Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans

Spokaans—Nederlands     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

 

Nederlands—Spokaans     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
 

o:: (naam vd letter O) o {C}.

oase:: oasiy {C}; (lett) dester-ljÿniy {C}.

Obadja:: (bijbel) Obaða {N} (afk= Oba).

ober:: (=kelner) harber {C}.

object:: (alg, ook taalk) ôpjecc {C}; indirect ~ (taalk: gemarkeerd met dt ón): palletariy {Crs}.

objectief:: (taalk: wat betreft het object) ôpjekteff {I}.

objectiviteit:: objectiviteit||subjectiviteit (onpartijdigheid||partijdigheid) tôsp {Aid}; .

obligatie:: rente-fôrmler {C}.

observatie:: ézos {A}.

observatorium:: (ihb sterrenwacht) ôpservatorym {C}, star-ézâs {C}.

observeren:: éze {K}.

obsessie:: zléfmunkos {A}.

obstakel:: (=hindernis) zennt {C}; (hindernis: iets dat in de weg ligt/staat) nertuitiyn {C}.

occasion:: (tweedehandsauto) tentef-poira-oto {C}, tentef-poira {C}.

occlusief:: (plofklank: p, t) plâtsos {C}.

oceaan:: ošann {C}; (=zee) {C}, rutôs {C}.

oceanograaf:: ošanografos {C; mv= ošanografosz}.

och:: ~!: âke!.

ochtend:: (4-11 uur) gurt {C}; afgelopen ~: lâst gurt; zo goed als elke ~ ('s ochtends): gurtas {III}; elke ~: riyfain gurtas.

ochtendjas:: (=peignoir) gurtkas |..rk..| {C}.

ochtendblad:: (=ochtendkrant) gurtafiy {C}, gurtiyrda {C}.

ochtendkrant:: (=ochtendblad) gurtiyrda {C}, gurtafiy {C}.

ochtendnevel:: (boven moeras/weiland) ômicleh {S}.

ochtendschemering:: (tussen miskof en tof) koftof {C}.

octaaf:: (muziek) ôktaviy {C}.

octopus:: âkemilâ {C} (L. Octopus vulgaris).

octrooi:: (=patent) brevett {C}.

Oder:: Oder {G}.

odeur:: (welriekende stof) mrunala {C}.

oefenen:: ~ in: ufnare fes {K}.

oefening:: (=opgave) ufnos {C}.

Oekraïens::

  1. (zn: taal) ukrainos {C};
  2. (bv) ukrain {IIef}; ~e vrouw: Ukraina {Cef}.

Oekraïne:: [de] ~: Ukrain {G}.

Oekraïner:: Ukrainy {Cef}.

oen:: (gecastreerde ezel) quilch {C}; (stom persoon) ânda {C}.

oenologie:: (wijnkunde) vinolôiy {C}.

oenologisch:: (wijnkundig) vinologise {I}.

oenoloog:: (wijnkenner, wijnkundige) vinolôche {C}.

oeps:: (uitroep v verbazing/schrik, of als je een foutje of ongelukje merkt) hôps {!}; (uitroep v grote verbazing/verwondering) wonn {!}.

oer•:: (allereerste; waaruit de rest is ontstaan) bôr• {PX}.

oermens:: labore-veldur {C}.

oeroud:: qummertliftkar {I}.

oervorm:: labore-vobaros {C}, bôrvobaros {C}.

oerwoud:: jungel {C}.

OESO:: (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) Ôrganisašo furt Ekonomise Ðônosrômos een Weelfa'ecos {N} (afk= ÔEÐW).

oester:: [eetbare] ~: ûster {C} (L. Ostrea edulis).

oesterzwam:: miterus mutlek-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Pleurotus ostreatus).

oeuvre:: (gezamenlijk werk ve kunstenaar) toqummertÿ {C}.

oever:: (meestal glooiend) rivo {C}; (kade) klarbÿr {C}; aan de ~: kaf ef rivo; kaf ef klarbÿr; de rivier treedt buiten haar ~s: ef prusot vende kaf rivo/klarbÿr.

oeverloper:: (vogel) river {C} (L. Actitis hypoleucos).

oeverpieper:: (vogel) rivo-kvipp {C} (L. Anthus spinoletta).

oeverspin:: klarbÿr-ÿrstippô {C} (L. Dolomedes fimbriatus).

oeverzwaluw:: ripariy {C} (L. Riparia riparia).

Oezbekistan:: Usbekistân {G}.

of::

  1. (uitsluiting) oft {VG}; Petriy ~ Lerdu kan komen: Petriy oft Lerdu arfinecos (mv!); je moet Mâx een brief schrijven ~ hem opbellen: tu stintât eft letra ón Mâx oft [tu] krÿsât do;
  2. (emfatische uitsluiting) óf ... óf: toje ... fra {VG}; óf Petriy schreeuwt, óf hij zegt geen stom woord: Petriy toje scemre fra reppe nÿf tiyns; (toje ... fra is vaak minder emfatisch dan "óf ... óf", zodat het Nederlands ook wel voor gewoon "of" kan kiezen:) deze boeken zijn moeilijk of niet te bemachtigen: tem mimpits kettelira ryte toje mâltefiym fra noi;
  3. (onderschikking) âl {VG}; ik weet niet, ~ hij komt: gress nert tiffe, âl do arfine;
  4. (indirecte vraag) aftel {VR}; hij vraagt, ~ ik Petriy ken: do linne, aftel gress tiffât Petriy;
  5. (gelijkstelling) ~ [te wel], ~ liever gezegd: lek {VG}, turoft {VG}; het waait, ~ liever gezegd, het stormt: ef omeleche, lek ef mónse; dit is een grote struik ~ eigenlijk een kleine boom: kâ melde eft hupster srialyotû lek eft belt vildul; een auto ~wel een automobiel: eft oto turoft eft ÿrlat;
  6. (nadere verklaring) ~ te wel (dat wil zeggen): mefrelira {I}: dit is een substantief, ~ te wel een zelfstandig naamwoord: kâ melde eft supstantiviy, mefrelira eft tiynelder;
»zo 3.

offer:: jalos {C}.

offeren:: jale {K}.

offersteen:: (Erg: =altaar; buiten, om lammeren/stierkalveren ritueel te slachten) trull {C}.

offertafel:: (Erg) trull-dryk {C}; »offersteen.

offerte:: (als document) offertos {C}.

officieel:: (van hogerhand) ðekmâc {I}.

officier:: (alg) ofeserr {C}; subalterne ~: ninker ofeserr (een na laagste officiersrang); voor militaire rangen, zie .

ofschoon:: (=hoewel: positieve toegeving) taufen {VG}, os {VG} (arch), ker {DT}; Elsa doet mee aan de Jareucâ-loop, ~ ze haar enkel verzwikt heeft: Elsa paine-ral fes ef Jareucâ-fartos, taufen eup lelperre eft stuke-gelp; ik zal de honden uitlaten, ~ het weer regent: ker bôrade gress ef hurts, ef bidalilóme wet; Drys maakt alweer een fles sektâ open, ~ de eerste nog niet leeg is: Drys ker gyre eft brôepwet sektâ-liskos, ef értef tiyn velpilóme strâe.

ofwel:: »of 5/6.

ogenblik:: (=moment) zerfefes {C}, zerfes {C}, momentos {C; mv= momentosz} (poe); een ~je (eventjes): begg {I}; een ~ (korte tijd) in je leven: uta {SC}; er komt [ooit] een ~ dat ...: ef mipslap kirre kva den ...; op het ~ dat: pejanuf {VG}; de telefoon gaat op het ~ dat ik in bad zit: ef telefonos rupke, pejanuf gress melde fes ef wik; op het ~ dat (juist als: gelijktijdigheid): kymentos {VG}; ik zit in bad op het ~ dat de telefoon gaat: gress feldre fes ef wik, kymentos ef telefonos rupke; op dát ~: ÿrmentos {III}; op dit ~ (=momenteel; deze periode): lóf ef zerfefes; ralmentos {III}; op één [en hetzelfde] ~: pejanuf {III}; op elk ~: riyfamentos {III}; op hetzelfde ~: pejanuf {III}; ik stapte in bad en op dat ~ gaat de telefoon: gress lappo fesdu ef wik ur pejanuf ef telefonos rupke; op welk ~ dan ook; elk [willekeurig] ~: folarra ÿrmentos; hij kan elk ~ komen: do arfine folarra ÿrmentos; op een bepaald/gegeven/zeker ~: serten ÿrmentos; op een ~ van boosheid: rofonomentos = rofonošami {III}; op een ongelegen/slecht ~: tildâmentos {III}; op een geschikt ~ (als het goed uitkomt): quistamentos {III}; op een rustig ~: lirdefmentos {III}; op een ~ met mooi weer (als het mooi weer is): crobbementos {III}.

ogenblikkelijk:: (zonder dralen) ðÿm ÿslapos-mip.

ogenschijnlijk:: (=schijnbaar) ÿrmoiy {I}.

ogenschouw:: in ~ nemen: queffe {K}; het in ~ nemen: queffos {A}.

ogentroost:: (plant) eit-hâng {C} (ihb: L. Euphrasia nemorosa).

oké:: (in orde) accarônt {I}, quâf {I}; (akkoord!) quts!; (afgesproken) lenn (pop).

oker:: (kleur) o'icrâ {I}; (donkergeel: zoals van Spok wegwijzers) horerus {I}; (bruin/donkergeel) mitra• {PX.c > c}.

okerkleurig:: »oker.

oksel:: bÿrðest {C}.

oktober:: ôktobry {Cef} (afk= ôk of ôkt); ôkhertel {C} (arch), ôktohertel {C} (arch).

oleander:: uliyja {C} (L. Nerium oleander).

olie:: ool {S}; (om te braden, bakken) larde-ool {S}; met/van ~ (oliehoudend): oola {I}; [met] ~ stoken: oolare {U}; een stoomlocomotief die met ~ gestookt wordt: eft oolarelira fradâs; (sprkw) ~ op het vuur gooien: ef flecse ef kÿpony hôsta.

oliedepot:: ool-zolle-sÿrt {C}.

oliehoudend:: (met/van olie) oola {I}.

olielamp:: mataaré {C}; klein ~je (meestal aardewerken potje met tuit waaruit een pit): hufôl {C}.

oliën:: oole {K}; het ~: oolos {C}.

olieverf:: ool-lâc {S}.

olieverfschilderij:: ool-platiranu {C; mv= ..-platiranûe; rsmv= ..-platirane}.

olifant:: (mnl/ntr) elefânt {C}; (vrw) elefânta {C}; (alg) habrynes {C} (dl= Peg).

olifantshuid:: met een ~: fûtmutiy {I} (fig); hij heeft een ~ (hij is ongevoelig voor beledigingen/kritiek): do zjoðe ef dakrosz lef eft [utô] zjeros.

olijf:: oljyvo {C}.

olijfgroen:: (=olijfkleurig) oljyvo-marâsiy {I}.

olijfkleurig:: (=olijfgroen) oljyvo-marâsiy {I}.

olijfolie:: oljyvojel {S}.

olijk:: (=guitig) deðâliy {I; [mv=enk]}.

olijvenboom:: oljyvos-vildul {C}.

olympisch:: (mbt Olympische Spelen) olympise {I}.

om::

  1. (plaats) kest {VZ}; een riem ~ zijn buik: eft roffot kest groft molâfit; (rondom) in en ~ Hirdo: ber ur kest Hirdo;
  2. (tijd) kest {VZ}, armt |ant| {VZ}; ~ drie uur: kest/armt dur zurt;
  3. (afwisseling bij tijdsduur) ~ de/het X: X nert X iftam; X nert ur iftam; ~ de dag: tof nert tof iftam; ~ de 3 uur: dur zurtarr nert ur iftam; (vgl) drie uur lang wel en drie uur lang niet: dur zurtarr nert dur zurtarr iftam;
  4. (doel) ~ te (=teneinde): tsazi {VZ2n}; cÿrs {VG}; fes = fés {DT}; hij gaat naar Spokanië ~ zijn zuster te ontmoeten: do vende helkara Spooksoliy tsazi doex ÿmétos enn sener sour; Scandinaviërs drinken ~ dronken te worden: ef Skândinavos pliyfone, cÿrs óps yspare; hij maakt een kast ~ zijn boeken in op te bergen: do fes/fés riffe eft feldariy, do kurrilóme beri simaje sener mimpits; ~ te (en vervolgens; niet echt als "doel"): das {VG}; ze hield het componeren voor gezien, ~ vervolgens na een lang ziekbed te sterven: eup putto ef malodée na dÿfo, das eup sterdo mintof eft paqur kinâ-zirdos; »te 4/7;
  5. (doel/reden: negatief) ~ niet te (opdat niet): lest {DT} (evtl nert in bijzin); je moet het verzoek schriftelijk indienen, ~ geen misverstanden te laten ontstaan: tu lest fespiltât eft prÿmafiy, ef errosz [nert] bzaûttilóme; ik doe een das om, ~ geen keelpijn te krijgen: gress lest dvébe-kest eft cÿramm, gress [nert] pónsilóme jôrm-ÿkatle;
  6. (=vanwege) kaltrosqunn {VG} (uitdrukking v reden in elliptische, gedeverbaliseerd zin); ik hou van je, ~ je haar en je ogen: gress lye tu, kaltrosqunn vilt mirs ur eits; we lopen hier graag, ~ de mooie omgeving: kirro farte tevi kusami, kaltrosqunn ef hordâ surront; ik ben kwaad ~ zijn opmerking: groft râviy qugle kost korsta; (met een den-bijzin) hij ziet geen mogelijkheid ~ aan de armoede te ontsnappen: do nert xâre ef posiblatiy den [do] xafte armt ef pôrafÿ; ik heb een goede reden ~ te verhuizen: gress lelperre eft quista baso den [gress] sértare;
  7. (=omver; ook in samenstellingen) »omver-.

oma:: om {C} (pop/kindertaal); abulla {C} (dl= Tigof/Lomky).

Oman:: Oman {G}.

Omaniet:: (man uit Oman) Omany {Cef}.

Omanitisch:: (bv) oman {IIef}; ~e vrouw: Omana {Cef}.

omarmen:: embaraše {K}.

omarming:: embarašos {C}.

ombouwen:: (=verbouwen) âlbe-kest {K}.

ombrengen:: (=doden) njore {K}.

ombudsman:: ralpoirater {C}; voor ombudsmannen in Spok, zie .

ombuigen:: (anders buigen) lâglarfe {K}; (wringen) futsie {U}; (v beleid ed: fig) kestprâne |..sp..| {K}.

omdat::

  1. (reden) (=daar/aangezien) janof {VG}; ik blijf thuis ~ ik nog veel moet werken: gress tinde fesért, janof gress ÿrômât velk pert;
  2. (reden/oorzaak) lifrostiy {VG} (schr), ma {DT}; ik blijf thuis ~ het regent: gress ma tinde fesért, ef bidalilóme; ~ niet: ogâ {VG}; mâniy = mân {DT}; zij is boos, ~ Jân haar het boek niet geeft: eup rofone, ogâ kettelitâ pai Jân enn ef mimpit = eup mâniy rofone, eup kettilomitâ pai Jân enn ef mimpit;
  3. (gevolg) ~ X, (gebeurt) Y: X melde nalalôvelira Y; ~ hij zonder jas op straat liep is hij nu verkouden: doex ÿfartos tehaste šâm kas melde nalalôvelira sener marteltšiy ral;
  4. (=om/vanwege) kaltrosqunn {VG} (uitdrukking v reden in elliptische, gedeverbaliseerd zin); we ontmoeten hem nooit, ~ hij in Bôrâ woont: kirro méte do kvâ, kaltrosqunn doex ÿzâros ber Bôrâ; »om 6.

omdraaien:: (=omkeren/wenden) grare {K}, wente {K}; »wenden.

omdraaiing:: (lett) (het omkeren) graros {C}; (=wending) wentos {C}.

omelet:: (eiergerecht met groente) ônlett {C; mv= ônlets}.

omfloerst:: (lett/fig) lâsimmor {I}.

omgaan::

  1. (=voorbijgaan: dag/tijd) vendare {E}; het ~: vendaros {A};
  2. (contact met mensen) ~ met: parfâse {K}; goed met mensen weten om te gaan (tactvol zijn): pârame {U}; ~ met [een ander soort] mensen (zijn blik verruimen door contact te hebben met andere maatschappelijke en sociale structuren): ef melde fotes {I}; met een lagere stand ~ (encanailleren): enkanajere |..ÿje| {U};
  3. (bedienen) met deze computer kan ik niet ~ (deze computer is onhandelbaar): dena cômputer zefâne prósa luft gress; »onhandelbaar.

omgaand:: per ~e (post): fes tÿrt-trofiy {C} (afk= f/tÿt).

omgaande:: »omgaand.

omgang:: (=trans: toren) rufa {C}; (verkeer: het met elkaar omgaan) parfâsos {A}.

omgekeerd:: (tegengesteld) kûfencatos {I}; (op zijn kop) tenurpe {I}.

omgelegen:: (=omliggend) roffot {I}.

omgespit:: stuk ~ land: gâffos {C}.

omgevallen:: (=omver) kestenn {I}.

omgeven:: (=omringen) plyte {K}, surronde {K}; het ~: surrondos {C}.

omgeving:: (omtrek: als gebied) surront {C}; (het omgeven) surrondos {C}; Xemân en ~: surrondelira Xemân; enkele mensen uit de ~ (buurt): gopirus tarô veldurs; de mensen uit de ~: ef veldurs mip ef surronts.

omgooien:: »omvergooien.

omhaal:: (=drukte) tosalbos {C}; met veel ~: lef muxkettos {A}.

omhakken:: axe {K}.

omhalen:: (muur) ta'ole-cor {K}.

omhebben:: (dragen: v sjaal ed) donne {K}.

omheen::

  1. (plaats) (=rondom) roffottô {VZ}; om de boom heen is een bank: roffottô ef vildul eft bankres melde;
  2. (richting) (=rondom) roffottô {VZrs}; (langs, in een bocht) lango {VZrs}; de auto rijdt (met een boogje) om het obstakel heen: ef oto ufire roffottô ef nertuitiynn (rs!); hij loopt om de boom heen/langs de boom: do farte lango ef vildull (rs!); hij loopt er~: do farte lango iyffe (rs!); »er 2;
  3. (fig: niet te vermijden/negeren) om zijn opmerkingen kun je niet heen: groft remarcôsta melde eft hûrdel [, tu perkelira beri putte].

omheind:: lâniotor {I}.

omheining:: nio {C; rs= niet}, togrûsÿ {C}.

omhelzen:: elbe {K}.

omhelzing:: elbos {C}; (innig) fitétos {C} (poe).

omhoog:: (opwaarts) kafes {III}; preip {I}; ~ van; van ... ~: preip {VZ} (richting); de weg loopt van/uit het dal ~: ef mirra vende preip ef ðarmiy; hij klimt langs de rots ~: do fle lango preip ef lôbâ; de toegangsprijzen kunnen ~: ef fesrigts pónsecos hardlap terat.

omhooggaan::

  1. (opslaan: v prijzen) tsazze {U};
  2. (lett) ef vende kafes; ef vende preip; achteruit ~: ecÿrlafe {U}; de auto rijdt achteruit de helling op: ef oto ecÿrlafe helkara ef plaju; »omhoog.

omhooghalen:: (=ophalen: v zeilen ed) pâre-kaf {K}.

omhooghouden:: (lett: =ophouden) ularâfe-kaf {K}; het ~ (lett: het ophouden): ularâfos-kaf {C}.

omhoogkijken:: het ~ (lett: het opzien): zerfos-kaf {C}.

omhooglopen:: ~ naar (lett: =oplopen): farte-kaf {K}.

omhoogpompen:: (oppompen: v vloeistof) echue-kaf {K}.

omhoogsteken:: (lett: =opsteken) gayše-kaf {K}.

omhoogtrekken:: (=optrekken: gordijn/brug ed) trekke-preip {K}.

omhoogwippen:: (=openwippen) plype {K}.

omhoogzien:: (lett: =opzien) zerfe-kaf {U}.

omhullen:: (alg) hulle {K}; het ~ (omhulling): hullos {C}.

omhulling:: (omhulsel: lett) hulliy {C}; (het omhullen) hullos {C}.

omhulsel:: (v papier: hoes) envlôp {C}; (omhulling: lett) hulliy {C}.

omkantelen:: ta'ole {K}.

omkanteling:: ta'olos {C}.

omkeer:: (fig) graros {A}.

omkeren:: (=wenden) wente {K}; (=omdraaien) grare {K}; het ~ (lett: omdraaiing): graros {C}; »wenden.

omkijken:: ~ naar (lett): zerfe-blef {K}.

omkomen:: (=sterven) sterde {E}; (=sneuvelen) naurre {E}.

omkopen:: fesmite {K}.

omkoperij:: (=omkoping) fesmitos {C}.

omkoping:: (=omkoperij) fesmitos {C}.

omlaag:: (=neerwaarts) ryses {III}; tûgt {I}; ~ van; van ... ~: tûgt {VZ} (richting); de weg loopt van de heuvel ~: ef mirra vende tûgt ef kryobiy; hij klimt langs de rots ~: do fle lango tûgt ef lôbâ.

omleggen:: (omleiden: v weg/route) devijate {K}; (stand veranderen: v wissel) lose {K}; het [tijdelijk] ~ van een weg/route: devijatos {C}.

omleiden:: (v weg/route) devijate {K}; het [tijdelijk] ~ van een weg/route: devijatos {C}.

omleiding:: (=wegomlegging) devijate {C}.

omliggend:: (=rondomgelegen) roffot {I}.

omlijsten:: (lett/fig) lyste {K}.

omlijsting:: (lijst) lânt {C}; (lett/fig) lystos {C}, prâft {C}; (fig) tomiltÿ {C}; met muzikale ~: lef malodétiy tomiltÿ.

omloop:: (=omgang: toren) rufa {C}; (=omwenteling) slinâr {C}; (kringloop) mitakôltos {C}; geld in ~ brengen: ef kette smurf armt ef plaju.

omlopen:: (een omweg maken: niet de kortste weg nemen) zefâne {U}; vanwege de ingestorte brug moeten we ~ via Krappa: gâšâ ef fesbônor gÿrt kirro zefânûs vja Krappa; (fig) het hoofd loopt me om: gress mitapaine ef mârip.

ommekeer:: (fig) graros {A}.

ommezien:: in een ~: futtof ef urzôg zôle.

ommezijde:: (=achterzijde) gep {C}.

omnibus:: (=verzamelbundel) iplâfmip {C}; (arch: autobus) ômbus {C}.

omnivoor:: cralarder {C}.

omploegen:: (v akker) uzrare {K}.

ompolen:: (elektriciteit) kurapoliye {K}.

ompoling:: kurapoliyos {C}.

omrasteren:: kippe-kest {K}.

omrastering:: kippos-kest {C}.

omrijden:: (rijden met een omweg) zefânufire {U}; (alg: een omweg maken: niet de kortste weg nemen) zefâne {U}; vanwege de ingestorte brug moeten we ~ via Krappa: gâšâ ef fesbônor gÿrt kirro zefânûs vja Krappa.

omringen:: (geheel rondom) roffotte {K}; (=omgeven) plyte {K}; geheel ~ (omvatten; lett): mécare {K}.

omroep:: (systeem/organisatie v radio en tv) rélvâseren {C}; openbare ~ (niet-commercieel): kofano rélvâseren.

omroepbestel:: rélvâseren {C}.

omroepbijdrage:: (kijk- en luistergeld; in Spok) Kofano-reelvâseren-tâx {C} (afk= Koreeltâ).

omroeper:: (presentator: bij de tv) portzerfiter |..ts../..dz..| {C}; (voor radio/tv) rélvâs {C}; (nieuwsverkondiger in dorp) rélvâs {C}.

omroepster:: (presentatrice: bij de tv) portzerfita |..ts../..dz..| {C; mv= portzerfitas}; (voor radio/tv) rélvâsa {C; mv= rélvâsÿ}.

omruiling:: (=ruil) kurakettos {C}.

omschakelen:: (lett) kenke-kest {K}; (fig) luftkenke |lufk..| {K}.

omschakeling:: (lett) kenkos-kest {C}; (fig) luftkenkos |lufk..| {A}.

omscholen:: (vooral mbt agrariërs die vanaf ca 1955 fabrieksarbeider werden) zraze-querdo {K}.

omscholing:: zrazos-querdo {C}; een ~ tot arbeider: eft zrazos-querdo tukst ÿrômer.

omschrijven:: ~ [als]: kaftyre [lo] {K}; [gedetailleerd] ~ (detailleren): detÿle {K}.

omschrijving:: kaftyros {C}; [gedetailleerde] ~ (detaillering): detÿlos {C}.

omsingelen:: ÿkae-fes {K}.

omslaan:: (hoek) âglarfe {K}; het ~ (v hoek): âglarfos {C}; (bladzijde) gre {K; gst= gret}; (sjaal, mantel) dvébe-kest {K}; (=opslaan: mouw/broekspijp) rôle-luft {K}; (fig) ~ als een blad aan de boom: zÿfmie {U}.

omslachtig:: stâ'umt {I}.

omslag:: labân {C}; (=kaft) caribos {C}; (plotselinge verandering) kestgraros |..sg..| {A}.

omslagdoek:: (groot: cape) nirâs {C}.

omsluiten:: (lett: omvatten) fame {K}.

omsluiting:: (omvatting) famos {C}.

omspannen:: helme-kura {K}.

omspitten:: (v aarde/land) gâffe {K}, uzre {K; gst= uss}; omgespit stuk grond: uzros {C}; stuk omgespit land (groter dan uzros): gâffos {C}.

omspoelen::

  1. (omspóélen: spoelen om) smôlmare {K}; de golven ~ het rotsblok: ef jeks smôlmare ef lôbâ.
  2. (ómspoelen: vd vaat) smôlmcléne |smôlcl..| {K}; het ~ (vd vaat): smôlmclénos |smôlcl..| {C}.

omspoeling:: (ómspoeling: het ómspoelen vd vaat) smôlmclénos |smôlcl..| {C}.

omstanders:: (=toeschouwers) tolutterafatjenÿ {Crs}.

omstandig:: (=uitgebreid) lef muxkettos {A}; (=breedvoerig) plâkstarer {I}; ~e uitleg/verklaring: plâkstariy {C}.

omstandigheid:: (factor) miprif {C}; (=toestand) stânt {C}; (verhouding) glistiy {C}; onder geheimzinnige omstandigheden: fes pjakâriyn glistiys.

