krijgen]: ef melde isy beri [pónze eft visum]; ~ te begrijpen (bevattelijk): vitaxâriy {I}; er ~ over doen (lichtvaardig opvatten): ef hanntele ef tiyn lo isy; ~ te begrijpen zijn: vitaxâriye {U}; [het] ~ hebben ([het] rustig aan [kunnen] doen): tômpente {E}.
gemakkelijkheid:: (gemak) isyiy {A; mv=enk; rs= isyte}; gemakkelijkheid||moeilijkheid: lomess {Cid; mv= lômesse}; .
gemakshalve:: (voor het gemak) isyiy-probarelira {I}.
gemakzucht:: luy {Aef; rs= lue}.
gemakzuchtig:: luy {I}; ~ zijn: luere {U}.
gemalin:: (=echtgenote) marianto {C}.
gemartelde:: (=martelaar) kasser {C}.
gemaskerd:: zâšecerriy {I}.
gematigd:: târp {I}.
gember:: ginebra {S}.
gemberplant:: toginebraÿ {C} (L. Zingiber officinale).
gemeen::
gemeengoed:: (lett/fig) gei-šôt {C}.
gemeenschap:: côma {C}, corvi'am {C}; Europese [Economische] Gemeenschap (EEG of EG): Urapas [Ekonomise] Corvi'am (afk= UEC of UC).
gemeenschappelijk:: cômatiy {I}, corvi'amiy {I}; iets ~ doen (als groep optreden; groot aantal mensen bij elkaar): tizjyre {U}.
gemeenschapszin:: côma-centos {C}.
gemeente:: (als bestuurlijk gebied) zomar {C}; de Gemeente Hirdo (bestuurlijk gezien): Zomar Hirdo; zie ook Gemeenten in .
gemeentebestuur:: (in Spok) ytstostenlen {C}.
gemeentehuis:: (in Spok: stadhuis) sÿrsért {C}.
gemeentelijk:: zomarte {I}; een ~e instelling: eft zomarte feslosos; eft zomar-feslosos {C}; zie ook Gemeentelijke instellingen in .
gemeenteraad:: zomarementec {C}.
gemeenteraadslid:: zomar-glyder {C}.
gemeentevertegenwoordiging:: (binnen de leblâ = "districtsbestuur") sustamero {C}.
gemeenzaam:: tsela {I}.
gemeerd:: ~ liggen (vastliggen: groot schip): tôrse {U}.
Gemenebest:: Corvitry {Gef}.
gemeubileerd:: lâfutjuor {I}.
gemiauw:: miôlos {C}.
gemiddeld:: (doorsnee•) miytjâ {I}.
gemiddelde:: (zn) miytjâiy {C; rs= miytjâte}; een landelijk ~: eft šarcess miytjâiy.
gemis:: (het missen: vooral v iemand op wie men gesteld is) misos {A}.
gemoed:: (gevoel) ÿcentos {SC}; (=bui) rûl {Aef}.
gemoedelijk:: truchiy {I}.
gemoederen:: rûl-ÿdrentôs {Cmv}; verhitte ~: cÿrzrâg rûl-ÿdrentôs.
gemoeid:: ermee ~ zijnd (belast): cijaziy {I}; ~ zijn met: eaquppûe |wa..| {K; gst= eaquppût}; het ~-zijn: eaquppûos |wa..| {A}.
gemompel:: nontos {C}.
gemopper:: siytintos {C}, zurros {C}.
gemors:: (het morsen) dvagg {Cef}.
gemotiveerd:: ilaciy {I}; ~ zijn om (een reden hebben om): ilace beri/den {U}.
gems:: chames {C} (L. Rupicapra rupicapra).
gemurmel:: seros {C}; (oud mens/beekje) hûmmos {C}.
genaakbaar:: (fig: =toegankelijk) šâstatt {I}.
genaamd:: (hetende) peiy {III}.
genade:: (=clementie) giynatt {SC}; om ~ bidden: unkettare {U}.
genadig:: (=welwillend) giynattiy {I}; God zij mij ~: Diô meltâte giynattiy furt gress.
gênant:: viyšâto {I}; een ~e situatie: eft stâgelira ess-farter.
gêne:: (=schaamte) sgemmos {A}.
geneesheer:: oôntaratjen {C}.
geneeskrachtig:: toraniefa'ludi (toraniefatiyludi) {I}.
geneeskunde:: toraniefatiy {C}; ~ beoefenen: oôntare {U}.
geneeskundig:: toranief {I}.
geneesmiddel:: (=medicijn) toraniefa {C}; (voor UITwendig gebruik) kvéto {C}; ~en: fârmasuticiys {Cmv}; leer van de ~en: fârmasy {C}.
genegen:: ~ zijn: zecofe {U}; (verplichte kerndeletie in den-zin:) hij is niet ~ zijn zieke tante te bezoeken: do nert zecofe, den quardere sener kinur tlokko; »toegenegen.
genegenheid:: zecofos {A}; (=affectie) affectos {A}.
geneigd:: ~ zijn tot (fig): zalatre {K; gst= zalatt}; wij zijn ~ tot het kwade: kirro zalatre ef méjoa; hij is ~ iedereen te bedriegen: (samen met tdw) do zalatre cjestovlelira armt jadâk; ik ben ~ te denken dat hij oneerlijk is: gress zalatre miypelira, do meldelira lâwornutor séqurt.
generaal::
generaal-majoor:: majoriy-generalo {C}, (vrw) majoriy-generala {C; mv= ..-generalas}; voor militaire rangen, zie .
generatie:: vrašy {C}.
generator:: armtmôquer {C}.
generen:: zich ~ voor: sgemme armt {Upr}; iemand die zich snel geneert: sgemme-blâsblac {C}.
Genesis:: (bijbel) Genesiys {N} (afk= Gen); Moses-mimpit Eer {N} (afk= 1 Mos).
genetisch:: genetise {I}.
geneuk:: studos {C} (vulg); (=neukpartij) râkos {C} (vulg).
geneurie:: nyrnos {C}; (zacht gezang) mebjos {C}.
Genève:: Geneff {G}.
genezen::
genezer:: (iemand die op paranormale wijze een ander kan genezen) flomatjen {C}.
genezing:: (het beter-worden) curos {C}; (het beter-maken) flomos {C}.
geniaal:: watôc {I}.
genie:: (talentvol persoon) miperter {C}.
genies:: (=niesbui) estos {C}.
genieten:: ~ van: ollae {K}; ze geniet bekendheid als ...: eup ÿzjale fara knôfiyera yargeloh ...; hij heeft een goede opleiding genoten: do eft quista qummertaros lelperre.
genitief:: (taalk) genitiviy {C};
.
GENITIEF | {C}=persoon | {C/S} | {A/N} |
---|---|---|---|
zn eindigt op algemeen op 2 voc'n op cons + -e op 1 voc + -e op 3 of meer voc'n op 1 of meer voc'n + -ÿ mv-sx -sz wordt: | •er •er/•r •er •r •r •er •ster | •ecÿr •ecÿr/•cÿr •cÿr •cÿr •cÿr - •stecÿr | •ex ef •x ef •ex ef •x ef •x ef - •stex ef |
geografische namen: | •óg/•oeg |
genodigde:: invóbatjen {C} (die uitgenodigd is).
genoeg::
genoegdoening:: (=voldoening) feskâmpaos {C}.
genoegen:: (=plezier) joiy {A; mv=enk; rs= jóte}; dat doet me ~: kâ kette joiy ón gress; aardse ~s (Erg: materiële luxe en wellust: als positief ervaren): zeruzze {SC}; ~ nemen met: dide {K}; met ~: ollâfts {I}.
genoeglijk:: jo {I}.
genoemd:: ~ worden (heten): pe lo {U; gst= pet}; dat wordt een "brûe" ~: mittof pe lo brûe; zo ~ naar: fes kimoros helkara; »bovengenoemd.
genoodzaakt:: ~ zijn: nestyce beri/den {U}.
•genoot:: •-ralaer {SX}; leeftijd~: zemperas-ralaer; studie~: stûdere-ralaer.
genootschap:: fesququlâ {C}.
genot:: lôf {C}; onder het ~ van: lef lôf na (vz-uitdr); onder het ~ van een glaasje wijn: lef lôf na eft weinoh.
genotmiddel:: lôfer {C}.
genre:: een populair ~: eft zampôrquiyr frenvu.
gent:: (mnl gans) jasug {C}.
Genua:: Genova {G} (in Italië).
geoefend:: uff {I}.
geofictie:: geofikšo {C}.
geofysica:: geofysika {C}.
geografie:: (=aardrijkskunde) geografijâ {C}.
geografisch:: (=aardrijkskundig) geografise {I}.
geolinguïstisch:: geolinguistise {I}.
geologie:: geolôiy {C}.
geologisch:: geologise {I}.
geoloog:: geolôche {C}.
geoorloofd:: geoorloofd||verboden: pyrf {Iid}; ; »geoorloofdheid.
geoorloofdheid:: geoorloofdheid||verbod: pyrf {Cef/id}; .
georganiseerd:: goed ~: vlazziy {I}; ~ zijn: ôrganisere {Upr}; het evenement is goed ~: ef kurahendros sen ôrganisere quista.
