Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans
Spokaans—Nederlands A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Nederlands—Spokaans
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z
h:: (naam vd letter H) haji {C}.
haag:: (=heg) grûs {C}.
haagbeuk:: Koronalista-vildul {C} (L. Carpinus betulus).
haagwinde:: hagiy-wÿsger {C} (L. Calystegia sepium).
haai:: haje {C}; blauwe ~: blotter haje (L. Prionace glauca); gevlekte gladde ~: Skiyl-haje (L. Mustelus asterias); ruwe ~: pleko-haje {C}, lâsiynes-haje {C} (L. Galeorhinus galeus).
haak:: (alg) néstâ {C}; (vishaak) klâm {C}; (voor telefoonhoorn) vastariyârp {C}.
haakje:: (vishaak; leesteken: ( of ), ed) klâm {C}; hoekig ~ (leesteken: < of >): šil {C}; recht ~ (leesteken: [ of ]): krono-klâm {C}; (voor schoenveter) mustbentârp |musb..| {C}; tussen ~s (fig: trouwens): ychiys {III}, arvendelira {I}.
haaks:: (met een hoek v 90°) ver {I}.
haakwerk:: riysânos {C}.
haal:: (=streep/kras/krab) pâps {C}, zjâf {C}; ze heeft een ~ van de kat over haar neus: belt nes lelperre eft zjâf rifo ef chat; aan de ~ gaan: ef ubere ef ûrozjep.
haalbaar:: tÿšamiy {I}.
haam:: (=halsjuk) (voor trekdieren iha) hamiy {C}; (voor trekpaarden) tvéla {C}.
haan::
1niv | {PV} | {SX.vz}° | pass. | verbaal |
---|---|---|---|---|
vrw C A/SC | eup¹ ef/mittof/kâ* ef/kâ | •ûp •ûf/•miff/•kû* •ûf/•kû | épe ófe ófe | eppere efere efere |
¹ |ep/epp| * kâ/•kû bij concr zn'n is vrnl spr ° (dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky) |
2niv | {PV} | rs (modern) | rs (arch) |
---|---|---|---|
vrw C A/SC | hópsat lelp kâ/kât | hepsatt iyffe kâe | hópsatt lellpre kâe |
haarband:: (=diadeem) mir-bent {C}.
haarcrème:: (brillantine) mir-balsem {S}.
haard:: (vuurplaats) mÿrt-sÿrt {C}; »huis.
haardroger:: (föhn) mir-kÿponjer {C}.
haardscherm:: (=vuurscherm) slitpaaf {C}.
haardvuur:: (open vuur in huis) loÿbuti {C}.
haarfijn:: (nauwkeurig) engfartiy {I}.
haarknot:: grequgiys {C}.
haarscherp:: (v foto) kija-klôrt {I}.
haarspeldbocht:: xorômkrum {C}; weg met [veel] ~en: siksak-weg {C}.
haaruitval:: tijâgôlos {C}.
haas::
haast:: (spoed) hurtiyo {C}; ~ hebben: hurtiyre [beri/den] {U}; ef perke hurtelira {tdw}; ik heb geen ~: gress nert perke hurtelira; ~ achter iets zetten (fig: iets bespoedigen): ef riffe flaju lo vita.
haasten:: zich ~ [om/met] (met dat wat de infinitief uitdrukt): hurtiyre [beri/den] {U}; Elsa haast zich met het doornemen van het rapport: Elsa hurtiyre beri zôzje ef rapors; we moeten ons ~: kirro hurtiyrûs; zich [tevergeefs] ~: fortasse {Upr}; »opschieten 4/5.
haastig:: (=schielijk) tramm {I}.
haat:: (alg) hatros {A}; (met permanent karakter) qustÿ {C}, quustÿ {C} (arch/poe); (sterk: =nijd) orgt {Aef}.
haatdragend:: (hatend) hatriy {I}; (met permanent karakter) qustÿiy {I}, quustÿiy {I} (arch/poe); (vol nijd) orgt {I}.
Habakuk:: (bijbel) Habakûk {N} (afk= Hab).
habitat:: habitat {C}.
hachelijk:: (=netelig) ôtel {I}.
haft:: (eendagsvlieg) fisa-harber {C} (L. Ephemera danica).
hagedis:: flér {C}; levendbarende ~: ÿtinelira flér (L. Lacerta vivipara).
hagel:: denmos {S}; ~[stenen] (v minstens 1 cm doorsnede): mikôt {S}; (om mee te schieten) mônyt {S}.
hagelbui:: gura {C}.
hagelen:: (ijsregen) denme {E; gst= denn}; ef plurre denmos (dl= Liftka/Brÿr); ~ en/of sneeuwen: plurre {E} (dl= Liftka/Brÿr); het hagelt (met stenen v minstens 1 cm doorsnede): ef denme lo mikôt.
hagelslag:: (=chocoladekorrels) šoclatiyns {Cmv}.
hagelsteen:: hagelstenen (v minstens 1 cm doorsnede): mikôt {S}.
Haggai:: (bijbel) Hâga {N} (afk= Hâg).
Haïti:: Ha'itiy {G}.
Haïtiaan:: Ha'itiyno {Cef}.
Haïtiaans:: (bv) ha'itiy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Ha'itiyna {Cef}.
hak::
haken:: (aan een haak) klâme {K}, néste {K}; (handwerk) riysâne {K}.
hakkelen:: (=stamelen) me'eke {U}.
hakken:: (omhakken) axe {K}; (=houwen) riðe {K}; ~ in (met een bijl bewerken zonder dat het voorwerp splijt): lâaxe {K}.
hakmes:: axyfo {C}.
hal:: (langwerpige gang) tult {C}; (bijna vierkant/rond) hall {C}.
halen::
half:: holfe |hofe| {I}; het is ~ negen: ef melde âke ur holfe (afk= 8z30 of 8zh); (alg entiteit met "½" (half) als kenmerk; ihb munt v ½ ) aholfe |ahofe| {C}; ~ geld; halve prijs: holfe-smurf |hofe-| {S}; voor ~ geld: fes holfe-smurf.
halfbloed:: (zn: persoon) toûplef {C}.
halfdood:: (lett: zo goed als dood, stervend; fig: alsof hij/het dood is) poikoffon {I}; hij wil de halfdode bomen rooien: do šutavy ef poikoffon vilduls.
halfjaar:: holfe zemper {C}; serstel {C} (arch).
halfjaarlijks:: holfe-zempertiy {I}.
halfrond:: (vd aarde) hemisfero {C}; op het noordelijke ~: fes ef nutter-hemisfero.
halfslachtig:: (besluiteloos) holfatiy |hof..| {I}.
halfstok:: lurgiyzorâ {I}; de vlag ~ hijsen: ef poirare ef flâ lo lurgiyzorâ.
halfuur:: (tijdsduur) holfarr |hof..| {C; mv=enk} (afk= hrr); ik heb een ~ gewacht: gress quÿo lóf eft holfarr.
hallo:: ~!: haloe! = haloiy!; tata! (kindertaal: aanstellerigheid).
halm:: (=aar) hâlm {C}.
halo:: (kring om maan) dro {C; mv= drâs}.
halogeen:: halogeniy {S}.
halogeenlamp:: halogeniytat {C}.
hals:: (lichaamsdeel; v fles) elba {C}; (=nek; v kledingstuk) ÿrk {C}; (fig) de ~ strekken: ef riffe ef nurp lo hardlap.
halsband:: ÿrk-bent {C}.
halsdoek:: chÿrm {C}.
halsjuk:: (=haam) (voor trekdieren iha) hamiy {C}; (voor trekpaarden) tvéla {C}.
halsketting:: tolâftÿ {C}.
halsoverkop:: (=pardoes) pâdâ {III}.
halsstarrig:: (=hardnekkig) frokabéiy {I}; (niet willen wijken/overgaan) mâtréfiy {I}.
halt:: ~! (=stop!) halt!, stôp!; ~ houden: halte {U}; ~ houden bij (stoppen bij): lâstôpe {K}.
halte:: (=stopplaats: bus/tram/trein) ÿstôpiy {C}; vaste ~ (standplaats: taxi/autobus ed): stašon {C}; zie ook Haltes en stations in .
halvemaan:: stootâ {C}.
halveren:: (door de helft delen) holfsperde |hofs..| {K}; meer dan ~: ef holfsperde vluf dus holfe.
halvering:: holfsperdos |hofs..| {C}.
halverwege:: holfplepiy |hofp..| {VZ} (plaats/tijd); ~ 2008: holfplepiy 2008; ~ de jaren zeventig: lóf ef holfe rifo ef tenrân-zempers; tot ~ juni: tuksof ef jûn-holfe.
ham:: chenc {S}; stuk, plak ~: chenciyn {C}; (gemarineerd en gestoofd) wik-knok {C}.
hamburger:: hâmburgiy {C}.
hamel:: (=weer: gecastreerd schaap) vlâk {C}.
hamer:: hajimo {C}; grote ~ (voorhamer): stôfmkâ |M| {C; rs= stôfmkât}.
hameren:: (=timmeren) hajime {U}; ~ op (fig): ef kette ef ritt kaf.
hamermeeuw:: hajimo-meve {C} (L. Larus hamatus) (zeldzame meeuwensoort, vrnl langs kusten vd Kjûpur-zee).
hamster:: (knaagdier) hâmstro {C} (L. Cricetus cricetus).
hamsteren:: jÿzooše {K}.
handbal:: (bal om mee te handballen) criabâl {C}; (spel) criabâlmert {C}.
handballen:: criabâlmerre {U}.
handbalspel:: criabâlmert {C}.
handbalspeler:: criabâlmerr {C}.
handbediening:: criaelešiyos {C}.
handboei:: criagârp {C}.
handboek:: lyd'mip {C}.
handdoek:: kÿponfâsto {C; mv= kÿponfâstôe; rsmv= kÿponfâstott}.
handel:: lebet {C}; (=bedrijf/zaak) ÿrgott {C; mv= ergôte}; ~ drijven (handelen): lebete {U}; het ~ drijven: lebetos {C}; minister van ~: lebet-menester {C}.
handelaar:: (alg) folâ {C}; (=dealer) lebetatjen {C}; (=koopman) lebeter {C}; een ~ in buitenlandse wijnen: eft folâ fes mipšarcess weinôsta; ~ in effecten: qurs-gvârcer {C} (iro).
handelbaar:: handelbaar||onhandelbaar: prósa {Iid}; .
handelen::
handeling:: hanntelos {C}; (=daad) car {C/Aef; mv= câre}; alle ~en/maatregelen die voor het bereiken van één doel noodzakelijk zijn ("pakket" maatregelen): clobjiyt {C}.