omstreden:: (=betwist) hybjiy {I}, tânessiy {I}.

omstreeks::

  1. (alg) (=omtrent) kôlelira {I}; hij is ~ 3 uur vertrokken: do prata kest pluzari 3 zurt;
  2. (tijd) qubâjo {VZ}; ~ [komende] Kerstmis: qubâjo Kriystâs; elk jaar ~ Kerstmis: qubâjo Kriystâsas.

omstreken:: ândyra {C}; in Amahagge en ~: fes ândyra-Amahagge.

omstrengelen:: (lett: inspinnen) fitéte {K}.

omstrengeling:: (inspinning) fitétos {C}.

omtrek:: (rondom iets) uzra'e {C}; (omgeving: als gebied) surront {C}; met een ~ van: roffottô {VZ} (maat); een cirkel/weiland met een ~ van 8 km: eft siyclo/blufk roffottô 8km.

omtrekken:: (lijnen om iets trekken) kerrdrave {K}.

omtrent:: (=omstreeks) kôlelira {I}; (= wat betreft) frópjÿ {VZ}.

omvallen:: tassare {U}; op het punt staan om om te vallen (=wankelen): ojabre {U; gst= ojaber}.

omvang:: (=grootte: lett) hupsteriy {C}; (lett/fig) mécarô {C}.

omvangrijk:: (lett/fig) lâmécaror {I}.

omvaren:: (een omweg maken: niet de kortste weg nemen) zefâne {U}; vanwege de marine-oefeningen moeten we ~ via de Aflif-straat: gâšâ ef Bas-Zeeex ef ufnôsta kirro zefânûs vja ef Aflif-strett.

omvatten:: (lett: =omsluiten) fame {K}; (lett: geheel omringen) mécare {K}; (fig: =behelzen) znynte {K}; het ~ (behelzing): znyntos {A}; (fig: =bestrijken) znyntare {K}.

omvatting:: (lett: =omsluiting) famos {C}.

omver:: (=omgevallen) kestenn {I}; (ondersteboven) hogozjoba {I}; ze loopt de stoel ~: eup farte ef ferdu lo hogozjoba.

omvergooien:: (=omverwerpen: lett) koldre-kest {K; gst= kolt-kest; wst= kold•-kest; vdw= koldôr-kest}.

omverliggend:: (=omgevallen) kestenn {I}.

omverlopen:: farte-cor {K}, farte-kestenn {K}.

omverrijden:: (=overrijden) idekronâmare {K}; (v boom, paal) ufire-cor {K}, ufire-kestenn {K}; axe {K} (spr); de auto rijdt de boom omver/kapot: ef oto lâufire ef vildull (rs!).

omverrijding:: (verkeersongeluk) idekronâmaros {C}.

omverwaaien:: »omwaaien.

omverwerpen:: (=omvergooien: lett) koldre-kest {K; gst= kolt-kest; wst= kold•-kest; vdw= koldôr-kest}; (fig: regering ed) ta'ole-cor {K}.

omverzagen:: orore-cor {K}.

omvouwen:: folte-kest {K}.

omwaaien:: [doen] om[ver]waaien: pollere-cor {K}; door de storm waait de boom om: ef móns pollere-cor ef vildul.

omwassen:: luktclene |lutcl..| {K}.

omweg:: (lett) zefânos {C}, asto'efy {C}; (lett/fig) ðubiy {C}; (om een heuvel om een sterke helling te vermijden) letvos {C}; een ~ maken (om een heuvel heen lopen/rijden teneinde een sterke helling te vermijden) letve {U; gst= letver of lett}; zonder ~en (lett: =rechtstreeks): bót {I}; zonder ~en (fig: radicaal; recht toe recht aan): šofprôg {I}; zonder ~en (fig: =kortaf): ðÿm wâms {C}.

omwentelen:: slinâre {K}; het ~ (omwenteling): slinâros {C}.

omwenteling:: (=omloop) slinâr {C}; (het omwentelen) slinâros {C}; (fig: verandering) palleuberos {Ars}.

omwille:: »wille.

omwisselen:: noftatare {K}; A ~/inruilen voor/tegen B: ef kurakette A helkara/ump B {K}.

omwisseling:: noftataros {C}; (omruiling) kurakettos {C}.

omwonend:: surront-zârelira {I}.

omwonenden:: (mv) ÿksana {C}; de ~: ef surront-zâreliran veldurs.

omzagen:: orore-cor {K}.

omzet:: tiynrinnos {A}.

omzetbelasting:: (ong) rinne-tâx {C}.

omzien:: ~ naar (lett/fig: uitkijken naar): zerfare helkara {U}.

omzomen::

  1. (omzómen) milte {K}.
  2. (ómzomen) iets ~: ef riffe eft milt armt flaju.

omzwerving:: rinuffaloc {Crs}.

onaandoenlijk:: (fig: koel/geen emoties of vriendelijkheid tonend) tiympiy {I}.

onaangebroken:: (nog dicht: v fles wijn) klah {I}.

onaangedaan:: (=onbewogen) nesovósiy {I; [mv=enk]}.

onaangenaam:: net-olla {I}, neguria {I}, netrojo {I}.

onaangeroerd:: (v voedsel) klah {I}.

onaannemelijk:: (=ongeloofwaardig) nexâreâ {I}.

onaantastbaar:: vlânða {I}.

onaantrekkelijk:: cyriy {I; mv=enk}, net-ôsemah {I}.

onaanvaardbaar:: nequiyralôg {I}.

onaanzienlijk:: nelifrostos {I}.

onaardig:: neflifados {I}.

onachtzaam:: vâselliy {I}.

onachtzaamheid:: vâseller {A; mv=enk}.

onafgewerkt:: wiytlas {I}.

onafhankelijk:: fâpt {I}; ~ [van]: nenatumt [ón] {I} (ón is vz; evtl als vz-uitdr); ze zijn ~ van elkaar; ze hebben niets gemeen: óps nert melde nâzjasót ón wâlkân.

onafhankelijkheid:: nenatumtiy {A; mv=enk}.

onafhankelijkheidsbeweging:: nenatumtiy-rutros {C}.

onafscheidelijk:: neterpiy {I}; fûðelira {tdw} (in spr ook {I}); ~e vrienden: fûðelira[n] frints, markiyn frints.

onbaatzuchtig:: (=belangeloos) ðÿmyjéfiy = šâmyjéfiy {I; [mv=enk]}.

onbarmhartig:: xylemé {I}; ~ zijn: xylemée {U}.

onbarmhartigheid:: xyleméos {A}.

onbebouwd:: net-aâlp {I}; (zonder huizen) kall {I}.

onbedaarlijk:: buch {I}.

onbedachtzaam:: (=onbezonnen) jârt {I}.

onbedoeld:: nesplôntiy {I}.

onbedorven:: (rein/onbevlekt) prôltôt {I}.

onbedreven:: (=onervaren) zégtiy {I}.

onbedrevenheid:: (=onervarenheid) zégter {A; mv=enk}.

onbeduidend:: (onbelangrijk) nrychiy {I; [mv=enk]}; (niet veel betekenend) net-istjo {I}; (nietig) prôx {I}; ~ zijn (nietig zijn): fitajute {U}.

onbedwingbaar:: sôdartiy {I; [mv=enk]}.

onbegaanbaar:: nefartatt {I}; (weg/pad) wódeniy {I}.

onbegrensd:: ðÿmfiniiy = šâmfiniiy {I}; (=onbeperkt) tÿtyniy {I; [mv=enk]}.

onbegrijpelijk:: nert uner'kurre {I}; ~/onverklaarbaar toeval: qummertuss {Aef; mv/rsmv= qummertusses}.

onbehaaglijk:: ÿgco {I}.

onbeheerd:: (=onbewaakt) naoliy {I; [mv=enk]}.

onbeholpen:: hôšybriy {I; [mv=enk]}, ÿnt {I}.

onbeholpenheid:: hôšybriy {Aef}.

onbehoorlijk:: svót {I}.

onbehouwen:: (bruusk) krôk {I}; ~ persoon (woesteling): wiltro {C}; ~ kerel: raddyf {Crs}; »onbeschaafd.

onbekend:: neknôf {I}, knófe {I} (dl= Liftka); ~ zijn: neknôfe {U}.

onbekende:: (onbekend persoon) neknôfer {C}; (onbekend ding) neknôfo {C}.

onbekommerd:: sa'ecc {I}.

onbekwaam:: (=incompetent) neprimitâ {I}.

onbelangrijk:: nemikkelel {I}; ~/onbetekenend persoon (nietsnut): évumene {C}.

onbeleefd:: réte {I}, nepolityâ {I}.

onbeleefdheid:: (opmerking/gedrag) réteiy {A; mv=enk}.

onbelemmerd:: (=ongehinderd) kâjes {I}; ðÿm prés = šâm prés {SC}.

onbemiddeld:: ðÿmspâkiy = šâmspâkiy {I}.

onbenullig:: slemÿðiy {I; [mv=enk]}.

onbepaald:: (niet begrensd) wiytlas {I}; (niet vaststaand) nequrtiy {I}; ~ voornaamwoord: nefestoroni {C}.

onbeperkt:: (=onbegrensd) tÿtyniy {I; [mv=enk]}.

onbereikbaar::

  1. (niet kunnende bereiken) nert šâst'kurre {I};
  2. (=afgelegen) trâ {I}; een ~ (moeilijk te bereiken) eiland: eft trâ ileset;
  3. (waar weinig mensen kunnen/willen komen) onbereikbaar||goed bereikbaar (druk bezocht): kynne {Iid}; .

onberekenbaar:: pu {I}.

onberijdbaar:: (v weg ed) net-ufiramiy {I}.

onberispelijk:: (correct) hudelira {I}.

onbeschaafd:: (ruw) nequeo {I}; (onopgevoed) nevobaror {I}; (spreken) sékótiy {I}; het ~ zijn (ruwheid: geen manieren kennen en/of geen opvoeding gehad hebben): réjer {A; mv=enk}; hij is erg ~/ruw/onbehouwen: do lelperre eft hupster réjer {A}.

onbeschaamd:: lelparus {I}.

onbescheiden:: (fig) kenjarosiy {I}.

onbeschoft:: pjohellelira {I}; (vlegelachtig) pra'iccerÿ {I}; ~e vent (vlegel): pra'icc {C}, zâlft {C}.

onbeschreven:: (blanco: papier) blânko {I}.

onbeschrijflijk:: nert vro'eg'kurre {I}.

onbeslist:: (twijfelachtig) ksvifass {I}; ~e toestand, ~e wedstrijd: ksvifassiy {A; mv=enk}.

onbeslistheid:: ksvifassiy {A; mv=enk}.

onbespreekbaar:: iets ~ maken: ef qugle eft net-oaroamiy tiyn ón flaju.

onbestaanbaar:: ynerpstâ |..rs..| {I}.

onbestendig:: (=wisselvallig) nôftiy {I}.

onbestendigheid:: (=wisselvalligheid) nôfter {A; mv=enk}.

onbesuisd:: mipurâ {I}.

onbetaalbaar:: (lett) nekaftatt {I}; (fig) nefexâiy {I}.

onbetekenend:: jafaystâ {I}; ~/onbelangrijk persoon (nietsnut): évumene {C}.

onbeteugeld:: iderâfor {I}.

onbetoond:: (niet gebleken) nepurfillor {I}.

onbetrouwbaar:: xipalô {I}.

onbetrouwbaarheid:: xipalôiy {A; mv=enk}.

onbetwist:: nehybjiy {I}, lacsiy {I}.

onbetwistbaar:: (beslist) fespilt {I}.

onbevaarbaar:: nenjebopâ {I}.

onbevangen:: (=onbevooroordeeld) nenâltoniy {I}.

onbevlekt:: (rein/onbedorven) prôltôt {I}.

onbevoegd:: onbevoegd||bevoegd: prôpen {Iid}; onbevoegd zijn||bevoegd zijn: prôpene {Uid}; .

onbevooroordeeld:: (=onbevangen) nenâltoniy {I}.

onbevredigd:: (onvoldaan) ezojjete {I}.

onbevredigend:: (resultaat ed) vly {I}.

onbevreesd:: nevariy {I}.

onbewaakt:: {I}; (onbeheerd) naoliy {I; [mv=enk]}.

onbeweegbaar:: (lett: niet in beweging te krijgen) nerutramiy {I}.

onbeweeglijk:: (niet bewegend) nerutracc {I}; (roerloos) qupléâ {I}.

onbeweeglijkheid:: qupléâ {Aef; rs= qupléât}.

onbewerkt:: (=ruw: v materiaal/land) réklah {I}.

onbewogen:: (=onaangedaan) nesovósiy {I; [mv=enk]}; ~ persoon: mast {C}.

onbewolkt:: (=wolkeloos) net-epða {I}, ópðae {I} (dl= Liftka); het is ~ (=helder): ef crobbene {U}.

onbewoonbaar:: (huis) nert zâr'kurre {I}; (land, klimaat) sgaec {I}.

onbewoond:: nezârt {I}.

onbewust:: quâlostiy {I; [mv=enk]}.

onbezet:: (=ledig) stjach |stach| {I}; (vacant: v ruimte) necheba {I}; (niet door een leger bezet) net-ÿos {I}; ejjeose {I} (dl= Liftka).

onbezield:: (taalk: =inanimaat: alle entiteiten die geen mens of dier zijn) trÿkyliy {I}.

onbezonnen:: (blindelings) jârt {I}; ~ daad: jârtos {C}; ~ persoon (iemand die blindelings te werk gaat): jârter {C}.

onbezorgd:: (zonder zorgen) ybrôdée {I}; (luchtig/lichtvaardig) plypor {I}.

onbillijk:: (onredelijk) nekvâmpajé {I}, kurablaff {I}.

onblusbaar:: (lett) nert tyrâhe-âp {I}; (fig: niet te bevredigen) wychole-fest {I}.

onbrandbaar:: neburatt {I}.

onbreekbaar:: netundaratt {I}; ânt-fjâs-• {PX.c}.

onbruikbaar:: wepriyliy {I}.

onbuigbaar:: neflectren {I}.

onbuigzaam:: (fig) nebéln {I}.

oncomfortabel:: (=ongemakkelijk) net-ûma {I}.

ondankbaar:: péquh {I}.

ondankbaarheid:: péquhiy {A; mv=enk}.

ondanks::

  1. (vz: betrekking) os {VZ}; ~ de vorst stoken ze nog niet: os ef vrust óps flecse strâ; (in weerwil van ...; vrnl fig) ... âst ef urâðos = âst ef urâðos frópjÿ ... (afk= â.e.u.); ~ de voorschriften: ef regliše âst ef urâðos = âst ef urâðos frópjÿ ef regliše;
  2. ~ dat (ofschoon/hoewel: positieve toegeving): taufen {VG}, os {VG} (arch), ker {DT}; Elsa doet mee aan de Jareucâ-loop, ~ dat ze haar enkel verzwikt heeft: Elsa paine-ral fes ef Jareucâ-fartos, taufen eup lelperre eft stuke-gelp; ik zal de honden uitlaten, ~ dat het weer regent: ker bôrade gress ef hurts, ef bidalilóme wet; Drys maakt alweer een fles sektâ open, ~ dat de eerste nog niet leeg is: Drys ker gyre eft brôepwet sektâ-liskos, ef értef tiyn velpilóme strâe.

onder::

  1. (bv: =beneden) zjoba {III}; de zon is ~: ef kôbo melde zjoba ef; ten ~ gaan aan: tijâblôfe helkara {U}.
  2. (vz)
    1. (plaats) zjoba {VZ}; de stoof staat ~ de tafel: ef kjuptlot melde zjoba ef kelbra; ~ in: rysfes {VZ}; ~ op: ryskaf {VZ};
    2. (beweging binnen bep grenzen) rys {VZ}; het kind kruipt ~ de tafel [rond]: ef efanty blacroe rys ef kelbra; ~ in: rysfes {VZ}; ~ op: ryskaf {VZ};
    3. (richting) rys {VZrs}; hij kruipt ~ het hek door: do blacroe rys ef râffe (rs!); ~ [door]: lagitofot {VZ}; we rijden ~ de hoge bomen door: kirro ufire lagitofot ef hardlap vilduls.
    4. (fig) (tussen, te midden van) ja {VZ}; deze dichter leeft graag ~ de armen: dena poit poire tevi ja ef kabôrm;
»beneden.

onderaards:: »ondergronds.

onderarm:: rynde {C}.

onderbeen:: ÿrynde (ÿr-rynde) {C}.

onderbewustzijn:: (Erg) wâlfyccsoliy {SCrs}.

onderbouwen:: (fig) stute {K}.

onderbreken:: (schorsen) nrenpe {K}.

onderbreking:: (schorsing) nrenpos {A}; (interruptie) interupšo {C}; storende ~ (oponthoud: tijdens werk ed): vâsellos {C}.

onderbrengen:: ~ bij/in (huisvesten bij/in): luftpaine tukst |lufp..| {K}; de gemeente brengt de asielzoekers onder in de jeugdherberg/bij particulieren: ef zomar luftpaine ef wygce-wósers tukst ef efantoiy-sért/tukst veršôðûs; het ~ in een categorie (typering): frenvu-kettos {A}; »ondergebracht.

onderbroek:: ludâr {C}.

onderbuik:: beks {C}.

onderdaan:: kniyatjen {C}.

onderdak:: (=huisvesting) sérettos {C}, zillepipos {C}, lagitomÿrt {C} (pop/iro); ~ geven aan: zillepipe {K}.

onderdanig:: (gedwee) iyter {I}; ~ zijn tegen; zich ~ opstellen tegenover ("hielenlikken"): ÿazje ón {U; gst= ÿazjet} (dl= Peg).

onderdanigheid:: iyteriy {A; mv=enk}; ze geeft haar leven in ~ aan de Here Jezus: eup kette ÿazjelira sener poira ón Rater Jezus.

onderdeel:: partos {C}, ÿf {C; mv= ÿflo}; (component) parte {C}.

onderdeks:: (op een schip) lagitofô {I}.

onderdirecteur:: nefprest = suprest {C}.

onderdompelen:: (lett) slitûše {K}, plônsare {K}; (fig/lett) trence {K; vdw= trent}.

onderdompeling:: (lett) slitûšos {C}; (fig/lett) trencos {C}.

onderdoor:: »onder B.3.

onderdoorgang:: (pad, looproute ed ergens onderdoor) zjoba-galeriy {C}.

onderdrukken:: (=verdrukken) xéxâeme {K}.

onderdrukking:: (=verdrukking) xéxâemos {C}.

onderduikadres:: kelârzâros {C}.

onderduiken:: (lett) plônse-fes {U}; (fig) kelârzâre {U}.

onderduiker:: (fig) kelârzârer {C}.

onderduiking:: (fig) kelârzâros {C}.

ondereinde:: (=benedeneinde) tûgtquch |..gq..| {C}.

ondergaan::

  1. (ondergáán)
    1. (=dulden) kurahendre {K} (gst= kurahender); het ~: kurahendros {A};
    2. (straf/operatie/handeling ed) hendre {K} (gst= hender), tÿe {K} (arch); het ~: hendros {A}, tÿos {C} (arch);
    3. (=doorstáán) kuraÿtine {K} (lijden en te boven komen).
  2. (óndergaan) (v zon) ÿrslompe {U}.

ondergang:: (het óndergaan: vd zon) ÿrslompos {C}; (verderf; het te-gronde-gaan; schipbreuk; val; teloorgang) bové {C}; (vernietiging: fig) kaino'ag {SC}; de ~ van de Titanic/het Romeinse Rijk: ef bové rifo Titanic-ka/Romiy Empiyr.

ondergebracht:: ~ zijn bij (gehuisvest zijn in): luftpaine tukst |lufp..| {Upr}; het museum is ondergebracht in het voormalige ziekenhuis: ef musém sen luftpaine tukst ef bentmeldor hôspitalo.

ondergenoemd:: (=onderstaand) lagitofotiy {I}.

ondergeschikt:: (bijkomstig) luftzarô {I}; (bij•/neven•) nef• = su• {PX}.

ondergeschikte:: (zn) indse |intse| {C}, oibevender {C}.

ondergetekende:: (zn als bescheidenheidsomschrijving voor "ik") zaloer {C}; ondergetekende (= ik) is van mening dat ...: ef zaloer calijanone, den ....

ondergoed:: frohelbi {C}.

ondergronds:: (=onderaards) (lett) chucern {I}; (VLAK onder de oppervlakte) mof• {PX}; een ~e leiding: eft moflâftos {C}; ~e rivier/beek: quntiyst {C}; zie ook Ondergrondse waterlopen in .

ondergrondse:: (=metro) (alg) chucern-treno {C}, chuka {C}; (in Amahagge) lagizosti {C}; ef mote treno {C} (pop).

onderhandelen:: ~ met iemand over iets: wolte rast kura flaju {K}; kurrtôpe flaju ón rast {K}.

onderhandeling:: kurrtôpos {A}, woltos {C}.

onderhands:: nekofano {I}.

onderhavig:: (waar sprake van is) pjôlt {I}.

onderhelft:: (=benedenhelft) tûgtanas {C}.

onderhevig:: ~ zijn aan: dama'ife {K; gst= damaif; vdw= damâf}.

onderhoud:: naliycos {A}; staat van ~: stynaliycos {C}; in slechte staat van ~: luft eft tildâ stynaliycos; ([ernstig] gesprek) ygattos {C}; een ~ hebben met: ygatte {K}; een ~ over iets: eft ygattos kura flaju.

onderhouden:: naliyce {K}; (v relatie) luftpâre |lufp..| {K}.

onderhuren:: cheba-mite {K}.

onderhuur:: cheba-mitos {C}.

onderin:: kelârfes {III}; de dekens liggen ~: ef atyjes melde kelârfes; (vgl) de dekens liggen onder in de kast: ef atyjes melde rysfes ef feldariy; »onder B.1.

onderjurk:: germentâ {C}.

onderkaak:: yache-jugg {C}.

onderkant:: (=benedenzijde) tûgtovap {C}.

onderkast:: (kleine letter) nefroji = suroji {C}; in ~ (met kleine letters geschreven): lânefrojior = lâsurojior {I}.

onderkin:: pvâla-és {C; mv= ..-essa}, pvâssa {C} (pop).

onderkomen:: (zn) jelðâ {C}.

onderkruiper:: (degene die het werk ve staker doet) dÿfiatjen-kafóst[r]er {C}.

onderlaken:: (op bed) nefbrÿdâ = subrÿdâ {C}.

onderliggend:: (fig) chucern {I}.

onderlijf:: frotûgtanas {C}.

onderling:: perocallas {I}.

onderlip:: nefÿtro = suÿtro {C}.

ondermeer:: beri prôpnere (afk= b/pr); (vaak als bijstelling na een komma:) hij heeft ~ het gras gemaaid: do ef kles moje, beri prôpnere.

ondermijnen:: óst[r]e {Krs; gst= óster}.

ondermijning:: óst[r]os {A}.

ondernemen:: (bedrijf) enterprise {K}; (=aanpakken) ef paine leldelira (=tdw v lelde); er is niets door hem ondernomen: flâjû pai do painelije leldelira; actie[s] ~: ef enterprise âkšo[s].

ondernemer:: (v bedrijf) enterpriso {C}.

onderneming:: (=operatie: NIET militair of medisch) ÿrmannos {C}; (bedrijf) enterprisos {C}; zie ook Ondernemingen (bedrijven) in .

ondernemingsraad:: glûfiy-ratt {C}.

onderofficier:: (laagste officiersrang) nefofeserr (weinig gebruikelijk) = suofeserr (officiële term); voor militaire rangen, zie .

onderonsje:: (zn: samenzijn) ðônoseldos {C}; een gezellig ~: eft kittianer ðônoseldos.

onderontwikkeld:: (=onontwikkeld: persoon/land) uÿx {I}; primi• {PX}; ~ land (derdewereldland): primišark {C}.

onderpand:: hakéf {C}.

onderricht:: (instructie) fesprabaros {C}.

onderrichten:: (instrueren) fesprabare {K}.

onderschatten:: onderschatten||overschatten: lôhetje {Kid; gst= lôhett}; .

onderscheid:: distingašo {C}; het ~ tussen A en B: ef distingašo rifonn A helkara B.

onderscheiden:: distingere |..ÿje| {K}; zich ~ van (in positieve zin anders zijn dan): ðôtvoke {K}.

onderscheidend:: (=specifiek) distingeror {I}.

onderscheiding:: (prijs) ðôtvokos {C}; zie ook Onderscheidingen in .

onderscheidingsteken:: (=merkteken/keurmerk) lédo {C}.

onderschikken:: (taalk) sukoffe {K}; ~d voegwoord: sukoffe-yplemerer {C}.

onderschrift:: (=bijschrift) zat-tecše {C}; (onder foto ed) câptiy {C}.

onderstaand:: (=ondergenoemd) lagitofotiy {I}.

onderste:: lagitofotiy {I}; (=benedenste) zjobaiy {I}.

ondersteboven:: (lett) zjobakaf {I}; (omver) hogozjoba {I}.

onderstel:: moita {C}.

ondersteunen:: (lett: stutten; fig: bijstaan) moie {K; gst= moit; vdw= mót}; sterk genoeg om te ~: moi {I}; financieel ~ (tegemoetkomen): xlaharre {K}.

ondersteunend:: (lett: dragend) moi {I}.

ondersteuning:: (lett: =steunpunt) stunnos {C}; (lett/fig) moios {C}; sociale ~ (hulp, bijstand): sošala-moios {C}.

onderstrepen:: (vrnl lett) lÿnte {K}; (fig: benadrukken) purfille {K}.

onderstreping:: (lett) lÿntos {C}.

ondertekenen:: (handtekening zetten) zaloe {K}; (=paraferen) ÿrûše {K}.

ondertekening:: ([het zetten van] handtekening) zaloos {C}; (=parafering) ÿrûšos {C}.

ondertussen:: jenfortâ {III}.

onderuit:: er niet ~ kunnen om ...: ef melde zléf ef blaffos, den...; ergens ~ komen (je onttrekken aan iets): ef fistôre cupp flaju.

onderverdelen:: quunge {K}; in afdelingen ~ (afdelen): ÿrzjôdele {K}.

onderverdeling:: quungos {C}.

onderverhuren:: cheba-mitare {K}.

onderverhuur:: cheba-mitaros {C}.