Georgië:: Georgiy {G}.
gepaard:: ~ gaan met: ÿréste {K}.
gepantserd:: rolisót {I}.
gepast:: (netjes/keurig/behoorlijk) penða {I}; (=fatsoenlijk) lypônk {I}; ~ betalen (passen): pijâkafte {K}; ~ geld: pijâsmurf {S}; niet geheel ~ (dubbelzinnig; gewaagd: mop/opmerking/kleding): srâtiy {I}.
gepeins:: dâmennt {C}; in ~ verzonken zijn: ef gre ânt ef dâmennt.
gepensioneerd:: ideputtiy {I}.
gepensioneerde:: (zn) ideputt {C}.
gepest:: (=getreiter) tokassos {C}.
gepeupel:: jytef {C}, tozampôr {C} (pej).
gepeuzel:: (het [op]peuzelen) tolardos {C}.
gepieker:: (=getob) ucoðos {C}.
gepiep:: (v dier) empos {C}; (=geknars: deur ed) rÿgos {C}.
gepik:: (met snavel) pikos {C}, snepos {C}.
geplaag:: (=pesterij) vâpjos {C}.
geplak:: (=gekleef) uûxos {C}.
geplas:: (alg: het plassen) csesos {C}; (=geklots: geluid) chesos {C}.
geploeter:: (lett) sprâmos {C}.
geplons:: kompos {C}.
geplooid:: ~ zijn: ÿje {U; gst= ÿjet; vdw= regelm.}.
gepoep:: (het poepen) skéšos {C}.
gepoets:: glântros {C}, glylos {C}.
gepomp:: (het pompen) echuos {C}.
gepraat:: luid ~: jerchos {C} (dl= Plefô).
geprik:: (=gesteek) gayšos {C}, tnesstos {C}, xôtos {C}.
geprikkeld:: (alg) ûserstriy {I; [mv=enk]}; (geïrriteerd) kârytiy {I; [mv=enk]}; (door nieuwsgierigheid/ijver/interesse ed) ÿrzos {I}.
geproest:: (gelach) njântos {C}; (=gesnuif) funsos {C}.
gepronk:: kôlmos {A}.
geprononceerd:: purfil {I}.
gepruil:: mâscos {C}.
gepruts:: friylpos {C}.
gepruttel:: (koken) drôpp {C}.
geraakt:: (=beledigd) dakk {I}; (gestoord/verstoord) oajat {I}.
geraamte:: (=skelet) (alg: ook v mens) pô'as {C}; (NIET ve mens) prâft {C}; (v mens) froprâft {C}.
geraas:: (=getier) cÿrult {C}, mârtep {C}; (onweer/ruzie) bûnkâ {C}; (storm) châos {C}; (=gedonder) rultos {C}.
gerafel:: (het rafelen) fiymbros {C}.
gerafeld:: ~e rand (rafeling): fiymbros {C}.
geraffineerd:: rûst {I}.
gerammel:: lûrdes {C}.
geranium:: (kamerplant) geranym {C} (L. Pelargonium zonale).
geratel:: (het ratelen) ybervos {C}.
gerecht:: (=rechtbank) rigtsért {C}; (=gang: v diner) kerna {C}; aanbevolen ~ (specialiteit in restaurant): machos {C}; gestoofd ~ (stoofpot): niynecos {C}; »feestmaaltijd.
gerechtelijk:: rigtiy {I}.
gerechtigheid:: kôglanûm {SC}.
gerechtsgebouw:: rigtsért {C}.
gerechtshof:: (hoogste ~ v Spok, in Hirdo) stat-korsamen {C}; militair ~ (hoger dan militarr-korsamen): militarr-mennkorsamen {C}.
geredelijk:: probarelira {I}.
gereduceerd:: ~e prijs: redukšo-ðÿny {C}.
gereed:: (=klaar) klótarus {I}; (=af) próp {I}; (bij de hand) feng {I}; ~ hebben (af/klaar hebben): klótaruse {K}; ~ zijn [met iets] (klaar zijn): klótare [lef flaju] {U}; ~ maken ([toe]bereiden): lytane {K}; ~/klaar staan voor: tryunne armt {U}; ~ om aan te vallen/toe te slaan (roofdier/soldaat): boea {I}; een vaartuig/voertuig/machine ~ maken om te gebruiken (vaar-/rij-/draaiklaar maken): dreumâne {K}; het ~ maken: dreumânos {C}.
gereedkomen:: (=klaarkomen) klótarusare {U}; ~ met: klótarie {K}.
gereedkoming:: klótarios {C}.
gereedmaking:: (het gereedmaken/toebereiden) lytanos {C}.
gereedschap:: [stuk] ~ (werktuig): ÿrômÿrtira {C}; (voor timmerlieden): tjaga {C/S}; »gerei.
gereedschapskist:: luf-quola {C; mv= ..-quolâe; rs= ..-quolatt}.
gereformeerd:: câlvinistise {I}.
geregeld:: (=ordelijk) vlazziy {I}; (=regelmatig; met vaste tussenpozen terugkerend) kaf forts {III}.
gerei:: (gereedschap) •tjaga {SX > c/s}; keuken~: kokmittjaga {C/S}; (ww'n krijgen •os:) tekenen/tekengerei: drave/dravostjaga.
gerelateerd:: ~ aan: cijazelira ón (vz-uitdr); ~ zijn aan: cijaze ón {U}.
geren:: (het rennen) fartos-hups {C}.
gerenommeerd:: reputabliy {I}.
gereserveerd:: (=terughoudend) tÿrtwencatrer {I}.
gereserveerdheid:: (=terughoudendheid) tÿrtwencatriy {C}.
gerespecteerd:: (v personen: =geacht) mor {I} (arch).
gereutel:: cnuršos {C}.
gerevalueerd:: smurfpjaqurriy {I}.
gerezen:: ~ zijn (gaar: brood/gebak): eše {U}.
gerieflijk:: (=comfortabel) ryff {I}.
gerieflijkheid:: (=comfort) rilât {SC}.
gerieve:: ten ~ van: tukst rilât ón (vz-uitdr).
gerijm:: (dichtkunst) cmôltos {C} (pej).
gerijpt:: »rijpen.
geril:: (het rillen) prylos {C}.
gerimpeld:: (rimpelig) frestiy {I}; ~ zijn: ÿje {U; gst= ÿjet; vdw= regelm.}.
gering:: (=armzalig) piyðe {I}; niet ~ (=in grote mate): har ef tork clerr; tot mijn niet ~e verbazing: furt kost har ef tork clerr šazos.
geringschatten:: togytoze {K}.
geringschatting:: togytozos {A}.
gerinkel:: renclos {C}; (=gekletter: aardewerk/glas) rekkâta {C}.
geritsel:: ritslos {C}, tjâsos {C}, tjâst {C}, tserra {C}; (dorre bladeren) tsâstos {C}.
Germaans:: germanise {I}.
gerochel:: cnuršos {C}, sgrôfos {C}, sgôrgos {C}.
geroddel:: (=roddelpraat) ðalos {C}, blefrupkos {A}, rômtâ {S} (dl= Peg).
geroep:: (=roep) rupkos {C}; (roepen om iets) rupkaros {C}.
geroepen:: het komt als ~: ef arfine kaf eft rupke-drém {C}.
geroer:: heântósos {C}.
geroest:: ~ zijn (roestig zijn): grampae {U}.
geroezemoes:: rômtâ {S}.
gerol:: (het rollen) bo'estros {C}.
geronk:: (gebrom) grûrtos {C}; (=gegons) vûzos {C}, móvemos {C}.
geronnen:: (=gestold) brût {I}.
gerookt:: (vlees/vis) uokkiy |wo..| {I}.
gerooster:: (=gebraad) knociros {C}.
geroosterd:: ~ brood (toast): knocitjokâs {C/S}; ~ vlees: knocitiyse {C}.
gerotzooi:: ÿpûlos {C} (pop).
gerst:: gertiy {S}.
gerstdravik:: (grassoort) gertiy-broms {S} (L. Bromus hordeaceus).
gerucht:: fi'onâst {C}, yelles |well..| {C}.
geruchtmakend:: yellesludi |well..| {I}.
geruim:: [gedurende] ~e tijd: nâzja-fort {III}; nog ~e tijd: helkara dus ur lilepiy (gerekend vanaf nu).
geruis:: pafos {C}; (het ruisen: riet/wind) weza {C}; (=gesuis) dyzze {S}.
geruit:: rutsót {I}.
gerust:: tófiy {I; [mv=enk]}; (zonder zorgen) latiy {I}.
geruststellen:: ÿrfoe {K}; geruststellen||verontrusten: mômiye {Kid}; .
geruststelling:: ÿrfoos {A}; geruststelling||verontrusting: mômiyos {Aid}; .
gesar:: ârtittos {C}.
geschaaf:: (=geschuur) kôrgos {C}.
geschaats:: cheltos {C}.
geschal:: prûstos {C}, qunndos {C}; (trompet) sketsos {C}.
gescharrel:: scvÿzos {C}; (kip) sûrtos {C}.
gescheiden:: terp {I}; (huwelijk) itt {I} (pop).
geschel:: (=gebel: als geluid) zefos {C}.
geschenk:: (=cadeau) kettos {C}.
geschep:: (het scheppen) ychos {C}.
geschetter:: (trompet) sketsos {C}; (grote bek) westaros {C}.
gescheur:: (het scheuren) ky'aros {C}, piylasos {C}.
gescheurd:: (met scheuren) rôftiy {I}.
geschiedenis:: pirâmer {C}; zie ook Geschiedenis in .
geschiedkundige:: pirâmer-gvârcer {C} (met de nadruk op het "zoeken" naar feiten, om op basis daarvan geschiedenis(theorie) te kunnen schrijven).
geschiedvervalsing:: pirâmer-fâlsos {C}.
geschifte:: (gek persoon) triyka {C}.
geschikt:: empajiy {I}, âp {I}; ~ maken voor: âpare fes {K}; ~ zijn voor (zich lenen voor): âpe fes {U}; ~ zijn voor (gebruikt kunnen worden voor): âpe ón {U}; minder ~ zijn: suâpe |sUâpe| {U}; op een ~ ogenblik (als het goed uitkomt): quistamentos {III}; ~e persoon (persoon die voor zijn taak berekend is): uquestros {C}; een ~ persoon (een persoon op wie je aankan): eft nâf fes ef quâstiy.
geschil::
geschoeid:: lâmustor {I}.
geschommel:: zacht ~ (gewieg): krikbos {C}.
geschonden:: ~ worden (fig): paneffe {Upr}.
geschoold:: (een vak geleerd) kolesmy {I}; (v persoon) beldor {I}.
geschraap:: (=geschrap) krâgaros {C}.
geschrap:: (=geschraap) krâgaros {C}.
geschreeuw:: kriess {S}, scemros {C}, sruttos {C}; (sprkw) veel ~ en weinig wol: pert uokk ur litel flecs.
geschrei:: (=geween) hâlos {C}.
geschreven:: ~ staan (zwart op wit staan): stinde {Upr; vdw= regelm.}; zo staat het ~: ef sen stinde lo kâ.
