Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans
Spokaans—Nederlands A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Nederlands—Spokaans
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z
a::
aai:: aos {C}.
aaien:: ae {K; gst= at; vdw= ajet}.
aak::
aal:: (=paling) iyliy {C}, ÿl {C} (dl= West-Liftka) (L. Anguilla anguilla); "grauwe ~": grist iyliy (zeepaling die ook ondiepere wateren opzoekt, zoals het Tsjok-meer; nog het meest verwant aan de Amerikaanse kongeraal (Conger oceanicus)) (L. Conger glaucus); (sprkw) ~ is geen paling: eft piâ nert melde eft boert.
•aal:: •alo (zn); •ala (bv); (er zijn vele uitzonderingen, zie desbetreffende lemma's).
aalbes:: benda {C}.
aalmoes:: pôrket {C}.
aalmoezenier:: (legerpriester) verestâ-pryst {C} (RK geestelijke met de rang v kolonel); voor militaire rangen, zie .
aalscholver:: cermrent {C} (L. Phalacrocorax carbo).
Aalst:: Aliyst {G}.
aambeeld:: hecrân {C}; mecrân {C} (spr: contaminatie v mecre en hecrân).
aambeien:: hamorotiys {Cmv}.
aamborstig:: sókbasciy {I}.
aamborstigheid:: sókbascer {C}.
aan::
aanaarden:: pazzoste-kaf {K}.
aanbellen:: bij iemand ~: [argerat-]zefe hôs rast {U}; tevergeefs ergens ~ (men is thuis maar doet niet open): ef zefe korsamÿr.
aanbenen:: hurtiy-farte {U}.
aanbesteden:: (v opdracht) mipkette {K}.
aanbesteding:: (v opdracht) mipkettos {A}.
aanbetalen:: ~ op iets (eerste deel betalen): kanas-kafte furt flaju {K}.
aanbevelen:: (=aanprijzen) rekomendere |..ÿje| {K}, mache {K}; ~ aan: nareppe ón {K}.
aanbevelenswaardig:: mache-âp {I}.
aanbeveler:: (=voorvechter) macher {C}.
aanbeveling:: (=aanprijzing) rekomendašo {C}, machos {A}, nareppos {C}; een ~ aan iemand: eft rekomendašo ón rast; op ~ van: âfry nareppos/machos pai (vz-uitdr).
aanbevelingsbrief:: rekomendere-letra |..ÿje-| {C}.
aanbiddelijk:: beri-adore {I}.
aanbidden:: adore {K}.
aanbidder:: adoratjen {C}.
aanbidding:: adoros {A}.
aanbieden:: ~ aan: offerte ón {K}, qualostiye ón {K}, veše ón {K} (arch/dl= Liftka); ~ en adviseren: óge {K}; zich ~ (aangeboden worden, leverbaar zijn): offerte {Upr}; het ~ (aanbieding): qualostiyos {A}; ze bieden me een goede baan aan: óps offerte eft quista jobiy ón gress; te koop ~: ef qualostiye fara póbaros; iets ~ voor 2 herco: ef qualostiye flaju furt 2; we bieden deze producten tegen een bijzondere prijs aan: kirro qualostiye dena prodûks lef eft flacÿr ðÿny; het product wordt in kleine en grote verpakkingen aangeboden (is leverbaar): ef prodûk sen offerte fara belt iyicels ur âs hupster tiyns; ze biedt zich aan als werkster: eup sen offerte fara mingatra.
aanbieding:: (=aanbod) offertos {A}, qualostiy {C}; (het aanbieden) qualostiyos {A}; in de ~: fara offertos.
aanbijten:: (vis: in het aas bijten) yntaje {K; gst= yntat}.
aanbinden:: (=vastbinden) feste {K}; (fig: v strijd) markiyne {K}.
aanblaffen:: ~ tegen iemand/iets: helderte rast/flaju {K}.
aanblazen:: fitrute-armt {K}.
aanblijven::
aanblik:: (=gezicht) stjôft |stôft| {C}; bij de eerste ~: lóf ef bent stjôft.
aanbod:: (=aanbieding) qualostiy {C}, offertos {A}; een ~ aan voortreffelijke wijnen: eft qualostiy rifo yfla weinôsta; ~ met advies: ógos {C}; het ~ aan iets: ef qualostiy frópjÿ flaju.
aanbonzen:: ~ tegen: benše armt {U}.
aanboren:: (lett/fig) créne {K}; (v olie) injektere |..ÿje| {K}; (fig) ubere {Kpr}.
aanboring:: (lett/fig) crénos {C}; (v olie) injektašo {C}.
aanbouw:: (uitbouw: vast aan groter gebouw) suhuflif {C}; (ook bijgebouw: losstaand) nefhuflif {C} (het onderscheid tussen suhuflif en nefhuflif wordt in de praktijk niet altijd gemaakt (wel in een ambtelijke context)); (alg: het aanbouwen) âlbos-luft {C}; (het aanbouwen v extra deel aan huis) xolaros {A}; (een extra deel aan huis) xolaros {C}; in ~: lóf ef lâlbos {C}.
aanbouwen:: (=bijbouwen) âlbe-luft {K}; (v terras/balkon/extra deel aan woning) xolare {K}; (=telen: koren) riffe {K}.
aanbranden:: (zodat het vastzit aan de bodem vd pan): ef pónze pân-fest {III}.
aanbreken::
aanbreking:: (v fles) erfentunnos {C}.
aanbrengen::
aandacht:: kalómba {Aef}; zijn ~ richten op iets: ef lone ef kalómba kaf flaju; hij luistert met ~: do nute lef kalómba; ~ schenken/besteden aan: kalómbije {K; gst= kalómbit}; de ~ verschuiven naar: ef lose ef kalómba helkara; ~ vestigen op: âksentuere {K}; ~ vragen voor, de ~ vestigen op: kalómbare {K}; iets onder iemands ~ brengen: ef kalómbe flaju ón rast {K}; de ~ trekken: ef trekke ef kalómba; de ~ trekkend (wakkerschuddend, verrassend): kaine-pâtelira {I}; veel ~ voor: pert kalómbas furt.
aandachtig:: kalómba {I}.
aandeel:: (=deel) kanas {C}; (effect: geld) fôrmler {C}; een ~ in [de winst]: eft kanas mip [ef quamp].