ondervinden:: (=ervaren) lénse {K}, uzjôce {K; vdw= puzjôce}.

ondervinding:: (=ervaring) lénsos {A}, uzjôcos {A}.

ondervragen:: (=enquêteren) enketere |..ÿje| {K}; (=uithoren) šoe {K; gst= šot}.

ondervraging:: (=enquête) enketašo {C}; (=verhoor) nutos-mip {C}, šoos {C}.

onderweg:: fes pelbôt {C}.

onderwereld:: (Erg: Onderwereld, Hel) Xamirâs {N}.

onderwerp::

  1. (alg) antrôn {Aef}; wat het ~ betreft (wat ter sprake komt): antrôn {I}; het valt buiten het ~ (buiten het kader): ef farte cupp ef klarbÿrs;
  2. (taalk: =subject) supjecc {C}; wat betreft het ~ (taalk: subjectief): supjekteff {I}.

onderwerpen:: iemand aan iets ~: lelde-fes flaju tukst rast {K}; mjoche rast ón flaju {K} (ón is dt/vz); onderworpen zijn aan: ef melde mjochor fes {I}.

onderwerping:: mjochos {A}.

onderwijl:: (=intussen) fesfort {III}.

onderwijs:: kolestiy {C}; minister van ~: kolestiy-menester {C}; zie ook Onderwijs in .

onderwijsinstituut:: (=opleidingsinstituut) qummertare-instituša {C}.

onderwijzen:: iemand iets ~ (leren): koleste flaju ón rast {K}; het ~: kolestos {C}.

onderwijzer:: (=leraar) gekker {C}.

onderwijzeres:: (=lerares) gekkera {C}.

onderworpen:: ~ zijn aan: ef melde mjochor fes {I}.

onderzeeër:: (=duikboot) plônska {C}.

onderzees:: zé-chucern {I}.

onderzetter:: (ook: bierviltje; onder een glas) kliqu-zjober {C}.

onderzoek:: (verificatie) cÿrna'echos {C}; (naspeuring) cÿrzvogos {A}; (alg: het onderzoeken) quÿlapos {C}; (vrnl wetenschappelijk) quÿlapp {C}; een ~ [doen] naar: [ef paine] eft quÿlapp helkara; nauwgezet ~ (nauwgezette controle): ópiyr {C}.

onderzoeken:: cÿrna'eche {K; gst= cÿrnaecc}; (naspeuren) cÿrzvoge {K}; (ontleden) cÿrzvogare {K}; (vrnl wetenschappelijk) quÿlape {K}; het ~: quÿlapos {C}.

onderzoeker:: (wetenschappelijk) quÿlapatjen {C}; overdreven nieuwsgierige ~ (speurneus): spurpits {C}.

onderzoeking:: (ontleding) cÿrzvogaros {A}.

onderzoeksterrein:: cÿrzvoge-areû {C; rs= ..-areût}.

ondeugd:: qufiyntos {A}; (stout kind) wyde {C}.

ondeugdelijk:: (slecht) flâx {I}.

ondeugend:: (=stout/lastig) nerovret {I}, rôvrete {I} (dl= Liftka); (=stout: minder erg dan nerovret) xÿg {I}; ([vrolijk] spottend) deðâliy {I; [mv=enk]}.

ondiep:: zendorÿn {I}; ondiep||diep: merrat {Iid}; .

ondier:: tjôfbelp {C}.

ondoelmatig:: majek {I}.

ondoelmatigheid:: majekiy {A; mv=enk}.

ondoenlijk:: nepainen {I}; ~ zijn: nepainare beri/den {U}; het is mij ~ om straks te komen: gress nepainare beri arfine kelt; dat is ~ [om te doen]!: mittof nepainare beri paine!.

ondoordacht::

  1. (=roekeloos) (daad ed) apat {I}; (persoon) glopa {I};
  2. (=onverstandig) (daad, opmerking ed) topûl {I}; (persoon) negôrôg {I}.

ondoordringbaar:: (voor vloeistof) nert feskôlte-âp {I}; (vrnl v dichte begroeiing) higgteriy {I; [mv=enk]}.

ondoorgrondelijk:: lirjâs {I}.

ondoorschijnend:: (niet transparant) nelent {I}.

ondraaglijk:: nereopatratt {I}.

ondrinkbaar:: (fysiek onmogelijk/te gevaarlijk) nepliyfonamiy {I}; (te vies om te drinken) maklutiy {I}.

ondubbelzinnig:: érsplôn {I}.

onduidelijk:: (duister) legquiy {I; [mv=enk]}.

onduidelijkheid:: legquer {A; mv=enk}.

onecht:: šiyx {I}; (=gefingeerd) toubâfta {I}.

oneerbiedig:: tapagiyry {I}.

oneerlijk:: âmjegus {I}, ulûpt {I} (arch); iemand die ~/vals speelt: priss-zaft = priss-zâft {C}; oneerlijk||eerlijk: séqurt {Iid}; .

oneffen:: (hobbelig: v terrein) greppiy {I}; (stroef: v oppervlak) greps {I}.

oneindig:: emmetiy {I}; (zonder op te houden) vila {I}; (onnoemelijk/buitengewoon) môntyelira {I}.

onenigheid:: zaapp {SC}; (=tweedracht) pallehudos {Ars}.

onervaren:: (=onbedreven) zégtiy {I}; ~/ongeoefend persoon: zégt {C}.

onervarenheid:: (=onbedrevenheid) zégter {A; mv=enk}.

oneven:: (v getal) nepartatt {I}.

onevenwichtig:: aolaniy {I}; ~ zijn (fig): aolane {U}.

onfatsoenlijk:: nenéruvva {I}; (=ongepast) lypónke {I}; (=ongehoord: in zeer grote mate) siléntiy {I; [mv=enk]}; hij is ~ rijk: do melde siléntiy ielba.

onfeilbaar:: tófiy {I; [mv=enk]}; (=foutloos) zjôrp {I}.

onfris:: (duf/muf) kûsô {I}.

ongaarne:: (niet graag) dlynâ {III; vt= dotriy; ot= sfûntâ; vk= stârt; mt= pojâ}; (vt:) meer ~ (met meer tegenzin): dotriy {III}; Elsa gaat niet graag naar de tandarts, maar ik nog minder: Elsa quardere dlynâ ef ynt-medikiy, tur gress paine dotriy ef; (ot:) [het] meest ~ (met de meeste tegenzin): sfûntâ {III}; ik drink koffie met de meeste tegenzin (ik drink álles al met tegenzin): gress pliyfone sfûntâ cafer; (vk:) minder ~ (met minder tegenzin): stârt {III}; Elsa gaat met minder tegenzin naar de tandarts dan ik (maar geen van beiden doen we het graag): Elsa quardere stârt ef ynt-medikiy dus gress paine; (mt:) [het] minst ~ (met de minste tegenzin): pojâ {III}; ik drink koffie het minst ~ (met de minste tegenzin: maar evenals andere dingen drink ik het toch niet graag): gress pliyfone pojâ cafer.

ongeacht:: eâriy {VZ} (betrekking); ik rijd altijd paard, ~ het weer: gress rÿte ra eâriy ef stywónzol.

ongearticuleerd:: (lett/fig) net-ârticuleror {I}.

ongebaand:: (met hindernissen) lâzenntor {I}.

ongeblust:: netyrâhor {I}; ~e kalk: netyrâ-câlko {S}.

ongebroken:: (heel/ongeschonden) netirdus {I}.

ongebruikelijk:: net-ušâf {I}; (niet gangbaar) net-oskiy {I}; (zonder dat het de gewoonte is) ôskiye {I}.

ongedaan:: iets ~ maken: ef qugle flaju lo nepainelira {III}; de minister wil de restricties ~ maken: ef menester quggavy ef fesbindosz lo nepainelira.

ongedeerd:: priyllte {I}.

ongedierte:: nefbelps = subelps {Cmv}.

ongeduldig:: ongeduldig||lankmoedig: prósiy {Iid}; .

ongedwongen:: (=ongekunsteld) netokûrata {I}; (=vrij: v vertaling ed) lef spinn {C}.

ongedwongenheid:: (=ongekunsteldheid) netokûrataiy {A; mv=enk; rs= netokûratate}.

ongeëvenaard:: lûettiye {I}.

ongegeneerd:: eprâgstiy {I; mv=enk}.

ongegrond:: nert pryÿll'kurre {I}.

ongehinderd:: (=onbelemmerd) kâjes {I}; ðÿm prés = šâm prés {SC}.

ongehoord:: (=buitensporig) kainelira {I}; (=onfatsoenlijk: in zeer grote mate) siléntiy {I; [mv=enk]}; hij is ~ rijk: do melde siléntiy ielba; (=waanzinnig, verschrikkelijk: als versterking bij een ww of ander add) herotiyxiy {III}; de storm gaat ~ tekeer: ef móns herke herotiyxiy; een ~ goed boek: eft herotiyxiy quista mimpit.

ongehoorzaam:: nemirt {I}.

ongehuwd:: creâsiy {I}.

ongeïnspireerd:: (zonder zin/enthousiasme) miftsâ |..fs..| {I}.

ongekleed:: (zonder kleren) nucererÿ {I}; (niet volledig of vlgs de eis gekleed) helbi-meggor {I}.

ongekunsteld:: (=ongedwongen) netokûrata {I}.

ongekunsteldheid:: (=ongedwongenheid) netokûrataiy {A; mv=enk; rs= netokûratate}.

ongeladen:: (v vuurwapen) nelador {I}.

ongeldig:: nejuftelira {I}.

ongelegen:: (slecht uitkomend) quÿfe {I}; [zeer] ~ komend: quazjoðelira {I}; op een ~/slecht ogenblik: tildâmentos {III}.

ongeletterd:: primibelt {I}.

ongelijk::

  1. (anders) querdoelira {I}; (verschillend) querdo {I};
  2. (ongelijkmatig: v tijd/beweging ed) nrenpiy {I};
  3. (niet gelijkelijk verdeeld over een oppervlak) net-ÿrlikjakarsiy {I};
  4. (verkeerde mening) ~ hebben: ef melde clén {III}; ef melde liyts {III}; iemand in het ~ stellen: ef ðobiyre rast lo jag.

ongelijkheid:: (het anders-zijn/verschillend-zijn) querdoiy {A; mv=enk; rs= querdote}.

ongelijkmatig:: (v tijd/beweging ed) nrenpiy {I}; (niet gelijkelijk verdeeld over een oppervlak) net-ÿrlikjakarsiy {I}.

ongelijkwaardig:: nemontaiy {I}.

ongelimiteerd:: tÿtyniy {I; [mv=enk]}.

ongelooflijk:: nexâreâ {I}; nert somp'kurre {I}.

ongeloofwaardig:: necafylô {I}; (=onaannemelijk) nexâreâ {I}; (fabelachtig) nert miyp'kurre {I}.

ongelovig:: (alg) hozâf-omber {I}; (zonder religie) nefûmpiy {I}.

ongelovige:: (iemand zonder geloof) nefûmper {C}.

ongeluk:: (het niet-gelukkig zijn; tegenspoed) ÿcheros {C}; (=ongeval) moplariy {C}; een ~ krijgen/hebben: moplare {U}; een ~ krijgen: ef pónze eft moplariy; per ~: lef moplariy, mopla {I}; noodlottig/fataal ~ (met dodelijke afloop): pentaler {A; mv=enk}; afgrijselijk ~: ezanyjo {Aef}; ~ brengen: stuixe {E}; het ~ brengen: stuixos {A}; hij is bij een ~ om het leven gekomen: do sterdo fes eft pentaler; »geluk.

ongelukkig:: (v mens/liefde) ôrfdrôg {I}; (spel/val/ontmoeting) tygtjakettiy {I}.

ongelukkigerwijs:: (helaas) méniy {I; [mv=enk]}; (als ongeluk) lo moplariy {C} (afk= l.m.).

ongemak:: zennler {C; mv= zenlare}.

ongemakkelijk:: (=oncomfortabel) net-ûma {I}.

ongemanierd:: (lomp) dlâc {I}; ~ persoon: épjôu {C; rs= épjote}; »onbeschaafd.

ongemerkt:: ðÿm râviy = šâm râviy {Aef}.

ongemoeid:: (=ongehinderd) kâjes {I}.

ongemotiveerd:: net-ilaciy {I}.

ongenaakbaar:: (vesting) tijâðét {I}; (mens) mintoxolijiy {I}.

ongenade:: korsta {Aef}, tokorstÿ {SC}; in ~ vallen bij: idefâšâmare {K}.

ongeneeslijk:: necuratt {I}.

ongenietbaar:: (fig: humeurig) epða {I}; ~ zijn (fig: humeurig zijn): epðae {U}; (v boek/voedsel/drank) mipnÿzzel {I}.

ongenoegen:: jopa'i {SC; rs= jopatt}.

ongenoemd:: (=verzwegen) nekimoriy {I}.

ongeoefend:: (=onbedreven) zégtiy {I}; ~/onervaren persoon: zégt {C}.

ongeoefendheid:: (=onbedrevenheid) zégter {A; mv=enk}.

ongeoorloofd:: nejabincor {I}; ~e daad: topyrfÿ {C}; wat hij doet is ~: do fanûme ef pyrf; »verbod; »verboden.

ongepast:: fermiy {I; [mv=enk]}, eacc |wa..| {I}; (=onfatsoenlijk) lypónke {I}.

ongerechtigheid:: (klein gebrek/vuiltje) tyrntiyn {C}; (=onrechtvaardigheid) net-kôglanûm {SC}.

ongeregeld:: (zonder systeem) pyzôiy {I}; (wanordelijk) ploteppa {I}; (zonder vast ritme) tacÿrlikfortiy {I}.

ongeregeldheden:: (=troebelen) plotepp {C}.

ongerept:: (natuur) spûgah {I}.

ongerijmd:: gôróge {I}.

ongerust:: (=bezorgd) ybrodé {I}, worÿ {I}; (=zorgelijk) nelatiy {I}; iemand ~ maken: ef qugle nelatiy ón rast; zich ~ maken over iets/iemand: chône furt flaju/rast {U}.

ongerustheid:: (=bezorgdheid) worÿtiy {SC}; (=zorg) chôn {C}.

ongeschikt:: net-âp {I}; ~ maken (verknoeien): texoske {Krs}; het ~ maken: texoskos {C}.

ongeschoeid:: nelâmustor {I}.

ongeschonden:: (heel/ongebroken) netirdus {I}.

ongeschoold:: nebeldor {I}.

ongesteld:: (beetje ziek) tokinur {I}; (v vrouw) luft ef kvâlo {C}.

ongestoord:: kettÿnor {I}.

ongestraft:: zrÿqu {I}.

ongetwijfeld:: neksvifiy {III}.

ongeval:: (=ongeluk) moplariy {C}.

ongevallenverzekering:: moplariy-insûrânsos {A}.

ongeveer:: (circa) pluzari {III} (afk= pl.); (zo'n, een stuk of) effers {I}; (=globaal) kôliy {I}; het kost ~ 100 herco: ef melde effers 100 herco; er wonen ~ 200 mensen in het dorp: effers 200 veldurs zâre fes ef zeces.

ongevoelig:: fratiy {I; [mv=enk]}; ~ maken voor: frajare {K}; ~ zijn voor: fraje {K; gst= frat}; »onvatbaar.

ongevoeligheid:: frater {A; mv=enk}.

ongevraagd:: nelinniy {I}.

ongewapend:: newapor {I}.

ongewenst:: nejóchet {I}.

ongewijzigd:: (onveranderd) nešampâiy {I}, fest {I}.

ongewisse:: in het ~ zijn/verkeren: ef dôxe toje kôbo fra bidalos.

ongewoon:: nepresÿr {I}; (=abnormaal) nenôrmala {I}.

ongezellig:: (=onplezierig) net-olla {I}.

ongezien:: (zonder gezien te worden) ðÿm/šâm eittass {C}; nequpp {I}.

ongezond:: (slecht voor de gezondheid) plucavy {I}; (=bedorven) tâmla {I}; (fig: ziekelijk) nehelt {I}.

ongrijpbaar:: psanur {I}.

ongunstig:: cÿrm {I}; ~ zijn: cÿrme {U}.

onhandelbaar:: onhandelbaar||handelbaar: prósa {Iid}; .

onhandig:: lât {I}; (=klungelig) stiirt {I}.

onhebbelijk:: nevyrtosiy {I}.

onheil:: toerva {SC}.

onheilspellend:: (=sinister) pérsfót {I}.

onherbergzaam:: sértoerÿe {I}; (=kaal: v land) réjiy {I; mv=enk}.

onherbergzaamheid:: (=kaalheid: v land) réjiy-tiyn {C}.

onherkenbaar:: kuraspippet {I}, neflovustatt {I}.

onherroepelijk:: (niet herroepbaar) net-luftrupkiy {I}; (=onvermijdelijk) rôtjulôlétt {I}.

onherstelbaar:: nert ni'kurre {I}.

onheugelijk:: sinds ~e tijden: er ef uprôja clajote.

onheus:: penfe {I}.

onhoorbaar:: fe-stylf {I}; nert nut'kurre {I}.

onhoudbaar:: (toestand) vârnosót {I}; (fig: niet te verdedigen: v standpunt/gedrag ed) ûskaliy {I; [mv=enk]}.

oningevuld:: (=blanco) nescriftor {I}.

onjuist:: onjuist||juist: hytâc {Iid}; .

onjuistheid:: onjuistheid||juistheid: hytâciy {Aid; mv=enk}; .

onkosten:: (extra kosten) xlaðôpecc {C}.

onkreukbaar:: (fig) cmartaroniy {I; [mv=enk]}.

onkreukbaarheid:: (vast karakter) cÿromfô {C}.

onkruid:: toklesÿ {C/S}, nefardekirs = suardekirs {Cmv}.

onkuis:: (=onzedelijk) neprôltôt {I}.

onkunde:: takûriy {A; mv=enk}.

onkwetsbaar:: ôtoquak {I}.

onlangs:: (=recent) resent {I}; (=laatst) ÿt {I}; (in bevestigende zinnen met aoristus op -o) ik heb ~ een elektrische tandenborstel gekocht: gress lorerdo ÿt eft elektrise yntclén.

onleesbaar:: (schrift) trempe-tivjâs {I}; ~/vervelend boek: papiygoe-mimpit {C}.

online:: online {I}; (meestal als samenstelling) een ~-winkel: eft online-misan.

on line:: »online.

onlogisch:: nelogise {I}.

onlosmakelijk:: nejelpjevelira {I}; ~ verbonden (inherent): fest-yplemeriy {I}.

onlust:: grÿfyni {C}.

onmacht:: (=machteloosheid) riyteiy {A; mv=enk}; in ~ vallen (bewusteloos raken): ef arfine netabarit.

onmeetbaar:: (v getal) nemessen {I}; (reusachtig groot) nert quimetselira {I}.

onmenselijk:: yamotiy {I}; (=barbaars) ÿrzée {I}.

onmerkbaar:: ÿlammefiy {I; [mv=enk]}.

onmetelijk:: (=grenzeloos) fiyniye {I}.

onmiddellijk:: (=direct) nurpel {I}; (zonder dralen) ðÿm ÿslapos-mip; (=rechtstreeks) bót {I}; (=rechtstreeks: ergens heen gaan) ÿbót {I}; (=net/juist/vlak) ta ... rô {III} (samen met vz); ~/net onder de grond: ta zjoba rô ef pazzosti; ~/vlak naast het huis: ta kusamat rô ef sért.

onmisbaar:: blaffelira {I}.

onmiskenbaar:: nert ksvif'kurre {I}.

onmogelijk:: neposibla {I}; (=krankzinnig: als versterking) nert-miypelira {I}; (=onuitstaanbaar: mens) slemðiy {I; [mv=enk]}; ~ zijn: neposiblae {U}; ~ maken (uitsluiten): idejénðe {K}; zich ~ maken: ef tânpe ef zâm tustus; het ~-maken (uitsluiting): idejénðos {A}.

onmogelijkheid:: neposiblatiy {C}.

onmondig:: (volk) tonatumt {I}.

onnadenkend:: takuramiypiy {I}.

onnatuurlijk:: (=tegennatuurlijk) tašaðôriy {I}.

onnauwkeurig:: net-engfartiy {I}.

onnavolgbaar:: mipspuriy {I}; (=enig/uniek) buchâ {I}.

onnoemelijk:: (oneindig/buitengewoon) môntyelira {I}.

onnozel:: (=onschuldig) sompyrâ {I}; (=dom) knokiy {I}; (=onbeduidend) nrychiy {I; [mv=enk]}.

onnuttig:: (=nutteloos) net-hâc {I}.

onomstotelijk:: (=onweerlegbaar: v feit) nepallefâlatt {I}.

onomwonden:: (=onverbloemd) ðÿmenvlôpiy = šâmenvlôpiy {I}.

onontbeerlijk:: cÿréef {I}.

onontgonnen:: (woest) ketšatû {I}.

onontwikkeld:: (=onderontwikkeld: persoon/land) uÿx {I}, primi• {PX}.

onooglijk:: (zeer lelijk) lovâniye {I}.

onopgemerkt:: (=stilletjes) tông {I}.

onopgevoed:: (=onbeschaafd) nevobaror {I}.

onophoudelijk:: (=voortdurend) fartâzjet {I}; (=doorlopend) jÿrðen {I}.

onoplettend:: jarrelira {I}.

onoplosbaar:: (in vloeistof) ÿcériy {I; [mv=enk]}; (v vraagstuk) nehûchatt {I}; (v probleem) festmer {C}.

onoprecht:: net-âšÿr {I}.

onoverkomelijk:: (niet te vermijden) nefesoumiy {I}; (vaststaand) dÿršen {I}.

onoverwinnelijk:: huch-enmÿt {I}.

onpartijdig:: nenâltoniy {I}; onpartijdig||partijdig: tôspiy {Iid}; .

onpartijdigheid:: onpartijdigheid||partijdigheid (objectiviteit||subjectiviteit): tôsp {Aid}; .

onpasselijk:: (=misselijk) ojaber {I}.

onplezierig:: net-aniâ {I}; (=ongezellig) net-olla {I}.

onpraktisch:: (voorwerp/daad; NIET v personen) xélmpâ |xémpâ| {I}; (persoon) vlazze-pôr {I}.

onraad:: taqurubos {C}; ik bespeur ~: ef taqurubos hulle gress.

onrecht:: latisé {SC}; ten ~e: fes latisé; ik doe hem ~ aan: gress qugle šapp ón do tjâg latisé.

onrechtmatig:: (=onwettig) ulûpt {I}.

onrechtvaardig:: rechtvaardig||onrechtvaardig: konaðe {Iid}; .

onrechtvaardigheid:: (ongerechtigheid) net-kôglanûm {SC}.

onredelijk:: (=onbillijk) nekvâmpajé {I}; (=buitensporig/overmatig) tijâsliyselira {I}.

onregelmatig:: (ruw/bobbelig: v oppervlak) net-ÿrlikÿjaiy {I}; (v tijd) net-ÿrlikfortiy {I}; (v tijd; afwijkend ve regel) nereglefort {I}; (v leven/gezicht) nesmotiy {I; [mv=enk]}.

onrein:: (niet schoon) neclenn {I}; (=onkuis) neprôltôt {I}.

onrijp:: knóniy {I; [mv=enk]}; onrijp||rijp: pitlo {Iid}; .

onroerend:: ~ goed: (alg) zléftiyns {Cmv}; (juridisch: opstal): kadâster-stent {C}; (met nadruk op gebouw(en)): zârato {S}.

onroerendezaakbelasting:: (grond- en onroerendezaakbelasting: in Spok één belastingsoort) kadâster-tâx {C}.

onrust:: šefetû {C}; (lett/fig: =deining) tÿrquðiy {C}.

onrustig:: šefetiy {I}; (snel heen en weer bewegend) kviylt {I}.

ons::

  1. (zn: hectogram) hektogrâma {C} (afk= hg).
  2. (pv)
    1niv {PV} {SX.vz}° pass. verbaal
    standaard-Spok
    Tigof/Lomky
    kirro
    kirros
    •kirr
    -
    kiyroe
    kiyrose/kiyross
    kirrane
    kirrose
    ° (dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky)

    2niv {PV} rs (modern) rs (arch)
      uftel ûftell uftell

    (idioom) hij verstaat ~ niet: do nert unere kirro/uftel; (rs altijd v 2niv:) ze hebben ~ achtergelaten: óps ûftell afânole; (passief pv voor causatief:) Jân laat ~ het boek lezen; Jân geeft ~ het boek te lezen: Jân trempe-kiyroe ef mimpit; (gereduceerde vorm bij vz:) aan ~: ónkirr = ón kirro; naar ~ [toe]: 'karakirr = helkara kirro; van ~: »ons C; (reflexief:) ~[zelf]: sena {WN; rs= senae}; (staat vóór alle determinanten en nert:) wij wassen ~ niet: kirro sena nert lukte; wij geven het boek aan onszelf: kirro sena kette ef mimpit; wij mopperen op onszelf: kirro sena siytinte; »zich.
  3. (bz)
    1. (1mv) (alg) kult {BZ}; (reflexief) sener {BZ}, seners {BZ} (arch) (met [deel v] zinskern als antecedent); hij leest ~ boek: do trempe kult mimpit; wij lezen ~ boek: kirro trempe sener[s] mimpit; wij blijven thuis omdat onze moeder ziek is: kirro tinde fesért, janof sener sientur kinure;
    2. (nominalisatie) (alg) kultiy {Cef; mv=enk}; (reflexief) seniy {Cef; mv=enk}, sensiy {Cef; mv=enk} (arch); de/het onze; die/dat van ~: ef kultiy; haar boeken en de onze: belt mimpits ur ef kultiy; jij leest jouw boek en wij lezen het onze: tu trempe sener mimpit ur kirro paine ef sen[s]iy; wij denken er het onze van: kirro miype ef sen[s]iy;
    3. (samentrekking) ~ ene: kult ére = kulté {BZ}; (als slechts 1 exemplaar bedoeld wordt ve lichaamsdeel/orgaan/kledingstuk waarvan we er meer dan 1 bezitten:) zij knijpt in onze [ene] arm: eup chiype armt kult ére milâs (mv!) = ... armt kulté milâs (mv!).

onsamenhangend:: ðÿmfâgoiy = šâmfâgoiy {I}.

onschadelijk:: nenniy-qurubo {I}, net-nenn {I}; ~ maken (doden): ef kette ef zûps-gays {C}.

onschatbaar:: xlaherpsa {I}.