geschrift:: (officiële brief) stindos {C}; zie ook Geschriften en kronieken in .
geschrijn:: (het schrijnen) šôšos {C}.
geschuif:: (het schuiven) šefcos {C}.
geschuil:: (het schuilen) léchos {C}.
geschut:: reva {C}.
geschuur:: (=geschaaf) kôrgos {C}.
gesein:: (het geven van tekens) mippurfillos {C}.
gesel:: (gésel) châf {C}.
geselen:: châfe {K}.
geshockeerd:: chicariy {I; [mv=enk]}.
gesidder:: (=gebeef) laicos {C}; (=siddering) ÿrmos {C}.
gesiepel:: (=gedruppel) jepsos {C}.
gesis:: sišos {C}.
gesitueerd:: ~/gelegen zijn (geografisch: liggen): locâteše {U}.
gesjacher:: (=gesjoemel) tolebetos {C}.
gesjoemel:: (=gesjacher) tolebetos {C}.
gesjok:: stelos {C}.
gesjouw:: (=gezeul) synnos {C}.
geslaagd:: (=succesvol) ošém {I}, šém {I} (arch); ~ zijn (succesvol zijn): ošéme {U}, šéme {U} (arch); ~ zijn (in het bezit zijn van een diploma): zamâtape {U}.
geslacht:: (=sekse) seks = sex |ks| {C}; (=familie) uproje {C; mv= uprôja}.
geslachtelijk:: seksâa = sexâa |ks| {I}.
geslachtsgemeenschap:: (=paring) paturos {C}; ~ hebben (paren): pature {U}.
geslachtsnaam:: »achternaam en »familienaam.
gesleep:: (=gesleur) chylfos {C}.
geslenter:: slentros {C}; (=geslof) tušos {C}.
geslepen:: (=listig) rôzet {I}.
gesleur:: (=gesleep) chylfos {C}.
geslijp:: (het slijpen) ôtosmos {C}.
geslik:: (het slikken) kvârdos {C}.
geslip:: (=geglip) sliysos {C}.
geslof:: (=geslenter) tušos {C}.
geslorp:: (=geslurp) flâspos {C}, sfôsos |sv..| {C}; (=opslorping) flÿlsos {C}.
gesloten:: (op slot) closs {I}; (=dicht) ilba {I}.
gesluierd:: (lett) (alg) lâtullor {I}; (fig: ook v foto's) tulliy {I}; (een wornut dragend) lâwornutor (lâornutor) {I}.
gesluimer:: (=sluimering) zummos {C}.
gesluip:: (het sluipen) cÿressos {C}.
geslurp:: »geslorp.
gesmaal:: (het smalen) xenndos {C}.
gesmeerd:: (fig: op rolletjes) ðÿm târ.
gesmeul:: ûstennos {C}, vabjos {C}.
gesmijt:: (wild gegooi) trâkos {C}.
gesmoor:: tértos {C}; (het smoren) môquos {C}.
gesmul:: sûlgos {C}.
gesnater:: sysiyros {C}.
gesnauw:: kriyos {C}.
gesneuvelde:: (zn) pótân {C}.
gesnik:: cÿrsikos {C}.
gesnoep:: (het snoepen) sûlgaros {C}.
gesnuffel:: smyfgos {C}.
gesnuif:: snufos {C}; (=geproest) funsos {C}.
gesnurk:: sôngos {C}.
gesoes:: (=gesuf) hûmos {C}.
gesopt:: plurtiy {I}.
gesp:: tlâc {C}.
gespannen:: (strak: elastiek/touw/zeil) pitâ {I}; (fig: =overspannen) mubâtolmo {I}.
gespartel:: spârtlos {C}, tjôstos {C}.
gespat:: (=gespetter) hosstâtos {C}; (v vonken) tliytsos {C}.
gespecialiseerd:: luftsÿrtor {I}; hij is ~ in oude postzegels: do lelperre ef progrâm frópjÿ liftkar gorbasz.
gespetter:: (=gespat) hosstâtos {C}.
gespierd:: (met zichtbare spierbundels) musklaiy {I}.
gespin:: (kat) smÿzos {C}.
gespitst:: ~ zijn op iets: ef lelperre flaju kaf ef kuber.
gespleten:: (lett/fig) étârt {I}.
gesplitst:: spertiy {I}.
gespook:: (spookverschijnsel[en]) tjôfos {C}.
gesprek:: chaquindos {C/A}; [ernstig] ~ (onderhoud): ygattos {C}; een ~ hebben met: ygatte {K}; afgeluisterd ~: nutaros {C}.
gesprenkel:: (=sprenkeling) zopelynaros {C}.
gespring:: vlôtos {C}.
gesproei:: (=sproeiing) zopelynos {C}.
gespuit:: jâspos {C}.
gespuug:: csulos {C}.
gestaag:: (voortdurend, aanhoudend) jÿrðen {I}; (met de nadruk op het ononderbroken/langzame karakter) mitablacroelira {I}; een gestage neergang: eft mitablacroelira ðédamarte.
gestaar:: (starende blik) lijeuvos {C}; (het staren) qumos {C}.
gestalte:: zâlt {C}; (=gedaante) pâtô {C}; ~ krijgen: uenge {U; vdw= puenge}; het ~ krijgen: uengos {A}.
gestamel:: riâkos {C}; (=gehakkel) me'ekos {C}.
gestamp:: (het stampen) welgtos {C}; (geluid v machines) rômpos {C}; (schip) tramâtos {C}.
gestampvoet:: tiffug-welgtos {C}.
gesteek:: (=geprik) gayšos {C}, tnesstos {C}, xôtos {C}.
gesteente:: tokoliniÿ {C}; vallend ~ (vanaf berghellingen ed): tasse-kolinis {Cmv}.
gesteiger:: (dier) xóbros {C}.
gestel:: frotiyneren {C}.
gesteld:: ~ op comfort: rilâðiy {I}; ~ zijn op iemand: affecte rast {K}; ~ zijn op (mogen): nrÿte {K}; ik ben wel op hem ~: gress nrÿte do; »stellen.
gesteldheid:: (=aard) frenvu {C}; (=staat) sty• {PX.c > c}; (bijv) lichamelijke ~: styfrotiyn {C}; weersgesteldheid: sty[w]ónzol {C}.
gestemd:: goed ~ (goed gehumeurd): lajik {I}; slecht ~ (humeurig): pôrtina {I}.
gesternte:: toplinkerÿ {C}.
gesticht:: (gekkenhuis) pÿrsért {C}.
gestoelte:: (lett/fig: =zetel) hÿkot {C}.
gestold:: brût {I}; ~e massa: kojâ {S}.
gestolen:: silu {I}.
gestoord:: (=verstoord) oajat {I}.
gestoot:: bômkos {C}.
gestorven:: (=overleden) poirdÿf {I}.
gestouwd:: ~e goederen (in schip): armtlados {C}.
gestreel:: (het strijken) fymšaros {C}.
gestreept:: prexâsót {I}; een ~ vel (v dier): eft lÿnt-mut.
gestrompel:: stômplos {C}.
gestrooi:: (strooiing) jiyxos {C}.
gestroopt:: ~ dier: pôrtjos {C}.
gestruikel:: fallos {C}.
gestuif:: (het stuiven) skâðos {C}.
gesudder:: kokos {C}, tértos {C}.
gesuf:: (=gedroom) lâmos {C}; (=gesoes) hûmos {C}.
gesuis:: chyvos {C}, zâmmos {C}; (=geruis) dyzze {S}.
gesukkel:: (gehannes; onhandig gedrag) cÿršaméros {C}; (met gezondheid; moeilijke voortbeweging) cÿrlostos {A}.
getal:: trovôc {C}; in groten ~e: trovôciy {I}; (nummer) hor {C}.
getapt:: (uit het vat: bier/wijn; in tegenstelling tot in flessen) dâm-poi {I}; (=geestig) nenko {I}.
getart:: (het tarten) lupsos {C}.
getier:: (ruzie) châos {C}; (=geraas) cÿrult {C}, mârtep {C}.
getijde:: (=tij) tjek {C}.
getik:: kiter {C}; (het tikken) ticros {C}.
getikt:: »gek 2.
getimmer:: (het timmeren) ÿrasos {C}; (gehamer) hajimos {C}.
getimmerte:: (in elkaar getimmerd voorwerp/schuurtje ed) ÿrasos {C}.
getintel:: (=tinteling) tsyros {C}.
getob:: (=gepieker) ucoðos {C}.
getoeter:: woclaxos {C}.
getokkel:: (op snaar) ticros {C}.
getol:: wévlos {C}.
getrappel:: teppos {C}.
getreiter:: (het pesten) tokassos {C}.
getreuzel:: ândyrros {C}.
getril:: (=trilling) tseros {C}.
getrippel:: xepos {C}.
getrouw:: sompelira {I}.
getrouwd:: marianor {I}; ~ zijn [met]: mariane [ón] {U} (ón is vz).
getsjilp:: papryllos {C}, šiyppos {C}, šiypšiyp {C} (poe) (=red v šiyp).
getuige::
getuigen:: (rechtszaak) hajeme {U}; ~ van (blijk geven van): mippónze {K}; die opmerking getuigt niet van veel tact: kâ râviy nert mippónze pert coðos.
getuigenis:: hajemos {A}.
getuigenverklaring:: hajemos {A}.
getuigschrift:: (=attest) hajemafiy {C}.
getuimel:: (=geduikel) ðômpos {C}.
getver:: »gadverdamme.
geul:: (=greppel) greppa {C}; (greppel: altijd droog) lijerc {C}; (watergeul/goot) knurt {C}.
geur:: lÿg {C}; lekkere ~: ardef {C}; weeë ~: drah {C}.
geuren:: lekker ~: ardefne {U; gst= ardeff}.
geurig:: (lekker ruikend) ardefiy {I}.
gevaar:: kviksiâ {C; rs= kviksiât}; in ~ zijn: kvikše {U}; in ~ brengen: kvikšare {K}; in ~ komen: kvikše {U} (met toek); de subsidie komt in ~: kvikše ef supsiðiy; (vgl) de subsidie is in ~: ef supsiðiy kvikše; het in ~ brengen (ingevaarbrenging): kvikšos {A}.