aandeelhouder:: fôrmlerater {C}.
aandenken:: (=souvenir) miyparâ {C}; een ~ aan iets/iemand: eft miyparâ armt flaju/rast.
aandienen:: (=aankondigen/aanmelden) kjônde {K}; ik dien hem aan bij de directeur: gress kjônde do luft ef prest.
aandikken:: (v woorden) riffe {K}; (v verhaal) kešâe {K; gst= kešât}.
aandoen::
aandoening:: (=emotie) emošo {SC}; (=kwaal) radiyk {C}; (ve orgaan) kariyme {C}; een ~ aan [zijn longen]: eft radiyk fes [groft ÿrôste]; eft ÿrost-radiyk.
aandoenlijk:: (=zielig) ostraliatan {I}.
aandraaien:: (=vastdraaien) gre ... lo fest {K; gst= gret}; ik draai de schroef aan: gress gre ef fiys lo fest.
aandrang:: pafytos {A}, forsos-armt {A}; op ~ van (krachtens): tu {VZ2n}; ik doe het op ~ van jou: gress paine ef tu fimpt.
aandrijfas:: ósoe-spil {C}.
aandrijven:: (machine) ósoe {K; gst= ósot; vdw= póso}; (=voortdrijven: v kudde) krette {K}; »aansporen.
aandrijving:: (machine) ósoos {C}; (v kudde) krettsiy {C}.
aandringen:: ~ [op]: forse-armt {K}, pafyte {K}; blijven ~ (doordrammen): keldare {U}; Elsa dringt aan om te helpen: Elsa pafyte, den [eup] cÿrtire = Elsa pafyte eupex ÿcÿrtiros; ze dringen aan op ons vertrek: óps pafyte kult ÿrba'ekos; ze dringt er bij Lerdu op aan om me te helpen (dat hij me helpt): eup pafyte den Lerdu cÿrtire gress; op ~ van iemand: pafytelira pai rast (vz-uitdr).
aandrukken:: [zich] ~ tegen: ðée sumâ {Upr}.
aanduiden:: mâe {K; gst= mât}; (vrnl fig) ÿfattospâšele {K}.
aanduiding:: mâos {C}; (=[keur]teken/merk) blâtiy {C}; (opschrift) blâtorm {C}; (vrnl fig) ÿfattospâšelos {C}; beschermde geografische ~ (BGA): paaftor geografise blâtiy {C} (afk= PGB) (officieel keurmerk).
aandurven:: ÿrðore {K}, dare [beri/den] {K}; hij durft het niet aan om te klagen: do nert dare beri gûfque; hij durft dit werk wel aan: do dare jazy dena ÿrôm; »durven.
aanduwen:: [zich] ~ tegen: ðée sumâ {Upr}.
aaneen:: (=aan elkaar) diyst {III}.
aaneengeschakeld:: qutva {I}.
aaneengesloten:: diyst-clošor {I}.
aaneenschakeling:: qutva {Aef}, seriy {C}.
aaneensluiten:: (=aansluiten, passen) fitte {U}.
aanfluiten:: (fig: =bespotten) stiyne {K}.
aanfluiting:: (fig) obezjeros {C}, stiynâ {Aef}; een ~ waard zijn: stiynâ {I}.
aangaan:: (vuur/licht) fesstrôle {U}, flecse {Upr}, finne {Upr}; (betreffen) farte luft {U}; zij ging een huwelijk met hem aan: eup sen finno eft ÿmarianos lef do; dat gaat mij niet aan: mittof nert farte luft gress.
aangaande:: (wat betreft; met betrekking tot) frópjÿ {VZ}; (=betreffende) bzeurelira {VZ}.
aangapen:: (stom aanstaren) gaffe {K}, prule {K}.
aangebakken:: (=aangebrand) pân-fest {I}.
aangebedene:: fynniy {C}.
aangebonden:: kort ~ (gauw driftig): kâperor {I}.
aangeboren:: dres-mebar {I}.
aangebrand:: (=aangebakken) pân-fest {I}.
aangedaan:: (=geëmotioneerd) sovósiy {I; [mv=enk]}; (=ontroerd) druff-uberor {I}.
aangegeven:: »aangeven.
aangeklaagde:: (=beklaagde) jiymacc {C}.
aangekleed:: (kleren aan) oimeteror {vdw}; netjes ~: âpor {I}.
aangekoekt:: rafetiy {I}.
aangeleerd:: grecc {I}.
aangelegenheid:: (=zaak) pošah {C}, furâs {SC}.
aangenaam::
aangenomen:: (v naam) mjochor {I}, kir {I}; een ~ naam (een pseudoniem): eft kir quanka.
aangepast:: [goed] ~ zijn aan iets/iemand: ef melde fes [quista] ÿrfótos kaf flaju/rast.
aangeschoten:: (lett: vogel) kroffiy {I}; (=dronken) wûltiy {I; [mv=enk]}, ojabriy-muliy {I} (pop), dóm {I} (spr).
aangesloten:: (vaste telefoon- of internetverbinding) fest {I}; we hebben geen [vaste] telefoon[aansluiting]: kirro nert melde fest fes ef telefonos.
aangetast:: ~ zijn (door vocht, bijtende stof): ajare {U}.
aangetrokken:: zich ~ voelen tot: lelperre eft ÿrraptos lef.
aangeveegd:: ust {I}.
aangeven:: (fig: bijzonderheid ed) feskoffe {K}; het ~: feskoffos {C}; ~ aan: armtkette ón {K}; zich ~ (bij politie): publisere |..ÿje| {Upr}; iemand ~ bij [de politie]: publisere rast furt [ef polišo]; het staat aangegeven dat ...: ef frart feskoffe, den .../..lira.
aangewezen:: ~ op (afhankelijk van; niet buiten iets/iemand kunnen): natumt ón {I} (ón is vz; vz-uitdr).
aangezicht:: (gelaat) lomkâ {C}, fronta {C}; van ~ tot aangezicht: lÿ lomkâ hiycce lomkâe (rs!).
aangezien:: (reden/oorzaak: =omdat/doordat) janof {VG}, lifrostiy {VG} (schr), ma {DT}; ik blijf thuis ~ ik nog veel moet werken: gress tinde fesért, janof gress ÿrômât velk pert; hij blijft thuis ~ het regent: do tinde fesért, janof ef bidale = do ma tinde fesért, ef bidalilóme; de straten zijn glad, ~ het gevroren heeft: ef mirras melde glal, janof ef cryra.