onscheidbaar:: neterpamiy {I}.

onschendbaar:: (v wet/recht) loinatiy {I; [mv=enk]}; (ve vorst ed) prÿzavlânða {I}, nepallefâlatt {I}.

onschuld:: mjûrter {A; mv=enk}, nešâftros {A}.

onschuldig:: (geen schuld) mjûrtiy {I; mv=enk}; (=onnozel) sompyrâ {I}; ~ zijn (vrijuit gaan): ônte {E}; onschuldig||schuldig: njata {Iid}; .

onsmakelijk:: ÿrrâgt {I}.

onsterfelijk:: nert doét'kurre {I}; (Erg) obula {I}.

onstevig:: (week) nestyp {I}.

onstuimig:: amenna {I}, wiltriy {I; [mv=enk]}.

onstuimigheid:: wiltrer {C}.

onszelf:: »ons B.

ontaard:: monentariy {I}.

ontaarden:: (=verworden) tinkare {E}; ~ in: monentare lo {E}.

ontaarding:: (=verwording) tinkaros {A}.

ontberen:: gémiye {K}; (=missen: vooral v iemand op wie men gesteld is) mise {K}; (missen) veste {K} (arch).

ontbering:: gémiyos {A}.

ontbieden:: (=roepen: vragen of iemand wil komen) tukstrupke |..ksr..| {K}.

ontbieding:: tukstrupkos |..ksr..| {C}.

ontbijt:: brakest {C}.

ontbijten:: brakest-larde {E}.

ontbijtgraan:: ontbijtgranen (cereals: cornflakes, muesli ed): côrna {C/S}.

ontbinden:: (lett: =losmaken) idebinde {K}; (=rotten) tére {U}; (v huwelijk) jure-tijâ {K}; (opheffen: v commissie ed) miprutôse {K}.

ontbinding:: (v huwelijk) juros-tijâ {A}; (opheffing: v commissie ed) miprutôsos {A}; (=rotting) téros {C}; in staat van ~ (v lijk): armt stytéros {C}.

ontbloot:: (lett) idehullor {I}; ~ van (verstoken van): vesta {VZ} (betrekking); ~ van (verstoken van): lef lânt tukst (idioom met ideoantoniem!); op het afgelegen eiland zijn we ~ (verstoken) van het wereldgebeuren: fes ef trâ ileset kirro melde lef lânt tukst ef wertlâ-hâfteros lo eft misos; ~ van iedere verdenking (boven iedere verdenking verheven): lef lânt tukst jadâk namoirose; »ontbrekend.

ontbloten:: (lett) xnepare {K}; (=onthullen: fig) idehulle {K}.

ontbloting:: (lett) xneparos {C}.

ontboezeming:: cente-mipa {C}, ÿcentos-mipa {C}.

ontbranden:: larefe {C}.

ontbranding:: larefos {C}.

ontbreken:: tyrne {U}; het ~ (ontbreking): tyrnos {A}; (=falen) fâle {K}; »ontbrekend.

ontbrekend:: ontbrekend||aanwezig: lânt {Iid}; .

ontbreking:: (het ontbreken) tyrnos {A}.

ontcijferen:: roji-ÿrðagare {K}.

ontcijfering:: roji-ÿrðagaros {C}.

ontdaan:: (ontsteld, van streek) jesmor {I}, stugât {I}; ~ van: (lett) ideleltiy mip {III} (vz-uitdr); (fig) ideleldor mip (vz-uitdr); de tuin is ~ van het onkruid: ef arâbe melde ideleltiy mip ef toklesÿ.

ontdekken:: qutse {K}; het ~: qutsos {A}.

ontdekking:: (wat ontdekt is/wordt) qutser {C}, qutsos {C}; (het ontdekken) qutsos {A}; (opheldering/oplossing: plotseling) idesakoos {C}; een ~ doen: ef paine eft qutsos {A}.

ontdekkingsreiziger:: qutse-tuppliper {C}.

ontdoen:: ~ van: idelelde mip {K}; we ~ hen van hun jas: kirro idelelde óps mip hift kasz; we moeten ons van Jân ~ (we moeten van Jân zien af te komen): kirro sena ideleltûs mip Jân; iemand ~ van iets (iemand iets ontfutselen): ef idefutsie flaju mip rast {K}; zich ~ van: tijâwente {K}; ze ~ zich van hun jas: óps tijâwente ef kasz; ik ontdoe me van mijn kleren: gress lôpse sener helbi.

ontdooien:: téjare {K}.

ontduiken:: (lett: wegduiken voor) plônse-tijâ furt {U}; (belasting) véniestare {K}.

ontduiking:: (belasting) véniestaros {A}.

onteigenen:: vâdrese {K}.

onteigening:: vâdresos {A}.

ontelbaar:: abjug {I}.

ontembaar:: (fig) xoneitÿ {I}.

onterecht:: (zonder reden) net-iyziy {I; [mv=enk]}.

onteren:: (schenden: alg) jÿsefðe {K}.

ontering:: (schending: alg) jÿsefðos {A}.

onterven:: pallekette {K}.

onterving:: pallekettos {Crs}.

ontevreden:: quivrôché {I}.

ontevredenheid:: quivrôché {Aef}.

ontfermen:: zich ~ over: chellefoše {K}.

ontferming:: chellefošos {C}; ~ over: chellefošos ón (ón is vz).

ontfutselen:: (ontnemen) idefutsie {K}; iemand iets ~: ef idefutsie flaju mip rast.

ontgaan:: stóte ump {U}; het verhaal ontgaat mij: ef storâs stóte ump gress; het is mij ontgaan (=ontschoten): ef farte dalotoje gress; het ontgaat me (het wordt/is me niet duidelijk): ef tinde fes ef medriy [furt gress].

ontgelden:: (bezuren) lâtreoxje {K; gst= lâtreox}.

ontginnen:: wulpe {K}; (exploiteren) opjÿge {K; vdw= opjÿg}.

ontginning:: wulpos {C}; (exploitatie) opjÿgos {C}.

ontgonnen:: (maar nog niet bewerkt: land, akker) dujiy {I; [mv=enk]}.

ontgoocheld:: diyslôst[r]e {I}.

ontgoochelen:: idedislostriye {K}.

ontgoocheling:: idedislostriyos {A}.

onthaal:: ašomt {C}.

onthaard:: lichaamsdeel dat ~ is (plek zonder haar): idemirtiyn {C}.

ontharen:: idemire {K}.

ontharing:: idemiros {C}.

ontheffen:: ~ van (=vrijstellen van): jolakette furt {K}.

ontheffing:: (=vrijstelling) jolakettos {A}.

ontheiligen:: (=ontwijden) (Erg) idedrynje {K; gst= idedrynt; vdw= idedrynet}.

onthouden:: (in zich opnemen) kafputte |kafpUtte| {K}; (nog weten) halefiytje {K; gst= halefiytt}; zich ~ (iets niet doen): mipnoftate {U}.

onthoudend:: zich ~ (niet-doende): mipnoftatiy {I}.

onthouding:: mipnoftatos {C}.

onthullen:: (=ontbloten: fig) idehulle {K}.

onthulling:: (lett: ook v standbeeld ed, indien er een doek af getrokken wordt) idehullos {C}; (fig) idehullos {A}.

onthutsen:: (verbijsteren) miparfine |miparfIne| {K}.

onthutst:: (verbijsterd) miparfinn {I}.

ontijdig:: tafortâme {I}.

ontkennen:: wa'ére {K; gst= waér; vdw= waér}; het valt niet te ~ dat ...: ef ðâzyhinne, den ... (den kan NIET door een lira-constructie vervangen worden); ontkennen||bevestigen: terfyre {Kid}; .

ontkennend:: (=negatief) negateff {I}.

ontkenning:: wa'éros {A}; ontkenning||bevestiging: terfyros {Aid}; .

ontkiemen:: (gewas) wufe {Upr}.

ontkieming:: (lett) wufos {C}.

ontkleden:: idehelbie {K}.

ontkleding:: (=ontkleedpartij) idehelbios {C}.

ontkleedpartij:: (=ontkleding) idehelbios {C}.

ontkolen:: idecârbone {K}.

ontkoling:: idecârbonos {A}.

ontkomen:: ~ aan: ÿrpune {K}.

ontkoming:: ÿrpunos {C}.

ontladen:: (uitladen: kar/schip) idelade {K}, miplade {K}; (lossen: lett) idemule {K}; (elektrisch) idemiltefe {K}.

ontlading:: (dat wat uitgeladen wordt: v kar/schip) idelados {C}; (het ontladen v kar/schip) miplados {C}; (lossing: lett) idemulos {C}; (elektrisch) idemiltefos {C}.

ontlasten:: (verlichten: fig) idemule {K}; ~ van (vrijstellen van): jolakette furt {K}.

ontlasting:: (vrijstelling) jolakettos {A}; (feces) mipriffos {C}; (poep) skés {S}.

ontleden:: ânalitje {K; gst= ânalitt}; (onderzoeken) cÿrzvogare {K}.

ontleding:: (onderzoeking) cÿrzvogaros {A}.

ontleend:: ~ zijn aan: tume-mip ón {Upr}.

ontlenen:: ~ aan: tume-mip ón {K}; hij ontleent zijn kennis aan een encyclopedie: do tume-mip sener tiffos ón eft tovro'egiosÿ.

ontlening:: tumos-mip {A}.

ontlopen:: (=ontkomen aan: lett) ÿrpune {K}; (fig: straf) véniestare {K}.

ontloping:: (straf) véniestaros {C}.

ontluchten:: (=ventileren) gere {K}.

ontluiken:: xalbre {U; gst= xalber; wst= xalb•}.

ontluiking:: xalbros {C}.

ontluisterend:: sraquatô {I}.

ontmaskeren:: ~ als (fig): nucere lo {K}; men ontmaskerde hem als een lafaard: stus do nucere lo eft fotter; hij werd ontmaskerd als een lafaard: do xnepa fes ef wertlâ lo eft fotter.

ontmoedigen:: fesqurstoxe {K}.

ontmoediging:: fesqurstoxos {A}.

ontmoeten:: (tegenkomen/aantreffen) méte {K; vdw= méts}; rynnte {K} (arch/dl= Tjemp}; elkaar ~: méte {Upr; vdw= méts}; de collega's die elkaar ontmoet hebben: ef méts côlegjes.

ontmoeting:: métos {C}; (het weerzien, na een lange tijd) rynn {C} (dl= Bloi/Ziyp).

ontnemen:: [iemand] iets ~ (lett/fig: afpakken): gâfje flaju [ón rast] {K; gst= gâff; wst= gâf•}; de voorzitter ontneemt het Kamerlid het recht om te spreken: ef ziyter gâfje ef rigt ón ef zâmrater den do chaquinde; iemand iets ~ (afpakken zonder fysieke kracht): stjoftôe flaju ón rast |stof..| {K}; iemand iets ~ (ontfutselen met fysieke kracht): idefutsie flaju mip rast {K}; »benemen.

ontneming:: (lett/fig) gâfjos {A}; (het afpakken van iemand) stjoftôos |stof..| {C}.

ontnuchterd:: (=ontgoocheld) diyslôst[r]e {I}.

ontnuchterend:: (fig) ÿrda'e {I}.

ontoegankelijk:: (lett) net-entren {I}; (fig) nert entre-âp {I}.

ontoelaatbaar:: nedloânen {I}.

ontoereikend:: nert ézót'kurre {I}; ontoereikend/onvoldoende||toereikend/voldoende: zjentiy {Iid}; .

ontoerekenbaar:: ÿgaufer {I}.

ontoerekeningsvatbaar:: ÿgaufer {I}.

ontploffen:: (exploderen) eksplodere |..ÿje| {U}; ([uit elkaar] springen) plâtse {U}.

ontploffing:: (explosie) eksploderos {C}, plâtsos {C}.

ontplooien:: (fig) plie {U}; (vrnl fig: =ontvouwen: plannen ed) wufe {K}.

ontplooiing:: (fig) plios {A}; (=ontvouwing) wufos {C}.

ontpoppen:: zich ~ als: prap idehulle [fit]fara {Upr}.

ontraden:: (=afraden) idexyfole ón {K}.

ontrading:: (het afraden) idexyfolos {A}.

ontroerd:: (=aangedaan) druff-uberor {I}.

ontroeren:: (=aangrijpen) cÿrge {K}, turrene {K}.

ontroerend:: cÿrg {I}; een ~e voorstelling: eft turrenelira stâgos.

ontroering:: cÿrgos {A}, turrenos {A}.

ontroostbaar:: wanysto {I}.

ontrouw:: (zn) tagien {Aef}; (bv) tagien {I}.

ontruimen:: (v gebouw ed) idechebae {K}; (alg: leegruimen) velpare {K}.

ontruiming:: (v gebouw ed) idechebaos {C}.

ontschepen:: idevetsée {K}.

ontsieren:: takâle {K}.

ontsiering:: takâlos {C}.

ontslaan:: dismyse {K; vdw= dismyst}.

ontslag:: dismysos {C}, xÿðu {C}; ~ nemen: xÿðuvvane {U}; ~ krijgen: xÿðupónze {U}.

ontslagbrief:: xÿðuafiy {C}.

ontslagen:: ~ worden (ontslag krijgen): xÿðupónze {U}.

ontslagneming:: xÿðuvvanos {C}.

ontsluiten:: (toegankelijk maken voor gebruik) idecjole {K}.

ontsmetten:: festass-zrame {K; vdw= ..-zrâg}.

ontsmetting:: festass-zramos {C}.

ontsnappen:: (v lucht/stoom ed) mipðéare {U}; laten ~ (laten glippen): idebere {K}; ~ [aan] (uit de gevangenis; aan achtervolgers ed): xafte [armt] {U}.

ontsnapping:: (het ontsnappen v lucht/stoom ed) mipðéaros {C}; (uit gevangenis ed) xaftos {C}.

ontspannen::

  1. (ww) zich ~ (elastiek): armttrekke {U}; (lett: veer/elastiek) ideroite {K}; (vrnl fig) gmafae {K};
  2. (bv) (lett/fig: slap/niet gespannen) pôps {I}; (rustig) ðiess {I}; (uitgerust) nânk {I}.

ontspanning:: (lett: veer/elastiek) armttrekkos {C}, ideroitos {C}; (fig: geen ruzie/oorlog ed) gmafaos {A}; (het uitrusten) nânkos {C}.

ontsporen:: âskâne-mip {U}.

ontsporing:: (v trein) âskânos-mip {C}.

ontspringen:: (v rivier/bron) labore {E}; plaats waar rivier ontspringt; het ~: laboros {C}.

ontspruiten:: ~ uit: erte {K}.

ontspruiting:: ertos {C}.

ontstaan::

  1. (alg: een existentie krijgen) labore {E}; het ~: laboros {C};
  2. (verschijnen/te voorschijn komen) fine {U}; het ~: finos {A};
  3. (optreden) quxe {U};
  4. (fig) bzaûtre {U; gst= bzaûtt}; het ~: ûtra {C};
  5. doen ~ (fig: opbouwen): netapûnte {K}; het doen ~: netapûntos {A}.

ontsteken::

  1. (aansteken; doen ontvlammen) bede {K}; (ontvlammen) bede {Upr}.

  2. (licht, vuur) flecse {K}; armâte {K} (arch/poe); het ~ (v vuur): flecsos {C};
  3. (wond: zweren) toche {E}; ontstoken zijn (zweren): ðépe {U}, tochare {U}; ontstoken plek (zweer): ðép {C}.

ontsteking:: (ontvlamming) bedâ {C}; (v auto of bom; ook de installatie) bedos {C}; (v wond) tochos {C}.

ontsteld:: (=ontdaan, van streek) jesmor {I}.

ontstellen:: iemand ~ (iemand verbijsteren): ef qugle rast lo jesmor.

ontsteltenis:: (alg) lacÿr {C}; (schrik) lâpÿ {C}.

ontstemd:: (vals v muziekinstrument) ÿrtsiy {I}; ~ zijn over: yeffne |weffne| {K; gst= yefft}.

ontstemmen:: (uit zijn humeur brengen) yeffnere |weff..| {K}; (muziekinstrument vals maken) ÿrtsare {K}.

ontstoken:: »ontsteken 3.

onttrekken:: ~ aan: hyrgte tukst {K}; zich ~ aan: hyrgte tukst {Upr}; ik kan me niet aan de indruk ~ dat ...: gress nert véniestarecû ef aerunel den ....

ontucht:: quklymâ {C}.

ontvangbewijs:: kettara {C}.

ontvangen:: (radio/tv) strâlputte {K}; (brief) kettare {K}; ~ van (aankrijgen van: goederen): kettare rifonn {K}.

ontvangst:: (radio/tv) strâlputtos {C}; (brief/goederen) kettaros {C}; hartelijke ~ (zn: welkom): quistarfinner {A; mv=enk}.

ontvangstbalie:: (receptie: in hotel ed) kettaros {C}.

ontvankelijk:: aerunel-tuffes {I}; ~ zijn voor: veršare {K} (poe).

ontvelling:: mut-kôrgos {C}.

ontvlambaar:: bede-âp {I}.

ontvlammen:: (=ontsteken) bede {K}; (vuur) flecse {Upr}.

ontvlamming:: (=ontsteking) bedâ {C}.

ontvlucht:: (uitgebroken, op de vlucht geslagen: vrnl v dieren) gip {I} (arch).

ontvluchten:: oume {K}, quâðe {K}; ~ uit: quâðe mip {U}.

ontvluchting:: quâðos {C}.

ontvoerder:: leufer {C}.

ontvoeren:: leufe {K}; (=kidnappen) kidnape {K}.

ontvoering:: leufos {C}; (=kidnapping) kidnapos {C}.

ontvolken:: (leeglopen: v landstreek) idezâmpe {E}.

ontvolking:: idezâmpos {A}.

ontvouwen:: (lett: open laten vallen) lée {K}; (vrnl fig: =ontplooien: plannen ed) wufe {K}.

ontvouwing:: (vrnl fig: =ontplooiing) wufos {C}.

ontvreemden:: (=wegnemen) mipputte {K}.

ontvreemding:: (=wegneming) mipputtos {C}.

ontwaken:: kaine {Upr}.

ontwapenen:: idegûne {K}.

ontwapenend:: (fig) unkettelira {I}.

ontwapening:: idegûnos {C}.

ontwaren:: yrôqule {K}.

ontwaring:: yrôqulos {A}.

ontwarren:: (lett) idezômpae {K}; (fig: =ophelderen) poirare {K}.

ontwarring:: (lett) idezômpaos {C}; (fig: =opheldering) poiraros {A}.

ontwennen:: (=afwennen) idequgme {K; gst= idequgg}.

ontwenning:: (=afwenning) idequgmos {A}.

ontwerp:: desÿnn {C}; (schets/concept) nett {C}, bagiyn {C}.

ontwerpen:: desÿnne {K}.

ontwijden:: (alg) tasinte {K}; (=ontwijden) (Erg) idedrynje {K; gst= idedrynt; vdw= idedrynet}.

ontwijding:: (alg) tasintos {A}.

ontwijken:: (lett) langoare {K}; de automobilist probeert de boom te ~: ef lenker trije beri langoare ef vildul; (lett/fig: vermijden) rotjule {K}.

ontwijking:: (lett) langoaros {C}, rotjulos {C}; (fig) rotjulos {A}.

ontwijkmanoeuvre:: (lett) langoaros {C}.

ontwikkeld:: (v groei) lâlelt {I}; (v land) wélfaec {I}; ~ land: wélfašark {C}.

ontwikkelen:: wélfa'ece {K}; zich ~ tot (tot gevolg hebben): wélfaecare tukst {U}; (flink groeien) lâlelde {K}; (v foto) mipdreute {K}; (ontwerpen v nieuw product ed) wélfae {K}; wijze van ~: tûtrées {C}.

ontwikkeling:: wélfa'ecos {A}; •-farte {SX.c > c}; (ontwerpen v nieuw product ed) wélfaos {A}; de ~ (= vooruitgang) van de ruimtevaart: ef avyrgvârc-farte.

ontwikkelingsgang:: tûtrées {C}.

ontwortelen:: moftose-mip {K}.

ontwrichten:: (lett) gjorte {K}, (=verstuiken) idequblelle {K}; (fig) quazjoðe {K}.

ontwrichting:: (lett) gjortos {C}, (=verstuiking) idequblellos {C}; (fig) quazjoðos {C}.

ontzag:: (=eerbied) pagiyry {Aef}; met ~ (eerbiedig): pagiyry {I}; ~ inboezemen: aerune {U}.

ontzaglijk:: (=ontzettend: meestal als versterking v add) vârnosót {I}; ~ veel ...: sakos ur lûps lef ....

ontzeggen:: iemand iets ~: hintare flaju ón rast {K}; hinte rast furt flaju {K}; (ook met bijzin:) het bestuur ontzegt Elsa het bezoek aan de club: ef lydos hinte Elsa, den eup quardere ef clup.

ontzenuwen:: šeksÿe {K}.

ontzenuwing:: šeksÿos {A}.

ontzet:: (uit zijn verband: v muur ed) mitagreiy {I}; (bevrijding door leger) miplydos {C}.

ontzetten:: (uit zijn verband brengen: v machine/muur/as ed) mitagre {K; gst= mitagret}; uit een ambt/de ouderlijke macht ~: tijâvémâne {K}.

ontzettend:: (verschrikkelijk, heel naar/erg) graviy {I}, purfillus {I}; (=ontzaglijk: meestal als versterking v add) vârnosót {I}; een ~ huis (onaangenaam om in te wonen en/of slecht onderhouden): eft purfillus sért; een ~ mooi huis (heel erg mooi): eft purfillus/vârnosót hordâ sért.

ontzetting:: ~ uit een ambt/de ouderlijke macht: tijâvémânos {A}.

ontzield:: (zielloos) idenâfor {I}.

ontzien:: (eerbiedigen) pagiyrte {K}; (duchten) megiye {K; gst= megiyt}; niets of niemand ~ (over lijken gaan): ef lelperre ekaiyn halins; hij ontziet niets of niemand: do brae veldurtiyse {S}; niet ~ worden (meegesleept worden; fig): ef tasse fes ef tjondelira molarriy.

onuitputtelijk:: hâleskett {I}.

onuitsprekelijk:: nert lén'kurre.

onuitstaanbaar:: (=onmogelijk: mens) slemðiy {I; [mv=enk]}.

onuitvoerbaar:: onuitvoerbaar||uitvoerbaar: gremuh {Iid}; .

onuitwisbaar:: (fig) zjôdele-fest {I}.

onvast:: (lett/fig: labiel/wankel) ojabriy {I}; (v slaap/karakter) ojap {I}; (week/onstevig) nestyp {I}; (=week) vjent {I}.

onvatbaar:: ~ [voor]: neleldatt [armt] {I}; onvatbaar/ongevoelig/immuun zijn voor||vatbaar zijn voor: zjoðe {Kid}; .

onveilig:: nequrubo {I}; (=gevaarlijk) kviksiy {I}; ~/gevaarlijk zijn: kviksiye {U}.

onveranderd:: (=ongewijzigd) nešampâiy {I}, fest {I}; (=onverminderd) jÿrðiy {I; [mv=enk]}.

onveranderlijk:: (=bestendig) utôharbiy {I}.

onverantwoord:: yðoch {I}; ~ handelen (zonder na te denken/roekeloos): ef hanntele lef deff fe ur bliynt eit.

onverantwoordelijk:: yðoch {I}.

onverbeterlijk:: net-guldriy {I}.

onverbiddelijk:: za {I}; (=onvermurwbaar) tûnch {I}; (=pertinent) ijabiy {I}.

onverbloemd:: (=onomwonden) ðÿmenvlôpiy = šâmenvlôpiy {I}.

onverdiend:: tarinniy {I}.

onverdraaglijk:: plésbôk {I}, nereopatratt {I}.

onverdraagzaam:: mechiy {I; [mv=enk]}; onverdraagzaam zijn||verdraagzaam zijn: uzóge {Uid}; .

onverdraagzaamheid:: mecher {A; mv=enk}.

onverdroten:: nespépiy {I}, mâtréfiy {I}.

onverenigbaar:: dres-frenvutiy {I}.

onverenigbaarheid:: dres-frenvuter {A; mv=enk}.

onvergankelijk:: hill-fest {I}.

onvergeeflijk:: ÿgaufje-enmÿt {I}, gaufje-enmÿt {I} (arch/poe); ~ zijn: kafnjame {E}; ~e daad: kafnjamos {A}.

onvergetelijk:: (=heuglijk) iylftuberiy {I}; (lett: wat men niet kan vergeten: zowel goede als nare herinnering) krabô {I}; een ongeluk waaraan men altijd moet denken: eft krabô moplariy.

onverhard:: (v wegen: modder, zand, grind, steenslag) net-lâcÿror {I}; ~e weg (met steenslag of grind): amÿ {C}.

onverhoeds:: neluftmiypariy {I}.

onverholen:: (=openhartig) glitare {I}; (=rondborstig) šâm kerly = ðÿm kerly {Cef}.

onverhoopt:: râjiytôse {I}.

onverklaarbaar:: nert rep'kurre {I}; ~/onbegrijpelijk toeval: qummertuss {Aef; mv/rsmv= qummertusses}.

onverlaat:: (=booswicht) jûmporel {C}, tigter {C}.

onvermengd:: yrôja {I}.

onvermijdelijk:: (vrnl lett) nert rotjulole {I}; (=onherroepelijk) rôtjulôlétt {I}.

onverminderd:: (=onveranderd) jÿrðiy {I; [mv=enk]}; (vz) šâm tijâ rifo (vz-uitdr).

onvermoeibaar:: (=onvermoeid) hômba-fest {I}.

onvermoeid:: (=onvermoeibaar) hômba-fest {I}.

onvermogen:: kurre-sporch {C}.

onvermurwbaar:: kvâmpe-fest {I}; (=onverbiddelijk) tûnch {I}.

onverplaatsbaar:: nelosamiy {I}.

onverplaatsbaarheid:: nelosamer {A; mv=enk}.

onverricht:: ~er zake (zonder succes): ÿrpôte-xûstich {I}.

onversaagd:: (=onverschrokken) gosa'ita {I}.

onverschillig:: earg {I}; »welk 4.

onverschilligheid:: eargiy {A; mv=enk}.

onverschrokken:: (=onversaagd) gosa'ita {I}; hij is een ~ krijger (hij is een ijzervreter): do brae veldurtiyse {S}.

onverslijtbaar:: šûrste-fest {I}.