Handelingen:: (bijbel) Câre {N} (afk= Câr); De ~ van de Apostelen: Ef Apôstliyser Câre {N}.
handelsbeurs:: burrs {C}.
handelsmerk:: lebetmârc {C}; mârc {C; mv= merc}.
handelswaar:: (=koopwaar) lebetiyns {Cmv}.
handelswijze:: paine-vrôk {SC}.
handenarbeid:: criapain {C}.
handengeklap:: tâtlos {C}.
handengewring:: criarekkos {C}.
handenwringen:: criarekke {U}.
handenwringend:: ~ gebaar (v vertwijfeling/onderdanigheid): criarekkos {C}.
handgebaar:: hent-duh {C}.
handgranaat:: criagranâ {C}.
handgreep:: »handvat.
handhaven:: zobaquere {K}.
handhaving:: zobaqueros {A}.
handicap:: (=lichaamsgebrek) frofâle {C}.
handig:: hents {I}, habilem {I}; (=slim) âlkibiy {I}; het is niet ~ om je tas te vergeten: ef nert melde âlkibiy beri ufege vilt lôk; hij is erg ~/creatief: do lelperre sers ÿrliriys armt jadâk hent.
handigheid:: (het handig-zijn) habilemiy {A; mv=enk}.
handkar:: crianolac {C}; zie ook Weggebruikers in .
handlanger:: (=medeplichtige) ralpainer {C}.
handleiding:: »gebruiksaanwijzing.
handpalm:: pâlm {C}.
handrem:: (in auto) criaprams {C}.
handschoen:: criamust {C}.
handschrift:: (=manuscript) stindafiy {C}.
handtas:: crialôk {C}.
handtekening:: zalo {C; mv= zalôe; rsmv= zalott}; je ~ zetten: zaloe {K}.
handvat:: (alg: =handgreep) crialelt {C}; vas• {PX.c > c}; (gebogen: =hengsel) criakrum {C}; (in het midden van iets) lurgvas {C}.
handwerk:: criazen {C}.
hanenkam:: (lett) litôt {C}; (lett/fig) netâs-hôrna {C}.
hangen:: menkerate {U}; [op]~ (lett): munke {K}; het wasgoed hangt te drogen: ef luktôsta kÿponje ur menkerate; het gordijn hangt in plooien: ef léeja menkerate lÿ fótôsta; (zo hoog ~/zich bevinden dat je er niet bij kan) trefe {U}; blijven ~ (niet meer uit willen gaan): de bel blijft ~ (blijft doorrinkelen): ef zeft sen colafese; (fig) haar blik bleef ~ aan die gouden ring: belt kûltâ sen fixo zléf dena jôl riyn; (half zitten half liggen) felzirde {U}; hij hangt op de bank: do felzirde kura ef bankres.
hangende:: ~ het onderzoek: fes kobaturos rifo ef cÿrna'echos (vz-uitdr).
hang-en-sluitwerk:: hâmos-âsesoriys {Cmv}.
hanger:: (oorhanger ed) menker {C}.
hangertje:: (voor kleren) munkast {C}.
hangijzer:: (fig) een heet ~: eft sruttelira hâpyja.
hanglamp:: munktat {C}.
hangmat:: hamacâ {C}.
hangslot:: šerg {C}.
hannesen:: (=rotzooien) ÿpûle {E} (pop); (onhandig doen) cÿršamére {U}.
hanteren:: hanntele {K; vdw= hanntel}.
hap:: (ook: slok) jûx {C}; (eenvoudige maaltijd) tûft {C}; een stevige ~: eft miltef tûft.
haperen:: nrenpare {U}; (v machine ed) me'eke {U}.
hapering:: nrenparos {C}; (gehaper: machine ed) me'ekos {C}; zonder ~en (soepel): wâcha {I}.
happen:: (ook: slok nemen) jûxe {K}.
hard::
hardbloem:: hups-huron {C} (L. Scleranthus); kleine ~: belt hups-huron (L. S- polycarpos); eenjarige ~: portâ hups-huron (L. S- annuus); overblijvende ~: quÿelira hups-huron (L. S- perennis).
hardboard:: kabé-bôrt {S}; plaat ~: kabé-bôrtiyn {C}.
harden:: (staal; kind tegen de kou) hupsare {K}; het is niet te ~ van ...: ef ... nert kette séstiy {A; mv=enk}; het is hier niet te ~ van de stank!: ef kusamiss afdrah nert kettelira séstiy!.
harder:: (vis) jabâr-kârpiy {C} (in Spok vrnl diklipharder: L. Chelon labrosus).
hardhandig:: nexents {I}.
hardheid:: (v materiaal) hupsiy {A; mv=enk}; (v feiten ed) stypiy {A; mv=enk}.
hardloopwedstrijd:: (v mensen) frajjaos {C}.
hardlopen:: (=hollen) farte-hups {U}; (=rennen; sneller dan frajjae) frajjaare {U}.
hardnekkig:: (=halsstarrig) frokabéiy {I}.
hardop:: (=luid: geluid) hups {I}.
hardvochtig:: (=meedogenloos) klozjenen {I}.
hardvochtigheid:: (=meedogenloosheid) klosyt {SC}.
hare:: »haar B.
harig:: (met haar) lâmiror {I}; (=behaard) miriy {I}.
haring:: (alg) hereðo {C} (L. Clupea harengus); (bep soort, gevangen ten noorden v Spok) lôfo {C; mv= lôfft} (L. Clupea kjupurus).
hark:: kléstiy {C}, râstel {C}.
harken:: râstele {K}.
harmonica:: (muziekinstrument) yrkabbiy {C}.
harmonie:: (=overeenstemming) gâsôl {C}; (muziekgezelschap) hârmoniy {C}.
harmonieus:: gâsôliy {I}.
harnas:: (=pantser) roli {C}; (sprkw) iemand tegen zich in het ~ jagen: ef quâme raste (rs!) den quxe lef wâps.
harp:: clârseg {C}.
harpist:: clârseg-merrer {C}, clârsegmerr {C}.
harpspeler:: clârseg-merrer {C}, clârsegmerr {C}.
hars:: hârt {S}.
hart:: cubu {C}, côrdiy {C}, zûps {C}; »pak 4.
hartaanval:: cubu-âtacos {C}.
hartelijk:: (lachen ed) kirzûpsiy {I}; (gedrag) mip cubus; »groet.
harten:: (v kaartspel) zûpsa {C}.
hartgenoot:: cubu-ralaer {C} (goede vriend[in] die aangewezen wordt om bij een Erg huwelijksplechtigheid te assisteren en voor de mustknyf te zorgen).
hartstikke:: (=verdomd) buss {I} (pop); ze is ~ aardig: eup melde buss flifados; ~ goed! (uit de kunst!): eft jyma! (pop).
hartstocht:: (=drift) zel {Aef}; ~ geeft geen rust: (sprkw) goe zels nert qugle ef lirdes.
hartstochtelijk:: (=verwoed) cÿrâx {I}; (=vurig) zel {I}.
hartverlamming:: cubu-héfaros {C}.
hasjiesj:: hâchys {S}; hâs {S} (pop); brok ~: rus {C} (pop).
hatelijk:: qustiy {I}, quustiy {I} (arch/poe); ~e opmerking: quster {C}.
hatelijkheid:: (gedrag waaruit op te maken valt die iemand een ander haat) quster {A; mv=enk}.
haten:: hatre {K; gst= hatt}.
hatend:: (=haatdragend) hatriy {I}.
haveloos:: grÿrtiyl {I}; ~ gekleed persoon: krûgter {C}.
haven:: port {C}; zie ook Havens in .
havenarbeider:: portast {C}.
havenbuurt:: port-ÿksanutos {C}.
havenstad:: porsÿr {C}.
haver:: cvoa {S; rs= cvót}.
havermout:: outisa {S}.
havermoutpap:: slôbâ {S}.
havik:: mérca {C} (L. Accipiter gentilis).
Hawaï:: Hawaji {G}.
hazelaar:: tohâslâfÿ {C} (L. Corylus avellana).
hazelmuis:: hâslâf-rât {C} (L. Muscardinus avellanarius).
hazelnoot:: hâslâf {C}.
hazelworm:: trunn-ketter {C} (L. Anguis fragilis).
hazenlip:: aša-ÿtro {C; mv= ..-ÿtrôe; rs= ..-ÿtrott}.
hazenpootje:: (plant) aša-huron {C} (L. Trifolium arvense).
hazenstaart:: (grassoort) aša-trunn {C} (L. Lagurus ovatus).
hazewindhond:: aša-hurt {C}.
hè:: »he.
he:: hè!: we!; hè? (is 't niet?: na aftel-vraag, bedoeld om een bevestiging ve vermoeden te krijgen): klojâs?; je bent [toch] van plan om een nieuwe auto te kopen, hè?: aftel tu ytende beri lorerde eft kleter oto, klojâs?; Elsa is gauw moe, hè?: aftel Elsa hômbae gesvint, klojâs?.
hebberig:: gélziy {I; mv=enk}.
Hebreeën:: (bijbel) Hebreeës {N} (afk= Heb).
hebzucht:: spâkelakinâ {SC}.
hebzuchtig:: spâkelakinn {I}.
hecht:: (=sterk) miltef {I}; (=stevig/massief) kâiyp {I}; »innig.
hechten:: rye {K}; (v wond) frocjole {K}; zich ~ aan (fig): ibjeéffite {K}; geloof ~ aan iets: ef ennte hozâvosz fes flaju; waarde ~ aan iets: ef kette la'ycâ furt/ón flaju (ón is vz).
hechtenis:: ularâf {C}; iemand in ~ nemen: ef putte rast furt ef ularâf.
hechting:: ryos {C}; (v wond) frocjolos {C}.
hectare:: (=bunder) hektojak {C} (afk= hj); 2 ~ grond: 2 hektojaks yšiqur.
hecto•:: hekto• {PX}.
hectogram:: (=ons) hektogrâma {C} (afk= hg).
hectoliter:: hektolitriy {C} (afk= hl).
hectometer:: hektometer {C} (afk= hm).
heden::
hedenavond:: (vanavond: 17-22 uur; die nog komen moet, of reeds aan de gang is) lelmo luppor {C}; (afgelopen avond: 17-22 uur) lâst luppor.
hedendaags:: (=huidig) wyzenn {I}, xny {I}; (zoals het nu is) ral {I}; (zoals het de afgelopen tijd heeft plaatsgevonden) ralmeldor {I}.
hedennacht:: (vannacht: 22-4 uur; die nog komen moet, of reeds aan de gang is) lelmo kÿl {C} (schr); (in spr wordt ipv kÿl ook miskof gebruikt om de gehele nacht v 22-4 uur aan te duiden); »vannacht.
hedenochtend:: (4-11 uur; die nog komen moet, of die reeds aan de gang is) lelmo gurt {C}.
hederik:: (=herik) miterus jâstep-krutt {C/S} (L. Sinapis arvensis); knop~: Brÿr-flyddere {C} (L. Raphanus raphanistrum).
heek:: (vis) fyg {C} (L. Merluccius merluccius).
heelal:: tolankoÿ {C}; (Erg) gref {SC}.
heelblaadjes:: gónerm-kôbo-huron {C} (L. Pulicaria dysenterica).
heelhuids:: fes ronter mirs.
heelkruid:: Ergetex ef krutt {C/S} (L. Sanicula europaea).
heen:: ~ en weer (vice versa): henntÿrt {III}.
heengaan:: (sterven) doéte {E}; ef njebope blef ef gÿppe.
heenreis:: henntupplip {C}.
heer:: de ~ (mijnheer): merater {C} (afk= mrt); (v gegoede stand) dôn {C}; de ~ Malâst: merater Malâst; de Heer (God): ef Rater; de Here Jezus: Rater Jezus; Onze Lieve Heer: Kult Quista Rater; des Heren: Raterex ef ... (Rater wordt als eigennaam behandeld); heren (opschrift op toiletdeur): rater-zip {C}; »dame; »mevrouw.