aangifte:: publiseros {C}; ~ doen (belasting): declare {K}.
aangorden:: (v zwaard ed) giyrðe {K}.
aangording:: giyrðos {C}.
aangrenzend:: prexâiy {I}.
aangrijnzen:: frense-armt {K}.
aangrijpen:: (fig: te baat nemen) hendre {K}; het ~ (het zich vastklampen): hendros {A}; (=ontroeren) turrene {K}; een ~de voorstelling: eft turrenelira stâgos.
aangrijpend:: (emoties opwekkend) turreh {I}.
aangroeien:: (=toenemen) inkraše {U}, rÿlempe {U}.
aangroeiing:: (=vermeerdering) rÿlempos {C}.
aanhaken:: (=vasthaken) klâmare {K}.
aanhalen::
aanhalig:: (geneigd om iemand te strelen) levent {I}; (graag aangehaald willen worden; v mens of dier) leve-etet {I}.
aanhaling:: (=citaat) kurareppos {C}, dâlmos {C}; (vrnl schriftelijk) siteros {C}.
aanhalingsteken:: (") sitere-ponto |..ÿje-| {C}.
aanhang:: (fig) ralaiy {C}, keldestiy {C}.
aanhangen:: (leer/religie ed) raliye {K}, echiylke {K}.
aanhangmotor:: kir-moter {C}.
aanhangsel:: (=appendix) rijes {C}.
aanhangwagen:: (alg: achter personenauto) juknolac {C}; (=caravan) jukâklo; (=caravan; met nadruk op kamperen) kâmpe-jukâklo {C} (soms wordt jukâklo gebruikt voor zowel "caravan" als "aanhangwagen"; in dat geval brengt kâmpe-jukâklo uitsluitsel); ~tje (achter fiets ed): juklot {C}; »aanhanger 2; zie ook Weggebruikers in .
aanhankelijk:: affionom {I}.
aanhankelijkheid:: affionomiy {A; mv=enk}.
aanharken:: râstele {K}.
aanhebben:: (dragen: v kleren) lelperre-armt {K}, imetere {K} (dl= Centraal-Berref); hij heeft zijn nieuwe schoenen aan: do vende fes ef kleter musts.
aanhechten:: (=vasthechten) feste {K}.
aanhechtingspunt:: fixe-ponto {C}.
aanhef:: gâle {C}; (gezang ed) tsento {C}; (v brief) prucra {C}.
aanheffen:: (gezang ed) tsentoe {K}.
aanhitsen:: (=ophitsen) môrtéše {K}.
aanhitsing:: (=ophitsing) môrtéšos {C}.
aanhoorder:: (=toehoorder) fe-ušer {C}.
aanhouden::
aanhoudend:: (=voortdurend) jÿrðen {I}; (doorlopend, constant) fartâzjet {I}.
aanhouding:: (=arrestatie) vôrdros {C}.
aankaarten:: créne {K}. aankap:: (=kapplaats) axos {C}.
aankijken::
aanklacht:: jiymos {A}.
aanklagen:: (=aanbrengen) jiyme {K}.
aanklager:: jiymer {C}.
aanklampen:: (iemand aanspreken) fânche {K}; (iemand aanschieten) lassote {K}; »aanpappen.
aankleden:: (kleding aantrekken) oimetere {K}; de moeder kleedt haar dochter aan: ef sientur oimetere sener ûsto; het ~: helbios {C}.
aankleding:: (v feest ed) oimeteros {C}.
aanklikbaar:: (met de muis) lâkliykamiy {I}; de plaatjes zijn ~: ef tjefts melde lâkliykamiyn.
aanklikken:: (met de muis) lâkliyke {K}.
aankloppen:: bij iemand ~ om (geld ed): lâclenpe rast furt flaju {K}.
aanknopen:: (v relatie) jÿndrare {K}; (v gesprek) fulle {K}; het ~: jÿndraros {A}; fullos {C}.
aanknoping:: (v relatie) jÿndraros {A}; (v gesprek) fullos {C}.
aanknopingspunt:: (fig) fixe-ponto {C}.
aankomeling:: finnatjen {C}.
aankomen::
aankomst:: mešanos {C}.
aankondigen:: (=aandienen/aanmelden) kjônde {K}; ik kondig hem aan bij de directeur: gress kjônde do luft ef prest.
aankondiging:: (=aanmelding) kjôndos {C}.
aankoop:: lorerdos {A}.
aankoopbelasting:: lorertâx {C} (als iemand iets koopt voor een bedrag dat hoger is dan het bruto-jaarinkomen, betaalt hij 2,6% van dat bedrag aan de fiscus; het betreft hier typisch de aanschaf v onroerend goed, dure auto's, plezierjachten, kunst of antiek).
aankoopsom:: lorerdepecc {C}.
aankopen:: (=aanschaffen) (ihb: voor eigen behoefte kopen) juste {K}.
aankoper:: (=koopman) lorerdater {C}.
aankrijgen::
aankunnen::
aanlaten:: (alg: v jas) wencate {K}; (v jas, als men op bezoek is) lelperre-luft {K}; (v radio/licht) colafese {K}; »laten 1.
aanleg::
aanleggen::
aanleghaven:: kaffarte-port {C}.
aanlegplaats:: (alg) garos {C}; (v schip) kaffarsÿr {C}.
aanlegsteiger:: tjôg {C}, stygg {C} (dl= Tjemp/Plefô).
aanleiding:: tsazzos {A}; ~ geven tot: tsazze {K}; naar ~ van: tsazi {VZ2n}; naar ~ van de slechte kritiek voel ik er niet zo veel voor om de voorstelling te gaan zien: tsazi ef tildâ critiycs, gress nert miypare beri lutterafe ef stâgos.
aanlengen:: (met water verdunnen ed) gvenke {K}.
aanleren:: belde {K}, fôrdare {K}; (v gewoonte) putte-armt {K; vdw= potter-armt}; het ~: puttos-armt {A}.
aanleunen:: ~ tegen (lett): haiyrume sumâ {U}.
aanliggend:: (v hoek) lunne {I}.
aanlokkelijk:: raptroiy |ratroiy| {I}.
aanlokken:: (fig: =aantrekken) raptre |ratre| {K; gst= rapeter; wst= rapt•; vdw= râpet}.