onverstaanbaar:: net-uneratt {I}.

onverstandig:: (persoon) negôrôg {I}; (=ondoordacht: daad, opmerking ed) topûl {I}.

onverstoorbaar:: nert sâjele-âp {I}.

onverteerbaar:: (lett) wencât {I}.

onvervalst:: yrôja {I}; (louter/rein) prôltôt {I}.

onvervreemdbaar:: net-bautoamiy {I}.

onverwacht:: (=onvoorzien) kemmurus {I}, net-chentamiy {I}.

onverwarmd:: necÿrzrâg {I}.

onverwijld:: ðÿm miypos {A}.

onverwoestbaar:: feswencâtiy |fesencâtiy| {I}.

onverwoestbaarheid:: feswencâter |fesencâter| {A}.

onverzadigbaar:: kvâcÿrg {I}.

onverzettelijk:: (=standvastig) stitiy {I; mv=enk}, net-ojabriy {I}.

onverzettelijkheid:: (=standvastigheid) stiter {A; mv=enk}.

onverzoenlijk:: gizzóðiy {I; [mv=enk]}.

onverzorgd:: (alg) krâk {I}; (zonder verzorging) nenaliycc {I}; (rommelig, slordig) gÿtrâs {I}; (uiterlijk) impaja {I}; (plat: v uitspraak) slûg {I}; ~e, platte uitspraak: slûg {Cef}.

onvindbaar:: xunatiy {I; [mv=enk]}, wégg {I}.

onvoldaan:: (onbevredigd) ezojjete {I}; (niet betaald) nemann {I}.

onvoldoende:: (kwaliteit, beneden de verwachting) fiylst {I}; (zn: slecht cijfer voor proefwerk ed) fiylster {C}; »ontoereikend; »weinig 2.

onvolkomen:: (niet helemaal) nepijâ {I}.

onvolledig:: nexulâ {I}, tyrnatiy {I; [mv=enk]}.

onvolmaakt:: ÿrovviqummert {I}.

onvolmaaktheid:: ÿrovviqummertiy {A; mv=enk}.

onvolprezen:: (prijzenswaardig) ksvenne-âp {I}.

onvoltallig:: nefull |nEfull| {I}.

onvoltooid:: tacÿrpôt {I}; ~e tijd (v werkwoorden): neperfecc {C}; ~ tegenwoordige tijd (taalk): ralo-neperfecc {C}; ~ verleden tijd (taalk): horit-neperfecc {C}.

onvolwassen:: talelt {I}.

onvoorbereid:: nezvÿcsiy {I}.

onvoordelig:: onvoordelig/nadelig zijn||voordelig zijn: lânte {Uid}; .

onvoorstelbaar:: (als bepaling bij adjectief) nemasótiy {III}.

onvoorwaardelijk:: môješôsiye {I}.

onvoorzichtig:: nerisinar {I}; (bruusk) brutt {I}.

onvoorzichtigheid:: nerisinariy {A; mv=enk}.

onvoorzien:: (=onverwacht) kemmurus {I}, net-chentamiy {I}.

onvrede:: nezovertiy {A; mv=enk}.

onvriendelijk:: (stug) herfy {I}; (v zaken: niet goed voor milieu, niet prettig voor een mens ed) neflifados {I}; een ~ bos: eft neflifados wuma.

onvrijwillig:: nejolabare {I}.

onvruchtbaar:: (=schraal) tavriy {I; [mv=enk]}; (niet succesvol; niet kunnende voortplanten) hendre-pôr {I}; (ook: bleek) fale {I}, falep {I}; ~ stuk grond; onvruchtbare grond/bodem: fale {Cef}, falep {Cef}.

onwaar:: (leugenachtig) nekâmpa {I}.

onwaarachtig:: (onwerkelijk) nert mel'kurre {I}.

onwaardig:: tivjâs {I}.

onwaarschijnlijk:: spakyll {I}; het ~e (~e gebeurtenis): ef spakyll {Aef}.

onwaarschijnlijkheid:: spakyll {Aef}, spakylliy {A; mv=enk}.

onweer:: tómaros {C}; hevig ~ (noodweer): wâst {C}.

onweerlegbaar:: (onomstotelijk: v feit) nepallefâlatt {I}.

onweerstaanbaar:: festuberelira {I}.

onwel:: ~ worden (niet goed [gaan] voelen): puare {U}.

onwelluidend:: nefliynkiy {I}.

onwelvoeglijk:: net-osksompiy {I}.

onwelwillend:: omiftsâ |..fsâ| {I}.

onweren:: tómare {E}, cyrdrutte {U}.

onwerkelijk:: nereal {I}; (=onwaarachtig) nert mel'kurre {I}.

onwetend:: tiyffiye {I}.

onwetendheid:: kiytuls {SC}.

onwettig:: talacsiy {I}; (=onrechtmatig) ulûpt {I}.

onwil:: sénta {C}; (=verzet) hybjos {A}.

onwillekeurig:: fes neproba {SC}.

onwillig:: séntiy {I}; ~/recalcitrant zijn (tegen de draad): tygtjare {U}.

onwrikbaar:: (lett: niet in beweging te krijgen) nerutramiy {I}; (lett/fig) rekfest {I}.

onzedelijk:: qufendriy {I; [mv=enk]}, (=onzedig) netroja {I}; (=onkuis) neprôltôt {I}.

onzedig:: (=onzedelijk) netroja {I}.

onzeker:: neserten {I}, ymâlgé {I}.

onzekerheid:: ymâlgé {Aef}; ~ met nieuwsgierigheid (Erg): tiyffóte {S}.

onzelfstandig:: nemainklotâ {I}; (=afhankelijk) natumtiy {I}.

onzelfstandigheid:: (=afhankelijkheid) natumtiy {Aef}.

onzelfzuchtig:: dres-ÿglyniy {I}.

onzelfzuchtigheid:: dres-ÿglyner {A; mv=enk}.

onzelieveheersbeestje:: »lieveheersbeestje.

Onze-Lieve-Vrouw:: (OLV) Kult-Sjeus {N} (afk= K.Sj.).

onzevader:: (gebed) Kult-Follus {N}; paternôster {C}.

onzichtbaar:: nezerfan {I}; (aan het oog onttrokken) eit-stylf {I}.

onzijdig:: (taalk: noch mannelijk noch vrouwelijk) tiynâe {I}.

onzin:: (nonsens) nonsens {C; mv/rsmv= nonsenses}.

onzindelijk:: nesâvriy {I; [mv=enk]}; (=morsig) dvagg {I}.

onzinnig:: (=dwaas) plukiy {I; [mv=enk]}.

onzorgvuldig:: (nonchalant) nelabinâr {I}.

onzorgvuldigheid:: (nonchalance) nelabinâriy {C}.

onzuiver:: (lett) neyuver (neuver) {I}; (fig) nešÿrðiy {I}; (=verkeerd) kell {I}.

oog::

  1. (om te kijken) eit {C}; »geloven;
  2. (=blik) kûltâ {C};
  3. (v naald) eit-zopini {C; mv= ..-zopiniye; rsmv= ..-zopinitt};
  4. (waarin een haak past) klâmriyn {C};
  5. (idioom) een ~ hebben voor iets: ef kette eft eit armt flaju; een ~je hebben voor: ef zâlbinase eits helkara; grote ogen opzetten: ef ûesacÿre ef eits; zo ver [als] het ~ reikt: fit plâks fara ef eits léfše = tu plâks, den ef eits léfše; ik heb mijn ogen op hem gericht: kost eits sena lone kafonn do; aan het ~ onttrokken (onzichtbaar): eit-stylf {I}; in het ~ lopen (opvallen): ef trekke kûltâs; in zijn ogen (volgens hem): fes groft eits; zich de ogen uitwrijven (fig): ef lâgleche ef eits; ~ in ~ met de dood staan: ef zerfe Erget; A staat ~ in ~ met B: (personen:) A ur B giffe fes wâlkâner/hédâner eits; (persoon vs. zaak:) A giffe lef loinor eits helkara B; met lede ogen toezien: ef quÿare lef koffon hents; met het ~ op: fes loin helkara (vz-uitdr); met ... voor ogen (indachtig): eitelira {VZ}; onder vier ogen: fes ten falÿsz; voor ogen komen: eitare {K}; voor ogen staan: eite {K}; het beleid dat hij voor ogen heeft (voorstaat): groft eitor aupross; ik verlies hem uit het ~: do vende mip ef eits rifo gress; Moffain verliest de realiteit uit het oog: ef crulabosz vende mip ef eits rifo Moffain; (sprkw) ~ om ~ en tand om tand: eit furt eit, ynt furt ynt.

oogarts:: eit-medikiy {C}.

oogje:: (waarin een haakje past) klâmriyn {C}; (voor schoenveter) mustbentârp |musb..| {C}.

oogkas:: celf {C}.

oogklep:: (voor paard) vjiyk {C}; met ~pen op lopen (fig): ef lelperre nar teffats.

ooglid:: eit-closs {C; mv= ..-closes}.

oogluikend:: ~ toestaan: ef jabince lef diô-probaros {A}.

oogmerk:: (=bedoeling) ejeliftiy {SC}, splônjos {A}.

oogpunt:: uit het ~ van: na ef eit tu (vz-uitdr); uit het ~ van efficiency: âfry ef efišenta tiyns.

oogst:: (wat geoogst is) ialef {C}, ruggos {C} (dl= Peg); (gewassen OP het land) râsdo |..zd..| {S}; (het ~en: als bezigheid) ialefos {C}.

oogsten:: ialefe {K}, rugge {K} (dl= Peg); het ~ (oogst: als bezigheid): ialefos {C}.

oogster:: (vooral: tijdelijk aangestelde knecht die boeren in de oogsttijd helpt en in natura uitbetaald wordt) ialefer {C}, ruggâ {C} (dl= Peg).

oogstschouw:: râsdo-tork |..zd..| {C} (geregelde rondgang ve grootgrondbezitter langs zijn akkers om te kijken hoe de gewassen erbij staan).

oogsttijd:: ialef-fort {C}.

oogwenk:: in een ~: lóf eft plâts {C}; futtof ef urzôg zôle.

ooi:: (vrw schaap) efti {C}.

ooievaar:: cÿrlaa {C; mv= lâen; rs= cÿrlâe} (L. Ciconia ciconia).

ooievaarsbek:: geranym {C} (L. Geranium); beemd~: blufk-geranym |blufge..| {C} (L. Geranium pratense); donkere ~: wuma-geranym {C} (L. Geranium phaeum); zachte ~: kles-geranym {C} (L. Geranium molle); zompige ~ (alleen in Blizerû-moeras op Tigof): zvâmp-geranym {C} (L. Geranium uliginosum).

ooit:: kva {III}; ~ wel eens: jazy kva; ik heb vroeger ~ (of: ~ vroeger) een motorfiets gehad: gress eft hupspitter lelperre kva horit.

ook::

  1. (alg) kerru {I}; ~ mijn vriendin speelt in het blijspel (en niet alleen ikzelf): kost kerru frinta merre fes ef komediy; mijn vriendin speelt ~ in het blijspel (en niet alleen in de tragedie): kost frinta merre fes ef kerru komediy; mijn vriendin ZINGT ~ in het blijspel (en niet alleen spelen): kost frinta chafoste kerru fes ef komediy; (bovendien; verder nog) kerru fit; heb je de borden gewassen? – ja, en ik heb ze ~ al in de kast gezet: aftel tu enn ef éttels lukte? – siy, ur gress tem pilde pip fesdu ef horp kerru fit;
  2. (=tevens/daarbij) tjâg ef somp {C} (afk= t.e.s.); en ~ (=alsmede): én {VZ} (betrekking); we zullen gaan wandelen en de honden gaan ~ mee: kirro di mirru én ef hurts; en óók (=alsmede/benevens): zarô {VZ} (betrekking); Mariy geeft een cadeautje aan mij, en ~ aan Petriy: Mariy kette eft pamel ón gress, zarô Petriy; hij geeft een bos bloemen en ~ een boek aan Elsa: do kette eft huron-mûsoll zarô eft mimpit ón Elsa; (het gebruik v zarô als vg en als synoniem van én wordt door velen als incorrect beschouwd);
  3. (samenstellingen met ook) ~ niet (=evenmin): noi kerru; iygte {I}; ~ zo (eveneens zo): alé {I}; dan ~ (dus: toegeving, berusting, gevolgtrekking): ijâk {III}; ~ nu weer: alé ral;
»al A; »alleen 4; »hoe 5/7; »nog 1; »weer B.

oom:: (broer v vader/moeder) cÿrlo {C}; (cÿrlo v echtgenoot/-genote) cÿrlo-mâlp {C}; (echtgenoot v tlokko) tlokko-diy {C}; ~ en tante (oom is broer v vader/moeder; tante is aangetrouwd) cÿrlo-marianten {C}; (oom is aangetrouwd; tante is zuster v vader/moeder) tlokko-marianten {C}.

oor::

  1. (om te horen) fe {C; mv= fa}; een ~ met een ringetje: eft fûnor fe;
  2. (v kopje/pot; kopjes met oren komen in Spok zelden voor) criaplyt {C};
  3. (idioom met ww) oren naar iets hebben: ef lelperre eft fe ump flaju; iets in het ~ knopen: ef azerše flaju fes ef élepp; het komt hem ter ore, dat ...: ef arfine helkara groft fe, den/..lira; de oren spitsen (lett: v roofdieren): murânpe {E}; »geloven.

oorbel:: (=oorhanger) fe-kâla {C}.

oord:: (=plaats, oorspr burcht) manes {C}; »plaats; »plek.

oordeel:: bax {Aef}; een ~ vellend; wat betreft een ~: bax {I}; een man die zijn ~ te kennen geeft, die gerechtigd is een ~ te vellen: eft bax merater; de handelswijze stemt met het ~ overeen: ef paine-vrôk melde bax.

oordelen:: ~ over: baxeske {K; gst= baxess}.

oorhanger:: menker {C}; (=oorbel) fe-kâla {C}.

oorlel:: fe-sfég |-svég| {C}.

oorlog:: wÿsÿr {C}.

oorlogshandeling:: wÿsÿros {C}.

oorlogsschip:: (alg) wÿsÿrka {C}; (17e-eeuws Spok ~ met 3 masten en 8 zeilen) kajân {C}.

oorlogsvloot:: eccontân {Crs}.

oorschelp:: fe-kelg {C}.

oorsprong:: origiy {C}, labora {Aef}.

oorsprongsbenaming:: beschermde ~ (BOB): paaftor origiy-toquankaÿ {C} (afk= POT) (officieel keurmerk).

oorspronkelijk:: labora {I}; mip origiy {C}; (=inwendig/intrinsiek) ÿzâm {I}.

oorvijg:: fe-byt {C}.

oorworm:: ðotoch {C} (L. Forficula auricularia).

oorzaak:: zûpstiy {C}; de ~ zijn van (te wijten zijn aan): liyrshe {K; gst= liyrres; wst= liyrs•}; (datgene wat de ~ is van/te wijten is aan) liyrshos {A}; de ~ van de brand is nog onbekend: ef buros lelperre eft velk neknôf origiy; door welke ~ ... (= waardoor): tjâg folarra zûpstiy ....

oost:: opper {I}.

Oostblok:: het ~: ef Opper-klóta {G}.

oostelijk:: opper {I}.

oosten:: opper {Aef}, gurt-gÿp {C}; in het ~: armt opper; armt gurt-gÿp (afk= a/gg); in het ~ van: armt opper fes (vz-uitdr); in het ~ van Hirdo: Hirdo armt opper = armt opper fes Hirdo; ten ~ van: opper {VZ} (plaats); armt gurt-gÿp (afk= a/gg); ten ~ van Hirdo: opper Hirdo; A ligt ten ~ van B: A melde B armt gurt-gÿp; ten ~ langs: opper-lango {VZrs} (richting); wij rijden ten ~ langs Hirdo: kirro ufire opper-lango Hirdoe.

Oostenrijk:: Ostryja {G}.

Oostenrijker:: Ostryjany {Cef}.

Oostenrijks:: (bv) ostryja {IIef}; ~e vrouw: Ostryjana {Cef}.

oostenwind:: (wind die naar het westen waait) kÿl-gÿper {C}.

oosterlengte:: opper-šefc {C} (afk= OŠe).

oosterling::

  1. (Aziaat) opper-wertlaner {C};
  2. (bewoner v Brÿr; evtl ook vd oostkust v Liftka) opper-zârer {C}.

oosters:: (ten oosten v Europa) opper-wertlane {I}.

Oost-Indisch:: ~ doof: torygdiy {I; [mv=enk]}.

oostkant:: opper-lango {VZrs} (richting); wij rijden Hirdo aan de ~ voorbij: kirro ufire opper-lango Hirdoe; aan de ~: opper-ovap {III}.

Oostzee:: Opper-zee {G}, Bâltiyc-zee {G}.

ootmoed:: (=deemoed) korsocÿrm {Aef}.

ootmoedig:: (=deemoedig) korsocÿrm {I}.

op::

  1. (plaats/beweging binnen grenzen) kaf {VZ}; de kat ligt ~ de tafel: ef chat melde kaf ef kelbra; de kat loopt ~ de tafel [rond]: ef chat farte kaf ef kelbra; hij kijkt ~ de tafel (en staat ook op de tafel): do zerfe kaf ef kelbra; ~ [de] straat: kaf ef mirra/weg; ~ de [Aschen-]grâg: kaf ef [Aschen-]grâg; (vgl) in de gracht: fes ef grâg (in het water vd gracht); ~ een kruispunt/weg: kaf eft ðôrcel/weg; ~ het landgoed: kaf ef šarkón; een woord [eindigend] ~ "-os": eft wufta kaf "-os"; hij legt de brief ~ de plank: de pilde ef letra kaf ef nregtâ (met nadruk op plaats, niet op richting);
  2. (plaats: idiomatisch) fes {VZ}; luft {VZ}; ~ het plein: fes ef lirrotiy; ~ een eiland: fes eft ileset; ~ school/straat: fes ef koles/mirra; ~ een foto/tekening/bladzijde/website: fes eft foto/dravos/pracâ/fiyrk-wós; hij loopt liever ~ rubber zolen dan ~ leren zolen: do vende omeneé fes gum soliys dus âs ðéra tiyns; (bij instanties ed) ~ het postkantoor: fes ef pôstsért; mijn hele familie ~ de boerderij: kost pijâ fatasôr luft ef keldus; (bij radio/tv-programma) ik heb ~/bij Cônsu gehoord, ...: gress nuta fes Cônsu, ...;
  3. (afstand) fes {VZ}; ~ 30 m: fes 30m (op een plek die 30 m verderop ligt);
  4. (richting) [terecht] ~: kaf {VZrs}; kafonn {VZ} (meer abstract); de kat springt ~ de tafel: ef chat jumpetece kaf ef kelbrae (rs!); hij kijkt ~ de tafel (maar STAAT op de grond): do zerfe kafonn ef kelbra; ~ ... af: ðô {VZ}; hij komt ~ mij af: do arfine ðô gress;
  5. (richting/betrekking) ~ ... in (tegen ... in): vûk {VZ}; hij rijdt ~ de menigte in: do ufire vûk ef clûma; ik ga daar niet ~/tegen in: gress nert pjôle vûk ef;
  6. (beweging) het verkeer ~ een verkeersplein: ef kûfôs kura eft rônter;
  7. (tijd) armt {VZ}, fes {VZ}; (gedurende de tijd dat er sprake is ve bepaalde situatie) lóf {VZ}; ~ een dag (eens): armt eft tof; (bij dagen:) ~ zondag: armt kôbotof (een bepaalde zondag); ~ een zondag: fes eft kôbotof (onduidelijk welke); (bij maanden:) ~ 1 augustus: armt 1 ogust; (algemeen:) niet ~ zondag (op geen enkele zondag): nert lóf kôbotof; ~ feestdagen (op alle feestdagen): lóf fentatofs; ~ de lagere school: lóf ef ninker-koles (gedurende de tijd dat iemand op school zat);
  8. (betrekking) ~ ... na (uitgezonderd): hinta {VZ/VG}; niemand anders ~ mij na: râste hinta gress; mijn hele familie is katholiek, ~ mij na: kost pijâ fatasôr hinta gress melde câtoliyc; (te kort) tukst |tust| mip ... {VZ}; ~ 2 meter na: tukst mip 2m (dus net 2 m te kort); de ~ een na grootste kerk: ef hupster oras korda tukst mip ér;
  9. (niets meer over) tijâ {I}; het brood is ~: ef tjokâs melde tijâ; we hebben ons eten ~: kirro melde tijâ lef ef lardos; (fig) ik ben helemaal ~ (compleet uitgeput): gress sen tjonda-tijâ;
  10. (opgestaan zijn) lever {III}; is hij al ~?: aftel do melde lever pip?.

opa:: op {C} (pop/kindertaal); abull {C} (dl= Tigof/Lomky).

opaal:: (materiaal) opala {S}; (steen) opaliyn {C}; van ~ gemaakt; met opalen bezet (opalen): opaliy {I}.

opalen:: (van opaal gemaakt; met opaal bezet) opaliy {I}; ~ voorwerp: opaliyn {C}.

opbellen:: (telefoneren) krÿše {K}.

opbergdoosje:: simalot {C}.

opbergen:: (=opruimen) simaje {K; gst= simat; vdw= simer}.

opbeuren:: (=bemoedigen) pâple {K; gst= pâpp}.

opbeuring:: (=bemoediging) pâplos {C}; (verlichting: fig) idemulos {A}.

opbiechten:: alles ~ (precies vertellen wat je gedaan/misdaan hebt): ef ðobiyre sener korp kaf ef trulle (rs!).

opbiechting:: (fig) feskoffos {A}.

opbieden:: ozyre-kaf {K}.

opblaaspop:: fitrute-kaf-kyl {C}.

opblazen:: (met lucht vullen) fitrute-kaf {K}; (doen exploderen) kvânde {K}.

opblazing:: (=explosie) kvândos {C}.

opblijven:: (wakker zijn) kainote {E}; (niet naar bed gaan) ef tinde marest {III}.

opbloeien:: (fig) clajote-kaf {U}.

opbod:: per ~ verkopen (veilen): ozyrpóbare {K}.

opbolling:: frondoiy {C; rs= frondott}.

opbouw:: (lett: wat opgebouwd is) jomechâ {C}; (het opbouwen: lett) jomechos {C}; (fig: het doen ontstaan) netapûntos {A}.

opbouwen:: (lett) jomeche {K}; het ~ (opbouw: lett): jomechos {C}; (fig: doen ontstaan) netapûnte {K}.

opbreken:: (v rijweg) bône-armt {K}.

opbreking:: (v rijweg) bônos-armt {C}.

opbrengen::

  1. (=aanbrengen: verf) xolare {K}; het ~ (verf): xolaros {A};
  2. (=betalen) xômarste {K};
  3. (=opleveren) xâme'ie {K; gst= xâmeit; vdw= xâmet};
  4. (arrestant, schip) fesgabane {K};
»begrip.

opbrenging:: (v arrestant, schip) fesgabanos {C}.

opbrengst:: gaf {C}; (wat het oplevert) xâme'ios {C}; (bedrag) xômarsðÿn |..zð..| {C}.

opdagen:: komen ~ (tevoorschijn komen): lorake {U}; hij komt uit de mist tevoorschijn: do lorake cupp ef douba.

opdat::

  1. (doel) cÿrs {VG}; fes = fés {DT}; hij maakt een kast ~ hij zijn boeken kan opbergen: do riffe eft feldariy, cÿrs do simatecû sener mimpits = do fes/fés riffe eft feldariy, do kurrilóme beri simaje sener mimpits;
  2. ~ niet (uit vrees dat: doel/reden): lest {DT} (evtl nert in bijzin); je moet het verzoek schriftelijk indienen, ~ er geen misverstanden ontstaan: tu lest fespiltât eft prÿmafiy, ef errosz [nert] bzaûttilóme.

opdelen:: ~ [in] (verdelen in): jesme [kaf] {K}.

opdienen:: (=opdoen: v eten) sleare {K}, armtharbe {K}, snufe {K} (pop); het ~ van voedsel: armtharbos {C}.

opdiepen:: (lett: uit het water halen) zefpâre {K}; (fig) pliare {K}.

opdieping:: (fig) pliaros {A}.

opdissen:: (v verhaal) quâðe {K}.

opdissing:: (v verhaal) quâðos {C}.

opdoemen:: eruptere |..ÿje| {U}; hij doemt op uit de duisternis: do eruptere mipenn ef finstro; ~ uit (het donker ed): pue rifonn {U}; het ~ (alg): puos {C}.

opdoen:: (=opzetten: hoed/masker ed) paine-kaf {Kpr}; (=opdienen: eten) sleare {K}, snufe {K} (pop); (=oplopen: ziekte) tâstare {K}; het ~: tâstaros {C}; (=verwerven: kennis) luftpónze |lufp..| {K}.

opdonder:: (=dreun) dófa {C}, tret {C} (dl= Ales); iemand een ~ geven (een dreun verkopen): dófa-kette rast {K}, trete rast {K} (dl= Ales).

opdonderen:: (=verdwijnen) slinâre {U} (pop); (=opsodemieteren) eruptere |..ÿje| {U} (vulg); donder op! (sodemieter op!): erupteren! |..eren| (vulg); méte gert tômp! (vulg).

opdraaien:: ~ voor iets: arfine-kaf furt flaju.

opdracht::

  1. (=order) xafolla {C}; gôrfjôc {SC}; (vrnl in de uitdrukking:) in ~ van: kaf gôrfjôc rifo (vz-uitdr) (afk= k.g.r.); geheime ~: pôndo {C};
  2. (=taak) kafkettos {C}, togany {C}.

opdrachtgever:: (=lastgever) gôrfjôcer {C}.

opdragen::

  1. (=afdragen: kleren net zo lang dragen tot ze versleten zijn) šûrstÿne {K};
  2. ~ aan (toewijden/aanbieden als eerbewijs): kette-mip furt {K}; (gelasten/opdracht geven): xafollée ump {K}; »gelasten.

opdreggen:: (lett: ophalen: drenkeling ed) voquge {K}.

opdregging:: (lett: ophaling: drenkeling ed) voqugos {C}.

opdrijven:: (lett: voortdrijven v kudde) krettare {K}; (fig: v prijs) kafðée {K}; (opvoeren/verhevigen) miltefare {K}.

opdrijving:: (lett: v kudde) krettsiy {C}; (fig: v prijs) kafðéos {A}; (verheviging) miltefaros {C}.

opdringen::

  1. (menigte) forse-kaf {U}; het ~ (ve menigte): forsos-kaf {C};
  2. iemand iets ~: gûfque flaju tukst rast {K};
  3. zich ~ aan: armtijabie {K}.

opdringerig:: ~ zijn: armtijabie {K}.

opdrinken:: pliyfonare {K}; ik drink mijn koffie op: gress pliyfonare sener cafer.

opdrogen:: zârve {E}; ~ en verschrompelen/krimpen/barsten (oude appel, droge kleigrond ed): vrelle {U}.

opdroging:: zârvos {C}.

opdruksein:: (spoorwegen) pârme-sÿn {C}.

opduiken:: (lett) plônse-kaf {K}; (plotseling te voorschijn komen) plype {Upr}.

opeengepakt:: jen wâlkân.

opeenhoping:: afriynos {C}; (lett/fig: stapel/berg/hoop) tnÿr {C}; (fig) luftdiusos |lufti..| {A}.

opeens:: (=plotseling) plirtof {I}; (=eensklaps) chorda {I} (poe/dl= Liftka); ik zie hem ~: gress bzaée do ðÿm vraboos.

opeenstapeling:: (=stapel) dius {C}; (het opstapelen) diusos {C}.

opeenvolgend:: (=achterelkaar) fôlgelira {I}.

opeenvolging:: fôlgos {A}.

opeisen:: envane {K}, blaffe {K}; (=opvragen) fôrdre {K; gst= fôrt; wst= fôrd•; vdw= fôrts}.

opeising:: slitûšaros {C}, envanos {A}; (=opvraag) fôrdros {C}.

open::

  1. (niet dicht) tuffes {I}; wagenwijd ~: ûesacÿr {I}; ~ laten vallen (lett: ontvouwen): lée {K}; ~ house (receptie): fartos-fes {C};
  2. (niet op slot) mitas {I};
  3. (v veld/zee/water) trân {I}; (zonder omheining of beschutting: v tuin, water, vlakte ed) fóni {I}.

openbaar:: (=publiek) publiyc {I}; (door de overheid, als tegenstelling v privaat) kofaniy {I}; [in het] ~ (bestemd voor iedereen): kofano {I}; in het ~ (in de openbaarheid): lo kofanoiy; ~ maken (=publiceren): publisere |..ÿje| {K}; ~ maken (=bekend maken): enne {K}; ~ vervoer: kofano gabanos {C} (afk= KG); openbare weg (jur): ef kofaniy mirra; de beroemde schrijver vertoont zich tegenwoordig nooit meer in het ~: ef huldufit otôr melde sefa mote; zie ook Openbaar vervoer in .

openbaarheid:: kofanoiy {A; mv=enk; rs= kofanote}; in de ~: lo kofanoiy; in de ~ treden: ef arfine fes ef kofanoiy.

openbaarmaking:: (=bekendmaking) ennos {C}.