gevaarlijk:: (=onveilig) kviksiy {I}; ~/onveilig zijn: kviksiye {U}; (=verraderlijk) quentiy {I}; ~ zijn (schadelijk zijn; kwaad kunnen): lÿchimône {E}.
geval::
gevangen:: ~ nemen: quriye {K; vdw= qurao}; dier dat in een strik ~ zit: klâkos {C}.
gevangenbewaarder:: leldast-gert {C}.
gevangene:: (=arrestant) leldast {C}.
gevangenis:: leld'sért |lelsért| {C} (afk= LS), éles = élles {C} (pop); (huis van bewaring) leldast-sért {C}; (bajes/bak) jall {C} (pop); hij zit in de ~: do crôgte fes ef élles; hij moet de ~ in: do perke beri crôgte fes ef élles = do crôgtât fes ef élles.
gevangenisbewaarder:: (=cipier) sel-gert {C}.
gevangenisstraf:: jola-tjel {C}; hij krijgt 2 maanden ~: do pónze jola-tjel lóf 2 hertels.
gevangenneming:: quriyos {C}.
gevangenschap:: quriyos {A}.
gevecht:: (=vechtpartij) piyrstos {C}.
gevechtszwaard:: (Oudspok: 14e-16e eeuw) cartân {C}.
geveinsd:: biromiy {I; [mv=enk]}.
gevel:: fâsatt {C}, ruttôs {C}.
gevelsteen:: fâsatt-plâciy {C}.
gevest:: (v zwaard) criaryt {C}.
gevestigd:: (zetelend: v instantie) feldrelira {tdw}; de FYSP, ~ in Gÿrô: ef FYSP, feldrelira ber Gÿrô; voor dit bedrijf is het interessant om in Hirdo ~ te zijn: armt dena glûfiy ef melde mesÿa den feldrelira ber Hirdo; (al lang bestaand) ðobiyror {I}; »zetelen.
gevild:: (dier) xnep {I}; ~ dier: idemutos {C}.
gevit:: (het vitten) stiybjos {C}.
gevlekt:: liyt {I}.
gevleugeld:: ~e woorden: slofaro-mux {C}.
gevloek:: vlukkos {C}.
gevoel:: centos {C}, orenplos {C}; (lett: =tastzin) drentô {C}; intuïtief ~: mybbe {SC}.
gevoelen::: zich doen ~: ef pónze iemzatt; »voelen.
gevoelens:: (=emotie) ÿdrentô {C}.
gevoelig:: (lett: pijnlijk) drent {I}; rûsaly {I}, etet {I}; (in samenstellingen:) diefstal~: kuntiyre-etet {I}; inbraak~: pramt-etet {I} (enz); ~ zijn voor: etetje {K; gst= etett}; [over]gevoelig/vatbaar zijn voor||onvatbaar/ongevoelig/immuun zijn voor: zjoðe {Kid}; .
gevoelloos:: etóte {I}.
gevoelsmatig:: ÿdrent {I}.
gevoelswaarde:: mybbe-ÿtin {C}.
gevogelte:: torikâfÿ {C}.
gevolg::
gevolgtrekking:: (=consequentie) qugjoho {C}.
gevonden:: (=terecht) k'mawet {I}.
gevorderd:: (opgeschoten) belðiy {I; [mv=enk]}; (leeftijd) ejelif {I}.
gevraagd:: linniy {I}; veel ~ (begeerd): gért {I}.
gevreesd:: variy {I}; een ~ tegenstander: eft variy âstiemzer.
gevuld:: (=mollig) beldrastiy {I}.
gewaad:: ([deftig] kledingstuk) ômhûls {C; mv= ômhûlsen}; (mantel) kerly {Cef} (arch).
gewaagd:: (=hachelijk) ôtel {I}; (fig: =gedurfd) senÿðiy {I; [mv=enk]}; (dubbelzinnig; niet geheel gepast: mop/opmerking/kleding) srâtiy {I}; ~e/dubbelzinnige opmerking: srâter {C}.
gewaand:: (=vermeend) toxâreâ {I}.
gewaardeerd:: ~ worden (aanslaan): mikkelše {U}; het ~ worden (waardering): mikkelšos {C}.
gewaarworden:: yrôqule {K}.
gewaarwording:: yrôqulos {A}; (=sensatie) sensašo {SC}.
gewag:: ~ maken van iets (spreken over iets): tyre flaju {K}; ef rupke flaju mip ef tronôs.
gewaggel:: (=gewankel) wispelos {C}.
gewankel:: (=gewaggel) wispelos {C}.
gewapend:: (=bewapend) wapor {I}; ~ beton: lâzeffor betôn.
gewapper:: lateros {C}.
gewas:: (alg) lelt {C}; ~ dat snel kan opkomen/opgekomen is: armttrânos {S}.
geweeklaag:: het ~: ef eotts {Cmv}.
geween:: (=geschrei) hâlos {C}.
geweer:: quutû {C}.
geweest:: (=gewezen) meldor {I}.
gewei:: (v hert ed) wiger {C}.
geweld:: ymazersô {Aef}; met ~ (gewelddadig): ymazersô {I}; vol ~ (lett): ymazersót {I}.
gewelddadig:: (met geweld) ymazersô {I}.
geweldig:: (fig: =enorm) ymazersót {I}.
gewelf:: (grot) helmy {C}.
gewemel:: (=gekrioel) ybervet {C}; een ~ van: eft ybervet furt = ybervets furt.
gewend:: (=gewoon) oskiy {I}; côstemm {I}; ~ zijn om/aan: oske [beri/den] {K}; ~ raken om/aan: oskare [beri/den] {K}; ~ aan: côstemm {VZ} (betrekking); ~ zijn aan: côstemme {K}; Elsa is ~ aan ruzie: Elsa melde côstemm gurnusz = Elsa côstemme goe gurnusz; Petriy blijft rustig, want hij is ~ aan moeilijkheden: côstemm diffiyksels Petriy câlmÿne; in tegenstelling tot wat we ~ zijn: lo pallesÿrtos helkara kult qugmos; het is niet wat we ~ zijn: ef nert melde âfry kult qugmos.
gewenk:: iyinkos |wi..| {C}.
gewenning:: qugmos {A}; (=aanwenning) kuraos {A}.
gewenst:: ~ achten: jóchée [beri/den] {K; vdw= jóchet}; het ~-achten (wenselijkheid): jóchéos {A}.
gewerveld:: vertebratiy {I}; ~ dier: vertebrât {C}.
gewest:: (landstreek: als economische/historische eenheid) manta {C}; (provincie/landstreek: vrnl in Romeinse rijk en Nederland/België; nooit in Spok) provvenše {C}.
gewestelijk:: (provinciaal) mantaiy {I}.
geweten:: falÿs {C}.
gewetenloos:: ðÿmfalÿs {I}.
gewetensdwang:: (=geloofsdwang) tiffay {SC; rs= tiffate}.
gewetensvrijheid:: nertiffay {SC; rs= nertiffate}.
geweven:: (van garen/dun draad gemaakt) miyns {I}; ~ stof (weefsel): vevos {C}.
gewezen:: (=geweest) meldor {I}.
gewicht:: (zwaarte) drakâs {C}; soortelijk ~ (SG): spesifiyc drakâs (afk= SD); [maximum] toelaatbaar ~: mul-ðobiyros {C} (afk= MÐ); max. toelaatbaar ~ (max. belasting 3 ton: opschrift op vrachtauto bijv): MÐ: 3meg; ledig ~: velp-drakâs {C}; zie ook Gewichten en maten in .
gewichtig:: (=zwaarwegend) drakâsiy {I}.
gewieg:: (zacht geschommel) krikbos {C}.
gewijd:: tâgitt {I}.
gewijzigd:: (=veranderd) šampâiy {I}.
gewild:: (=geforceerd/aanstellerig) meggor {I}.
gewillig:: sponûtiy {I; [mv=enk]}; zeer ~ (tot alles bereid): loper {I}.
gewilligheid:: sponûter {A; mv=enk}.
gewin:: (het winnen) quamptûnos |..nt..| {A}.
gewip:: (het wippen) wypos {C}.
gewoeker:: (fig: met ruimte ed) qubros {C}.
gewoel:: tide {C}.
gewond:: prylt {I}.
gewonde:: (zn) prylter {C}.
gewoon:: (niet bijzonder) presÿr {I}; (=alledaags) tlosiy {I; [mv=enk]}; (=doordeweeks/daags) toftiy {I}; (=gewend) oskiy {I}; ~ zijn om (plegen te): oske [beri/den] {K}, hitse beri/den {U}; hij is ~ om elke ochtend te wandelen: do hitse beri mirre riyfain gurtas; heel ~ (huis-tuin-en-keuken•): sértsÿrt {I}; (zonder meer) pijâ ðô; hij weigert [het] ~: do revuse pijâ ðô.
gewoonlijk:: (als regel) hitšo {I}.
gewoonte:: (=gebruik) osk {C}; (=zede) yblo {C}; volgens algemene ~ of zeden (traditioneel): ybloiy {I}; (habitueel aspect met dt ra:) hij heeft de ~ om erg luid te lachen (hij lacht altijd erg luid): do obezjere ra terat hups ki; zie ook Gewoontes en gebruiken in .
gewoontegetrouw:: oskiy {I}.
gewricht:: (=geleding) qublell {C}.
gewrijf:: glechos {C}.
gewrik:: (=gewring) rekkos {C}.
gewring:: (=gewrik) rekkos {C}.
gewroet:: krûlos {C}.
gewrongen:: (lett: =verwrongen) trajo {I}.
gezaag:: (het zagen) krâtšos {C}, ororos {C}.
gezag:: (=overheid) stat {C}; op ~ van: fošiy {VZ1n} (betrekking); ik neem het op ~ van hem aan: gress amifftûre ef fošiy do; »ouderlijk.
gezaghebbend:: ~ lichaam (overheid): mippainos {C}.
gezamenlijk:: quvârp {I}.
gezang:: (alg: het zingen) chafostos {C}; (met nadruk op het artistieke karakter) hyrr {C}; zacht ~ (geneurie): mebjos {C}.