aanlokking:: raptros |ratros| {A}.
aanloop:: (=start) start {C}.
aanloophaven:: kaffarte-port {C}.
aanloopprobleem:: start-môntyos {A}.
aanlopen::
aanmaak:: (vervaardiging in voorraad) furtriffos {C}.
aanmaakhout:: finne-cÿrot {Sef}; (spr) finne-bures {S}.
aanmaken:: (v licht/vuur) finne {K}; (=vervaardigen) furtriffare {K}; (v sla ed) sôpe {K}.
aanmanen:: palleharbe {K}.
aanmaning:: palleharbos {Crs}.
aanmatigen:: zich ~: érchûve {K}.
aanmatigend:: érchûvelira {I}.
aanmatiging:: érchûvos {A}.
aanmelden:: zich ~: publisere |..ÿje| {Upr}; zich ~ bij: kjôndare {K}; iemand ~ bij: kjônde rast luft {K}; iets ~ bij: tijâreppe flaju luft {K}; ik meld me aan bij de directeur: gress kjôndare ef prest; ik meld hem aan bij de directeur: gress kjônde do luft ef prest.
aanmelding:: (=aankondiging) kjôndos {C}.
aanmerkelijk:: lelperrelira ef progrâm; kafzerfen {I}.
aanmerken:: risâne {K}; (=opmerken) remarce {K}; (in aanmerking nemen) cônsidere [lo] |..ÿje| {K}.
aanmerking:: risânos {C}, ÿzerfos {C}; in ~ komen: ef vende kaf ef ÿzerfos; in ~ komen voor iets: bermare kaf flaju {U}; in ~ nemen (=aanmerken): cônsidere [lo] |..ÿje| {K}; niet in ~ nemen (uitsluiten): eâre {K}; het in ~ nemen (beschouwing): cônsideros {A}.
aanmeten:: zich iets ~ (fig): prap lâkre flaju {Kpr; gst= lâkret}.
aanminnig:: (=aanvallig) lyrren {I}.
aanmoedigen:: xóbrâbe {K}.
aanmoediging:: xóbrâbos {A}.
aanmonsteren:: (v zeelui) zaloe-fes {U}.
aanmunten:: drure {K}.
aannemelijk:: xâreâ {I}; (=aanvaardbaar) quiyralôg {I}.
aannemelijkheid:: xâreé {SC; rs= xâreet}; (=aanvaardbaarheid) quiyralôgiy {A; mv=enk}.
aannemen::
aannemer:: (v bouwwerk) fesputtatjen {C}.
aanneming::
aannemingsbedrijf:: fesputtâs {C}.
aanpakken::
aanpappen:: (een praatje beginnen): ~ met iemand: fûppe ón rast {U} (niet opdringerig); ~ met iemand: fûppe-fes rast {K} (opdringerig); hij papt met iedereen op straat aan: do fûppe-fes jadâk tehaste.
aanpassen:: (=passen: v kleren) trije {K; gst= trit}; wilt u de broek ~?: aftel gÿrs tritavy ef bof?; ~ aan: ÿrfótare ón {K}; zich ~ aan: ÿrfóte ón {E; vdw= ÿrfotiy}.
aanpassing:: ÿrfótos {A}.
aanplakbiljet:: toyclómmos {C}, kjônder {C}.
aanplakbord:: liysta {C}, kjônde-sinn {C}.
aanplakken:: kjôneldeste {K}.
aanplant:: (plantage) plânta |plÂnta/plântA| {C; mv= plântaes}.
aanplempen:: (=aanstampen) stie {K}.
aanplemping:: (=aanstamping) stios {C}.
aanporren:: (=aanstoten) flûpake {K}.
aanpraten:: iemand iets ~: kafpjôle flaju ón rast {K}.
aanprijzen:: (=aanbevelen) rekomendere |..ÿje| {K}, mache {K}.
aanprijzing:: (=aanbeveling) rekomendašo {C}, machos {A}.
aanpunten:: (punt maken aan) pontoe {K}.
aanraden:: iemand iets ~: naxyfole flaju ón rast {K}; ~ om: naxyfole beri/den.
aanraken:: (=beroeren) jabie {K}, tuše {K}; (=betasten) tušare {K}; niet ~ (afblijven van): qufferte {K}; niet ~! (als opschrift): nÿf tušôsta!, nÿf vûmsôsta!.
aanraking:: (=betasting) tušos {C}; in ~ komen met (fig: geconfronteerd raken met): tygtjapâre {K}.
aanrakingspunt:: côntakte-ponto {C}.
aanranden:: (=verkrachten) prelde {K}; (jur: onzedelijk betasten) perogiffiy-kiyne {K}.
aanrander:: (=verkrachter) prelder {C}; (jur) perogiffiy-kiyner {C}.
aanranding:: (=verkrachting) preldos {C}; (jur) perogiffiy-kiynos {C}.
aanrecht:: (in keuken) luf {C; mv= lufa}.
aanreiken:: ~ aan: armtkette ón {K}.
aanrekenen:: iemand iets ~: ÿrtare rast furt flaju {K}.
aanrichten:: (=veroorzaken/teweegbrengen: schade) ciyfe {K}, qugle {K; gst= qugg}; schade ~: ef ciyfe/qugle sgâtos; een feestmaal ~: ef qugle eft feninner.
aanrichting:: (veroorzaking v schade) ciyfos {C}.
aanrijding:: (=ongeluk) kafufiros {C}.
aanrijgen:: (v kralen, laarzen) répe {K}.
aanroepen:: (=oproepen) rupke-kaf {K}.
aanroeping:: (=oproep) rupkos-kaf {A}.
aanroeren:: (onderwerp) kéne {K}.
aanrollen:: ~ en breken van golven (op strand): surde {U}.
aanrukken:: merte-armt {U}; laten ~ (v wijn): kirturare {K}.
aanschaffen:: (=aankopen) juste {K}; het ~ (aanschaffing): justos {A}.
aanschaffing:: (wat aangeschaft is) justos {C}; (het aanschaffen) justos {A}.
aanschieten:: (lett: v vogel) kroffe {K}; (fig: iemand aanklampen) lassote {K}; (kleren snel aandoen) armtklâme {K}; [komen] ~ (toesnellen): tnade {U}.
aanschijn:: (=gelaat) fronta {C}.