Heer:: »heer.
heerlijk:: (heel lekker/fijn) guriatjof {I}; heerlijk! (dat smaakt!): quistâselira!.
heerlijkheid:: (=pracht) hoggebim {SC}; (iets lekkers) markâs {C}.
heermoes:: (=paardenstaart: plant) reve-esa {C} (L. Equisetum arvense).
heerschappij:: jacispiratso {C}.
heersen:: jacie {U}; ~ over: jaciare {K}; (v zaken) k'mamelde {U}; in dit land heerst al twee eeuwen vrede: fes dena šark ef bécân k'mamelde pip lóf perdÿr pÿrs.
heerser:: (alg) jacier {C}; (=vorst) monârgt {C}.
heersersloos:: jacier-velp {I} (vooral mbt de twee tijdperken in de Spok geschiedenis toen er staatshoofden ontbraken).
heerszuchtig:: jacikinn {I}.
hees:: (=schor) crôg {I}; ~ spreken (fluisteren: met trillende stembanden): ruvaze {U}.
heester:: (=struik) srialyotû {C}.
heesterslak:: grûs-limaciy {C} (L. Cepaea nemoralis).
heet:: (erg warm) kjupt {I}; (v peper ed) prola {I}; gloeiend ~: bure-kjupt {I}.
heetwatertoestel:: (=boiler) boler {C}; (=geiser) hindepip {C; mv= hindepipû}.
hefboom:: (=handle) pokiy {C}.
heffen:: (lett) jyave {K}; het ~ (lett: heffing): jyavos {C}; (fig: belasting ed) hófe {K}.
heffing:: (lett: het heffen) jyavos {C}; (fig: belasting ed) hóf {C}.
hefschroefvliegtuig:: (=helikopter) zâlft-zelfÿer |zâl-| {C} (afk= ZZ).
heft:: (v mes) criaryt {C}, vasknyfo {C}.
heftig:: (=hevig) ÿiy {I; mv=enk}, cÿrâx {I}; (=duchtig/flink) nâšÿ {I}.
heftigheid:: nâšÿiy {C}.
heg:: (=haag) grûs {C}; [kunstig] gesnoeide ~: snuos {C}.
heggendoornzaad:: (plant) fyg-lelder {C} (L. Torilis japonica).
heggenmus:: prats {C} (L. Prunella modularis).
heggenrank:: Neeftôs-fleter {C} (L. Bryonia dioica).
heggenwikke:: hagiy-vycc {S} (L. Vicia sepium).
heide:: (begroeiing) mora {S}; (alg: terrein) gruvvâ {C}; (als Spok landschap) môliy {Cef} (heuvelachtig, veel schapen en weinig mensen; typisch overgangsgebied tussen Spok kusten en bergen); zie ook Heidevelden in .
heideachtig:: (met het karakter ve môliy) môliy {I; [mv=enk]}.
heideanjer:: jamóta {C} (L. Dianthus deltoides).
heideblauwtje:: (vlinder) šifer-lâs {C} (L. Plebejus argus).
heidekartelblad:: môliy-rifiy-almuss {C; mv= ..-almuše} (L. Pedicularis sylvatica).
heiden:: (persoon) héder {C}.
heidendom:: héderer {A; mv=enk}.
heidens:: héderiy {I}.
heideveld:: »heide.
heidevlinder:: pleko-weðatjen {C} (L. Hipparchia semele).
heikel:: »kwestie.
heikikker:: (hei-kikker) jakâm-fors {C} (L. Rana arvalis).
heil:: (=geluk) geffal {SC}.
heilbot:: bût {C} (L. Hippoglossus hippoglossus).
heildronk:: ijerchos {C}.
heilig:: sinto {I}; (fig) tâgitt {I}; hij gelooft ~ in ...: do hozâve tâgitt fes ....
Heilig:: »Avondmaal.
heilige:: (persoon) sintoer {C}.
heiligen:: (=wijden) (alg) héle {K}; (Erg) drynje {K; gst= drynt; vdw= drynet}.
heiligheid:: Zijne Heiligheid (paus): Sacrifiser {N} (afk= Scr.).
heiliging:: (=wijding) (alg) hélos {A}; (Erg) drynjos {C}.
heilloos:: (=rampzalig) mimðiy {I; [mv=enk]}.
heilzaam:: (=weldadig) ÿrkô {I}.
heimelijk:: (=stiekem: wat niet verteld kan worden) neprés {I}.
heimwee:: fesértelde {C}; ~ naar je vaderland: trimÿr {SC}; ~ naar iemand/iets: fesértelde fes rast/flaju; ~ hebben naar: fesértobare luft {U}.
heinde:: van ~ en verre: plâksiy ur tariy {C}.
hek:: (alg) barera (bârera) {C}; (v gaas; =afrastering) râf {C}; (met scharnieren: om tuiningang af te sluiten) cjola {C}; hij zet een ~ om het weiland (hij rastert het weiland af): do barere kest ef blufk.
hekel::
hekeldicht:: cÿrspoit {C}.
hekkenrecht:: bârera-rigt {C} (het grondrecht v percelen die vóór 1667 aan particulieren toebehoorden).
heks:: groller {C}.
heksenboleet:: gewone ~: šure-chént {C} (L. Boletus erythropus).
heksenkruid:: rizjômp {S} (L. Circaea spocanica); groot ~: lutt-ardekir {C} (L. Circaea lutetiana).
hekwerk:: (=balustrade) irreâ {C; rs= irrete}; (=traliehek: balkon ed) toocheÿ {C}.
hel:: (=verdoemenis) hely {SC}; (Erg: Hel, Onderwereld) Xamirâs {N}; loop naar de ~! (donder op!): méte gert tômp! (vulg).
helaas:: châfâ = šâfâ {III}; (=ongelukkigerwijze) méniy {I; [mv=enk]}.
held:: (alg) pipperes {C}; (vrnl in [wed]strijd) côldân {C}, wigân {C}.
heldendaad:: côldân-painos {C}.
heldendicht:: (=sage: typisch Spok/Peg) yzlât {C}; (BUITEN Spok/Peg) côldân-poitiyn {C}.
helder::
helderheid:: (helder weer) crobbeniy {C}; (=properheid) minga {C}; (v geluid) mósler {C}.
heldhaftig:: pipper {I}; ~e dood (op slagveld): lemrân {C}.
heleboel:: een ~ ...: sakos lef ....
helemaal:: (=compleet) cômplett {I}; (geheel en al) pijâ {I}; ~ niet (volstrekt niet): quista nert = quista noi; ~ niets: nert ér tiyn; ze snapt er ~ niets van: eup xâre quista flâjû; Petriy is ~ niet ziek: Petriy melde ðÿm/šâm kinur (als reactie op iemands abusievelijke veronderstelling dat Petriy ziek zou zijn); (grote afstand) lef blof ur boert; hij komt ~ uit Amerika: do arfine lef blof ur boert rempe ef Ameriy.
helen:: (gestolen goed [ver]kopen) silulorerde {K}.
heler:: (opkoper v gestolen goed) silufolâ {C}, koffon-niyft-lorerder {C} (pop).
helft:: holfe |hofe| {Cef}; door de ~ delen (halveren): holfsperde |hofs..| {K}; meer dan de ~: vluf dus holfe {I}; [in] de tweede ~ van dit jaar: [fes] zemper-holfe ten.
helikopter:: (=hefschroefvliegtuig) zâlft-zelfÿer |zâl-| {C} (afk= ZZ).
hellen::
helling:: (steil: v berg ed) remp {C}; lichte ~ (=glooiing): kryos {C}; (hellende weg) plaju {C}; (=afdaling) kjârtos {C}; (het hellen) plajos {C}; een ~ van 2%: eft plajos rifo 2%; »klauteren.
helm:: vantân {C}.
helmbloem:: rankende ~: avyro-fleter {C} (L. Corydalis claviculata).
helmgras:: botsiy {S} (L. Ammophila arenaria); (pijlgras: bep soort in Noord-Spok) kroff-kles {S} (L. Ammophila pilata).
helmstok:: (v scheepsroer) lenkzorâ {C}.
help:: ~!: cÿrtiy!.
helpen:: cÿrtire {K}; iemand met iets ~: cÿrtirare flaju ón rast {K}; (fig: ondersteunen/bijstaan; uitmaken/effect hebben) moie {K; gst= moit; vdw= mót}; de maatregel helpt niet veel (heeft geen effect): ef xatjesmé nert moie pert; het niet kunnen ~ dat ...: ef nert šâftecû, den .../..lira; ik kan het niet ~ dat het regent (als reactie op iemands gezeur over de regen): gress nert šâftecû, den ef bidale.
helrood:: koffon-mindefit {I}.
hels:: (v kabaal) pytoy {I}.
1niv | {PV} | {SX.vz}° | pass. | verbaal |
---|---|---|---|---|
mnl C A/SC | do ef/mittof/kâ* ef/kâ | •dû •ûf/•miff/•kû* •ûf/•kû | dôe ófe ófe | doere efere efere |
* kâ/•kû bij concr zn'n is vrnl spr ° (dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky) |
2niv | {PV} | rs (modern) | rs (arch) |
---|---|---|---|
mnl C A/SC | zirrel lelp kâ/kât | ziyrle iyffe kâe | zirrle lellpre kâe |
hemd:: (=borstrok) kurs {C}; (loshangend: kiel) kames {C}; (=overhemd) rytmlo |M| {C; rs= rytmlot}.
hemel:: (alg, niet Chr) gref {SC}; (alg/Chr) avyro {C}; (Erg: Godenwereld) Heboreta {N}; aan de ~: kaf ef avyro; tavyroe {I} (arch); mijn ~!; hemeltjelief! (zwakke vloek): quist'avyro!.
hemelbed:: tlafo-sat {C}.
hemelgewelf:: (=uitspansel) pipavyros {C}.
hemellichaam:: avyro-tiyn {C}, avyrobâl {C}.
hemels:: (=etherisch) eterise {I}; (heerlijk) rifo ef heboreta.
hemelsblauw:: avyro-blotter {I}.
hemelsleutel:: (plant) littit sedym {C} (L. Sedum telephium).