Openbaar Ministerie:: (als Spok instantie) Publiyc Prosecutere-buro {N} (afk= PPB); voor Organisaties, zie .

openbaren:: ef qugle lo kofano {I}.

Openbaring:: (bijbel) Apocaliyps {N} (afk= Apo).

openbreken:: (lett: =forceren) quâðe {K}, forsere |..ÿje| {K}; het ~: forseros {C}.

openbreking:: quâðos {C}.

opendoen:: (iets openen) gyre flaju {K}; ik doe de deur open: gress gyre ef argerat; iemand ~ (de deur voor iemand openen): gyre ón rast {U}; ik doe mijn vriend open: gress gyre ón sener frint.

opendraaien:: (kraan ed) gre ... lo tuffes {K; gst= gret}; hij draait de kraan open: do gre ef hek lo tuffes.

openen:: tuffese {K}; (opendoen) gyre {K}; zich ~ (opengaan): gyre {Upr}; (museum, school, nieuw gebouw ed) gyrare {K}; de deur opent zich: ef argerat sen gyre; een bankrekening ~: ef lée eft zolle-nota.

opengaan:: (zich openen) gyre {Upr}; de deur gaat open: ef argerat sen gyre.

openhaardvuur:: (in huis) loÿbuti {C}.

openhartig:: (=onverholen: v gesprek ed) glitare {I}; (v persoon) rotrân {I}, frânc {I}; ~ zijn (v persoon): yelfte {U}.

openhartigheid:: yelftos {A}.

openheid:: (fig) tuffesiy {C}.

opening:: (gat) gyros {C}, tuffesât {C}; (plechtigheid: v nieuw gebouw ed) gyraros {C}; •~ (=•gat): tuf• {PX.c > c}; een ~ IN de muur: eft gyros/tuffesât mip ef krur; een ~/gat in een muur: eft tufkrur.

openingsplechtigheid:: (v nieuw gebouw ed) gyraros {C}.

openingstijd:: (v winkels ed) tuffes-fort {C} (meestal in mv).

openlijk:: kofano {I}, tuffesta {I}.

openlucht:: kiyn {C}; in de ~: luft kiyn.

openluchtbad:: kiyn-wik {C; mv= ..-wika}.

openluchtmuseum:: kiyn-musém {C}.

openrijden:: (=opensnijden: v wissels door een trein) ûesacÿre {K}; het ~: ûesacÿros {C}.

opensperren:: rófe {K}; het ~ (opensperring): rófos {C}.

opensperring:: (het opensperren) rófos {C}.

opensplijten:: (trans) ûesacÿre {K}; (intrans) ûesacÿre {Upr}.

opensplijting:: ûesacÿros {C}.

openstaan:: het gas (= de gaskraan) staat open: ef gaza kôlte; ~ voor iets: quÿe tuffes flaju; ik sta open voor suggesties: gress quÿe tuffes ef mitamorisôsta.

openwippen:: (=omhoogwippen) plype {K}.

opera:: opera {C}.

operatie::

  1. (medisch) frotexos {C}; voorbereidingen voor een ~: kofrotexos {C};
  2. (militair) operašo {C};
  3. (=onderneming: NIET militair of medisch) ÿrmannos {C}.

operatiekamer:: frotexelmit {C}.

opereren:: (medisch) frotexe {K}.

operette:: operett {C}.

opeten:: larde-tijâ {K}.

opfrissen:: (=verfrissen) frotare {K}.

opfrissing:: (=verfrissing) frotaros {C}.

opgaan::

  1. (=opkomen: zon) égde {U};
  2. ~ in (in beslag nemen): slitûšare {K}; hij gaat op in de studie: ef stûderos slitûšare do;

    »stem.

opgang:: (trap) preipendos {C}; (=opkomst: v zon) égt {C}; ~ maken (lett: theatraal binnenkomen): entrare {U}; ~ vinden (opkomen): otrefe {E}.

opgave:: rekenkundige ~ (=som): šômtos {C}; (=taak) kafkettos {C}; (=oefening) ufnos {C}; (het opgeven: v naam/adres) luftreppos {C}.

opgeblazen:: (=gezwollen) fitrut {I}.

opgebruiken:: (=verbruiken) kelde {Krs}; iets ~ (opmaken): ef qugle flaju lo tijâ.

opgefokt:: (opgewonden: persoon) krus {I}.

opgeknapt:: geheel ~ (genezen): stómy {I}.

opgelaten:: (zich zo gedragen dat de aanwezigen zich ~ voelen en/of vertrekken) trjômpe |trô..| {U}.

opgelucht:: ~ adem halen (herademen): nâs-ûeme {U}.

opgericht:: ~ zijn (lett: rechtop staan): ykelbe {U}.

opgeruimd:: (=blijmoedig) potoe {I}; (aan kant) tmopplim {I}; ~ zijn (kamer/kast ed): tmopplime {U}.

opgeschrikt:: (=verstoord) ebljómiy |..bl..| {I}.

opgesloten:: (=ingesloten) vlofiy {I}.

opgeteld:: ~e bedrag (optelling): ôspsagos {C}.

opgetogen:: (in extase) ÿchis {I}.

opgetuigd::: de ~e prijs: ef ÿchisror ðÿny (met btw en accijns).

opgeven:: (opdragen v taak/werk) kafkette {K}; (v naam/adres voor examen; v prijs ed) luftreppe {K}; het ~ (opgave): luftreppos {C}; (afdanken/afschrijven) prence {Krs}; »inschrijven.

opgevoed:: »welopgevoed.

opgewassen:: ~ zijn tegen: armtpevutre {K; gst= armtpevutt}.

opgewekt:: (=jolig) móté {I}; (=monter) cerviy {I; [mv=enk]}; ~ zijn: cerviye {U; gst= cerviy[t]}.

opgewonden:: (verhit: persoon, discussie) cÿrzrâg {I}; (fig) upén {I}, laterelira {I}.

opgezet:: ~ dier: ÿrgiÿtt {C} (spr); »opzetten 3.

opgezwollen:: slÿf {I}; ~ zijn (alg): eše {U}; rode ~ neus (v drank/verkoudheid): slÿf-nes {C}.

opgooien:: kolen ~ (kachel/locomotief): luft-éne |lUfténe| {U}.

opgraven:: (delven) hustae {K}.

opgraving:: (delving) hustaos {C}.

opgroeien:: zetente {E}; het ~: zetentos {A}; ik ben op een boerderij opgegroeid: kost zetentos meldo luft eft keldus; snel ~ (gewas): armttrâne {U}.

ophaalbrug:: plype-gÿrt {C}.

ophalen::

  1. (lett: gaan halen) pâre {K}; (pop) voquge {K}; ik kom je met de auto ~: gress voquge tu tjâg ef oto; het ~: pâros {C};
  2. (opdreggen v drenkeling ed) voquge {K};
  3. (omhooghalen v zeilen ed) pâre-kaf {K}; de schouders ~: ef pâre ef birriys;
  4. (fig: v herinnering ed) tukstpâre |..ksp..| {K}; het ~: tukstpâros |..ksp..| {C}.

ophaling:: (lett: opdregging: drenkeling ed) voqugos {C}.

ophangen:: (lett) munke {K}; het ~ (ophanging): munkos {C}; »droog 1; »drogen.

ophanging:: (het ophangen) munkos {C}.

ophebben:: (dragen: v hoofddeksel) donne {K}.

ophef:: pošahos {C}; ~ maken over: ef riffe pošahôsta frópjÿ.

opheffen:: (lett) gyfe {K}; (ontbinden: v commissie ed) miprutôse {K}; (fig: niet meer laten bestaan/schorsen) grÿðe {K}; nâs-ôrganisere |..ÿje| {K} (euf).

opheffing:: (lett) gyfos {C}; (ontbinding: v commissie ed) miprutôsos {A}; (fig: schorsing) grÿðos {A}; nâs-ôrganisašo {C} (euf).

ophelderen:: (fig: ontwarren) poirare {K}.

opheldering:: (fig: ontwarring) poiraros {A}; (oplossing/ontdekking: plotseling) idesakoos {C}.

ophemelen:: iemand ~: ef ðobiyre rast zjoba ef ecron.

ophijsen:: gyfare {K}, a'ešane {K}, dojelpe {K}; het ~; dat wat opgehesen wordt: dojelpos {C}.

ophitsen:: (fig: =aanvuren: positief) flecse {K}; (=aanhitsen: negatief) môrtéše {K}; iemand ~ tegen iemand: ef môrtéše rast ump rast.

ophitsing:: (fig: =aanvuring: positief) flecsos {C}; (=aanhitsing: negatief) môrtéšos {C}.

ophoepelen:: hoepel op!: vende crazelira!.

ophoging:: (verhoging, podium) hogoritos {C}.

ophokken:: (in hok of kooi opsluiten) môlarrese {K}.

ophokplicht:: môlarrese-duet {SC}.

ophopen:: (lett) ljocare {K}, trovôce {K}; het ~ (ophoping): trovôcos {C}; zich ~ (fig): luftdiuse |lufti..| {E}.

ophoping:: (opgehoopte hoeveelheid) ljocaros {C}; (berg/hoop) trovôctiyn {C}; (het ophopen) trovôcos {C}; (fig) luftdiusos |lufti..| {A}.

ophouden::

  1. (lett: =omhooghouden) ularâfe-kaf {K}; het ~ (lett: het omhooghouden): ularâfos-kaf {C}; (v hand) trâne {K}; het ~: trânos {C};
  2. (niet afzetten: v hoed) wencate {K}; (v hoed, als men op bezoek is) lelperre-luft {K};
  3. (=stoppen) dÿfe [beri] {U}, fistôre {U} (pop); ~ met (=stoppen met): stôpe ón {U}; Yvonn houdt om 5 uur op met werken: Yvonn dÿfe beri ÿrôme kest 5 zurt;
  4. (=storen/belemmeren: in werk ed) vâselle {K};
  5. zich ~ (verblijven): quarde {U}; het zich ~: quardos {C};
  6. (v goede naam/stand) nôzje {K; gst= nôss}.

opiniepeiler:: mefrâ-lodatjen {C}.

opjagen::

  1. (lett) (v dieren) quše {K}, nramyte {K}; (=voortjagen) ÿrrânógare {K}, rânógare {K} (arch/poe);
  2. (fig) iemand ~ (achter iemand/iets heen zitten): ef nramyte rast/flaju fes ef tult; het ~: nramytos {C}; (aanzetten/aansporen) ðée {K}, croje {K; gst= crot; vdw= crôjâs of regelm.} (dl= Lomky/Tigof).

opjaging:: (fig: aanzetting) ðéos {C}.

opjutten:: (=opstoken) byte-kaf {K}.

opkijken:: (de ogen opslaan) preipzerfe {U}; hij keek op van het boek: do preipzerfa rempe ef mimpit.

opklappen:: (=opvouwen) folte-preip {K}.

opklaren:: (v weer) grâte {U}.

opklaring:: (het opklaren vh weer) grâtos {C}; (opgeklaarde periode) grâtfort {C}.

opkloppen:: (slagroom ed) byte-kaf {K}.

opknapbeurt:: (v huis ed) grâtaros {C}, kafkleteros {C}.

opknappen:: (bijkomen: na ziekte) kafhelte {U}, nerkone {U}; (v huis ed) grâtare {K}, kafkletere {K}; een karweitje ~: ef nie eft qundré; ~ van karweitjes (het klussen): scvÿzos {C}.

opkoken:: [laten] ~ (v saus/pudding: tot het door koken opbruist): tjondere {K}.

opkomen::

  1. (lett: omhoogkomen) arfine-kaf {U}; (=opgaan: v zon) égde {U}, cÿrsôge {U}; (op toneel) entrare {U}; (fig: opgang vinden) otrefe {E};
  2. (idioom) het komt niet in me op om ...: kost miyparos nert kaine, den ...; (miyparos is {A}); kom op met je verhaal! (vertel op!): fes ef pjôl!.

opkomst:: (lett: het omhoog-komen) arfinos-kaf {C}; (=opgang: v zon) égt {C}; (bij verkiezingen) nole-quarderos {C}; (fig: het ontstaan) njamos {C}.

opkomstplicht:: (bij verkiezingen) quardere-duet {SC}.

opkoop:: miplorerdos {C}.

opkopen:: miplorerde {K}.

opkrikken:: (fig: stimuleren, aansporen) trekke-preip {K}.

opkroppen:: (v gevoelens) colye {K; vdw= colys}.

oplaag:: »oplage.

oplaaien:: (opvlammen: lett/fig) josle {U; gst= josel}.

oplage:: kabi-metel {C}.

oplapping:: (v schoenen) monchos {C}.

oplaten:: (v hoed, als men op bezoek is) lelperre-luft {K}.

opleggen::

  1. (lett) pilde-kaf {K}; het ~: pildos-kaf {C};
  2. (v schepen) ryare {K}, pilde-kaf {K}; het ~: pildos-kaf {C};
  3. (fig: geven: v straf/boete) armtmôque ón {K}; iemand een straf ~: ef armtmôque eft tjel ón rast; (v werkstraf) xafollée ón {K}; zich een beperking ~: prap armtmôque eft wÿmros.

oplegger:: (v vrachtauto, achter trekker) lajâfoto {C}; zie ook Weggebruikers in .

oplegging:: (het opleggen: maar NIET v schepen) pildos-kaf {C}; (v schepen) ryaros {C}; (v straf) armtmôquos {A}.

opleiden:: ~ tot/voor: qummertare armt {K}; ~ tot: traine helkara {K}.

opleiding:: qummertaros {C}, trainos {C}; hij heeft een goede ~ genoten: do eft quista qummertaros lelperre.

opleidingsinstituut:: (=onderwijsinstituut) qummertare-instituša {C}.

opletten:: ~ [op]: (in de gaten houden: v kind) mulkare {K}; (oppassen: voorzichtig zijn) kaftare {K}; let op!: kaftaren! (waarschuwing).

oplettend:: remarciy {I}, rÿvors {I}.

opleven:: znytesse {Upr}; doen ~: znytesse {K}.

opleveren::

  1. (=voortbrengen) armtdragje |antragje| {K; gst= armtdragg};
  2. (=opbrengen) xâme'ie {K; gst= xâmeit; vdw= xâmet};
  3. (v opgedragen werk: aannemer, schilder ed) mipðobiyre {K}; de schilder heeft zijn werk slecht opgeleverd: ef verfuto sener ÿrôm lo tildâ mipðobiyre.

oplevering::

  1. (=voortbrenging) armtdragjos |antragjos| {C};
  2. (=opbrengst) xâme'ios {C};
  3. (v opgedragen werk: aannemer, schilder ed) mipðobiyros {C}.

opleving:: znytessos {C}.

oplichten::

  1. (lett: =optillen: v deksel) râdlare {K};
  2. (licht[er] worden: v weer/vlam ed) nÿlare {U};
  3. (=bedriegen) ustjâge {K}.

oplichter:: (=bedrieger) ustjâger {C}, sectâ-znéer = sektâ-znéer {C} (pop).

oplichterij:: ustjâgos {C}.

oploop:: (=rel/opschudding; alg) lavÿ {C}; wast {C; mv= wâste}; (=opstootje/straatruzie) pûla {C}, ôtrert {C} (pop).

oplopen::

  1. (lett: omhooglopen naar) farte-kaf {K};
  2. (=stijgen: v temperatuur, stemming) farte-armt {U};
  3. (=opdoen) (v ziekte/vertraging ed) mippâre {K}; (v ziekte) tâstare {K}; het ~: tâstaros {C}.

oplosbaar:: (in vloeistof) moqubut {I}; (v probleem) hûchatt {I}.

oplosmiddel:: (alg) moqubute-tiyn {C}; (=verdunner: voor medicijnen) vehikul {C}.

oplossen:: (in vloeistof) moqubute {K}; (v probleem, vraagstuk) hûche {K}; het probleem is opgelost: ef môntyos lelperre eft hûchos.

oplossing::

  1. (in vloeistof) moqubutos {C};
  2. (fig) (uitkomst: v probleem/vraagstuk) hûchos {C}; [het komen tot een] ~: hûchâmellos {A}; tot een ~ komen: hûchâmelle {U}; tot een ~ brengen: hûchâmelare {K}; het tot een ~ brengen: hûchâmelaros {A}; ik zie geen ~ (ik kom er niet uit): gress nert ucôgare; (opheldering/ontdekking: plotseling) idesakoos {C}.

opluchten:: idemigte {K}.

opluchting:: idemigtos {A}.

opluisteren:: kâlare {K}.

opmaak:: (v krant) ðônos-riffos {C}; (het schminken) pevutros {C}.

opmaken::

  1. iets ~ (opgebruiken): ef qugle flaju lo tijâ;
  2. (v bed) dreumâne {K};
  3. (v krant) ðônos-riffe {K};
  4. (nota/kosten) kunte {K}; het ~ (vd kosten): kuntos {C};
  5. (=schminken: v gelaat) pevutre {K; gst= pevutt};
  6. (=concluderen) reppe-mip {K}; ik maak hieruit op dat ...: gress reppe-mip, den ....

opmerkelijk:: râviy {I; [mv=enk]}, remarces {I}, jôftiy {I}.

opmerken:: (=aanmerken) remarce {K}, risâne {K}; (= bemerken) ygbronne {K}; iemand die snel iets opmerkt (met veel opmerkingsgave): rijôft {C}.

opmerking:: (alg) râviy {Aef}, remarcos {C}; (=aanmerking) risânos {C}; een ~ maken: ef riffe eft râviy; geestige ~ (kwinkslag): mâmp {C}; gewaagde/dubbelzinnige ~: srâter {C}; hatelijke ~: quster {C}; korzelige ~: uxezurrer {C}; kwetsende ~: pakros {C}; stekelige ~: fatlonos {C}; stekelige ~en maken: fatlone {E}, nôtice {K} (pop); hij heeft altijd rot~en: do nôtice ef tiyns; een stomme ~ maken (ook: een stomme vraag stellen) ane {U}.

opmerkingsgave:: met grote ~: rijôftiy {I}; iemand met veel ~ (die [snel] alles opmerkt): rijôft {C}.

opmerkzaam:: remarciy {I}, rÿvors {I}; iemand ~ maken op iets: ef qugle risânos ón rast frópjÿ flaju; ~ en bijdehand: yggiy {I; [mv=enk]}.

opmeten:: (maat nemen van) tûrgette {K}, šume {K} (arch/poe).

opmeting:: tûrgettos {C}.

opname::

  1. (water in een spons ed) puttos-fes {C};
  2. (in ziekenhuis, in een krant op een website ed) kaf-puttos |kAfputtos| {C};
  3. (v foto/film/geluid ed) (voorwerp) mitachos {C}; (het opnemen) mitachošos {C};
  4. (bij bank, v geld) fesuberos {C}.

opnemen::

  1. (water in een spons ed) putte-fes {K; vdw= potter-fes};
  2. (in ziekenhuis, in een krant, op een website ed) kaf-putte |kAfputte| {K; vdw= ..-potter}; opnieuw ~ (heropnemen: in ziekenhuis/krant ed): kaf-nâs-putte |kAf-| {K; vdw= ..-potter};
  3. (v foto/film/geluid ed) mitachoše {K}; (v muziek ook) feste {K}; het ~: mitachošos {C};
  4. in zich ~ (onthouden): kafputte |kafpUtte| {K};
  5. (bekijken) nalalôve {K};
  6. (alg: tot zich nemen; ihb: geld bij bank halen) fesubere {K};
  7. (v telefoon) ubere {K}.

opneming:: (alg: het tot zich nemen) fesuberos {A}.

opnieuw:: (=weer) wet {I}; (=alweer) pipwet (pipet) {I}; (met nadruk op herhaling) tâzjiy {III}; kaf ef kleter (afk= k.e.k.).

opnoemen:: (=opsommen) kimorare {K}.

opnoeming:: (=opsomming) kimoraros {C}.

opofferen:: ÿglyne {Krs}, glyne {Krs} (arch/dl= Peg).

opoffering:: ÿglynos {A}.

oponthoud:: (=stagnatie/vertraging: trein ed) ybe {Aef}; (storende onderbreking: tijdens werk ed) vâsellos {C}.

oppakken:: ubere {K} (bijv door de politie).

oppassen:: ~ [op]: (in de gaten houden: v kind) mulkare {K}; (opletten: voorzichtig zijn) kaftare {K}; pas op!: kaftaren! (waarschuwing).

oppasser:: (=bewaker) gerdatjen {C}.

oppeppen:: (opporren: fig) rakle {K; gst= rakk}; (energie winnen) pâple {K}; ga je geestelijk wat ~: pâple-tûe sener rûl.

opper:: (hoopje drogend hooi) jert {C}.

opperbevel:: mennblaffos {A}.

opperen:: (naar voren brengen: v idee) karrðe {K}, kafplaše {K}.

oppergod:: menndiô {Crs}.

opperhoofd:: mennurp (mennnurp) {Crs}.

opperhuid:: froquâstiy {C}.

opperofficier:: (hoogste officiersrang bij land- en luchtmacht) hardlap ofeserr {C}; voor militaire rangen, zie .

opperschipper:: (marinerang) ajudent-suofeserr {C}; voor militaire rangen, zie .

oppervlak:: (ihb vd aarde, zee, stuk grond ed) jakarô {C}; »oppervlakte.

oppervlakkig:: jakarsiy {I}.

oppervlakte:: (ihb: grootte v iets) jakars {C}; »oppervlak; zie ook Oppervlaktes en Inwonertallen in .

oppervlaktewater:: rôry-knurfel {S}.

opperwachtmeester:: (land- en luchtmacht) mennseršent {Crs}; voor militaire rangen, zie .

oppeuzelen:: tolarde {K}; de eekhoorn zit het hazelnootje op te peuzelen: ef agrén tolardelira ef hâslâf; het ~ (gepeuzel): tolardos {C}.

oppikken::

  1. (lett: met snavel) snepe-kaf {K};
  2. (iemand meenemen) lelde-ral {K}.

oppoetsen:: (alg) glylare {K}; (schoenen) glântrare {K}.

oppompen:: (omhoogpompen: v vloeistof) echue-kaf {K}.

opporren:: (vuur) rakle {K; gst= rakk}.

opportunisme:: ôportunesmiy {SC}.

oppositie:: pallerupkos {Ars}, ôposišo {C}; (deel vd volksvertegenwoordiging dat niet meeregeert) ôposišo {C}.

oprakelen:: (fig) rakle {K; gst= rakk}.

opraken:: šâste-tijâ {E}; doen ~ ([ver]slijten): tijâfarte {K}.

oprapen:: ubere-kaf {K}; het ~: uberos-kaf {C}.

oprecht:: âšÿr {I}.

oprichten:: (lett: rechtop zetten) ykelbare {K}; (stichten: v vereniging ed) laanše {K}.

oprichting:: (lett: het rechtopzetten) ykelbaros {C}; (het stichten) laanšos {A}.

oprijden:: (v erf/pont/brug) kafufire {K}; hij rijdt de brug op (vanaf de weg): do kafufire ef pônt; ~ tegen (ongeluk veroorzaken): kafufire {K}; hij rijdt tegen de brug op (ongeluk): do kafufire ef pônt.

oprijlaan:: (alg: =oprit) erfo {C}; (naar paleis/kerk) kormirra {C}.

oprijzen:: cÿrsôge {U}.

oprispen:: (een boer laten) rue {U}.

oprisping:: (=boer) ruos {C}.

oprit:: (=oprijlaan) erfo {C}; (v autosnelweg/brug ed) kaflydos {C}.

oproep:: (=aanroeping) rupkos-kaf {A}; (=oproeping; gebod om ergens te verschijnen) kaffôrdros {C}.