aanschouwelijk:: (=duidelijk) clerr {I}.
aanschouwelijkheid:: clerâ {C}.
aanschouwen:: kaftorke {K}.
aanschouwing:: kaftorkos {A}.
aanschrappen:: (met een streep markeren) lÿnte {K}; (v lucifer) flecse {K}; het ~: flecsos {C}.
aanschrijven:: iemand ~ (officiële brief sturen): rélve ón rast {U}.
aanslaan::
aanslag::
aanslibben:: idefonise {U}; aangeslibt stuk land: frûnsper {C}, (kan ook rivier- of meeroever zijn) cvemp {C} (dl= Tjemp/Ales).
aanslibbing:: idefonisa {C}, frûnsper {C}, (kan ook rivier- of meeroever zijn) cvemp {C} (dl= Tjemp/Ales).
aanslibsel:: cvempiy {S}.
aansluiten:: armtôle {K}; (op telefoonnet) feste {K}; (=aaneensluiten, passen) fitte {U}; ~ op: cônekše {K} (trein, bus).
aansluiting:: armtôlos {C}; clošâf {C}; (=connectie) cônekšo {C}; (v trein, bus) cônekšos {C}; we hebben de ~ gemist: kirro ef cônekšos perde; een ~ van A: eft cônekšos rifo A (= men kan overstappen van de aankomende trein A op een vertrekkende trein B); een ~ op A: eft cônekšos armt A (= men kan overstappen van een aankomende trein B op de vertrekkende trein A); (deze terminologie vindt men vooral in spoorboekjes ed).
aansmeren:: (v muur ed) smenne {K}; (fig) iemand iets ~: pote flaju ón rast {K}.
aansnijden:: (v taart) erfentunne {K}.
aansnijding:: (v taart) erfentunnos {C}.
aansnoeren:: (=vastsnoeren) klempe {K}.
aanspannen:: (v rechtszaak) rupke-kaf {K}, preipsÿrte {K}.
aanspoelen:: svâme-armt {U}; aangespoeld voorwerp: svâmos-armt {C}; er liggen heel wat dingen aangespoeld op het strand: xanân svâmôsta-armt melde kaf ef ager.
aanspoeling:: svâmos-armt {C}.
aansporen:: (=porren) éne {K}; (=opjagen) croje {K; gst= crot; vdw= crôjâs of regelm.} (dl= Lomky/Tigof); (opkrikken, stimuleren) trekke-preip {K}; iemand ~ tot iets: ÿrzoze rast helkara flaju; lufténe flaju ón rast |luftÉne| {K}.
aansporing:: (=porring) énos {C}; (fig) ÿrzozos {A}; crojiy {C} (dl= Lomky/Tigof).
aanspraak:: (tegen elkaar praten) pjôlos {A}; (recht) clémos {A}; ~ maken op: cléme {K}.
aansprakelijk:: clémate {I}; iemand ~ stellen voor iets: ef pilde ef clémos ón rast frópjÿ flaju.
aansprakelijkheid:: clémos {A}; wettelijke ~: clémos âfry ef lacs (afk= CâL).
aanspreektitel:: ellerijos {C}.
aanspreken::
aanstaan::
aanstaand:: arfinvelk {I}; (=eerstvolgende) arfinn {II} (afk= arf.); de nieuwe regeling geldt vanaf 1 januari ~e: ef kleter reglos jufte hurtos 1 arfinn januy; we vertrekken ~e zaterdag: kirro prate fes arfinn sâmtof.
aanstalten:: ~ maken om: armtloine {K} (met gedeverbaliseerd ww); âtemelira beri; hij maakt ~ om te vertrekken: do armtloine ef ÿpratos; do âtemelira beri prate.
aanstampen:: stéfe {K}; (=aanplempen) stie {K}.
aanstamping:: (=aanplemping) stios {C}.
aanstappen:: flink ~ (er de pas inzetten): istebe {U}.
aanstaren:: (staren naar) qume helkara {U}; vol verbazing ~: qumare {K}; onbeleefd lang ~ (wegkijken): kestprule |..sp..| {K}.
aanstekelijk:: ÿrzozelira {I}, imitiy {I; [mv=enk]}.
aanstekelijkheid:: imiter {A; mv=enk}.
aansteken::
aanstellen::
aanstellerig:: chusst {I}; (=geaffecteerd) tošaðôriy {I}; (=geforceerd/krampachtig) meggor {I}; ~/gemaakt doen: jymazôzje {K; gst= jymazôss}.
aanstellerij:: chusstiy {C}.
aanstelling:: (=benoeming) šÿrtycos-armt {A}, fesperkošos {A}.
aansterken:: miltefe-armt {U}.
aanstevenen:: ~ op (=aansturen): lone fes {U}.
aanstichten:: šyne {K}; (onheil ed) qugle {K; gst= qugg}.
aanstichting:: šynos {A}; (onheil ed) quglos {A}.
aanstippen:: (terloops noemen) ÿrlânte {K}.
aanstoken:: (ruzie) raptre |ratre| {K; gst= rapeter; wst= rapt•; vdw= râpet}.
aanstonds:: (=weldra) dra {I}, kelt {III}.
aanstoot:: ~ geven: hûlme {E}; het ~ geven: hûlmos {A}; ~ nemen aan: hûlmare {K}; het ~ nemen: hûlmaros {A}.
aanstoten:: (=aanporren) flûpake {K}.
aanstrepen:: (met een streep markeren) lÿnte {K}.
aanstreping:: lÿntos {C}.
aanstrijken:: (v lucifer) qubre {K; gst= qupp}; (v muur: met cement ed) pâlme {K}.
aansturen:: ~ op (=aanstevenen; lett): lone fes {U}; (fig) nolce ef tiyn helkara.
aantal:: nûmp {C}; een ~ dingen: eft nûmp rifo tiyns; het ~ vaststellen van: nûmpe {K}.
aantasten:: tâste {K}.
aantasting:: tâstos {C}; een ~ van (ingreep in) het recht op onderwijs: eft wôlpios rifo ef kolestiy-rigt.
aantekenboekje:: notimip {C}.
aantekenen:: (brief) réchiyse {K; vdw= réchiys}; (=noteren) kafstinde {K}, muðe {K}; het ~: muðos {C}; (aantekening[en] maken) nôtice {K}; per aangetekende post: tjâg réchiys pôstos.