Hemelvaartsdag:: Avyrovender {N}.
1niv | {PV} | {SX.vz}° | pass. | verbaal |
---|---|---|---|---|
mnl vrw ntr C/S A/SC | óps belt óps tem/efs/ef* tem/efs | •ôps •bel •ôps •tiym/•ûs/•ûf* •tiym/•ûs | ÿpse biylte ÿpse tiymme tiymme | ópsene beltene ópsene temane temane |
* ef/•ûf alleen onbeklemtoond na vz ° (dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky) |
2niv | {PV} | rs (modern) | rs (arch) |
---|---|---|---|
mnl vrw ntr C/S/A/SC | hifde horde/hifde hifde hifde | hiyfté hôrté/hiyfté hiyfté hiyfté | hifdee hordee hifdee hifdee |
hendel:: (=hefboom) pokiy {C}.
Hendrik:: brave ~ (plant): quista-Henrec {C} (L. Chenopodium bonus-henricus).
hengel:: (om te vissen) zymk {C; mv= ozymk}; (plant) moziy-snep {C} (L. Melampyrum pratense).
hengsel:: (om iets te dragen) criakrum {C}; (v emmer) vasamâr {C}; (scharnier) greferi {C}.
hengst:: (mnl paard) aerrf |we..| {C}; (gecastreerd: ruin) quilch {C}; jonge ~ (veulen: mnl paard): vyx {C}.
hennep:: henpe {S}.
hennepnetel:: gewone ~: Firani-notte {C} (L. Galeopsis tetrahit).
her:: ~- en der[waarts]: ânân {I} (=red v ân); van hot naar ~: hâne hennâ {III}.
herademen:: (opgelucht adem halen) nâs-ûeme {U}.
herademing:: nâs-ûemos {C}.
heraldiek:: (=wapenkunde) chutânecur {C}; zie ook Heraldiek in .
herbebossen:: (opnieuw bos planten) nâs-lâwumae {K}.
herbebossing:: nâs-lâwumaos {C}.
herbebossingsproject:: nâs-lâwumae-projecc {C}.
herbeleven:: nâs-calare {K}.
herbeleving:: nâs-calaros {A}.
herberg:: mindistiy {C} (tot 1903, daarna: hotel); (klein restaurant [buiten de stad], vaak met pensionaccommodatie) póntel {C}; zie ook Herbergen in .
herbergier:: (=waard) póntelat {C}.
herbergzaam:: sérterÿ {I}.
herbivoor:: (planteneter) kleser {C}.
herboren:: kleter-zerfelira {I}.
herdenken:: fesmiype {K}.
herdenking:: fesmiypos {C}.
herdenkingsdag:: (=herdenkingsplechtigheid) fesmiypterrat {C}.
herdenkingsplechtigheid:: (=herdenkingsdag) fesmiypterrat {C}.
herder:: šarkoû {C; rs= šarkout}.
herdershond:: hâpyhurt {C}.
herderstasje:: (plant) šarkoû-crót {C} (L. Capsella bursa-pastoris).
herdruk:: (alg) nâs-kabi {C}; (nadruk v boek) minkabi {C}.
Here:: »heer.
heremiet:: (=kluizenaar) ermitiy {C}.
herenboer:: (grootgrondbezitter) onba {C}; (rijke boer) hupstkelte |..sk..| = hupskelte {C}.
herenigen:: nâs-are {K}, nâs-ququlte {K}.
hereniging:: nâs-aros {C}, nâs-ququltos {C}.
herexamen:: trije-exâm |ks| = trije-eksâm {C}.
herfst:: (=najaar) mondô {C}; merfâ {C} (arch/dl= Centraal-Berref); afgelopen ~: lâst mondô; de vorige ~: ef furtmondô {C}; zo goed als elke ~ (in de ~): mondôtas {III}; elke ~: riyfain mondôtas.
herfstschroeforchis:: blakker vogily-huron {C} (L. Spiranthes spiralis).
herfststorm:: rikénn {C}.
herhaalbaar:: (te herhalen) tâzjet {I}.
herhaaldelijk:: (=telkens) hÿet = hÿ-wet {I}.
herhalen:: (nadoen) fesdragje {K; gst= fesdragg}; (=overdoen) napaine {K}; dat wat herhaald wordt/moet worden: fesdragjer {C}; napainos {C}; te ~ (herhaalbaar): tâzjet {I}.
herhaling:: (alg) tâzjet {Aef}; (het nadoen) fesdragjos {C}; (het overdoen) napainos {A}; (heruitzending: ve radio/tv-programma) nâs-strâlos {C}; voor ~ vatbaar: tâzjet {I}; bij ~ (gedurig: met ongeduld, of v iets onaangenaams): ebljot |..bl..| {I}.
herik:: »hederik.
herinneren:: zich ~: tâge {Kpr}; ~ aan (doen denken aan): ðôkette ón {K}; die klok herinnert mij/doet mij denken aan een kerktoren: dena kloppa ðôkette eft korda-taris ón gress; iemand ~ aan iets: ef kaftâge rast ón flaju {K} (zorgen dat hij het niet vergeet); je moet hem eraan ~ dat zijn paspoort volgende maand verloopt: tu kaftâgât do ón ef, groft pâs mipiyelira ef pirhertel.
herinnering:: tâgos {A}; vage ~: plast {SC}; ter ~ aan iemand/iets: tâgos cÿrtirelira rast/flaju (vz-uitdr).
herkauwen:: (lett) nâs-yache {K}; (fig: v probleem ed) idemaile {K}; ~d dier: nâs-yacher {C}.
herkauwer:: (herkauwend dier) nâs-yacher {C}.
herkenbaar:: flovustatt {I}.
herkennen:: flovuste {K}, qufrete {K}.
herkenning:: flovustos {A}, qufretos {A}.
herkenningsteken:: flovuste-blâtiy {C}, flovustos {C}; (=code) kote {C}.
herkiezen:: nâs-coše {K}.
herkiezing:: nâs-cošos {C}.
herkomst:: arfiniy {C}.
herkrijgen:: (=terugkrijgen) pónze-tÿrt {K}.
herleiden:: knÿve {K}.
herleiding:: knÿvos {A}.
herleven:: nâs-poire {U}.
herleving:: nâs-poiros {A}.
herlezen:: (=overlezen) nâs-trempe {K}; het ~ (het overlezen): nâs-trempos {C}.
hermelijn:: (dier) ÿrxômp {C} (L. Mustela erminea); (bont) erminysa {S}; van ~ gemaakt (hermelijnen): erminysiy {I}.
hermelijnen:: (van hermelijn gemaakt) erminysiy {I}.
hermelijnvlinder:: grote ~: hupster ÿrxômp-flyddere {C} (L. Cerura vinula).
hernemen:: (=hervatten) puttare {K}.
herneming:: (=hervatting) puttaros {A}.
hernieuwen:: nâs-kletere {K}.
hernieuwing:: nâs-kleteros {C}.
heropname:: (in ziekenhuis) kaf-nâs-puttos |kAf-| {C}.
heropnemen:: (opnieuw opnemen: in ziekenhuis) kaf-nâs-putte |kAf-| {K; vdw= ..-potter}.
heroveren:: quûlpe {K}.
herovering:: quûlpos {A}.
herrie::
herrieschopper:: hiyðe {C}.
herroepen:: luftrupke {K}.
herroeping:: luftrupkos {A}.
herscheppen:: qummertere {K}; het ~: qummerteros {A}.
herschepping:: (wat herschapen is) qummerteros {C}; (het herscheppen) qummerteros {A}.
herschrijven:: (=overschrijven) nâs-stinde {K; vdw= ..-stindas of regelm.}.
herschrijving:: (=overschrijving) nâs-stindos {C}.
hersenen:: brenkâ {C}; ("zaagsel") ÿrgiÿtt {S} (pop).
hersenpan:: (=schedel) brenkâ-celf {C}.
hersenschim:: (=luchtkasteel) totjef {C}.
hersenschudding:: brenkâ-bômk {C}.
hersenspinsel:: (=verzinsel) miypperos {A}.
herstel:: (lett: =reparatie) nios {C}, reparašo {C}; (fig) nios {A}, repareros {C}.
herstelbaar:: (te herstellen) nief {I}.
herstellen:: (alg) nie {K; gst= nit}; (=repareren) reparere |..ÿje| {K}; (lappen: v schoenen) monche {K; gst= mont}; het ~: nios {C}; reparašo {C}.
hert::
hertenkalf:: (ntr: jong hert) [ka'en-]fulf {C}.
hertenzwam:: gewone ~: presÿr Ôply-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Pluteus atricapillus).
hertog:: vereslytt {C}.
hertogin:: vereslytta {C; mv= vereslyttÿ}.
hertrouwd:: nâs-marianor {I}.
hertrouwen:: (met een andere partner dan de vorige) nâs-marianare armt {U}; (met de/een vroegere partner) nâs-marianare ón {U}.
hertshoornweegbree:: fyg prexâ-lofa {C} (L. Plantago coronopus).
heruitzenden:: nâs-strâle {K}.
heruitzending:: (herhaling ve radio/tv-programma) nâs-strâlos {C}.
hervatten:: (=hernemen) puttare {K}.
hervatting:: (=herneming) puttaros {A}.
hervormd:: (bv: =protestant) reformeriy {I}.
hervormen:: (alg) nâs-vobare {K}.
hervorming:: (alg) nâs-vobaros {C}; (vrnl religieus) reformašo {C}.
herwinnen:: quamptûnare |..nt..| {K}.
herwinning:: quamptûnaros |..nt..| {A}.
herzien:: (=wijzigen) nâs-zerfe {K}; (iets opnieuw beschouwen) reftroe {K}.
herziening:: (=wijziging) nâs-zerfos {C}; (iets opnieuw beschouwen) reftroos {A}.