gezanik:: (=gezeur) senjos {C}, wempos {C}.
gezegde:: (=spreekwoord) kruf {C}; (=uitspraak) reppos {C}, mux {C}; (taalk: =predicaat) painer-grup {C}.
gezegeld:: séggiy {I}.
gezellig:: (=knus) kittianer {I}; kittian {I} (arch); (=fijn) olla {I; vt= vózÿr; ot= trotiy; vk= lâgt; mt= qury}.
gezelschap:: chebos {C}.
gezet:: (=zwaarlijvig) zâniy {I}; op ~te tijden: fes revente-forts.
gezeten:: ~ zijn: feldre {U; gst= felt; wst= feld•}.
gezeul:: (=gesjouw) synnos {C}.
gezeur:: (gedoe) ûmšos {C}; (=gezanik) senjos {C}, wempos {C}; (=geklaag) zycesikos {C}.
gezicht::
gezichtsbedrog:: zerfe-cjestovliy {C}.
gezichtspunt:: (fig) zerfe-ponto {C}.
gezichtsveld:: teffat {C}, zerfe-arr {C}.
gezien:: (=vanwege) yargeloh |war..| {VZ} (betrekking); ~ de toegenomen kosten moeten we bezuinigen: yargeloh ef rÿlempor ðôpecc kirro huarûs; (uit een ... oogpunt) âfry ... tiyns; statistisch ~ moet je nog 50 jaar leven: tu poirât velk 50 zempers, âfry statistise tiyns; iets voor ~ houden: ef cônsiderere flaju lo dÿfo; »zien 1.
gezin:: familijâ {C}.
gezind:: iemand goed ~ zijn: ef melde quista fes ef splôn ón rast {A}; ef melde rul ón rast; de vijandig ~e tegenstander: ef âstiemzer fes ef enmÿt splôn; »goedgezind.
gezinslid:: famyl {C}.
gezocht:: (=geforceerd/aanstellerig) meggor {I}.
gezoek:: (het zoeken) ješos {C}.
gezoem:: nûmos {C}, zequmos {C}; (=gebrom) brônos {C}.
gezond:: helt {I}; ~ zijn: helte {U}; het is ~ om [fruit te eten]: ef melde helt beri [larde belk] = ef helte beri [larde belk]; [wandelen] is ~ voor hem: [ef mirre] melde helt armt do.
gezondheid:: (het gezond-zijn) helten {C}; (gezond leven) heltiy {A; mv=enk}; op je ~! (proost!: bij het glas heffen): ÿrðeff!; ~! (bij niesen): (alg) helten!; (RK) sigen!; iemand met zwakke ~ (zwakkeling): preltiy {C}; minister van ~: helten-menester {C}; gezondheid||ziekte: mófiy {Aid; mv=enk}; .
gezondheidszorg:: helten-naliycos {A}; zie ook Gezondheidszorg in .
gezouten:: (lett) lâselor {I}; (fig: mening) agren {I}.
gezucht:: huzvos {C}.
gezuig:: (=zuiging) fôltsos {C}.
gezwaai:: (=gezwier) dvépp {C}.
gezwabber:: (schoonmaak met een zwabber) câblânos {C}.
gezweef:: (het zweven) jarros {C}.
gezweep:: tesemros {C}.
gezwel:: (=abces) fitrutos {C}.
gezwem:: (het zwemmen) svimos {C}.
gezwerm:: tizjyros {C}.
gezwets:: (=geklets) râlos {C}.
gezwier:: (=gezwaai) dvépp {C}.
gezwoeg:: kafsynnos {C}.
gezwollen:: (alg) ullât {I}; (opgeblazen) fitrut {I}.
Ghana:: Gana {G}.
Ghanees::
ghetto:: getto {C}.
Gibraltar:: Gibraltar {G}.
Gibraltarees:: (bv) gibraltar {IIef}.
gids:: (rondleider: persoon) giyt {C}; (reisgids: boek) nuppit {C}.
giechelachtig:: ~ meisje: hizjyše-ÿndre {C}.
giechelen:: hizjyše {U}.
giek:: (v schip) giyk {C}.
gier:: [vale] ~: kraka {C} (L. Gyps fulvus).
gieren:: (=tieren) châe {U}.
gierig:: ôjif {I}; zeer ~ (vrekkig): klehiy {I}; ~ en aardig/vriendelijk (alsof men juist heel gul is): harjutô {I}.
gierigaard:: (=vrek) kleh {C}.
gierigheid:: ôjif {Aef}.
gierzwaluw:: rolka {C} (L. Apus apus).
gieten:: ~ in (vloeistof: schenken in): lorgisse ón {K}; ze giet de thee in het kopje: eup lorgisse ef miyna ón ef tašâ; ik giet water bij de bloemen: gress lorgisse knurfel luft ef hurons; te vol ~/schenken (zodat het over de rand loopt): pâltlorgisse {K}; ze heeft het kopje te vol gegoten: eup ef tašâ pâltlorgisse; (hard regenen) tiyste {U}; »schenken 1.
gieter:: (om planten water te geven) loroh {C}.
gieterij:: (met name v ijzer) lorgissâs = lorgisser {C}.
gietijzer:: kojâqul {S}; van ~ gemaakt (gietijzeren): kojâquliy {I}.
gietijzeren:: (van gietijzer gemaakt) kojâquliy {I}.
gietvorm:: (=mal) fôrmaji {C} (ook het voorwerp dat in een gietvorm verkregen wordt).
gif:: (=venijn) nûr {SC}.
gifmenger:: qurredla-cÿrnytrer {C}.
gifsla:: fâkomm-slaja {S} (L. Lactuca virosa).
gift:: (lett: =geschenk) kettos {C}; (vrnl fig: gave) ketta {C}.
giftig:: gift {I}, qurrediy {I}.
giftigheid:: qurreder {C}.
gijzelaar:: (=gegijzelde) umpularâfer {C}; (uitvoerder ve gijzeling) umpularâfatjen {C}.
gijzelen:: umpularâfe {K}; iemand die gijzelt (uitvoerder ve gijzeling): umpularâfatjen {C}.
gijzeling:: umpularâfos {C}; uitvoerder van een ~ (iemand die gijzelt): umpularâfatjen {C}.
gil:: scri {C}.
gilde:: ylâm-grup {C}, toylâmos {C}.
gillen:: ~ [tegen]: skreje [ón] {U; gst= skre}.
ginder:: armt ef gânamÿr.
gips:: geps {S}; van ~ gemaakt (gipsen): gepsiy {I}.
gipsen:: (van gips gemaakt) gepsiy {I}; ~ voorwerp/beeld: gepsiyn {C}.
giraffe:: (mnl/ntr) giraff {C}; (vrw) giraffa {C}.
gispen:: (sterk afkeuren) chola'âte {K}.
gisping:: (sterke afkeuring) chola'âtos {A}.
gissen:: ~ naar: cesse fes {U}.
gissing:: cessos {C}.
gist:: jest {S}.
gisten:: (alg) térte {E}; (lett: met gist) jeste {U}.
gisteravond:: (17-22 uur) hols-luppor {C}.
gisteren:: hols {III}; mas {III} (eig de dag grenzend aan vandaag); (spr: mas betekent "gisteren" indien samen met def tijd, en "morgen" in alle andere gevallen:) ~ heb ik het boek gelezen: mas gress enn ef mimpit trempe; (vgl) morgen zal ik het boek lezen: mas trempe gress ef mimpit; »morgen.
gistermiddag:: (11-17 uur) hols-fittas {C}.
gisternacht:: (22-4 uur) hols-kÿl {C}; (22-1 uur) hols-miskof {C}; (1-4 uur) hols-palfû {C}; ~ om 12 uur: lâst parâs.
gisterochtend:: (4-11 uur) hols-gurt {C}.
gisting:: tértos {C}.
gitaar:: gitarr {C}; (klein gitaartje voor dansmuziek en sagebegeleiding) pânelliy {C}.
gitarist:: gitarmerr {C}.
glaasje:: hij lust wel een ~: do pliyfone jazy sener oûsz; kom je bij mij/ons een ~ drinken?: aftel tu zerfe ef oûs hôsill/hôskâf?. glacé:: (=suikerglazuur) sucro-glazera {S}.
glad:: (lett/fig: glibberig/zonder onregelmatigheden ed) glal {I}; (vlak/egaal) kerp {I}; (vlak) mâdriy {I}.
gladheid:: (ijzel op de weg) zâgnesen {C}.
gladiool:: ÿjes {C}.
gladstrijken:: (lett) mâdre {K; gst= mâtt}; het ~: mâdros {C}.
glans:: glânt {C}, kifros {C}.
glanskop:: (vogel) glânt-helk {C} (L. Parus palustris).
glanzen:: (=glimmen) glânte {U}; (=fonkelen) kifre {U; gst= kiff}.
glanzend:: (=glimmend) glântiy {I}; ~ [en hard]: lipsiy {I; [mv=enk]}; niet ~ (dof): scóma {I}.
glas:: (als materiaal) glaza {Sef}; van ~ gemaakt (glazen): glaza {I}; (drinkglas, stuk glas) kliqu {C}; (kelk/beker) oûs {C}.
glas-in-lood:: plûmbôr-glaza {Sef}; van ~ gemaakt: plûmbôr-glaza {I}; een ~-raam: eft plûmbôr-glaza miflif.
glasblazer:: glazarif {C}.
glasfabriek:: glazariff {C}.
glasplaat:: (glazen ruit) wÿjo {C}.
glasscherf:: glaza-tât {C}.
glazen:: (van glas gemaakt) glaza {I}; ~ voorwerp: kliqu {C}.
glazenmaker:: (alg: libel met lang dun maar stevig lichaam) tyvjâ {C}; blauwe ~: blotter tyvjâ (L. Aeshna cyanea); (bep soort kleine libelle) Lâstÿr-tyvjâ (L. A- juncea).
glazig:: (v ogen, kijken) kliquiy {I}; (aardappel) fryl {I}.
glazuur:: glazera {S}.
gletsjer:: picamuty {C}.
gleuf:: qulf {C}.
glibberig:: hârg {I}.