aantekening:: (=notitie) kafstindos {C}, muðos {C}, muðâ {C}, nôtica {C}; ~[en] maken (aantekenen): nôtice {K}; [goede/slechte] ~: mârc {C; mv= merc}.
aantijging:: ulotos {A}.
aantikken:: (v snaar ed) ticre {K}.
aantocht:: chabôrtos {C}, cÿranos {C}; in ~ zijn: quvârpje {U; gst= quvârpt}.
aantonen:: sfsyce |sfyke/sefsyke| {K}; het ~: sfsycos |sfykos/sefsykos| {C}.
aantoning:: (het aantonen) sfsycos |sfykos/sefsykos| {C}.
aantrappen:: (met de voet aanstampen) ðette {K}; (motor v motorfiets) kyke {K}.
aantreden:: ef giffe armt lÿnt.
aantreffen:: (=vinden) minkede {K}; (=ontmoeten/tegenkomen) méte {K; vdw= méts}; elkaar ~: méte {Upr; vdw= méts}; de collega's die elkaar aangetroffen hebben: ef méts côlegjes.
aantrekkelijk:: (alg) ôsemah {I}; (uiterlijk) tu'errt {I}; een ~ voorstel: eft ôsemah šÿrtyc; zij is ~: eup arfine helkara ef tu'errtiy {A}.
aantrekkelijkheid:: (v uiterlijk) tu'errtiy {A; mv=enk}.
aantrekken::
aantrekkingskracht:: (lett) trekke-armt-crâf {C}; (fig) raptre-crâf {C}, tu'errtiy {A; mv=enk}.
aanvaardbaar:: (=aannemelijk) quiyralôg {I}.
aanvaardbaarheid:: (=aannemelijkheid) quiyralôgiy {A; mv=enk}.
aanvaarden:: (aanbod) putte-armt {K; vdw= potter-armt}; (reis/eis/plicht) quiyrâše {K; vdw= quiymp of regelm.}.
aanvaarding:: (aanbod) puttos-armt {A}; (reis/eis/plicht) quiyrâšos {A}.
aanval:: xÿjaros {C}, âtacos {C}; (op voedsel) erfentunnos {C}; snelle en korte ~ (v leger): tundos {C}.
aanvallen:: xÿjare {K}, âtace {K}; ~ op (voedsel): erfentunne {K}; plotseling ~ (van korte duur): tunde {K}.
aanvallig:: (=aanminnig) lyrren {I}.
aanvalsoorlog:: âtacÿsÿr {C}.
aanvang:: (=begin) finne {C}, finnos {A}; erfentunnos {C}; een ~ nemen: erfentunne {Upr}.
aanvangen:: (=beginnen) finne [beri/den] {E}; ~ met: ÿzâmstjece |..stjece/..stece| {K}.
aanvangssnelheid:: jelpjeve-vitešo {C}; (natuurkundig) jelvi {C}.
aanvankelijk:: ÿzâmstjeche |..steche| {III}.
aanvaren:: ~ tegen (ongeluk veroorzaken): kafkarée {K}.
aanvaring:: (lett) kafkaréos {C}.
aanvatten:: (=beetpakken) lelde {K}; (=stevig vastgrijpen) riye {K; vdw= rao}.
aanvechtbaar:: pallefartatt {I}.
aanvechten:: (fig: =bestrijden) pallefarte {K}.
aanvechting:: (fig: =bestrijding) pallefartos {Ars}; (fig: =neiging) bugos {A}.
aanvegen:: tygtjauste {K}; (=vegen) uste {K}; het ~: ustos {C}; dorre bladeren ~ en verbranden: zaare {K}.
aanvliegen:: (fig: iemand) axe {K}.
aanvoegen:: (=aanvullen) afule {K}; (=bijvoegen) riješe {K}.
aanvoegend:: ~e wijs (taalk: conjunctief): cônjunktiviy {C}, uengepainn {C}.
aanvoeging:: (=aanvulling) afulos {C}.
aanvoelen:: centare {K}; (=voelen) cente {K}; het ~ (aanvoeling): centaros {A}.
aanvoeling:: (het aanvoelen) centaros {A}.
aanvoer:: snora {C}, trânsportašo {C}.
aanvoerder:: (=leider) lydres {C}, lytt {C} (arch).
aanvoeren:: (lett) trânsportere |..ÿje| {K}; (=leiden) lyde {K}; (redenen, argumenten) xafollée lef {U}; hij voert een goede reden aan: do xafollée lef eft quista baso.
aanvoering:: lydos {C}; onder ~ van: fes ef lydos pai (vz-uitdr).
aanvraag:: (=verzoek) linnos {C}, prÿme {C}, pryos {A}; (v paspoort ed) prÿmos {C}.
aanvragen:: (paspoort ed) prÿme furt {U; vdw= prÿtt}; het aangevraagde paspoort: ef prÿtt pâs.
aanvrager:: (v paspoort ed) prÿmatjen {C}.
aanvullen:: (=aanvoegen) afule {K}.
aanvullend:: (=verder) liliy {I; [mv=enk]}; ~e informatie: liliyn informaša (mv).
aanvulling:: (=aanvoeging) afulos {C}.
aanvullingsbegroting:: nefÿozos = suÿozos {C}.
aanvullingsblad:: (bij een losbladige uitgave ed) afulafiy {C}.
aanvullingsexamen:: jÿšede-exâm |ks| = ..-eksâm {C}.
aanvuren:: (=inspireren) inspirere |..ÿje| {K}; (fig: =ophitsen) flecse {K}.
aanvuring:: (fig: =ophitsing) flecsos {C}.
aanwakkeren:: (lett/fig) armtriffe {K}.
aanwakkering:: (lett) armtriffos {C}; (fig) armtriffos {A}.
aanwas:: armtleldos {C}; (=toename) inkrašos {C}.
aanwenden:: ~ voor: kelde-mip ón {K}.
aanwennen:: zich ~: kurae {K}.
aanwenning:: (=gewenning) kuraos {A}.
aanwensel:: tesâniy {C}, plô'inâ {C}.
aanwezige:: (persoon die er is) k'mamelder {C}.
aanwezigheid:: k'mameldos {C}, iftammeldos {C}; hûšat {Aef}; in ~ van (in het bijzijn van): fes ef hûšat rifo (vz-uitdr); »aanwezig.