het::
1niv | {PV} | {SX.vz}° | pass. | verbaal |
---|---|---|---|---|
ntr C A/SC | ef ef/mittof/kâ* ef/kâ | •ûf •ûf/•miff/•kû* •ûf/•kû | ófe ófe ófe | efere efere efere |
* kâ/•kû bij concr zn'n is vrnl spr ° (dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky) |
2niv | {PV} | rs (modern) | rs (arch) |
---|---|---|---|
ntr C A/SC | lelp lelp kâ/kât | iyffe iyffe kâe | lellpe lellpe kâe |
heten:: (met naam) pe {K; gst= pet}; hij heet Petriy: do pe Petriy; hoe heet je?: tu pe kluft?; (genoemd worden) pe lo {U; gst= pet}; dat heet een brûe: mittof pe lo brûe; deze bloem heet/is [een] anjer: dena huron pe lo eft lÿgiy; het mag een wonder ~ als hij komt: ef tiraniy armtijabie, fara do arfine; (beweerd worden) jeste fara {U}; in het dorp heet hij een dief [te zijn]: fes ef zeces do jeste fara eft zaft.
hetende:: (=genaamd) peiy {III}.
heterdaad:: iemand op ~ betrappen: ef drabone rast fes ef flecs.
hetzelfde:: (gelijk; één exemplaar met dezelfde eigenschap) ÿrlikkô {I}; (net zo als iemand/iets anders) fraji {III}; de gordijnen in de salon zijn al tien jaar ~: ef léejas fes ef salonn melde ÿrlikkô pip lóf main zempers (de gordijnen zien er nog net zo uit: zijn niet verkleurd); de gordijnen in de eetkamer zijn groen en die in de salon zijn ~ (dus ook groen): ef léejas fes ef lardanomit melde mesâ ur ef tiyns fes ef salonn melde fraji; zijn smaak blijft ~: groft ôjÿt tinde ÿrlikkô (verandert niet); hun smaak is ~: hift ôjÿts melde fraji (de smaak vd ene persoon is gelijk aan de smaak vd andere persoon); Lerdu's smaak is ~ als Lisa's smaak: Lerduex ef ôjÿt melde fraji své Lisaex ef tiyn; ze wonen in ~ soort huis: óps zâre fes ef fraji meldelira sért; sinds augustus verdient hij niet méér maar wel ~ (maar ook niet minder): er ogust do rinne noi vluf tur iftam alt; »zelfde.
hetzij:: (emfatische tegenstelling) ~ ... ~: wetér ... wetus {VG}; we komen ~ morgen, ~ overmorgen; kirro arfine wetér mas wetus mas-kura; ~ Elsa de tafel dekt, ~ ze de afwas doet, ze moppert er altijd bij: wetér Elsa caribe ef kelbra, wetus eup lukte ef toknufÿ, eup zurre riyfain luft ef.
heugen:: het ongeluk heugt me nog: gress fesbarite ef moplariy velk.
heuglijk:: (=onvergetelijk) iylftuberiy {I}; (=verheugend) gladoelira {I}.
heulen:: ~ met (samenspannen met: de vijand): kuralfe lef {U}; het ~ (samenspanning): kuralfos {A}.
heup:: hepfe {C}.
heur:: »haar B.
heuvel:: kryobiy {Cef}; hoge ~ (=berg): bergo {C}; met bomen begroeide ~: monny {C}; klein ~tje (op môliy): toh {C} (dl= Noord-Liftka/Noord-Brÿr); zie ook Heuvels in .
heuvelachtig:: (=heuvelig) kryobiy {I; [mv=enk]}.
heuvelig:: (=heuvelachtig) kryobiy {I; [mv=enk]}.
heuvelland:: kryobiy-šark {C}.
heuvellandschap:: kryobiy-šark {C}.
heuvelrug:: tolârkÿ {C}.
heuvelsein:: (spoorwegen) lârk-sÿn {C}.
heuveltje:: »heuvel.
heuveltop:: lârk {C}.
hevel:: gyf {C}.
hevig:: (=heftig) cÿrâx {I}, ÿiy {I; mv=enk}; (zwaar: ziekte/straf/misdaad/ademhalen) lotiy {I; [mv=enk]}; (als bepaling bij intrans ww dat weersgesteldheid of menselijk gedrag uitdrukt) oras {III}; het waait ~: ef omeleche oras; het stormt ~: ef mónse cÿrâx (erger dan oras).
hevigheid:: orasten {C}.
hiaat:: bÿm {C}; (=leemte) kurafartiy {C}.
hiel:: (v voet) hyliy {C}.
hier::
hierbij:: (in verband hiermee: fig) kusamiluft {I}; ~ verklaar ik de tentoonstelling voor geopend: kusamiluft gress declare ef eksposišo lo tuffes.
hierboven:: (in het vorige stuk tekst) kusamifuttof {I}; ~ genoemd[e]: kusami kimor/kimorâx/kimorer (afk= k.k.) (vooral jur; in contracten ed); de ~ genoemde bepalingen: ef qurtosz k.k.; »bovengenoemd.
hierheen:: (hier naar toe) hân {III}.
hiermee:: (wat betreft het zojuist besprokene) fes pip serten (afk= f.p.s.); [in verband] ~ (hierbij): kusamiluft {I}; ~ verklaar ik de tentoonstelling voor geopend: kusamiluft gress declare ef eksposišo lo tuffes.
hiernaast:: zat {I}.
hiernamaals:: gref {SC}; het ~: ef lelpiru wertlâ {C}.
hierom:: (om deze reden) tenne {III} (refereert aan iets dat onmiddellijk voorafgaand expliciet is genoemd); juist ~ (precies om déze reden): tenne bloirâ; »daarom.
hieronder:: (in het volgende stuk tekst) kusamintof {I}; (wat betreft het zojuist besprokene) fes pip serten (afk= f.p.s.).
hiervoor:: (voor dit doel, om dit te doen/bereiken) frópjÿ mittof; (desbetreffend) antrôn {I}; vraag het formulier ~ (voor dit doel) aan: prÿme-gôrse furt ef antrôn fôrmeler.
hifi:: hifi {C}.
1niv | {PV} | pass. | verbaal |
---|---|---|---|
mnl C A/SC | do ef/mittof/kâ* ef/kâ | dôe ófe ófe | doere efere efere |
* kâ bij concr zn'n is vrnl spr |
hijgen:: šuffe {E}; hard ~: ulliye {E}.
hijsen:: (alg) gyfare {K}; (v vlag) poirare {K}.
hijskraan:: cran {C}; (=bok) gyfe-stippô {C}.
hijslast:: (dat wat opgehesen wordt) dojelpos {C}.
hijsvermogen:: dres-gyf {C}.
hik:: tecc {C}.
hiking:: hiking |Eng.| {C}; zie ook Hiking in .
hikken:: tecce {U}.
hinde:: (vrw hert) rull {C}.
hinder:: (het hinderen) hindros {C}; (=overlast) jâlt {C}; (fig: =stoornis) tygtjauberos {C}; (=last) colârt {C}; ~ ondervinden van: ef cente ef colârt pai.
hinderen:: hindre {K; gst= hinder}; (vrnl fig) tygtjaubere {K}; niets ~ (niets geven): lôke {E}; het hindert niets dat je het boek vergeten hebt: tuex lufegos enn ef mimpit lôke.
hindering:: hindros {C}.
hinderlaag:: grûs-ulân {C}.
hinderlijk:: hindriy {I}.
hindernis:: (lett: obstakel; iets dat in de weg ligt/staat) nertuitiyn {C}; (fig: =obstakel) zennt {C}; met ~sen (ongebaand): lâzenntor {I}.
Hindi:: (taal in India) indise {C}.
hinkelen:: kive {U}.
hinken:: kenje {U; gst= kent}; (mank lopen) blâcse {U}; op twee gedachten ~: ef kenje ja miyparosz (1 Koningen 18:21).
hinniken:: hinjece {U}.
hint:: (=tip/wenk) jûx {C}.
historicus:: historicy {C}.
historisch:: historise {I}.
hit:: (=pony) šetliy {C}.
hitte:: (erge warmte) kjuptiy {S}, kjupt {Cef}; verzengende ~: fjâros {C}.
hittegolf:: kjuptek {C}.
hitteschild:: kjuptiypaaf {C}.
ho:: ~! (=stop!) stôp!.
hobbelen:: tensce {U}; (v wagen/kar) prûpe {U}.
hobbelig:: (oneffen: v terrein) greppiy {I}; (mbt wagen/kar) prûpp {I}; een ~e weg: eft prûpp weg; een ~e tocht: eft prûpp poh.
hobbelpaard:: rilblof {C} (ondanks deze naam heeft een Spok hobbelpaard meestal meer weg ve kameel).
hobby:: (=liefhebberij) hôby {C}, ÿzebbe {C}.
hockey:: hôky {C}.
hoed:: ÿršar {C; mv= ÿršara}; ~je (kapje: zonder rand): ðiynts {C}; hoge ~: tôp {C}; (naar boven breed uitlopende hoge ~ vd Reelâ, donkerrood met lila bies) herg {C}; onder één ~je spelen (fig: samenspannen): ðônos-trekke {U}.
hoedanigheid:: in de ~ van (op de manier van): zÿtâ {VZ} (betrekking).
hoede:: zôr {SC}; onder ~ van: fes ef zôr rifo (vz-uitdr) (afk= f.z.r.); op je ~ zijn: qugmare {U}; ef melde luft ef zôr; wees op je ~!: wencate ef zôr!; onder je ~ hebben (beheren: in opdracht ve ander): stÿrðe {K}.
hoeden:: (weiden v vee) crazare {K}.
hoedendoos:: ÿršarlot {C}.
hoedenmaker:: ÿršar-riffent {C}.
hoedenplank:: (=hoedenrek) ÿršar-sÿrt {C}.
hoedenrek:: (=hoedenplank) ÿršar-sÿrt {C}.
hoedje:: (kapje: zonder rand) ðiynts {C}; onder één ~ spelen met iemand: ef lejonye fes finstraiy lef rast (2niv!).
hoef:: (v hoefdier) huff {C}.
hoefblad:: groot ~: kiygt-lofa {C} (L. Petasites hybridus); klein ~: huff-lofa {C} (L. Tussilago farfara).
hoefijzer:: kycve {C}.
hoefijzerneus:: (vleermuis) kycve-grûmiyl {C} (L. Rhinolophus); grote ~: hupster kycve-grûmiyl (L. R- ferrumequinum); kleine ~: belt kycve-grûmiyl (L. R- hipposideros).
hoefsmid:: kycver {C}.
hoek::
hoekig:: (=rechthoekig) ekaiy {I}; (met hoeken) koerniy {I}; hard en ~ voorwerp: krun {C}.
hoeksteen:: (lett/fig: stut) mótos {C}.
hoekstuk:: (=knik) tegtos {C}.
hoen:: (alg) jâlp {C}.
hoender:: (alg) jâlp {C}.