glibberzwam:: groene ~: ool-zvellemissis {C} (L. Leotia lubria); zwartgroene ~: ool-latimissis {C} (L. L- atrovirens).
glijbaan:: zâgner {C}.
glijden:: zâgne {U; gst= zâgg}; (=schuiven) ydône {U}.
glijpartij:: (het uitglijden) tijâsliysos {C}.
glijvlucht:: zâgzôšecc {C}.
glimlach:: soriros {C}, zjeros {C}.
glimlachen:: sorire {U}, zjere {U}.
glimlachend:: (v mond) nânk {I}.
glimmen:: koibre {U; gst= koipp}; (=glanzen) glânte {U}.
glimmend:: (=glanzend) glântiy {I}.
glimp:: (smalle spleet licht) sâg {C}.
glimworm:: belt-quolatat {C} (L. Lampyris noctiluca).
glinsterend:: glyl {I}.
glinstering:: (=geglim) koibros {C}.
glippen:: (=slippen) sliyse {U}; laten ~ (laten slippen/ontsnappen): idebere {K}.
globaal:: (=ongeveer) kôliy {I}; (=wereldwijd) kuraclaba {I}; de globale richting (de richting ongeveer): ef utfin loin.
globalisering:: kuraclabaos {A}.
globe:: claba {C}; ze hebben een ~ op de kast staan: óps lelperre eft claba, giffelira kaf ef feldariy.
gloed:: ont {C}; (fel: v vuur) refos {C}; (oranjekleurig: vuur/ondergaande zon) roff {S}.
gloednieuw:: glânt-kleter {I}.
gloeien:: onte {U}; fel ~: refe {U}.
gloeiend:: ~ heet: bure-kjupt {I}.
gloeilamp:: ondro {C}.
glooien:: (licht hellen) krye {U; gst= kryt}.
glooiend:: kry {I}.
glooiing:: (lichte helling) kryos {C}; (glooiende berm) fiyreâ {C; rs= fiyreât}.
glottisslag:: (letter; in Spok orthografie als intervocalische apostrof voorgesteld, zoals in ta'i) ta'i {C; rs= tait}.
gluiperd:: ûmott {C}.
gluiperig:: ûmote {I}.
glunder:: (bv) cerviy ur/én hirt {I}.
gluren:: (=loeren) ûme {U}; ~ naar (=loeren naar): ûmare {K}.
glycerine:: glyserynn {S}; van ~ gemaakt; met ~: glyserynniy {I}.
gobelin:: gobelynn {C}.
god:: (vrnl heidens) gûðe {C}; (Chr/Erg) diô {SC; rs= diet}; o mijn ~! (jeetje!): kost diô! (verbazing, opgewondenheid); (sprkw) leven als ~ in Frankrijk: ef sûlge ef šupa tjâg eft jôl leftel; zie ook Goden en personificaties in .
God:: Diô {N}; (Schepper) Qummertatjen {N}; onder ~s hoede: fes Diôex ef zôr.
godallemachtig!:: (Jezus nog aan toe!: bij ongeduld/verbazing/schrik) Kriyst-stude! |kriystude| (vulg).
goddelijk:: diôte {I}.
goddeloos:: diótea {I}.
godganselijk:: de ~e dag: ef lilt-terat tof.
godheid:: diôiyba {SC}.
godin:: (vrnl heidens) gûðea {C}; (Erg) diôi {SC; rs= diót}.
godsdienst:: (=religie) religišo {C}; zie ook Godsdienst in .
godsdienstig:: (=religieus) religišela {I}.
godsgruwelijk:: (=godvergeten: als versterking) idedrynjor {II}.
godslastering:: diô-vlukk {C}.
godsnaam:: in ~!: luft diô!.
godverdomme!:: (vrnl bij boosheid) diô-lelde!; (meningversterkend/boosheid) Koffon-Erget!; (alg) do kachiytiyst gress!, kachiytiyst!, kachiyst!, kach!.
godvergeten:: (=godsgruwelijk: als versterking) idedrynjor {II}.
godzijdank!:: furt ef drâgna!.
goedaardig:: goedaardig||kwaadaardig: dist {Iid}; .
goedbedoelend:: quistasplôn {I}.
goeddeels:: pertÿfiy {I}.
goeddunken::
goedemiddag!:: (bij komen: officieel 11-17 uur) fes fittas!.
goedemorgen!:: (bij komen: officieel 4-11 uur) fes gurt!.
goedenacht!:: (bij komen) (officieel 22-1 uur) fes miskof!; (officieel 1-4 uur) fes kÿl!.
goedenavond!:: (bij komen: officieel 17-22 uur) fes luppor!.
goedendag!:: (dag!: bij komen of gaan) hato!; (bij komen: officieel 4-22 uur) fes tof!.
goederen:: tiyns {Cmv}; (=waren) totiynsÿ {C}.
goederenloods:: (=vrachtloods) tiyns-kul {C}.
goederenstation:: tiyns-garrent {C}.
goederentrein:: tiyns-treno {C}.
goederenwagon:: (trein) tiynsnolac {C}.
goedertieren:: bjalt {I}.
goedgeefs:: (=mild) ifôc {I}.
goedgeefsheid:: (=mildheid) ifôciy {A; mv=enk}, ifôcos {A}.
goedgekleed:: âpor {I}.
goedgelovig:: hozâviy {I}; zeer ~ persoon (iemand die alles gelooft): crahozâver {C}, hozâver {C}.
goedgelovigheid:: hozâver {A; mv=enk}.
goedgezind:: rul {I}; »gezind.
goedheid:: nralâs {SC}.
goedig:: (=goedmoedig) quistubu {I}.
goedkeuren:: (=goedvinden) quistare {K}.
goedkeuring:: (=goedvinding) quistaros {C}.
goedkoop:: nerikar {I}; ~ zijn: nerikare {U}.
goedmaken:: hoe kan ik dat ~? (als reactie op bewezen hulpvaardigheid): folarra ôniyk?.
goedmoedig:: (=goedig) quistubu {I}.
goedpraten:: (=vergoelijken) quistuxe {K}.
goedvinden::
goedvinding:: (=goedkeuring) quistaros {C}.
goh:: {!} (jeetje) jess!, jessa! (uitroep v enthousiasme, verbazing, schrik ed).
gok:: (gokje) perrs {C}; een ~je wagen: ef jelpjeve eft perrsos.
gokje:: »gok.
gokken:: perrse {K}; het ~: perrsos {C}.
golf::
golfbreker:: jek-ulân {C}.
golfen:: (golf spelen) gôlfmerre {U}.
golflengte:: jek-flândoro {C} (afk= JF); op dezelfde ~ zitten (geestelijk contact hebben met): sÿsiyxme {K; gst= sÿsiyx}.
golfplaat:: [stuk] ~: jek-plâc {C; mv= ..-plec}.
Golfstroom:: Zee-Hâksa {G}.
golfterrein:: gôlf-blufk {C}.
golven:: jeke {U}.
golvend:: ~ haar: jekmiros {C}.
golving:: (alg) jekos {C}.
gom:: (lijm) gômp {S}.
gondel:: (in Venetië) qundel {C}.
gong:: ðânn {C}.
goniometrie:: goniometrijâ {C}.
gonzen:: (=ronken) móveme {U}, vûze {U}.
goochelaar:: jôclatjen {C}.
goochelen:: jôcle {U; gst= jôcc}.
goochelvoorstelling:: jôclos {C}.
goodwill:: safôt-la'ycâ {C}.
gooi:: (=worp) kolt {C}; (=worp: met kracht) simu {C}; een ~ doen naar iets (fig): ef koldre ef ônulliy furt flaju.
gooien:: (=werpen) koldre {K; gst= kolt; wst= kold•; vdw= koldôr}; (met kracht: =smijten) simue {K}; (wild en ongericht smijten): trâke {K}.
goor:: (schurftig) doételira {I}.
goot:: ([water]geul) knurt {C}; (dakgoot) jôrm {C}.
gootsteen:: knurtja {C}.
gordel:: giyrt {C}.
gorden:: (v zwaard ed) giyrðe {K}.
gordijn:: léeja {C}; het ~ hangt in plooien: ef léeja menkerate lÿ fótôsta.
gordijnroede:: léejazorâ {C}.
gordijnzwam:: giftige ~: o'icrâ plaju-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Cortinarius orellanus).
gording:: (bouwkunde: horizontale dakbalk) nittôp {C}.
gorgeldrank:: gûrgle-nôšy {C}.
gorgelen:: gûrgle {U; gst= gûrgt}, sgôrge {U}.
gorgelgeluid:: (met de keel) gûrglos {C}.
gorgeling:: (=gegorgel) gûrglos {C}.
gors::
gotisch:: gotise {I}.
goud:: jôl {Sef}; stuk ~: jôl {Cef}; van ~ gemaakt (gouden): jôl {I}; zo eerlijk zijn als ~: ef lelperre eft tjiyk nurp.
gouden:: (van goud gemaakt) jôl {I}; ~ voorwerp: jôliyn {C}.
goudenregen:: jôlbidal {C} (L. Laburnum anagyroides).
goudhaantje:: (zangvogeltje) quarila {C} (L. Regulus regulus).
goudkleurig:: jôl-marâsiy {I}.
goudlariks:: flecs-large {C} (L. Larix kaempferi); (bep soort in Spok) plaf {C} (L. L- picta) (naaldboom met hoge rechte stam en zeer korte takjes; verliest 's winters zijn naalden; vrnl op West-Berref).
goudmijn:: (lett) jôl-umyn {C}; (fig: goedlopende zaak, iets waar je veel geld mee kan verdienen) šifer-riffô {C; mv= ..-riffós}.
goudplevier:: sank {C} (L. Pluvialis apricaria).
goudsbloem:: calendul {C} (L. Calendula officinalis).
goudveil:: jôlkelg {C} (L. Chrysosplenium) (ihb paarbladig goudveil); paarbladig ~: klarbÿr-jôlkelg (L. C- oppositifolium).
goudvink:: Xeber-vogily |X| {C} (L. Pyrrhula pyrrhula).
goudvis:: jôl-fisa {C} (L. Carassius auratus).
gouvernante:: ytsta {C; mv= ytstas}; korgekker {C}.