aanwijzen:: (lett) prabare {K}; (=bedoelen) calijanone {K}.
aanwijzend:: ~ voornaamwoord: prabaroroni {C}.
aanwijzing:: (=bedoeling) calijanonos {A}; (=instructie) praba {C}.
aanwinst:: panôzjec {SCef}; (vrnl lett) truff {C}; die nieuwe fauteuil is een hele ~: dena kleter kreslô melde eft ubâfta truff.
aanwrijven:: iemand iets ~: kaftrûnige rast ón flaju {K}.
aanzegger:: (dorpsomroeper; die het nieuws en de sterfgevallen in een dorp meedeelt) rélvâs {C}.
aanzetten:: (motor) finne {K}, gre-fes {K; gst= gret-..}; (vet maken) fette {E}; (fig: opjagen) ðée {K}, croje {K; gst= crot; vdw= crôjâs of regelm.} (dl= Lomky/Tigof); ~ tot (zorgen dat iemand iets doet): kafrakle helkara {K; gst= kafrakk}; hij heeft mij tot nadenken aangezet: do gress kafrakle helkara ef ÿkuramiyparos.
aanzetting:: (fig: opjaging) ðéos {C}.
aanzien::
aanzienlijk:: lifrostos {I}; (=belangrijk) wuxelira {I}.
aanzitten:: ~ aan het diner: viylke fes dinelo {U}.
aanzoek:: mÿzer {C}; (huwelijk ed) demandiy {C}.
aanzwengelen:: (v motor) poirare {K}; (entameren; tot leven wekken) poirarupke {K}.
aap:: kloitt {C; mv= klôt}; in de ~ gelogeerd zijn: ef feldre kaf ef dufja-ferdu; daar komt de ~ uit de mouw!: eft idesakoos melde!.
aar:: (=halm) hâlm {C}.
aard:: (=soort) frenvu {C}; van tijdelijke ~: fes fortos frenvu; van dien ~ dat ...: rifo frenvus ur vrôks, den ...; (=karakter) carakterr {SC}.
aard•:: (=bodem•) pazzo• {PX}; »aarde.
aardappel:: cartôlk {C}, pomelade {C}; (klein: krieltje) potafy {C}.
aardappelbovist:: (paddenstoel) fâkomm-cartôlk {C} (L. Scleroderma citrinum).
aardappelmesje:: quâstiy-knyfo {C}.
aardbei:: mentusar {C}.
aardbeiboom:: qumôs {C} (L. Arbutus unedo).
aardbeivlinder:: mâlva-flyddere {C} (L. Pyrgus malvae).
aardbeving:: prajilaicô {C}.
aardbol:: claba {C}; op de ~ (op deze planeet): teclabae {I}.
aarddistel:: tiffug-pâpšérr {C} (L. Cirsium acaulon).
aardewerk:: (=keramiek) travint {S}; pot van ~: pirt {C}; stuk ~/~ voorwerp: zâps {C}.
aardgas:: pazzogaza {Srs}; vloeibaar ~ (lng): plistepiy pazzogaza (afk= PP); [verzamelnaam voor] ~ en aardolie en steenkool: ciytrón {C}; (ciytrón bevattende; van ciytrón gemaakt) ciytróniy {I}.
aardhommel:: moflÿr {C} (L. Bombus terrestris).
aardig:: (=vriendelijk) flifados {I}, piaquan {I}; (=leuk) mindoh {I}; (aanzienlijk, leuk: v bedrag ed) nânk {I}; ~ zijn tegen iemand: ef melde flifados armt rast; ~ vinden (mogen): nrÿte {K}; ik vind hem wel ~: gress nrÿte jazy do.
aardigheid:: (=grap) flifader {C}.
aarding:: (het verbonden-zijn met de aarde) ciytravintaros {C}.
aardkluit:: prosôciy {C}.
aardleiding:: (in de grond) pazzolâftos {Crs}; (die een apparaat met de aarde verbindt) ciytravint-lâftos {C}.
aardmuis:: pazzorât {Crs} (L. Microtus agrestis).
aardolie:: pazzool (pazzoool) {Srs}; [verzamelnaam voor] aardgas en ~ en steenkool: ciytrón {C}; (ciytrón bevattende; van ciytrón gemaakt) ciytróniy {I}.
aardpeer:: pazzoartišec {Crs} (L. Helianthus tuberosus).
aardrijkskunde:: ciytifkâ {C}, geografijâ {C}.
aardrijkskundig:: (=geografisch) geografise {I}.
aards:: clabaiy {I}, ciytraventô {I}.
aardsatelliet:: clabaxaftos {C}.
aardschok:: clabachycos {C}.
aardverschuiving:: tujen {C}, pazzotujen {Crs}.
aars:: (=anus) bliyf {C}.
aarts•:: ark• {PX > zn}.
aartsbisschop:: arkbiyšôp {C}, mennbiyšôp {Crs}.
aarvederkruid:: plônsor fedre-krutt {C/S} (L. Myriophyllum spicatum).
aarzelen:: cecÿre {U}; (verplichte kerndeletie in den-zin:) hij aarzelt om te antwoorden: do cecÿre, den vertare; zonder (te) ~: ðÿmcecÿrosiy {I}.
aarzeling:: cecÿros {A}.
aas:: (=lokvoer) notéšâ {C}; (op speelkaart) poiros {A}.
aaskever:: scôl-zârer {C} (L. Necrodes littoralis).
abattoir:: (=slachthuis) vlemótsért {C}.
abces:: (=gezwel) fitrutos {C}.
abdij:: âbiy {C}.
abdis:: âbiysa {C}, âbess {C} (mv= âbesses).
abeel:: witte ~ (populier): blakker peple {C; mv= peplân} (L. Populus alba).
abnormaal:: (=ongewoon) nenôrmala {I}.
abnormaliteit:: nenôrmalitiy {C}.
abonnee:: âbonematjen {C}.
abonnement:: âbonementa {C}; »abonneren.
abonneren:: zich ~ op: âbonemere |..ÿje| fes {U}; ik abonneer me op de Amagene (ik neem een abonnement op de Amagene): gress âbonemere fes Amagene; ik abonneer Petriy op de Amagene: gress kette eft Amagene-âbonementa ón Petriy.
abortus:: abortiy {C}.