hoepel:: kruma {C}.
hoer:: lofân {C}; tregg {C} (pop); wiff {C} (arch).
hoera:: ~!: hurrâ!.
hoerig:: (=wulps) trege {I}.
hoes:: (v papier: omhulsel) envlôp {C}; (=overtrek) pétempos {C}; (=étui/foedraal) simm {C}.
hoest:: hiystos {C}.
hoestdrank:: hiyste-nôšy {C}.
hoesten:: hiyste {U}.
hoeve:: (boerderij) keldus {C}; (grote boerderij) rens {C}; op een ~: luft eft keldus.
hoeveel:: kolpert {VR/VG}; ~ inwoners heeft Bôrâ?: Bôrâ lelperre kolpert olimannas?; hij vraagt ~ boeken er in mijn kast staan: do linne, kolpert mimpits meltûs fes kost feldariy; ik weet niet, ~ boeken ik heb: gress nert tiffe, kolpert mimpits gress lelperre ef = (arch/schr) gress nert tiffe, kolpert gress lelperre ef mimpits; ~ verdient ze?: eup rinne kolpert?; ~ krijg je van me? (mag ik even afrekenen?): kolpert zjol? (pop); ~ keer? (hoe vaak?): •ótâ {SX.gst} (vraagsx); ~ keer heeft hij zich vergist?: do errótâ?; (in hoeverre) arðiyg {VR/VG}, plâksót {VG}; het lukt de minister niet om de Volksvertegenwoordiging te overtuigen, ~/hoezeer zij het ook probeert: ef menestera nert eftarse beri klate ef Zâmporementec, arðiyg/plâksót eup trace ef ijâk.
hoeveelheid:: ðârlotiy {C}; een ~ zand: eft ðârlotiy rifo pleko.
hoeverre:: in ~ (in welke mate): arðiyg {VR/VG}, plâksót {VG};
hoewel:: (=ofschoon: positieve toegeving) taufen {VG}, os {VG} (arch), ker {DT}; Elsa doet mee aan de Jareucâ-loop, ~ ze haar enkel verzwikt heeft: Elsa paine-ral fes ef Jareucâ-fartos, taufen eup lelperre eft stuke-gelp = Elsa ker paine-ral fes ef Jareucâ-fartos, eup lelperrilóme eft stuke-gelp; Drys maakt alweer een fles sektâ open, ~ de eerste nog niet leeg is: Drys ker gyre eft brôepwet sektâ-liskos, ef értef tiyn velpilóme strâe.
hoezeer:: »hoeveel.
hoezo:: ~?: kol kâ?, brâ kâ? (als vraag om erachter te komen waarom iemand iets vraagt; argwanend, ongelovig); ~ mag ik hier niet parkeren?: brâ kâ gress nert garagog gy?; ~ niet? (waarom niet?): brân't {VR} (spr) (= brâ + nert).
hof:: (hofhouding) korsamm {C}; aan het ~: korsamÿr {I}.
hofauto:: (=hofwagen) kornolac {C}.
hofdame:: korsjeus {C}.
hoffelijk:: korsamen {I}; (=beleefd) slamestiy {I; [mv=enk]}.
hoffelijkheid:: korsamen {Cef}.
hofhouding:: (in "instituut") korsamm {C}; (de personen) tokorsammÿ {C}, korsamm-painos {C} (arch).
hofmeester:: (=purser: v schip/vliegtuig) korsarater {C}.
hofwagen:: (=hofauto) kornolac {C}.
hoger:: »hoog 1.
hogerhand:: van ~: (=officieel) ðekmâc {I}; (door een instantie) agrutiy {I}.
hogeschool:: (vroeger: universiteit met een beperkt aantal vakken) nefuniversitiy {C}; (tegenwoordig: instituut voor hoger beroepsonderwijs) hardlap akademiy {C}, hardlap instituša {C}; zie ook Hogescholen in .
hok:: (ook: =kooi) môlarres {Crs}; (klein kamertje) lômðe {C}; (voor kolen/hout als brandstof) ruk {C}; »hokje.
hokje:: (=vakje) tromlot {C}; (klein [houten] gebouwtje) keste {C}; iedereen in een ~ plaatsen (op negatieve wijze indelen vd maatschappij): ef miype nâltiyne tiyns fes eft biy-korfe.
hokjespeul:: (plant) boert-plûfer {C} (L. Astragalus glycyphyllos); Deense ~: jakâm-plûfer (L. A- danicus).
hol::
holenduif:: hola-quratjen {C} (L. Columba oenas).
Holland:: (westelijk deel v Nelandes) Hôlandes {G}.
Hollander:: Hôlando {Cef}.
Hollands:: (bv) hôlandes {IIef}; ~e vrouw: Hôlanda {Cef}.
hollen:: (=hardlopen) farte-hups {U}; (=rennen; sneller dan farte-hups) inue (nue) {E; gst= inut (nut)}.
hologram:: hologramos {C; mv= hologramosz}.
holpijp:: (plant) mâsta {S} (L. Equisetum fluviatile).
holte:: holaiyn {C}.
holwortel:: tôbemt-huron {C} (L. Corydalis bulbosa).
homeopathisch:: homeopatise {I}.
homepage:: hoff-pracâ {C}; zie ook Homepages in .
hommel:: lÿr {C} (L. Bombus).
homo:: »homofiel 1.
homoseksueel:: »homofiel.
homp:: ~ brood: ryx {C}.
hond:: (ntr) hurt {C}; (mnl: =reu) hâst {C}; (vrw: =teefje) myl {C}; jonge ~ (puppy): hônt {C}; klein ~je (klein v stuk, maar niet jong): helk {C} (pop); ~ die veel/hard blaft: heldertos {C} (pop); (sprkw) men moet geen slapende ~en wakker maken: stus nert armtmôquât ef verkatos; (sprkw) blaffende ~en bijten niet: scemrelira ebesz sako-zolle ef texo ("schreeuwende vissers houden hun mes op zak").
hondenbelasting:: hurt-jabincos {A} (eig hondenvergunning; bestaat niet in Spok); zie ook Hondenbelasting in .
hondenhok:: hurt-celf {C}.
hondenleven:: bône-poiros {A}.
hondenweer:: bône-wónzol {C}.
honderd:: pérsa {TW}, tenrân-tenerg {TW} (=72+28); (rekenkundig) pérsa {TW}; (in samenstellingen wordt alleen pérsa gebruikt); (alg entiteit met "100" als kenmerk; ihb bankbiljet v 100 ): apérsa {C}.
honderddelig:: (=centesimaal) sentesimalo {I}.
honderdduizend:: lôki {TW}.
honderdduizenden:: (fig) lôkerst {I}.
honderdduizendtal:: alôki {C}; de kosten zijn 200.000 herco (vgl "2 ton"): ef ðôpecc melde ten alôkis.
honderden:: (fig) perst {I}.
honderdtal:: pérsaerÿ {I}.
hondsbrutaal:: kainelira {I}.
hondsdol:: [hurt-]lôc {I}.
hondsdolheid:: hurt-lôc {Cef}; (jagersterm) knerf {C}.
hondsdraf:: qulcur {S} (L. Glechoma hederacea).
hondshaai:: môntrazen-haje {C} (L. Scyliorhinus canicula).
hondskruid:: môliy-brâst {C} (L. Anacamptis pyramidalis).
hondspeterselie:: fâkomm-perselle {S} (L. Aethusa cynapium).
hondsroos:: [hurt-]paðegtan {C} (L. Rosa canina).
hondsrozenspons:: paðegtan-nâf {C}; »paðegtan-nâf SN.
hondstong:: (plant) hurt-ingoch {C} (L. Cynoglossum officinale).
hondsviooltje:: hurt-vjoly {C} (L. Viola canina).
Honduras:: Hôndurâs {G}.
Hondurees::
honen:: (=smaden) feshustae {K}.
honend:: (=smadelijk) pémah {I}.
Hongaar:: Magery {Cef}.
Hongaars::
Hongarije:: Mager {G}.
honger:: ~ en/of dorst: verstôlé {C}; ~ en dorst hebben: verstôlée {U}; ~/trek hebben: ef perke lardelira {tdw}; de ~ stillen: lardemflute {U}; iemand die ~ heeft (hongerige): verstôler {C}.
hongerig:: lart {II}; zeer ~ en dorstig: blof-verstôlé {I}.
hongerige:: (iemand die honger heeft) verstôler {C}.
hongersnood:: famiyn {C}.
Hongkong:: Hônkôn {G}.
honing:: ylsa {S}, my {S} (dl= Lomky/Garos).
honingbij:: ylsa-biy {C} (L. Apis mellifera).
honingdrank:: (=mede) ylsa-slofaro {S}.
honingklaver:: (alg) ylsa-xejafiy |X| {S}; gele ~: kolaylsa-xejafiy (L. Melilotus altissimus); witte ~: blakylsa-xejafiy (L. M- albus); akker~: [agen-]ylsa-xejafiy (L. M- officinalis).
honingraat:: ratiy {C}.
honingzwam:: [honinggele] ~: ylsa-chént {C} (L. Armillariella mellea).
honorarium:: tâgtsmurf {S}.
hoofd::
hoofdambtenaar:: (=commies) mennhut {Crs}.
hoofdartikel:: mennârtycla {Crs}.
hoofdcommandant:: (hoge rang bij politie en brandweer) értef cômendantiy {C}.
hoofdcommissaris:: (v politie) direkter {C}.
hoofddoek:: ~[je]: oâ {C; rs= oât}; (kanten ~, gedragen door een bruid) kélziy {C}.
hoofdeiland:: (in Spok) mennileset {Crs}.
hoofdelijk:: nurpiy {I}.
hoofdgebouw:: mennhuflif {Crs}.
hoofdgerecht:: mennkerna {Crs}.
hoofdkussen:: pôsk {C}.
hoofdletter:: (=kapitaal) mennroji {Crs}; in ~s: lâmennrojior {I}.
hoofdofficier:: mennofeserr {C} (een na hoogste officiersrang); voor militaire rangen, zie .
hoofdpijn:: nurp-ÿkatle {C}.
hoofdprijs:: (in loterij ed) mennpriss {Crs; mv= mennprisa}.
hoofdrol:: (toneel) lyde-rôl {C}; de ~ spelen (lett/fig): ef merre ef lyde-rôl.
hoofdrolspeler:: mennstâgatjen {Crs}.
hoofdschudden:: hôslebe {U}; het ~ (geschud met je hoofd): hôslebos {C}.
hoofdspoorweg:: mennarânka {Crs}.
hoofdstad::
hoofdstedelijk:: (hoofdstad•) hurdogâme {I}.
hoofdstuk:: âvlo {C}; (in roman, of toneelbedrijf) molâfti {C}.
hoofdverkeersweg:: šarkweg {C}.
hoofdweg:: šarkweg {C}.
hoofdwerkwoord:: mennpainer {Crs}.
hoofdzaak:: jojelkim {C}.
hoofdzakelijk:: (=voornamelijk) jojelkimiy {I} (afk= jj.); (=overwegend) na miyparos {A} (afk= n.m.).
hoofs:: korsamiy {I}.
hoogachtend:: (onder aan brief) icâriyn {I}; (minder formeel) hânclabiy {C}.
hoogdravend:: (taal) ullât {I}.
hooggeacht:: miltef-qupp {I}; (v personen: =gerespecteerd) mor {I} (arch).
hooggebergte:: hardlap-tobergÿ {C}.
hooggeboren:: (aanspreektitel) Hooggeboren Heer/Vrouwe X-Y:
hooghartig:: jabiy {I; [mv=enk]}; (zoals boeren kenmerkend vinden voor stadsbewoners) gót {I} (dl= Peg); (=verwaand) kugt {I}.
hooghartigheid:: jaber {A; mv=enk}; (zoals boeren kenmerkend vinden voor stadsbewoners) gótiy {A; mv=enk} (dl= Peg); (=verwaandheid) kugtiy {A; mv=enk}.
hoogheid:: morte {C}; Zijne Koninklijke ~: Mortetarpu {C} (afk= Mt.); Hare Koninklijke ~: Morterepir {C} (afk= Mr.), Mortepir {C} (arch/poe).