oproepen:: (=aanroepen) rupke-kaf {K}; (fig) arfine helkara; jouw houding roept agressie op: vilt wencatos arfine helkara agresy; (fig) ~ tot: ÿrzoze helkara {K}; (gebieden om ergens te verschijnen) kaffôrdre {K; gst= kaffôrt; wst= kaffôrd•}.

oproeping:: »oproep.

oproer:: gjortyniy {C}, kestkoldros |..sk..| {C}.

oproerling:: (=rebel) kestkoldrer |..sk..| {C}.

oprollen:: (lett) rôle-kaf {K}; het ~: rôlos-kaf {C}; (v bende: fig) idenenne {K}.

opruien:: (ophitsen) môrtéše {K}.

opruimen:: (=opbergen) simaje {K; gst= simat; vdw= simer}; (v kamer ed) tmopplimare {K}; (v boeken ed) tijâðobiyre {K}; dode bomen/dood struikgewas ~ of rooien (GEEN levende bomen/struiken): ÿrqubre {E; gst= ÿrqupp}.

opruiming:: (v kamer ed) tmopplimaros {C}; (v boeken ed) tijâðobiyros {C}; ([grote] schoonmaak) tmopp {C} (spr).

oprukken:: (lett/fig) kafšâste {U}; (v troepen) merte {U}; het ~: mertos {C}.

oprukking:: (lett/fig) kafšâstos {C}; de ~ van de woestijn: ef desterecÿr kafšâstos.

opschepen:: met iemand opgescheept zijn/zitten: ef lelperre rast fes ef crûchétlot.

opscheppen:: (v soep ed) leftele {K}; (fig) bÿlyze {U}; ~ over: tozjoffe {K}.

opschepper:: bÿlyzer {C}, tozjoffatjen {C}.

opschepperij:: tozjoffos {A}; bÿlyzos {C}; (minder negatief dan bÿlyzos) bÿlys {C}.

opschieten::

  1. (oprollen v touw/kabel) wervare {K};
  2. (snel opgroeien v gewas) armttrâne {U};
  3. goed kunnen ~ met iemand (iemand mogen): ef kette sener rujiy ón rast; ik kan wel met hem ~: gress kette jazy sener rujiy ón do;
  4. (voortmaken) hurte {U}; schiet op! (stik!): jÿru!;
  5. (sneller voortgaan/voortmaken met datgene waar men mee bezig is teneinde te kunnen gaan doen wat de infinitief uitdrukt) génehe [beri] {U; gst= génet}; hij schiet op om de trein te halen: do génehe beri šâste ef treno; Elsa schiet op (haast zich met allerlei andere dingen) om het rapport door te [kunnen] nemen: Elsa génehe beri zôzje ef rapors; (voorspoedig verlopen); de verbouwing schiet op: ef âlbos-kest génehe; »haasten.

opschik:: (=tooi) ches {C}; (=opsmuk) tâjos {C}.

opschikken:: (versieren v iets) kâle {K}; (=opsmukken) tâje {K; gst= tât}; (opschuiven, plaats maken) luftšefce {U}.

opschikking:: (het plaats maken) luftšefcos {C}.

opschorten:: ~ tot (uitstellen tot): miptrekke armt {K}; (voorlopig niet [uit]betalen) liskose {C}; de gemeente schort de (uitbetaling vd) subsidie op: ef zomar liskose ef supsiðy.

opschorting:: (ook: uitstel v betaling) miptrekkos {A}; voor fiscale termen, zie .

opschrift:: slegerm {C}, kafstint {C}.

opschrijven:: (noteren) kafstinde {K}; het ~: kafstindos {C}.

opschrikken:: ebljóme |..bl..| {U}; [doen] ~: ebljómare |..bl..| {K}.

opschrikking:: (verstoring) ebljómos |..bl..| {C}.

opschrokken:: markiyne {K}.

opschudden:: (ve kussen) freg-âlminde {K; vdw= ..-pâlminde}.

opschudding:: (=oploop/rel; alg) lavÿ {C}; wast {C; mv= wâste}; (=grote rel/opstand, ook politiek) rel {C}.

opschuiven:: (=verschuiven) šefcare {K}; het ~: šefcaros {C}; (opschikken, plaats maken) luftšefce {U}.

opsieren:: (=versieren) tâje {K; gst= tât}.

opslaan:: (v goederen) jÿzoe {K}; (=omslaan: mouw/broekspijp) rôle-luft {K}; (v tent: neerzetten) azerše {K}; (v ogen/boek) ûese {K}; (omhooggaan: v prijzen) tsazze {U}.

opslag:: (v goederen) jÿzoos {C}, cÿrsagagpiy {C}; (v prijzen) tsazziy {C}.

opslagplaats:: (=magazijn) jÿzoos {C}.

opslagruimte:: zollos {C}.

opslokken:: jytaðe {Krs}; het ~: jytaðos {C}.

opslorpen:: (opdrinken) flÿlse {K}, sfôse |sv..| {K}.

opslorping:: (geslorp) flÿlsos {C}.

opsluiten:: (=insluiten) vlofje {K; gst= vloff}.

opsluiting:: (=insluiting) vlofjos {C}.

opslurpen:: »opslorpen.

opsmuk:: (=opschik) tâjos {C}.

opsmukken:: (=opschikken) tâje {K; gst= tât}.

opsnuiven:: snufaderme {K}.

opsodemieteren:: (=opdonderen) eruptere |..ÿje| {U} (vulg), šute {U} (vulg).

opsommen:: (opnoemen) kimorare {K}.

opsomming:: (opnoeming) kimoraros {C}.

opsparen:: luftzolle {K}; het opgespaarde (wat opgespaard is): luftzollos {C}; het ~ (opsparing): luftzollos {A}.

opsparing:: (het opsparen) luftzollos {A}.

opspoelen:: wervare {K}.

opsporen:: spure {K}; iemand ~: ef sÿrte ef âskân rifo rast.

opsporing:: spuros {C}.

opspraak:: in ~ zijn: jerdonne {U}; in ~ brengen (compromitteren): tygtjatsazze {K}.

opstaan:: (gaan staan) gifare {E}; (uit bed komen) levere {K}; voor dag en dauw ~ (om te gaan jagen/vissen): vizaje {U; gst= vizajet}; het voor dag en dauw ~: vizajos {C}.

opstal:: (juridisch: onroerend goed) kadâster-stent {C}; (concreet: wat boven de grond gebouwd is) ykelbos {C}; recht van ~: ykelbare-rigt {C}.

opstand:: (=grote rel) rel {C}; (politiek) scermvust {C}.

opstandeling:: (=agitator) tuffesuberatjen {C}, T.U.batjen {C} (pop).

opstandig:: (op rellen belust) reliy {I}.

opstanding:: (verrijzenis) leveros {C}.

opstapelen:: diuse {K}; het ~ (opstapeling): diusos {C}; balen hooi ~: ziynðe {K}; het ~ van hooi: ziynðos {C}.

opstapeling:: (het opstapelen) diusos {C}; (stapel) dius {C}.

opstappen:: (weggaan) ðôgiffe {U}; ~ [op] (op de fiets ed): lâlappe {K}.

opstarten:: (computer) dreumâne {K}.

opsteken:: (lett: omhoogsteken) gayše-kaf {K}; (wind) égde {U}; het ~ (v wind): égt {C} (poe).

opstel:: (=schets) storiy {C}.

opstellen:: (lett: op een bepaalde wijze neerzetten) fest-giffe {K}; (fig) mitariffe {K}; opgesteld zijn (v tekst): feste {Upr}; het contract is opgesteld ten name van mijn vrouw: ef bjeltafiy sen feste fes ef quanka rifo kost tubôs.

opstelling:: (lett: arrangering) fest-giffos {C}; (fig) mitariffos {A}; (slagorde: v troepen) givân {C}.

opstijgen:: »stijgen.

opstoken:: (v kachel) poirare {K}; (fig: =opjutten) byte-kaf {K}.

opstootje:: (=relletje/straatruzie) pûla {C}, ôtrert {C} (pop).

opstropen:: (mouwen) ðônos-šefce {K}; het ~ (opstroping): ðônos-šefcos {C}.

opstroping:: (het opstropen) ðônos-šefcos {C}.

opstuiven::

  1. (lett: zand/sneeuw) [doen] ~: skâðare {K}; berg opgestoven sneeuw of zand: skâðaros {C};
  2. (fig: =opvliegen: v persoon) skâðe-kaf {U}; het ~ (fig: opvlieging: v persoon): skâðos-kaf {C}.

opstuiving:: skâðaros {C}.

optekenen:: recorde {K}; ik heb dat uit zijn mond opgetekend: gress ef recorde trâk groft motrikk.

optellen:: ôspsage {K}; het ~: ôspsagos {C}.

optelling:: (het optellen/opgetelde bedrag) ôspsagos {C}.

opticien:: ôptiker {C} (in Spok: gediplomeerd persoon met hbo-opleiding).

optie:: (keuzemogelijkheid) cos-kurre {C; mv= ..-kurres}.

optiek:: (fig) zerfe-koern {C}; in mijn ~ (zoals ik het zie): âfry kost zerfe-koern.

optilbaar:: niet ~ (te zwaar om op te tillen): neðaag {I}.

optillen:: (lett: =oplichten: v deksel) râdlare {K}, ÿrzoze {K}.

optimaal:: mippârelira {I}.

optimisme:: ôptimesmiy {SC}.

optimistisch:: ôptimistise {I}; ~ zijn (hoopvolle verwachtingen koesteren): undôxe {U}.

optocht:: (=stoet) gôs {C}; in een ~ [mee]lopen: gôse {U}.

optoveren:: (fig) monche {K; gst= mont}.

optovering:: monchos {C}.

optreden::

  1. (alg) ÿzjale {U; vdw= pÿzjale}; (zn: alg) ÿzjalos {C}; als groep ~ (iets gemeenschappelijk doen; groot aantal mensen bij elkaar): tizjyre {U}; het massaal ~ (ve politiemacht): tizjyros {C};
  2. (handelen; ontstaan) quxe {U}; het ~: quxos {C}; handelend ~ (in actie komen): kafpaine {E};
  3. (toneel) stâge {U}; het ~: stâgos {C}.

optrekken::

  1. (=omhoogtrekken: gordijn/brug ed) trekke-preip {K};
  2. (v muur/huis) preipâlbe {K};
  3. (auto: op gang komen) âkselerere |..ÿje| {U}; het ~ (v auto): âkselereros {C}; die auto trekt snel op: dena oto kette eft miltef âkselereros;
  4. (verhogen: v loon/belasting) kafpaine {K}.

optuigen:: (schip) dreumâne {K}; (versieren) ÿchisre {K; gst= ÿchiss}; de opgetuigde prijs: ef ÿchisror ðÿny (met btw en accijns).

optutten:: (overdreven uitdossen) bloare {K}.

optutting:: (overdreven uitdossing) bloaros {C}.

opvallen:: (in het oog lopen) ef trekke kûltâs {C}; (opvallend zijn) ef qugle nijo; dat valt ons [meteen] op: mittof qugle [kafér] nijo ón kirro.

opvallend:: nijo {I}; ~ zijn (opvallen): ef qugle nijo; (verrassend: als bepaling bij bv) sûpriyse-• {PX}; (bijv) ~ mooi: sûpriyse-hordâ; ~ weinig: sûpriyse-litel.

opvang:: (fig) fanos {A}.

opvangcentrum:: (=opvangtehuis; voor zwervers/verslaafden ed) fansért {C}.

opvangen:: (lett) mitaubere {K}; (fig) fane {K}.

opvangtehuis:: (=opvangcentrum; voor zwervers/verslaafden ed) fansért {C}.

opvatten:: ~ als (beschouwen als): obléskre {K; gst= oblések; wst= oblésk•}; [iets] ~ als ...: ef melde uberelira ... [rifonn flaju] {=tdw v ubere}; ik vat het op als een leugen: gress melde uberelira eft merfos; hij vat mijn opmerking op als een belediging: do melde uberelira eft dakros rifonn kost râviy; hij vat A als B op: do obléskre A meldelira B.

opvatting:: obléskros {A}; naar mijn ~ (idee): fitfara kost obléskros.

opvegen:: brûste-kaf {K}, uste-kaf {K}.

opvlammen:: (oplaaien: lett/fig) josle {U; gst= josel}.

opvliegen:: (lett: vogels/insecten) zôle-kaf {U}; (fig: =opstuiven: v persoon) skâðe-kaf {U}; (zelfbeheersing verliezen) gâmpe {U}.

opvliegend:: (=driftig) wâstiy {I}; hij is een ~ mens: do melde fjoji ur dus fara eft bergo.

opvlieging:: (fig: het opstuiven: v persoon) skâðos-kaf {C}.

opvoeden:: (gezien als ouderlijke taak) hôfrue {K}; (vormen, ontwikkelen: gezien als taak vd school ed) hôfru-vobare {K}.

opvoeding:: hôfruos {A}; lichamelijke ~: frohôfruos {A}; een zeer strenge ~ krijgen: ef zetente korsamÿr.

opvoeren:: (uitvoeren: v toneel/ballet/concert ed) megge {K}; (fig: opdrijven/verhevigen) miltefare {K}.

opvoering:: (uitvoering: v toneel/ballet/concert ed) megg {C}; (opdrijving/verheviging) miltefaros {C}.

opvolgen:: (lett) pelle {K}; (lett/fig) fôlge {K}.

opvolger:: fôlgté {C}.

opvolging:: (lett) pellos {C}; (lett/fig) fôlgos {A}.

opvordering:: fôrdros {C}.

opvouwbaar:: folte-âp {I}.

opvouwen:: (=samenvouwen) ðônos-folte {K}; (=opklappen) folte-preip {K}; het ~: ðônos-foltos {C}.

opvraag:: fôrdros {C}.

opvragen:: (opeisen) fôrdre {K; gst= fôrt; wst= fôrd•; vdw= fôrts}.

opvreten:: svûlge {Krs}.

opvrolijken:: hupserare {K}.

opvullen:: (lett: =volstoppen) ÿrgare {K}.

opvulling:: (=opvulsel) ÿrgiÿtt {S}.

opvulsel:: (=opvulling) ÿrgiÿtt {S}.

opwaarts:: kafes {III}; (=omhoog) preip {I}; ~e druk: preippres {C}.

opwachten:: lâquÿe {K; gst= lâquÿt}; ik zal je bij het station ~: lâquÿe gress tu luft ef garrent.

opwachting:: (plechtig bezoek) dôx {C}; zijn ~ maken: ef paine ef dôx.

opwarmen:: (warm[er] worden) cÿrzrame {Upr; vdw= cÿrzrâg}; (opnieuw verwarmen: vrnl voedsel) nâs-cÿrzrame {K; vdw= ..-cÿrzrâg}.

opwarming:: cÿrzramos {C}; ~ van de aarde: wertlâ-cÿrzramos {C}.

opwegen:: ~ tegen (evenaren met): quimetse {K}.

opweging:: quimetsos {A}.

opwekken:: (elektriciteit, eetlust) armtmôque {K}; (verwachtingen) hagyre {K}.

opwekkend:: (opwékkend) gayšelira {I}.

opwekking:: (stroom, eetlust) armtmôquos {A}; (verwachtingen) hagyros {A}.

opwelling:: (=bevlieging) verkatos {C}.

opwinden:: (lett) a'ešane {K}; (v klok) poirare {K}; zich ~ (zich druk maken): vrennâfyte {E}; zich ~ over: e'umonare {Kpr}.

opwinding:: e'umonaros {C}.

opzadelen:: iemand ~ met iets: ef ziynðe flaju kaf raster scôl.

opzeggen:: (=afzeggen) idereppe {K}; (=reciteren: v les/gedicht) muxare {K}.

opzegging:: (=afzegging) idereppos {C}; (=afzegging: schriftelijk) idereppafiy {C}.

opzenden:: zâlbinase-armt {K}.

opzending:: zâlbinasos-armt {A}.

opzet:: (=plan) plan {C}; (v plan, schema, idee, concept) preipsÿrtos {C}; (=moedwil) proba {SC}; met ~ (=opzettelijk): fes proba {SC}.

opzettelijk:: fes proba {SC}; (=expres) ekspres {I}.

opzetten::

  1. (tent) sÿrte {K}, plaše {K}; het ~ (v tent): plašos {C};
  2. (opdoen: v hoed/masker ed) paine-kaf {Kpr}, plaše {K};
  3. (v dood dier) ÿrgare {K};
  4. (plan, concept, schema ed) preipsÿrte {K};
  5. (=[op]zwellen) laeše {U};
  6. zet 'm op! (geef 'm van katoen!): ôtosme-tûe ef knyfos!.

opzetting:: ([op]zwelling) laešos {S}.

opzicht::

  1. (=toezicht) šéntriy {C};
  2. (betrekking/aspect) kaltrosqunn {SC}, bjafniy {C}; in alle ~en: lef cradef bjafniys; lef vost[r]ichos {A}; metter {III} (arch); gy, ta ur ân, gy-ta-ur-ân (spr); in zeker ~: lef ef serten bjafniy; in dit ~: bjafniytiy {III} (afk= bj/iy); in ... ~: lef ef ... bjafniy; in fonologisch ~ is dit niet juist: lef ef fonologise bjafniy mittof nert melde quâf; in geen enkel ~ (in het geheel niet): ðÿm cradef wertlane paceresto; ten ~e van: zerfelira tygtja {=tdw v zerfe} (vz-uitdr) (afk= z/t).

opzichte:: »opzicht 2.

opzichter:: quÿlaper {C}, cÿrzvogg {C; mv= zvogt}.

opzichtig:: (kleding/uiterlijk) zerfetou {I}; niet ~ (stemmig: vooral kleding): lanbiy {I}.

opzien::

  1. (zn) (=verbazing) šazos {A}; [veel] ~ baren: ef qugle ef [hupster] šazos.
  2. (ww) (lett: =omhoogzien) zerfe-kaf {U}; het ~ (lett: het omhoogkijken): zerfos-kaf {C}; (fig) ~ tegen iets: ef munke ef tiyns frópjÿ flaju; ik zie tegen de reis op: frópjÿ ef tupplip gress munke ef tiyns.

opzienbarend:: šaziy {I}, krech {I}; zeer ~ (=spectaculair): okrech {I}.

opzij:: (terzijde) ovap {I}; van ~ (terzijde): ovapa {III}; ga eens ~!: ovap yss [dus]!.

opzijgaan:: (=uitwijken) ~ [voor]: wygce [furt] {U}.

opzijschuiven:: (=opzijzetten) dlofe {K}; het ~ (het opzijzetten): dlofos {C}.

opzijzetten:: (=opzijschuiven) dlofe {K}; het ~ (het opzijschuiven): dlofos {C}; (fig: achteruitstellen) ðée bleftess {K}.

opzoeken:: (iets waarvan men [ongeveer] weet waar het zich bevindt) kafješe {K}; dat wat opgezocht wordt: kafješos {C}; ik kom je morgen ~: gress arfine mas fes vilt ÿzerfos.

opzuipen:: kalibatsovergave e-tijâ {K}.

opzwellen:: (=opzetten) laeše {U}; »uitzetting 3.

opzwelling:: (=opzetting) laešos {S}.

oraal:: oraliy {I}.

orakel:: oracliy {C}.

oranje:: roffiy {I}; rofa• {PX.c > c}.

oranjerood:: (kleur tussen oranje en rood in) rofamindefit {I}; zacht ~: korojelerÿ {I}.

oranjetip:: (vlinder) roffiy-zelfÿer {C} (L. Anthocharis cardamines).

orchidee:: ôrgidé {C}.

orchis:: vogily-huron {C}; gevlekte ~ (L. Dactylorhiza maculata): liyt Grât-ôrgidé {C}.

orde::

  1. (regelmaat) petsquts {C}; de ~ van de dag: ef toftiy petsquts; aan de ~ van de dag zijn (geregeld terugkerend): ef melde ef tjek fes ef Kjûpur-zee;
  2. (geregelde toestand) heft {C}; hier heersen ~ en regelmaat: kusami eft heft melde;
  3. (ordening, regel) hyder {C} (arch/poe); tot de ~ roepen: trojye {K};
  4. (groep personen, zoals een kloosterorde) wâlka {C};
  5. (bespreken) aan de ~ stellen (ter sprake brengen): cÿrlénare {K}; aan de ~ komen/zijn (ter sprake komen/zijn): cÿrléne {E}; datgene wat aan de ~ is (wat ter sprake komt): cÿrlénos {A}; tot nader ~: tuksof sompelira wiðos (afk= t.s.w.);
  6. (in orde) in ~ (juist): quâf {I}; in ~ (uitstekend): accarônt {I}; in ~! (afgesproken!/oké!): quts!; lenn! (pop); in/op ~ brengen (schikken, weer netjes maken): ÿréste {K}; in ~ maken (gereed maken): lytane {K}; ytane {K} (arch/poe); in ~ zijn (goed zijn): quiste {E}; in ~ zijn (kloppen): lenne {U}; in ~ zijn (niets mankeren): ôntare {E}; niet in ~ (niet juist/goed): quÿfe {I}; niet helemaal in ~ (beetje ziek): tokinur {I}.

ordelijk:: (=geregeld) vlazziy {I}.

ordenen:: (=rangschikken) koffe {K}; (op orde brengen) âlkibire {K}.

ordening:: (=rangschikking) âlkibiros {C}; (=regeling) vlazzos {C}; (orde, regel) hyder {C} (arch/poe); ruimtelijke ~: planolôiy {C}.

order:: (regel/bevel) blaffos {A}; (=opdracht) xafolla {C}; tot nader ~: tuksof sompelira reftroos (totdat er een nieuwe beslissing valt).

oregano:: (specerij) oregann {S} (L. Origanum vulgare).

orgaan:: ôrgano {C}.

organisatie:: (met de nadruk op het bedrijf/instelling/instituut) ôrganisašo {C}; (met de nadruk op het organiseren [van iets]) vlazzos {C}; (=instelling) feslosos {C}; »stichting; zie ook Organisaties in .

organisch:: ôrganise {I}.

organisator:: ôrganiseratjen {C}.

organiseren:: ôrganisere |..ÿje| {K}; (=regelen) vlazze {K}; niet goed kunnende ~ (onpraktisch: persoon): vlazze-pôr {I}.

organisme:: ôrganesmiy {C}.

organist:: organmerr {C}.

orgasme:: (seksueel) mipbautoos |mipa..| {C}; ~ hebben (klaarkomen: seksueel): mipbautoe |mipa..| {Upr}.

orgel:: organ {C}.

orgie:: ôrgiy {C}.

oriëntatie:: (het oriënteren) loinfestos {A}.

oriënteren:: zich ~ (v juiste richting): loinfeste {U}; het ~ (oriëntatie): loinfestos {A}; zich ~ (v standpunt): ÿrmetare {U}.

originaliteit:: opârg {C}.

origineel::

  1. (zn: geen kopie) prôltôtiy {C};
  2. (bv) opârgiy {I}.

Orion:: (sterrenbeeld) Orion |orjon| {N}.

orkaan:: ÿmann {C; mv= ÿnt}.

orkest:: (groep musici) mergrup {C}; (~bak: plaats v musici) musiyce-sÿrt {C}.

orkestbak:: (plaats v musici) musiyce-sÿrt {C}.

orthografie:: (=spelling) stabôos {C}.

orthografisch:: ôrtografise {I}.

orthologie:: ôrtolôiy {C}.

os:: (gecastreerde stier) ôx {C; mv= ax}; slapen als een ~: ef slape lo eft koffon kolini.

ossenhaas:: ôx-rôgtiyn {C}.

osteologie:: osteolôiy {C}.

otter:: knura {C; mv= knurren} (L. Lutra lutra).

oubollig:: toliftkarÿiy |..fk..| {I}, urrfeâ {I}.

oud::

  1. (alg: niet jong/niet nieuw) liftkar |..fk..| {I; vt= qufaa; vk= jÿzûg} (onr trappen v verg alleen absoluut, bij personen); lift {I} (arch); hij is 20 jaar ~: do melde lef 20 zempers; zij zijn ~er dan 12 jaar: óps melde lef 12 zempers ur vluf; het is al 150 jaar ~: ef melde pip 150 zempers lo liftkar; de vrouw is ~er dan de man: ef mosjeus melde liftkar terat dus ef merater; een ~ere vrouw (= niet zo erg jong meer): eft qufaa mosjeus; mijn broer is minder ~ dan ik: kost frera melde liftkar oiba dus gress; een minder ~e (=jongere/nog niet zo'n oude) broer: eft jÿzûg frera; ~ man (grijsaard): lift {C}; ~e vrouw: lifta {C}; ~[er] worden (verouderen): liftkare |..fk..| {U}; het ~[er] worden: liftkar-vendos |..fk..| {A}; heel ~ (aftands): gôlnurpiy {I}; »ouder;
  2. (antiek) flôgt {I} (dl= vrnl Tjemp);
  3. oud||jong: ðyss {Iid}; ;
  4. oud||nieuw: hops {Iid}; .

oudbakken:: (v brood) liftkar |..fk..| {I}.

oudejaarsavond:: (31 december) liftkazemp |..fk..| {C}.

Oudejaarsdag:: Liftkazempof {N} (officiële feestdag, winkels beperkt geopend).

ouder:: (niet zo jong meer) qufaa {I; =vt v liftka}; een ~e heer (een heer op leeftijd): eft qufaa merater; ~e man: genk {C}; ~e vrouw: genka {C}.

ouderavond:: (op school) fosie-métos {C}.

ouderdom:: liftkariy |..fk..| {A; mv=enk}.

ouderlijk:: (vd ouders) fosiiy {I}; het ~ gezag; de ~e macht (oude term): ef fosies-pôr {SC}; ontheffing uit het ~ gezag: fosies-hintare-jabincos {A}.

ouders:: fosies {Cmv}, fosiers {Cmv} (arch/dl= Centraal-Berref).

ouderwets:: (vanouds) eker {I}.

oudheid:: liftkaros |..fk..| {C}.

oudheidkunde:: liftkaros-tibân |..fk..| {C}.