gouverneur:: ytsto {C}; (in Spok: hoofd ve districtsbestuur) kjelef {C}.
gouwe:: stinkende ~: érts-krutt {C/S} (L. Chelidonium majus).
graad:: (fig: =trap): grat {SC}; (temperatuur) tjen {C}, Celsius-tjen |selšus-| {C} (afk= Ctj); het vriest 4 °C; het is –4 °C: ef vrust melde 4Ctj; (ook bij geografische lengte en breedte) 14 graden, 12 minuten en 37 seconden NB: erg grat, tesen mit ur rân-ér selde NTr (grat, mit en selde in het enk).
graaf:: ÿrslâfer {C}.
graafmachine:: (=dragline) pazzodelper {Crs}.
graafschap:: ÿrslâf {C}, diystym {C}.
graag:: (=gaarne) tevi {III; vt= omeneé; ot= povâ; vk= hajiy; mt= pivecc}; ik ga minder ~ naar de bioscoop dan Tek: gress quardere hajiy ef dokerats dus Tek paine; ik drink koffie het minst ~ (maar ik drink alle dingen toch graag): gress pliyfone pivecc cafer; niet ~ (=ongaarne): dlynâ {III; vt= dotriy; ot= sfûntâ; vk= stârt; mt= pojâ}; ~ gedaan! (nadat iemand bedankt heeft): [mittof] morde nert!.
graan:: côrn {S}; gedorst ~: la {S} (dl= West-Liftka).
graanproduct:: ~[en] (ontbijtgranen, zoals cornflakes, muesli ed): côrna {C/S}.
graansilo:: silo {C; mv= silôe; rsmv= silott}.
grabbel:: te ~ gooien: tomare {Krs}.
gracht:: (alg) sloit {C; mv= sloiyte}; grâg {C} (vrnl in Spok straatnamen of in Nederlandse steden); Korda-grâg ("Kerkgracht": in Liyrotyka); Prinsen-grâg (in Amsterdam); op de ~: kaf ef grâg (de straat); in de ~: fes ef grâg (het water).
gradatie:: gratos {C}.
graf:: tômp {C}; het ~ van iemand (waar iemand in ligt): ef tômp kura rast; zwijgen als het ~: ef ÿlane lo eft koffon hâpyja; zie ook Graven in .
graffiti:: (bekladding v muren/treinen ed) grafitiy {S}, ynôgôsta {Cmv}.
grafheuvel:: lemnâs {C; mv= lemnâsa}; zie ook Grafheuvels in .
grafiek:: grafiyc {C}; gebonden ~: bindor grafiyc; vrije ~: jola grafiyc.
grafisch:: grafise {I}.
grafkelder:: tômp-helmy {C}.
grafologie:: grafolôiy {C}.
grafsteen:: (=grafzerk) sârko {C}.
grafzerk:: (=grafsteen) sârko {C}.
gram:: (gewicht) grâma {C} (afk= g).
grammatica:: grâmerr {C}; zie ook Spokanische grammatica in .
grammaticaal:: grâmatise {I}.
grammaticaliseren:: grâmatisere |..ÿje| {K}.
grammofoon:: (=platenspeler) plata-gros {C} (afk= PG), grâmofonos {C; mv= grâmofonosz}.
grammofoonplaat:: plata {C}.
granaat::
granaatappel:: granâgeffy {C}.
granaatbloemwasplaat:: (eetbare paddenstoel) kursuus-blâsnurp {C} (L. Hygrocybe punicea).
granaten:: (edelsteen: van granaat gemaakt; met granaat bezet) gârneta {I}; ~ voorwerp: gârnetiyn {C}.
graniet:: (alg) skât-canazâ {S}; van ~ gemaakt (granieten): skât-canaziy {I}; (bep soort: blauwgrijze, relatief zachte steensoort uit Krappa-gebergte) hylta {S}; (bep soort: roze tot bruine steensoort, vrnl aan zuidkust v Lomky) bûc {S}; het grijze ~: ef grist skât-canazâ (idiomatisch: grauw v kleur, niet per se grijs).
granieten:: (van graniet gemaakt) skât-canaziy {I}.
grap:: (grapje: vrnl idee/daad) xozjô {C}; (=mop: vrnl verhaaltje) plyt {C}; (=aardigheid) flifader {C}.
grapefruit:: grypy {C}.
grapjas:: (grappig persoon) nrelf-py {C; mv= ..-piye; rsmv= ..-pitt}.
grapje:: xozjô {C}; ~ maken (schertsen): xozje {U; gst= xoss}.
grappig:: (=leuk) xozjôc {I}; ~ zijn: xozjôce {U}; (=lollig) ÿrs {I}; (=vermakelijk) aniâte {I}; (=komisch) komise {I}; (=geestig) mâmpa {I}; ~ persoon (grapjas): hor {C}, nrelf-py {C; mv= ..-piye; rsmv= ..-pitt}; ~ voorval (amusante gebeurtenis): potô {C}.
gras:: kles {S}, toklesÿ {C/S} (poe); Engels ~: [littit-]zé-kles {S} (L. Armeria maritima); op het ~: teklesa {I}.
grasklokje:: kles-bamico {C} (L. Campanula rotundifolia).
grasmaaier:: (=maaimachine) kles-mojer {C}.
grasmus:: kles-sâlmer {C} (L. Sylvia communis).
graspieper:: (vogel) jakâm-kvipp {C} (L. Anthus pratensis).
graspol:: (kluitje aarde) fers {C}.
grasschuimcicade:: pliymp-ketter = pliynp-ketter {C} (L. Philaenus spumarius).
grassprietje:: klesiy {C}.
grasveld:: (=gazon) klesblufk {C}.
graswitje:: (vlinder op Spok berghellingen) kles-rutrer {C} (L. Pieris herbigrada).
grasworteluil:: (nachtvlinder) ojel-flyddere {C} (L. Apamea monoglypha).
graszode:: kles-ôlgt {C}.
gratie:: (=sierlijkheid) ÿlene {C}; (=zwier) sversiy {C}; bij de ~ van: kaf ef nralâs pai (vz-uitdr).
gratificatie:: xlawagy (xlaagy) {C}.
gratis:: gratis {I}, yze {I}.
grauw:: grÿ {I}; (grijs: als kleur) grist {I}.
graven:: delperrere {K}; het ~: delperreros {C}.
graveren:: styfe {K}.
graveur:: styfatjen {C}.
gravin:: ÿrslâfera {C; mv= ÿrslâferÿ}.
gravure:: styfos {C}.
grazen:: craze {E}; laten ~ (hoeden: v vee): crazare {K}; het laten ~ (weiding): crazaros {C}.
grazig:: ôpiy {I; [mv=enk]}.
greep:: (het grijpen) uberos {C}; stevige ~: riyos {C}; (=grip) (fig) xnóf {SC}.
Grenada:: Grenada {G}.
Grenadaan:: Grenadany {Cef}.
Grenadaans:: (bv) grenada {IIef}; ~e vrouw: Grenadana {Cef}.
Grenadines:: Grenadynns {G}.
grendel:: môðit {C}.
grendelen:: (lett) môðite {K}.
grendeling:: môðitos {C}.
grenen:: (van grenenhout gemaakt) sparotiy {I}.
grenenhout:: sparota {S}; van ~ gemaakt (grenen): sparotiy {I}.
grens:: (alg) fini {C}; natuurlijke ~: traiy-fini {C}; (tussen openbaar en particulier terrein) wâfer {C}; zie ook Grenzen in .
grenspolitie:: (=kustpolitie: in Spok) [fini-]zykrÿntôm {C}; (gezien als officiële Spok instantie) Zykrÿntôm {N}.
grenssteen:: (=kilometerpaal) nupp {C}.
grenzeloos:: (=onmetelijk) fiyniye {I}.
grenzen:: ~ aan (lett): ÿksanute {K}.
greppel:: (=geul) greppa {C}; (=geul: altijd droog) lijerc {C}.
greppelrus:: (plant) hyg-óf {S} (L. Juncus bufonius).
gretig:: amest {I}.
grief:: fespépos {C}.
Griek:: Grekalando {Cef}.
Griekenland:: Grekalandes {G}.
Grieks::
griel:: (vogel) kolastaiyn-rijefer {C} (L. Burhinus oedicnemus).
griep:: influnns {C}; "botgriep" (virusinfectie met hevige pijn in de botten/gewrichten, in Spok overgebracht door een moerasmug): bjûrâf {C}.
griepprik:: influnns-tjût {C}.
griesmeel:: geirn {S}, aftomirûs {S}.
griet::
grieven:: fespépe {K}.
grievend:: tûgtgayšiy |tûga..| {I}.
griezelig:: vÿmpiy {I}; (=eng) kats {I}.
griffel:: (om op een lei te schrijven) leja-póc {C}.
griffen:: (=kerven) zjôdele {K}.
griffie:: stindara {C}.
griffier:: stindart {C}.
griffioen:: gryfes {C}.
grijns:: crÿjos {C}.
grijnzen:: crÿje {U; gst= crÿjet}, frense {U}.
grijpbaar:: (vrnl fig) uberen {I}.
grijpen:: (=pakken) lelde {K}, qure {K}; (alg: =pakken) ubere {K}; het ~: uberos {C}; (=aanpakken: bij een handvat) vase {K}.
grijpgraag:: uberkinn {I}.
grijs:: (grauw: als kleur) grist {I}; het grijze graniet: ef grist skât-canazâ (idiomatisch: grauw v kleur, niet per se grijs).
grijsaard:: (oude man) lift {C}.
grijsblauw:: ~e verf (voor kozijnen en buitendeuren): blotter {S}.
gril:: (=nuk) dóvârda-lappos {C}; (=kuur/rare streek) bu {C}; (mode) beltbu {C}.
grill:: (=vleesrooster) wôks {C}.
grille:: (v auto) towocheÿ {C; rs= towochete}.
grillen:: (=grilleren) wôks-knocire {K}.
grilleren:: (=grillen) wôks-knocire {K}.
grillig:: (vol kuren) buiy {I}.
grimas:: (verwrongen gezicht) teldoos {C}, trajota {C}.
grimmig:: krémiy {I; [mv=enk]}.
grind:: pylo {S}; vol ~ (grindachtig): pylót {I}.
grindachtig:: (vol grind) pylót {I}.
grindbank:: (in rivier) nenaji {C}.
grindpad:: (=grindweg) quvót {C} (dl= Centraal-Berref).
grindweg:: pylo-mirra {C}; (=grindpad) quvót {C} (dl= Centraal-Berref).
grinniken:: tlypje {U; gst= tlypp}.
grip:: (lett: houvast) éa {C; rs= éte}; (=greep) (fig) xnóf {SC}.
groef:: (alg) styf {C}; (in boomschors) styf {C}, fóm {C}; (in grammofoonplaat) fóm {C}.
groei:: leldame {C}; welige ~ (het gedijen): lekirsos {C}; (het uitkomen ve knop) drâk {C}; welige ~ (=woekering): afdrâkos {C} (meestal ongunstig).
groeien:: lelde {U}; welig ~ (=tieren): lekirse {U}; doen/laten ~: leldare {K}; boom/plant/puber die snel is gegroeid: stuter {C}.
groen:: mesâ {I}; ~blauw (kleur variërend van groen tot blauw): lati• {PX.c > c}; het ~: ef mesâen {C} (de groene kleur; groen gebladerte).
groenhartboom:: kolai ipé-vildul {C} (L. Handroanthus serratifolius).
groenig:: mesâerÿ {I}.