Hooglied:: (bijbel) Chafostener Chafost {N} (afk= Cha).
hoogmoed:: dres-cijazutiy {A; mv=enk}; (sprkw) ~ komt voor de val: ef dres-cijazutiy melde futtof ef overcho.
hoogmoedig:: (hoog in het hoofd hebbend) dres-cijazut {I}.
hoognodig:: (wat ~ gedaan moet worden) lamir {I}; een ~e schilderbeurt: eft lamir verfutos.
hoogoven:: smelte-furnako {C}.
hoogspanning:: (in Spok officieel meer dan 600 volt) elcrâf {C}.
hoogspanningskabel:: rôry {Cef}.
hoogspanningsleiding:: rôry {Cef}.
hoogstaand:: (=edel) yrsmÿriy {I}.
hoogstens:: (op zijn hoogst) vûlt {III}.
hoogte:: hardlapiy {C}; een ~ van 3 m: eft hardlapiy rifo 3m; met een ~ van (maat): kaf {VZ}; een tafel met een ~ van 1 m (een tafel van 1 m hoog): eft kelbra kaf 1m; (lett) in de ~: hardlap hogorit {III}; (v hoeveelheid) hupsteriy {C}; de ~ van het inkomen/de belasting: ef fes-jalos-hupsteriy/tâx-hupsteriy; op een ~ van: kaf ÿzja rifo; de stad ligt op een ~ van 400 m: ef sÿrt locâteše kaf ÿzja rifo 400m; ter ~ van (geografisch): luft ef pilo rifo (vz-uitdr); een kleine/grote ~: eft portâ/mintepot hardlapiy; tot op zekere ~ (in enige mate): tukst eft qurtiy fini; op de ~ zijn van iets (bekend zijn met iets): tâgare flaju {K}; cÿrme frópjÿ flaju {U}; hij is ervan op de ~ (hij weet ervan): do melde fesdu ef šôts; iemand van iets op de ~ stellen: tâgkette flaju ón rast {K}.
hoogtepunt:: (fig) luere-ponto {C}; (belangrijke gebeurtenis) pâlta {C}.
hoogtevrees:: hardlapiy-baniylos {C}.
hoogvlakte:: nômðe {C}.
hoogwater:: (=vloed: tegengesteld v eb) preiptjek {C}.
hoogwelgeboren:: (aanspreektitel) Hoogwelgeboren Heer/Vrouwe X-Y:
hooi:: hôsta {S}; balen ~ opstapelen: ziynðe {K}; het opstapelen van ~: ziynðos {C}.
hooibeestje:: (vlinder) fiyreâ-eiter {C} (L. Coenonympha pamphilus).
hooiberg:: lelk {C}, marše {C}.
hooikoorts:: hôsta-febbe {C}.
hooiland:: (grasland bestemd voor hooi) hôster {C}.
hooimijt:: »hooischelf.
hooischelf:: ziynt {C}; hooischelven neerzetten: ziynðe {K}; het neerzetten van schelven (als werk gezien): ziynðos {C}.
hooischuur:: hôsta-kul {C}, lelk-otôp {C}.
hooivork:: (met 2 tanden: in Y-vorm) yflo {C}; (met 3 of 4 tanden) snat {C}.
hooiwagen:: (insect) stippô {C} (L. Phalangium opilio).
hooizolder:: (v Peg boerderij) kratjo {C}.
hoon:: (=smaad) pémah {Aef}.
hoop::
hoopvol:: esperecc {I}.
hoorbaar:: nutatt {I}.
hoorder:: (luisteraar) nuter {C}.
hoorn::
hoornaar:: (alg: horzel) sûms {C} (L. Vespa crabro).
hoornbloem:: gewone ~: Quper-huron {C} (L. Cerastium fontanum ssp. triviale).
hoorndrager:: (bedrogen echtgenoot) cucert {C}.
hoornen:: (van hoorn gemaakt) jâlðo {I}.
hoornpapaver:: gele ~: pleko-pôpfe {C} (L. Glaucium flavum).
hoorspel:: nute-stâgos {C}.
hop:: (plant) hâp {C} (L. Humulus lupulus).
hopeloos:: (=wanhopig) nerajiytiy {I}.
hopen:: rajiyte {U}; ~ [op]: espere |..ÿje| [beri/den] {K}; ~ op: rajiytare {K}; ik hoop morgen te komen: gress espere beri arfine mas = gress rajiyte, den [gress] arfine mas; ik hoop dat hij morgen komt: gress rajiyte, den do arfine mas; we ~ op goed weer: kirro espere quista wónzol = kirro rajiytare quista wónzol; ik spreek de hoop uit dat ...: gress reppe, rajiytelira den ...; stiekem ~ [op] (stilletjes wensen): liycespere [beri/den] |..ÿje| {K} (met leedvermaak: plezier beleven aan iets wat anderen niet op prijs stellen); ik hoop stiekem op hevige regen bij de demonstratie: gress liycespere eft graviy bidalos lóf ef demonstrašo; het ~ (hoop): rajiytos {A}, esperos {A}.
hopklaver:: hâp-durlofa {C} (L. Medicago lupulina).
horde::
horeca:: kullarpliyjeren {C}.
horecavoorzieningen:: lurfel-cÿrbatts én câðy-ôc.
horizon:: gÿp {C}, horizônt {C}; (bomen aan de ~; strook land in de verte) runt {C}.
horizontaal:: likkô {I}.
horloge:: (=polshorloge) criaklop {C}.
horlogemaker:: (=klokkenmaker) klopparif {C}.
hortensia:: hortensiy {C} (L. Hydrangea).
hortsik:: ~! (mars!, vooruit!): hihu! (aansporingsroep, vooral tegen trekdieren).
horzel:: (alg: hoornaar) sûms {C} (L. Vespa crabro); (ihb) schapen~ (L. Oestrus ovis); (ihb) runder~ (L. Hypoderma bovis).
horzelvlinder:: sûms-flyddere {C} (L. Sesia apiformis).
Hosea:: (bijbel) Hosea {N} (afk= Hos).
hospita:: nâlpa {C}.
hospitaal:: [militair] ~ (legerziekenhuis): verestâ-hôspitalo {C} (afk= VH).
hostie:: hôstiy {C}.
hot:: »her.
hotel:: (pension: particulier) hotela {C}; (niet-particulier: aangesloten bij een toeristenorganisatie) mindistiy {C}; zie ook Hotels in .
hotelwezen:: kulloseren {C}.
houdbaar:: (v levensmiddelen) wencatamiy {I}; lang ~: liyrswencatamiy {I}.
houdbaarheid:: wencatamer {A; mv=enk}.
houdbaarheidsdatum:: wencatamer-datumas {C; mv= ..-datumâse}.
houden::
houder:: (gas-, pen- ed) lelder {C}; (=bezitter) spâklân {C}, wencater {C} (v pas, rijbewijs, bedrijf ed); (bijv) kennelhouder: kaniyl-wencater.
houding:: wencatos {C}; (=stand) utiyf {C}; in de ~ staan: hude {U}; het in de ~ staan: hudos {C}.
house:: »open 1.
hout:: cÿrot {Sef}; (=brandhout) bures {S} (spr); van ~ gemaakt (houten): cÿrot {I}; op ~ lijkend; ~ geworden (zoals een stengel: houtachtig): cÿrotiy {I}; ~ stoken: cÿrotare {U}; een stoomlocomotief die met ~ gestookt wordt: eft cÿrotarelira fradâs; blok ~: blô {C}; stuk afgezaagd ~: krâtstiyn {C}; »houtje.
houtachtig:: (op hout lijkend) cÿrotiy {I}.
houtbewerker:: présizatjen {C}.
houtduif:: vildul-quratjen {C} (L. Columba palumbus).
houten:: (van hout gemaakt) cÿrot {I}.
houterig:: ~ persoon: olp {C}.
houthakker:: axarater {C}.
houthakkersgeest:: axarater-nâf = axarater-ÿndvotiy {S} (kruidenbitter v bitter gekruide bosbessenlikeur met whisky-aroma).
houthok:: (ook: kolenhok) ruk {C}.
houtje:: op eigen ~: na dres ékupiy; blef sener ðÿr léeja[s].
houtkachel:: cÿrot-lôx {C}.
houtknotszwam:: zjol-quf {C} (L. Xylaria polymorpha).
houtkrul:: beltpâks {C}.
houtnerf:: cÿrot-nerfiy {C}.
houtrot:: (vermolmd hout) pesk {S}.
houtskool:: oiyg {S}; stuk ~: nestebaros {C}.
houtsnijder:: (beroep) vasulftatjen {C}.
houtsnijwerk:: vasulftos {C}; ~ maken: vasulfte {K}.
houtsnip:: nése {C} (L. Scolopax rusticola).
houtsplinter:: triyt {C}.
houtvlotter:: rotter {C}, tjâkaer {C}; atertatjen {C} (dl= Peg).
houtvoorraad:: (voor 1 winter, om te stoken) dius {C}.
houtwesp:: reuzen~: hupster cÿrot-ÿvâna {C} (L. Urocerus gigas).
houtzaagmolen:: krâts-môjôl {C}.
houtzagerij:: krâts {C}, krâtšâs {C}.
houvast:: (lett: grip) éa {C; rs= éte}; (fig) uber {C}.