Oudnoords:: liftkar-nôrgise {C}.

output:: output |ottput| {C}.

ouwehoer:: (geweldige kletskous) pót {C}, bôrs-pjôler {C}.

ouwehoeren:: bôrs-pjôle {K}.

ouwel:: oblet {S}; (ongewijde hostie) râts {C}.

ovaal:: (=eirond) toronter {I}, tustu-ronter {I}.

ovatie:: (=toejuiching) scvéros {C}.

oven:: furnako {C}, hitt {C}; (om klei te bakken) klalbe-furnako {C}; uit de ~: rifonn ef furnako; in de ~ bereiden/bakken/stoken: furnake {K}.

ovenvers:: hitt-zâm {I}.

over::

  1. (plaats/beweging binnen grenzen) kura {VZ}; kaf {VZ}; hij hangt ~ het hek: do menkerate kura ef barera; hij loopt ~ de brug: do farte kura ef gÿrt; het tafelkleed ligt ~ de tafel: ef kelbrafâsto melde kaf ef kelbra; een tunnel ~ de weg: eft plâkomÿ armt/hogorit ef weg; een brug ~ de weg/rivier: eft pônt/gÿrt hogorit/kura ef weg/prusot; hij zit met zijn linkerbeen ~ zijn rechterbeen: do feldre lef ef rilko bonarô roffottô ef rikbi tiyn; hij zit met zijn benen ~ elkaar: do feldre lef ef bonarôs roffottô wâlkân;
  2. (richting) ~[heen]: kura {VZrs}; (via) vja {VZ} (meestal met geografisch[e] naam/begrip); (boven) hogorit {VZrs}; de kat springt ~ de tafel heen: ef chat jumpetece kura ef kelbrae (rs!); de vogel vliegt ~ de bomen [heen]: ef vogily zôle hogorit ef vildulses (rs!); ~ de bergweg: vja ef tsiymâ; (idioom) de storm raast ~ de velden: ef móns châe minkÿr ef jakâmses (rs!);
  3. (tijd) (na) mintof {VZ}; ~ drie dagen: mintof dur terrats;
  4. (betrekking) kura {VZ}, frópjÿ {VZ}; (bij spreken, praten, discussiëren ed) rifo {VZ}; een boek ~ kunstgeschiedenis: eft mimpit kura/frópjÿ ef kûra-pirâmer; ~ en weer (wederzijds): kusamiss-kusamass {I};
  5. (afstand) ~ een afstand van: lóf {VZ}; de weg is ~ (een lengte van) 3 km opgebroken: blul ef weg bônelije-armt lóf 3km; ~ een breedte van: lóf eft utfiniy rifo;
  6. (resterend) ~ zijn (resteren): lakâe {U};
  7. (samenstelling met bv) over• (meer dan): pâlt• {PX}; (bijv) vol/overvol: ÿrg/pâltÿrg.

overal::

  1. (op alle plekken) ân {I}; (waar dan ook) ân fes arr; (alom) famelira {I}; ik heb ~ gezocht: gress gvârco ân fes arr; werkelijk ~ (geen plek waar niet): ân fes sÿrt; die rotwespen zitten werkelijk ~!: tem missis-ÿvânas melde ân fes sÿrt!;
  2. (met vz) vz + pipar; •pirr {SX.vz} (gereduceerde vorm v pipar; dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky); ~ voor: furt pipar = furtpirr; je kan het ~ aan/aan alles zien: stus zerfecû ef armt cradef tiyns (= armt pipar); »alles 2.

overall:: (werkpak) frohullos {C}, kurapip {C}; (werkkleding) helbiôm {C}.

overbelast:: (lett) pâltmuliy {I}; (fig: veel te druk) pâltÿrtân {I}.

overblijfsel:: kuramm {C}.

overblijven:: (overschieten) kurame {U}; (nog leven als anderen dood zijn) mipzurrere {U}; er blijft voor ons niet veel anders over dan te vertrekken, er blijft niet veel anders over dan dat we vertrekken: ef falétt monslenpe ne'âma piti kirro, den prate (piti eist hier pv 1niv).

overbodig:: barbelét {I}.

overboeken:: (óverboeken) kurazâlbinase {K}.

overboeking:: (óverboeking) kurazâlbinasos {C}.

overboord:: (buiten het schip) vetsotoje {VZ} (plaats/richting); vetsotoje {III}; hij valt ~ (hij valt van het schip af): do tasse vetsotoje ef karé; hij valt ~: do tasse vetsotoje.

overbrengen:: mitaholare {K}; het ~ (overbrenging): mitaholaros {C}.

overbrenging:: (het overbrengen) mitaholaros {C}.

overbuigen:: flectre-kura {U; gst= felec-kura; wst= flect•-kura}.

overbuur:: (mnl) ponta-ÿksanuter {C}.

overbuurman:: ponta-ÿksanuter {C}.

overdaad:: pâltpainos {C}.

overdadig:: pâltpainelira {I}; een ~e maaltijd: eft reo hiycce minkÿr ef ként.

overdag:: fes tof (afk= f.t.); (op klaarlichte dag) gestrer {I}.

overdekken:: (overdékken) caribe-kura {K}.

overdekt:: caripiy {I}; ~ met: caripiy pai (vz-uitdr).

overdenken:: (overdénken = denken aan) miypare {K}.

overdoen:: (=herhalen) napaine {K}; dat wat overgedaan wordt/moet worden: napainos {C}; het ~ (herhaling): napainos {A}; (=overmaken) copiere |..ÿje| {K}.

overdracht:: (fig) kuradragjaros {A}.

overdragen:: (fig) kuradragjare {K}.

overdreven:: pâltket {I}; niet ~ (matig, niet al te best): kômah {I} (vaak iro).

overdrijven::

  1. (overdríjven) kafreppe {K}.
  2. (óverdrijven: v onweersbui) jarre-minkÿr {U}.

overdrijving:: (overdríjving) kafreppos {A}.

overdruk:: (reproductie) kabitiyn {C}; (v gas) pâltpres {C}.

overeengekomen:: (=afgesproken) leniy {I; [mv=enk]}.

overeenkomen:: ~ wat de maat betreft (passen): tûrgjue {U}; iets ~ met iemand: smurfe rast fes flaju {K}; ik kom een prijs met hem overeen: gress smurfe do fes eft [serten] ðÿny; (overeenstemmen) ~ met: jue ón {E; gst= jut; vdw= jûs}; (hetzelfde zijn) met elkaar ~ wat betreft iets: ef zâre fes ef monta smyl frópjÿ flaju.

overeenkomst:: (het op elkaar lijken) smurfaros {A}; (van identieke aard; verdrag) lu'ettos {A}; (raakvlak, snijpunt) sume-ponto {C}; ~ sluiten met: lo'ife {K; gst= loif}; (capitulatie) piyrste-lu'ettos {A}.

overeenkomstig:: (=in overeenstemming met) juelira ón (vz-uitdr); ~ aan: luet ón (ón is vz; vz-uitdr); ~ zijn met: lu'ette ón {E}.

overeenstemmen:: ~ met: jue ón {E; gst= jut; vdw= jûs}.

overeenstemming:: juos {A}; (harmonie) gâsôl {C}; in ~ met: juelira ón (vz-uitdr); in ~ zijn met: jue ón {E; gst= jut; vdw= jûs}.

overeind:: (rechtop) kronâme {I}; ~ komen: ef pónze tetiffuge {I}.

overgaan:: (vrnl op school) krodanare {U}; ~ in: ÿrije {K; gst= ÿrit}; ~ op/tot iets (met het een ophouden en het ander beginnen): ef vende kurae flaju; we gaan over tot de orde van de dag: kirro vende kurae ef toftiy petsquts; het kantoor gaat over op een nieuw computersysteem: ef ofiss vende kurae eft kleter cômputereren; over laten gaan (voorbij laten gaan): lâste {K} (fig: v tijd, narigheid, boze bui ed).

overgang:: (vrnl op school) krodanaros {C}; (fig: verandering) ÿrijy {C}; (lett: het gaan over iets) vendos-kura {C}.

overgave:: (toewijding) unkettos {A}; (=capitulatie) [piyrste-]unkettos {A}; met ~ (ambitieus): hyc {I}; vol ~: lef ef pijâ unkettos; vol ~ (zeer ambitieus): ûrt hyc.

overgeven:: (kotsen) côše {U}; (braken) miprue {U}; het ~: mipruos {C}; zich ~ aan: fesoume luft {Upr}; zich ~ [aan] (capituleren): unkette {K}.

overgevoelig:: pâltetet {I}; »gevoelig; »vatbaar.

overgrootmoeder:: (ook: grootmoeder) liftientur {C}.

overgrootvader:: (ook: grootvader) liftollus {C}.

overhaastig:: kélfef {I}.

overhalen:: (=overreden) éne-luft {K}, trône {K}.

overhaling:: (=overreding) trônos {A}.

overhand:: de ~ hebben (domineren): keserfje {U; gst= keserft}.

overhandigen:: kuberre {K; vdw= kuberros of regelm.}; iemand iets ~: ef kuberre flaju ón rast.

overhandiging:: kuberros {C}.

overhebben:: ~ voor (doen voor): paine ón {K}; Mariy heeft alles over voor Lerdu: Mariy paine pipar ón Lerdu.

overheersen:: jacie-armt {E}; (fig: overweldigen) fesjacie {K}.

overheersing:: jacios-armt {A}.

overheid:: mippainos {C}; (=gezag) stat {C}.

overheidssector:: (tegenover marktsector) mippainos-siyclo {C}.

overhellen:: (v muur) letge {U; gst= lett}.

overhemd:: rytmlo |M| {C; rs= rytmlot}; (blouse, shirt) zleba {C}.

overhoop:: (wanordelijk) qu'âxÿiy {I}; (lett) iets ~ halen: ef ðobiyre flaju fes qu'âxÿs; de inbrekers hebben alles ~ gehaald: ef pramters cradef šôts ðobiyre fes qu'âxÿs.

overhoren:: (overhóren) mipnutare ón {K}.

overhoring:: (overhóring) mipnutaros {C}.

overhouden:: xlaencate {K}.

overig:: (resterend) nexizjiy {I}; (de rest van) lakâiy {I}.

overige:: (rest: zn) lakâ {C}.

overigens:: (trouwens) kûf {III}; ~, hij komt niet: kûf, do arfine noi; (anders; in andere gevallen) furtkurame {III}; (voor de rest geldend; afgezien van dit feit) lakâ-tindelira {I}; hij woont in een krot in een ~ nette villawijk: do zâre fes eft ÿrpô'as fes eft lakâ-tindelira penða villa-oftian.

overjarig:: (v planten: langer dan 1 jaar levend) pert-zemperiy {I}; (over een bepaalde termijn heen) ašy {I}; (vh vorige jaar) hols-zemperiy {I}.

overjas:: frâk {C}; (=mantel) kas {C}.

overkant:: (andere kant vd straat) gânamÿr {C}; (andere kant v straat/rivier ed) ponta {C}; aan de ~ [van]: pontiy {I}; aan/naar de ~: naponto {III}; hij zwemt naar de ~: do svime naponto.

overkapping:: krumaros {C}.

overkleed:: (pij) kerly {Cef}.

overkoepelen:: (welven: lett) helme {K}; (fig) kuraroite {K}.

overkoepeling:: (welving: lett) helmos {C}; (fig) kuraroitos {A}.

overkoken:: kaftjonde {U}; dat wat overgekookt is: kaftjondos {C}; de melk kookt bijna over [de pan]: ef tjondelira helt nyke [ef pân].

overkomen::

  1. (overkómen = gebeuren) kafmanne ón {U}; ik wist niet wat me overkwam: gress nert tiffo, kluft kafmanne ón gress.
  2. (óverkomen = van elders komen) k'mamešane {E}.

overkomst:: (het van elders komen) k'mamešanos {C}.

overladen::

  1. (overláden)
    1. (ww: te zwaar beladen) pâltlade {K};
    2. (bv) ~ [met] (vrnl lett: te zwaar beladen [met]): pâltlatiy [pai] {I}; een ~ (te zwaar beladen) kruiwagen: eft pâltlatiy weruntenolac; (fig) een ~ programma: eft pâltbrôpiy progrâm.
  2. (óverladen: van de ene plek naar de andere) kuralade {K}.

overlading:: (óverlading: van plek veranderen) kuralados {C}.

overlappen:: elkaar ~ wat betreft iets: ef zâre fes ef monta smyl frópjÿ flaju.

overlast:: (hinder) jâlt {C}; »plaag.

overlaten:: ~ aan: kettÿne kura {K}; het ~: kettÿnos {A}; aan zijn lot ~: abândéne {Krs}.

overleden:: (gestorven) poirdÿf {I}.

overledene:: (persoon) poirdÿfer {C}.

overleg:: (=bespreking) oaroi {C; rs= oaroe}; (=beraadslaging) zvogos {A}; met ~ (beredeneerd): molaiy {I; [mv=enk]}; in ~ met: leniy qurtelira (vz-uitdr).

overleggen::

  1. (overléggen: [met elkaar] bespreken) oaroe {U; gst= oarot; vdw= poaro}; ~ met iemand (beraadslagen met iemand): zvoge lef rast {U}; bij zichzelf ~ (te rade gaan): barite {U}.
  2. (óverleggen: =tonen) luftkette |lufk..| {K}.

overlegging:: (óverlegging = het tonen) luftkettos |lufk..| {C}.

overleven:: crûche {K}; het ~ (overleving): crûchos {C}.

overleveren:: wertye {K}.

overlevering:: werty {C}.

overleving:: (het overleven) crûchos {C}.

overlezen:: (=herlezen) nâs-trempe {K}; het ~: nâs-trempos {C}.

overlijden:: (=sterven) poirdÿfe {U}; (zn) poirdÿfiy {C}.

overloop:: (galerij) mehan {C}, mehân {C} (dl= Peg).

overlooppijp:: fûst {C}.

overlopen::

  1. (overlópen: [te] vaak bezoeken/zien): pâltzerfe {K}.
  2. (óverlopen) (over de rand stromen) zanyke {K}, kurabôrtée {K}; het ~ (v vloeistof over de rand): kurabôrtéos {C}; (deserteren) mitaóst[r]e {U; gst= mitaóster}.

overmaat:: pâlttûrg {C}; tot ~ van ramp: luft ef nert hâgypalelira nocmes.

overmacht:: xlapo'er {SC}.

overmaken:: (opnieuw maken) nâs-riffe {K}; het ~: nâs-riffos {C}; (overdoen) copiere |..ÿje| {K}; (óverschrijven: v geld/bedrag) mitakafte {K}.

overmaking:: (óverschrijving: v geld/bedrag) mitakaftos {A}.

overmatig:: xlakômah {I}; (=buitensporig/onredelijk) tijâsliyselira {I}.

overmeesteren:: xâxare {K}.

overmeestering:: xâxaros {C}.

overmoed:: pinochiyt {SC}.

overmorgen:: (over twee dagen) mas-kura {I}; (samen met "deel vd dag") mas-kura-• {PX}; (bijv) overmorgenochtend (4-11 uur): mas-kura-gurt.

overnachten:: slapelsatare {U}; zie ook Overnachten in Spokanië in .

overnachting:: slapelsatos {C}.

overname:: puttos-kura {C}.

overnemen:: (lett) putte-kura {K; vdw= potter-kura}; (fig) kurae {K}.

overpeinzen:: iets ~: ef kette dâmena ón flaju; (Erg: gezamenlijk ~; bidden) bzadâmene {U}.

overpeinzing:: (Erg: gebed) dâmena {C}.

overplaatsen:: (andere standplaats) lose {K}, nâs-sÿrte {K}.

overplaatsing:: (andere standplaats) losos {C}, nâs-sÿrtos {C}.

overproductie:: produkšo-kura {C}; pâltprodukšo {C}.

overreden:: (=overhalen) éne-luft {K}, trône {K}, fesmonche {K; gst= fesmont}.

overreding:: (=overhaling) trônos {A}, fesmonchos {A}.

overreiken:: (toereiken) ômdente {K}.

overreiking:: (terhandstelling) ômdentos {C}.

overrijden:: (omverrijden) idekronâmare {K}.

overrompelen:: fesâlbe |fesÂlbe| {K}; (fig: =overvallen) tûgtprese |..gp..| {K}.

overrompeling:: fesâlbos |fesÂlbos| {A}; (fig: =overval) tûgtpresos |..gp..| {A}.

overschaduwen:: (lett: schaduw werpen op) lâðâfe {K}; (lett: hoger zijn zodat de schaduw ervan over iets lagers valt; fig: overtreffen) ombre {K; gst= omp}.

overschaduwing:: (fig: overtreffing) ombros {A}.

overschakelen:: (lett) kenkare {K}; ~ op (fig): fistôrare tukst {U}.

overschakeling:: (het overschakelen: lett) kenkaros {C}; (fig: verandering) fistôraros {A}.

overschatten:: overschatten||onderschatten: lôhetje {Kid; gst= lôhett}; .

overschieten:: (=overblijven) kurame {U}.

overschilderen:: (reeds geschilderd voorwerp opnieuw v verflaag voorzien) nâs-verfute {K}.

overschoen:: bidale-must {C}.

overschot:: (wat te veel is) xlaencatos {C}; (=surplus) vek'net {C}; stoffelijk ~: frorûs {C}, lekk {C}.

overschrijden:: (lett/fig): zefâne {K}.

overschrijding:: (fig) zefânos {A}.

overschrijven:: (óverschrijven = herschrijven) nâs-stinde {K; vdw= ..-stindas of regelm.}; (óvermaken: v geld/bedrag) mitakafte {K}; (naschrijven) kerrstinde {K}.

overschrijving:: (óverschrijving = overmaking: v geld/bedrag) mitakaftos {A}; (herschrijving) nâs-stindos {C}.

overschrijvingsformulier:: mitakafte-scrift {C} (om geld vd ene bankrekening naar de andere over te maken).

overslaan::

  1. (vermijden ve voorwerp) kurafarte {K}; het ~: kurafartos {A};
  2. (niet noemen) pâsere {K}; ze slaan Petriy over: óps pâsere Petriy; het ~: pâseros {A};
  3. (v stem) fâlste {U};
  4. (v brand/ziekte) mipreve {U}; het ~ (overslag): miprevos {C}.

overslag:: (het overslaan: v brand/ziekte) miprevos {C}.

overspannen:: (overspánnen)

  1. (ww: lett) roitare {K}; de brug overspant het ravijn: ef pônt roitare ef gôrg; men wil het ravijn met een brug ~: stus kettavy eft ro'i ón ef gôrg tjâg eft pônt.
  2. (bv: fig) (gespannen) mubâtolmo {I}; (=overwérkt) ûserstriy {I; [mv=enk]}; een ~ man (die niet meer weet wat hij doet): eft bjôrter {C}.

overspanning:: (bouwwerk) ro'i {C}; (fig) mubâtol {C}.

overspel:: adulterym {C}.

overspoelen:: (overspóélen: =overstrómen) plite {K}; (fig) rôlnânce {K}.

overspuiten:: (opnieuw met verf bespuiten) nâs-jâsperfute {K}.

overstaan:: ten ~ van: moôs {VZ2n} (betrekking); we moeten het contract ten ~ van de notaris tekenen: kirro zaloûs ef côntrakt moôs ef notarrs.

overstap:: (het overstappen) yoros {C}; (het overstappen: bus/trein) noftatos {C}.

overstapje:: (trein-/tramkaartje om te kunnen overstappen) yore-lofa {C}, ylle {C} (pop).

overstappen:: (alg) yore {U}; het ~ (overstap): yoros {C}; waar moet ik ~?: ef yoros meltÿra?; (bus/trein) noftate {K}; het ~: noftatos {C}.

overste:: (broeder in klooster) prijollus {C}; (moeder in klooster) prijóntur {C}; (rang bij landmacht) qufaer {C}; (rang bij luchtmacht) vise-konell {C}; voor militaire rangen, zie .

oversteek:: ~ ve rivier/beek met een paard: krântsos {C}.

oversteekplaats:: (alg) kuramirra {C}; (zebrapad) [ja]krosos {C}.

oversteken:: (v straat) krose {K}, jakrose {K}; (v brug) jakrose {K}; het ~: [ja]krosos {C}; met een paard een rivier/beek ~ (doorwaden): krântse {U}.

overstelpen:: (fig) lâdiuse {K}.

overstelping:: (fig) lâdiusos {A}.

overstemmen::

  1. (overstémmen: meer geluid maken) mabysare {K}; (meerderheid v stemmen krijgen) vote-kura {K}.
  2. (óverstemmen: opnieuw stemmen) nâs-vote {U}; het ~: nâs-votos {C}.

overstromen::

  1. (overstrómen: =overspóélen) plite {K}; overstroomd zijn: plitiye {U}; overstroomd gebied: plito {C}.
  2. (óverstromen: over de rand stromen) kôlte-kura {U}.

overstroming::

  1. (overstróming) plito {C}, krejase {C}.
  2. (óverstroming: het over de rand stromen) kôltos-kura {C}.

overstromingsramp:: (watersnood) plite-nocmes {C}.

overstroomd:: plitiy {I}; ~ zijn: plitiye {U}; ~ gebied: plito {C}; ~e weg: plite-weg {C}.

overtocht:: njebop {C}.

overtollig:: (meer dan nodig is) pâltoiyst {I}; (te veel) bertert {I}; het ~e (overtolligheid): bertertiy {A; mv=enk}; »veel 3.

overtolligheid:: (het overtollige) bertertiy {A; mv=enk}.

overtreden:: cÿrfre {K; gst= cÿrferâ}; (schenden) dûccle {K; gst= dûcel; wst= dûcl•}.

overtreder:: cÿrfratjen {C}.

overtreding:: cÿrfros {A}; ~ maken: cÿrfre {K; gst= cÿrferâ}; (schending) dûcclos {A}.

overtreffen:: sgônse {K}; (fig: overschaduwen) ombre {K; gst= omp}.

overtreffing:: sgônsos {A}; (fig: overschaduwing) ombros {A}.

overtrek:: (hoes) pétempos {C}; (bekleding) lâfâstoos {C}; (tekening op transparant papier) mitadravos {C}.

overtrekken::

  1. (overtrékken: met stof) pétempe {K}; (bekleden: v stoel/matras) lâfâstoe {K}; (vliegtuig) trekke-kaf {K}.
  2. (óvertrekken: v bui ed) zôluarvende {U}; (natekenen: op transparant papier) mitadrave {K}.

overtroeven:: mipmerre {K}.

overtroeving:: mipmerros {A}.

overtuigd:: klata {I}, piylgta {I}; ~ zijn: klatje {U; gst= klatt}; ~ zijn van: bléskre {K; gst= blések; wst= blésk•}.

overtuigen:: (doordringen) klostege {K}; iemand ~ van iets: klate rast rifo flaju {K}; iemand ~ van: frate ón rast {K}; ik overtuig jou van het probleem: gress frate ef môntyos ón tu.

overtuigend:: fylô {I}, klata {I}; (welsprekend) klatt {I}.

overtuiging:: klatos {A}; (doordringing) klostegos {A}.

overuren:: xlatnÿr |xlanÿr| {C}; ~ maken: ef farte fes xlatnÿr.

overval:: (lett) kafbytos {C}; ~ plegen (overvallen: lett): kafbyte {K}; (fig: =overrompeling) tûgtpresos |..gp..| {A}.

overvallen:: (overval plegen: lett) kafbyte {K}; (fig: =overrompelen) tûgtprese |..gp..| {K}.

overvaller:: (lett) kafbyter {C}.

oververmoeid:: pâlthômba {I}.

oververzadigd:: pâltsador {I}.

overvleugelen:: (fig) embaraše {K}.

overvleugeling:: (fig) embarašos {A}.

overvloed:: ôpalef {C}; (veelheid) pertsiy {Aef; mv=enk}.

overvloedig:: (rijkelijk) ôpalefiy {I; [mv=enk]}.

overvloedigheid:: ôpalefer {A; mv=enk}.

overvol:: pâltÿrg {I}.

overwaarde:: pâltla'ycâ {C}.

overweg::

  1. (overwég) niet ~ kunnen met: idehaóge luft {U}.
  2. (óverweg: =spoorwegovergang) kurarels {C}.

overwegen::

  1. (overwégen) empajae {K; vdw= empajor}; (bepeinzen) kuramiype {K}.
  2. (óverwegen: nog een keer wegen) nâs-drakare {K}.

overwegend:: (hoofdzakelijk) na miyparos {A} (afk= n.m.).

overweging:: empajaos {A}; (bepeinzing) kuramiypos {C}; (=beschouwing) torkos {A}; in ~ nemen [en de voor- en nadelen tegen elkaar afwegen] (beschouwen): torke {K}; in ~ nemende (vaak ook een voorzichtige uitspraak: ik zou denken aan ...): gress miype torkiy armt ....

overwegwachter:: kurarels-gert {C}.

overweldigen:: armtryte {K}; (fig: overheersen) fesjacie {K}.

overweldigend:: fesjaciy {I}.

overweldiging:: armtrytos {C}; (fig) fesjacios {A}.

overwerk:: minkÿrÿrôm {C}; (op kantoor) tôxos {C}.

overwerken::

  1. (overwérken) zich ~: pâltsalbe {U}.
  2. (óverwerken: op kantoor) tôxe {U}; het ~: tôxos {C}.

overwerkt:: (=overspánnen) ûserstriy {I; [mv=enk]}.

overwicht:: (lett: te veel gewicht; te zwaar) pâltdrakâs {C}; (fig) envanos {A}.

overwinnaar:: (kampioen) lores-pârser {C}.

overwinnen:: ef qugle huch {gst= qugg}; (zegevieren) déhâre {E}; »overwinning.

overwinning:: huch {C}; de ~ behalen: mapyre {U}; een ~ behalen: ef fenteste eft huch.

overwoekeren:: lâlekirse {K}.

overzetten:: (met veerpont) grélare {K}.

overzetting:: (met pont) grélos {C}.

overzicht:: survÿjos {C}, kafkrosos {A}; ik begin een ~ van het geheel te krijgen (ik kan de zaak nu overzien): gress zerfe ef uengos ral.

overzichtstentoonstelling:: kafkrosos-eksposišo {C}.

overzien::

  1. (overzíén) survÿje {K; gst= survÿt}; ik kan de zaak nu ~ (ik begin een overzicht van het geheel te krijgen): gress zerfe ef uengos ral.
  2. (óverzien: vluchtig doorkijken) tozerfe {K}.

overzijde:: »overkant.

oxide:: ôksitt {S}; met ~ (oxidehoudend): ôksita {I}; (onscheidbaar aangehecht in chemische samenstellingen:) aluminiumoxide: aluminymôksitt.

oxidehoudend:: (met oxide) ôksita {I}.

oxideren:: ôksidere |..ÿje| {U}.

 

© (2000) De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands

DICTIO