Groenland:: Grunlandes {G}.
Groenlander:: Grunlando {Cef}.
Groenlands::
groenling:: (vogel) mesâer {C} (L. Carduelis chloris).
groenrok:: latikerly {C} (scheldnaam voor Erg geestelijke).
groente:: lecuma {S}; ~ en fruit (eetbaar plantaardig): sipót {C}; ~- en fruitwinkel (=groenteman: winkel): sipótâs {C}.
groenteman:: (persoon) sipóter {C}; (groente- en fruitwinkel) sipótâs {C}.
groentesoep:: lecuma-šupa {C/S}.
groentetuin:: (=moestuin) pasâla {C}.
groentje:: (vlinder) mesâer {C} (L. Callophrys rubi).
groep:: (alg: stel) grup {C}; (=horde) tizjyr {C}; (=meute) togvârcÿ {C}; een louche ~je mensen: eft fónopiy tebbel; to•ÿ {PX/SX.c/s > c; rs= to•e indien de wortel op voc eindigt} (collectief:); boomgroep (geboomte): tovildulÿ; als ~ optreden (iets gemeenschappelijk doen; groot aantal mensen bij elkaar): tizjyre {U}.
groet:: bija {C}; (traditioneel, waarbij men de handen op elkaars schouders legt en dan 3 kniebuigingen maakt) cÿrlôpân {C}; (officieel: militair ed) lôpos {A}; [de] hartelijke ~en: hânclabiy {C} (afk= hcl) (het is niet beleefd om de afkorting als afsluiting ve zakelijke brief te gebruiken).
groeten:: cÿrlôpe {K}.
groeve:: (steengroeve) kolini-hûst {C}; ([kolen]mijn) hûst {C}; (mijn: meestal NIET v kolen) umyn {C}.
groezelig:: ûrf {I}.
grof:: (niet fijn: zand ed) grûva {I}; (=rauw: opmerking) wért {I}; (=kras: opmerking) agren {I}; met ~ geweld: lef ef agren ymazersô.
grofgebouwd:: (persoon) strônciy {I}.
grommen:: (alg) grôche {U}; (hond) qugge {U}.
grondbeginsel:: (=richtsnoer) fyrah {SC}; »gebod.
grondbelasting:: (grond- en onroerendezaakbelasting: in Spok één belastingsoort): kadâster-tâx {C}.
grondbezit:: pazzostÿrðos {Crs}.
grondbezitter:: pazzostÿrðer {Crs}.
grondel:: (vis) gobiy {C} (L. Gobio gobio); (Tsjok-~) Tsjok-gobiy {C} (leeft in Tsjok-meer) (L. Gobius rutilus).
gronden:: ~ op (baseren op): feshajime fes {K}.
grondgebied:: (alg) nalémiy {C}; (=territorium; vrnl jur) teritorym {SC}; (=terrein) (met nadruk op gesteldheid) terÿnn {C}; (met nadruk op omheining; ook fig) areû {C; rs= areût}; militair ~: arr {C}.
grondgebruik:: pazzoušos {A} (de wijze v gebruiken); zie ook Grondgebruik in .
grondig:: stalate {I}, pazzostafiy {I; [mv=enk]}; lef zel {Aef}.
grondkabel:: (ondergrondse leiding) moflâftos {C}.
grondlaag:: bas-yrsmÿr {C}.
grondoorzaak:: (=wezen) iyc {SC}.
grondslag:: (fig: fundament/basis) stala {SC}, pazzostala {Crs}; ten ~ liggen aan: pazzostalate {K}.
grondsoort:: pazzoÿrûša {Crs}.
grondstof:: nertklótarus {C}.
grondwater:: (vlak onder de oppervlakte) mofknurfel {S}; (diep in de grond) chucern-knurfel {S}.
grondwet:: cônstitušo {C}.
grondzeil:: (v tent) pazzofâsto {Crs; mv= pazzofâstôe; rsmv= pazzofâstott}.
groot::
Groot-Brittannië:: Hupster-Britann {G}.
grootgrondbezitter:: (=herenboer) onba {C}; (eigenaar ve landgoed: met name ve šarkdomenn): domenner {C}.
groothandel:: bas-lebet {C}.
groothandelaar:: bas-folâ {C}.
grootheid:: (persoon) hupstertiy {C}.
grootmoeder:: (ook: overgrootmoeder) liftientur {C}.
grootoorvleermuis:: gewone ~: frÿccfe {C} (L. Plecotus auritus).
groots::
grootschalig:: utfinacc {I}.
grootscheeps:: (allesomvattend; zeer uitgebreid) luftkoldrelira {tdw}.
grootseminarie:: mennseminarym {C}.
grootspraak:: bÿlyzos {C}, plâfte-mux {C}.
grootte:: (=omvang) hupsteriy {C}; ter ~ van: fes ef hupsteriy rifo.
grootvader:: (ook: overgrootvader) liftollus {C}.
gros:: (=meerderheid) vluftiy {C}; het ~ van de mensen: ef vluftiy lÿ ef veldurs.
grot:: celf {C}; (=gewelf) helmy {C}; (groot) tinista {C}; zie ook Grotten in .
Grote Beer:: (sterrenbeeld) Hupster Honn {N}.
grotendeels:: (voor het grootste deel) oppelepe {III}.
gruis:: âkrôt {S}.
grutto:: (vogel) blufk-farter |bluffarter| {C} (L. Limosa limosa).
gruwel:: ofék {Aef}.
gruwelijk:: ofék {I}.
gsm:: »mobieltje.
Guadeloupe:: Guadelupp {G}.
Guadelouper:: Guadelupy {Cef}.
Guadeloups:: (bv) guadelupp {IIef}; ~e vrouw: Guadelupa {Cef}.
Guam:: Guam {G}.
Guamees::
Guatemala:: Guatemall {G}.
Guatemalaan:: Guatemalo {Cef}.
Guatemalaans:: (bv) guatemall {IIef}; ~e vrouw: Guatemala {Cef}.
guerrilla:: gerilla {C}.
guichelheil:: zjuta {C/S} (L. Anagallis); blauw ~: latizjuta (L. A- arvensis coerulea); rood ~: mindazjuta (L. A- arvensis arvensis).
Guinee:: Gynee {G}.
Guinee Bissau:: Gynee-Bisso {G}.
Guineeër:: Gyneejo {Cef}.
Guinees:: (bv) gynee |gyné| {IIef}; ~ biggetje: cavija {C}; Guinese vrouw: Gyneeja {Cef}.
guirlande:: lûnters {C; mv= lûnteori}.
guitig:: (=olijk) deðâliy {I; [mv=enk]}.
gul:: (=vrijgevig) kettebariy {I}; (=royaal) rôrfiy {I; [mv=enk]}, metirus {I}; ~ zijn: ifôce {E}.
gulden:: gûldre {C} (afk= gld of gl of hfl).
guldenroede:: echte ~: jôl qulos-krutt {C/S} (L. Solidago virgaurea).
gulheid:: (=vrijgevigheid) kettebaros {C}; (het royaal-zijn) rôrfer {A; mv=enk}.
gulp:: (v broek) ajer-cjoliy {C}.
gulpen:: (vloeistof) lorgare {U}.
gulzig:: markiyn {I}, negt {I}.
gulzigaard:: (veelvraat: mens) markiyner {C}, markiyn {Cef}.
gummetje:: (=vlakgom) wiys {C}.
gunnen:: iemand iets ~: monslenpe flaju piti rast {K}; niet ~: idemonslenpe flaju piti rast {K}; hij gunde zich de tijd niet: do ef fort idemonslenpe pitisiyn; het ~: monslenpos {A}.
gunst:: fâšâm {Aef}; ten ~e van: âšÿr meldelira (vz-uitdr); de grijsaard laat een vermogen ten ~e van het bejaardentehuis na: ef lift afe eft lelperrot âšÿr meldelira ef liftkasért.
gunstig:: fâšâm {I}, cârdôf {I}; ~e gelegenheid: cârdôf {Aef}.
gunstigheid:: (gunstige gelegenheid) cârdôf {Aef}.
gutsen:: kôlte {U}; (met golven stromen) ullkôlte {U}; het ~ (geguts): ullkôltos {C}.
guur:: (=bar) noðiy {I; [mv=enk]}.
Guyaan:: Gujano {Cef}.
Guyaans:: (bv) gujana {IIef}; ~e vrouw: Gujana {Cef}.
Guyana:: Gujana {G}.
gymnasium:: gymnasym {C} (in Spok middelbare school met accent op lichamelijke opvoeding, sport en meditatie).
gymnastiek:: gymnastiyc {C}.
gymnastisch:: gymnastise {I}.
gympie:: »gymschoen.
gynaecologie:: gynekolôiy {C}.
gynaecologisch:: gynekologise {I}.
gynaecoloog:: gynekolôche {C}.
© (2000) De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands
DICTIO