houw:: ritt {C}.
houweel:: (=hak) riðât {C}.
houwen:: (=hakken) riðe {K}.
hoveling:: sértobâ {C}.
hozen:: (hard regenen) tiyste {U}.
hu!:: (uitroep v schrik) pÿ!.
hufter:: (=klootzak; in toenemende vulgariteit:) fék {C}, fras {C}, zestiyc {C}, blof-studer {C}, slâf-krûler {C}; (zowel mnl als vrw).
hufterig:: (bot: gedrag) sékótiy {I}.
huichelarij:: létos {A}.
huichelen:: léte {Upr}.
huid:: (=vel) (alg) mut {C}; (vrnl v mens) flaros {S}; van ~ gemaakt: mutiy {I}; van de ~ ontdoen (villen): idemute {K}.
huidarts:: (=dermatoloog) dermatolôche {C}.
huidig:: (=hedendaags) wyzenn {I}, xny {I}; (wat nu ter sprake komt, getoond wordt ed) wyzenn {I}; de ~e webpagina: ef wyzenn fiyrk-pracâ (de pagina die nu op het scherm staat).
huifkar:: xobina-abôlg {C}.
huig:: sfég |svég| {C}.
huilbui:: (ook lachbui) tûrg {C}; beginnende ~: tyros {C}.
huilen:: (alg) arkette {E}; arkette {Epr} (arch); (=wenen) zatyre {U}; (v wolven) wale {U}; ~ om: arkettare {K}; ~ om (bewenen): lâhâle {K}; gauw geneigd tot ~ (huilerig): arkettkinn {I}; op het punt staan te ~; bijna ~: tyre {U}.
huilend:: ~/snikkend zeggen of vertellen: pvente {K}.
huilerig:: (v stem/klank) flotarûs {I}; (gauw geneigd tot huilen) arkettkinn {I}.
huis:: sért {C}; laag ~ zonder verdiepingen (bungalow): rastobos {C; mv= rastobosz}; eenvoudig klein ~ (huisje): elp {C}; klein ~je (hut): jerp {C}; ~ aan de kust: xijesért {C}; in/naar ~ (thuis): fesért {I}; in ~ blijven (thuisblijven): ef wencate ef sért; het [ouderlijk] ~ verlaten (met de bedoeling niet meer terug te keren): ef jûmpre sért; van het ~ (eigengemaakt, eigen specialiteit): sértiy {I}; wijn van het ~ (=huiswijn): sértiy weinô {S}; ~ en haard: sért ur flecs; hij gaat naar ~: do vende fesért; het staat als een ~: ef melde fest kaf sener stent; dat is dicht bij ~ (fig: vertrouwd, in de buurt, direct betrokken ed): ef melde tarô ef sért; (sprkw) het is niet om over naar ~ te schrijven: eft dragatjen nert ripje sener néng furt ef; ~ van bewaring: leldast-sért {C}; zie ook Eenzame huizen in .
huisarts:: stafiy medikiy {C}.
huisbaas:: (=huiseigenaar: iemand die een huis/huizen bezit om te verhuren) sért-spâklân {C}.
huisdier:: sértbelp {C}.
huiseigenaar:: (iemand die het huis bezit waarin hij woont) sértater {C}; (=huisbaas: iemand die een huis/huizen bezit om te verhuren) sért-spâklân {C}.
huiselijk:: (in huis) sértane {I}; (=knus) kittianer {I}.
huiselijkheid:: fesértindos {C}.
huishoudbeurs:: sért-farr {C}.
huishoudelijk:: ~e apparatuur: sért-dreuts {Cmv}; ~e hulp (werkster): sért-yrgtina {C; mv= ..-yrgtinas} (euf).
huishouden::
huishouding:: (het huishouden) korsamm-painos {C}.
huishoudschool:: (alg) paine-koles {C}; (gezien als Spok onderwijsinstituut) Paine-Koles {N}.
huishoudster:: korsamm-painera {C}.
huisje:: (eenvoudig klein huis) elp {C}; (hut) jerp {C}.
huiskamer:: sértmit {C}.
huisknecht:: (bediende) harber {C}, koryrgtâ {C}.
huismoeder:: (vlinder) kolai bof-ÿtiner {C} (L. Noctua pronuba).
huismuis:: sért-rât {C} (L. Mus musculus).
huismus:: urzôg {C} (L. Passer domesticus); een ~ (ong: iemand die altijd thuis zit/zich nooit in het openbaar vertoont): eft mote veldur.
huisraad:: (=[in]boedel) sértiynstes {S}.
huisschilder:: verfuto {C}.
huisspitsmuis:: sért-nes-rât {C} (L. Crocidura russula).
huis-tuin-en-keuken•:: (dagelijks/heel gewoon) sértsÿrt {I}.
huisvader:: korsamm-follus {C} (vader ve gezin; nadruk op eerzaam gedrag).
huisvesten:: sérette {K}; ~ bij/in (onderbrengen bij/in): luftpaine tukst |lufp..| {K}.
huisvesting:: (=onderdak) sérettos {C}; (het verschaffen v onderdak) zâraje {C}.
huisvrouw:: korsamm-sientur {C} (moeder/vrouw die het huishouden doet [en de kinderen verzorgt]).
huiswerk:: koles-togany {C}; je ~ maken: ef paine sener koles-togany.
huiswijn:: (=wijn van het huis) sértiy weinô {S}.
huiszwaluw:: [jôrm-]zvâlp {C} (L. Delichon urbica).
huiveren:: (=sidderen) pakate {U}; (=rillen) laice {U}; ~ voor (fig: terugdeinzen voor): šappe {K}.
huiverend:: (vrnl lett) pakat {I}; (vrn fig) gûfren {I}.
huivering:: (=siddering) pakatos {C}; (=rilling/siddering) laicos {C}; (fig) šappos {A}.
huiveringwekkend:: pakatenniy {I}.
huizen:: (wonen: v dieren in een nest ed) hoerke {U}.
huizenbeurs:: zléftiyns-farr {C} (beurs gericht op aankoop/verkoop/onderhoud/financiering/inrichting ed ve eigen huis).
huizenblok:: tosértÿ {C}.
huizenhoog:: (=torenhoog) tary {I}.
hulde:: tâgt {C}, šovos {C}.
huldigen:: iemand ~: ef qugle tâgt ón rast.
hulp:: cÿrtiyr {C}; (=toedoen) painos {A}; ~ inroepen: ef rupke furt cÿrtiyr; met ~ van [iemand]: lef ef cÿrtiyr pai [rast] (vz-uitdr).
hulpbehoevend:: cÿrtiyrblaff {I}.
hulpbehoevende:: cÿrtiyrblaffer {C}.
hulpeloos:: vypljâce |vyplâce| {I}.
hulpje:: (=knecht) yrgtâ {C}, (vrw) yrgtina {C; mv= yrgtinas}.
hulpmiddel:: cÿrtiros {C}.
hulpvaardig:: cÿrtire-sponûtiy {I}; ~e bejegening: armtganos {C}.
hulpvaardigheid:: cÿrtire-sponûter {A; mv=enk}.
hulpwerkwoord:: nefpainer = supainer {C}; modaal ~ (taalk: "moeten"/"mogen"/"kunnen"/"willen"): vrôk-nefpainer = vrôk-supainer {C}.
huls:: (=koker) cocanâ {C}, beltjéns {C}.
hulst:: trimachô {C} (L. Ilex aquifolium).
human:: ~ resources: veldur-wÿrtôsta {Cmv}.
humeur:: goed ~: welmut {C}; slecht ~: slémut {C}; zeer slecht ~: epðaos {C}; uit zijn ~ (prikkelbaar, kregelig): eterrenx {I}.
humeurig:: (aan buien lijdend) rûl {I}; (slecht gehumeurd) pôrtina {I}; (fig: ongenietbaar) epða {I}; ~ zijn (fig: ongenietbaar zijn): epðae {U}.
humor:: humor {C}; gevoel voor ~: humor-mybbe {SC}.
humoristisch:: humoristise {I}.
hunebed:: (=dolmen) dôlmen {C}.
hunkeren:: ~ naar: rootamðe {K}.
hunkering:: rootamðos {A}.
hunne:: »hun B.
huppelen:: ziylpe {U}.
huren:: mite {K}; het ~: mitos {C}; te huur! (als opschrift op woning ed): mitaros!.
hurken:: hôke {U}; hij zit op zijn ~ te zingen: do chafoste ur hôke; (gehurkt zitten; op je ~ zitten) ef feldre fes hôkos {C}.
hut:: (klein huisje) jerp {C}.
huur:: (het huren/huurbedrag) mitos {C}.
huurbedrag:: mitos {C}.
huurder:: mitatjen {C}.
huurkazerne:: mitbûnk {C}.
huursubsidie:: mite-jÿšedos {C}.
huwbaar:: aziy {I; [mv=enk]}.
huwelijk:: (alg) ÿmarianos {C}; (in Erg-kerk) mariy {C}.
huwelijksaanzoek:: demandiy {C}.
huwelijksdag:: mariantof {C}.
huwelijksreis:: sucro-tupplip {C}.
huwen:: ~ met: marianare armt/ón {U} (ón is dt); gehuwd zijn [met]: mariane [ón] {U} (ón is vz).
huzaar:: blofer {C}.
hyacint:: hyjasent {C} (ihb: L. Hyacinthus orientalis hybride); wilde ~: wuma-kósto {S} (L. Scilla non-scripta); (witte/roze soort) blakker wuma-kósto; (blauwe soort) blotter wuma-kósto.
hydra:: groene ~ (zoetwaterpoliep): mesâ hydra {C} (L. Hydra viridissima).
hydraulisch:: hydrolise {I}.
hydrologie:: hydrolôiy {C}.
hyena:: hijena {C}.
hygiëne:: hygienn {C}.
hypercorrect:: pâlthudelira {I}.
hypercorrectie:: pâltquâfos {C}.
hypnose:: toessaros {C}; onder ~ zijn (Erg: in trance zijn: ve medium tijdens bep rituelen): ef poire fes ef wâlfyccsoliy.
hypnotiseren:: toessare {K}.
hypnotiseur:: toessarer {C}.
hypotheek:: (geldlening) smurflu'ettos {A}; (onderpand) sért-hakéf {C}.
hypotheekgarantie:: smurflu'ettos-xômarstos {C} (in Spok: verplichte spaarrekening waarvan de bank geld kan afschrijven als iemand zijn hypothecaire verplichtingen niet nakomt).
hypothese:: kurazjoffos {A}; als ~ aannemen (poneren): kurazjoffe {K}.
hysterie:: hysteriy {C}.
hysterisch:: hysterise {I}.
© (2000) De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands
DICTIO