abri:: (=wachthuisje: bus/tram) isÿqu {C}.
abrikoos:: aberkô {C}.
abrikozenboom:: aberkôs-vildul {C}.
abrupt:: môðitiy {I}.
absent:: (=afwezig) noik'mi {I}.
absoluut:: (=beslist) gû {I}; (volstrekt; niet relatief) kirgif {I}; ~ niet (stellig niet): noi gû; ~ niet (geenszins): pasoðami {I}.
absorberen:: (=inzuigen) stûlée {K}.
absorptie:: (=inzuiging) stûléos {C}; (als Erg-ritueel bij het vollemaansfeest) stûléos, Stûleeos {C}.
abstract:: âpstracc {I}; (taalk) ~ substantief: âpstraccer {C}, âpstracc supstantiviy {C} (in de Spok taal: alle woorden die in dit woordenboek met {A} zijn gemerkt); ~e voorstelling (v iets): âpstrahašo {C}.
abstraheren:: âpstrahere |..ÿje| {K}.
abstrahering:: âpstrahašo {C}.
abt:: âbat {C}, âbe {C}.
abuis:: fotel {C}; per ~ (abusievelijk): na fotel.
abusievelijk:: (per abuis) na fotel {C}.
acacia:: witte ~: robinja {C} (L. Robinia pseudo-acacia).
academie:: akademiy {C}; zie ook Academies in .
academisch:: akademise {I}.
accent:: (alg) âksent {C}; (fig: =nadruk) purfa {C}; acuut ~ ('): akutt {C}; ~ leggen op (fig: betonen): purfille {K}; het ~ leggen: purfillos {A}.
accentueren:: âksentuere |..ÿje| {K}.
accentuering:: âksentueros {C}.
acceptabel:: dres-putte-âp {I}.
acceptatie:: âksepteros {C}, dres-puttos {A}.
accepteren:: âkseptere |..ÿje| {K}, dres-putte {K}.
acceptgirokaart:: kafte-dres-puttos {C}.
accessoire:: âsesoriy {C}.
accidentatie:: (v terrein) jekos {C}.
accijns:: âksenns {C}; zie ook Accijnzen in .
accommodatie:: âkomodašo {C}, fescÿrbatt {C}.
accompagnement:: malodé-šentôf {C}.
accordeon:: (alg: trekharmonica) trekke-vluto {C}; (ihb) âcorðen {C}; »trekharmonica.
accountant:: notatjen {C}.
accu:: (=batterij) âku {C}, bateriâ {C; rs= bateriât}.
accuraat:: (=nauwkeurig) ypâramiy {I}.
accuratesse:: (=nauwkeurigheid) ypâramos {A}.
ach:: ~!: âke!.
Achilles:: Akills {N}; de snelvoetige ~: rittâtiffug-Akills.
Achilleshiel:: (fig) Akills-hyliy {C}.
Achillespees:: (lett) akillsoblô {C}.
acht::
achteloos:: brenjiy {I; [mv=enk]}, nekafkrošiy {I}, kafkrôšiye {I} (dl= Liftka).
achteloosheid:: (=nonchalance) brenjer {A; mv=enk}.
achten:: quppe {K}; ik acht hem een groot man: gress quppe do lo eft hupster merater; gewenst ~: jóchée [beri/den] {K; vdw= jóchet}; ik acht het uitgesloten dat ...: gress quppe lo šâmsÿrt, den/..lira; we worden geacht om ...: kirro melde fes ef qupp beri ....
achtentwintig:: tenerg {TW}; (rekenkundig) tensa-âke {TW}.
achter::
achteraan:: blefiy {I}.
achteraf:: (=uiteindelijk) mintofess {III}; (=naderhand) blefÿrs {I}.
achteraf-weg:: (=binnenweg) kronomirra {C}.
achterbaks:: lurr {I}, simajelira {I}.
achterbalkon:: (v tram) blef-plât {C}.
achterband:: (v fiets/auto) blef-bent {C}.
achterblijven::
achterbuurt:: (=sloppenwijk) hâjach {C}, zries {C} (dl= Tjemp/Plefô); de mensen uit de ~: ef veldurs meldelira blefa.
achterdek:: blefdec |..ft..| {C}.
achterdeur:: (=keukendeur) temperat {C}.
achterdocht:: miypos-armt {A}, omber {Aef}; met ~ bespeuren: âskânare {K}.
achterdochtig:: miypelira-armt {I}, omber {I}; ~ zijn (argwaan hebben): lésore {U}; zeer ~ persoon: šâfpe-siker {C}.
achtereen:: somperiy {I}; drie dagen ~: dur somperiyn terrats.
achtereenvolgend:: fôlgelira {I}.
achtereenvolgens:: arfinelira {II}; de ~ beproefde middelen: ef arfinelira chéft nôziys.
achtereind:: (alg) blefponto {C}; (=zitvlak) trunntiyn {C}; zo stom als het ~ van een varken: lo pûl lo Lotôlmensten.
achterelkaar:: (=opeenvolgend) fôlgelira {I}.
achteren:: van ~ (plaats): blefa {III}; naar ~ [toe] (beweging): blefae {III}.
achtergebleven:: ~ zijn (=achterblijven; niet opgeruimd zijn) hâtse {U}; er is veel stof ~: pert tûst hâtse.
achtergesteld:: (minder begunstigd) blefsÿrtor {I}.
achtergevel:: tempruttôs {C}.
achtergrond:: bleteffat {C}; op/in de ~: bleteffatiy {I}.
achterhalen:: (zoeken) flamete {K}; (ontdekken) ÿtrempe {K}; de politie heeft de dief achterhaald: ef polišo ef zâft flamete; we moeten de gegevens identiteit [zien te] ~: kirro ÿtrempûs ef kettosz/identitiy; (te voorschijn halen) pâre-minkÿr {K}.
achterhoede:: knûšâ {C}, limmerân {Crs}; (vrnl fig) blef-gerdros {C}; uit de ~ naar voren komen: merte {U}; het naar voren komen uit de ~: mertos {C}.
achterhoofd:: iðella {C}; ik ben niet op mijn ~ gevallen: gress nert mebaro fes ef aðiyk móns; iets in zijn ~ hebben/houden: ef lelperre/wencate flaju fes ef blef-brenkâ.
achterhouden:: (=inhouden: geld/iets v waarde) migûe {K}; (niet willen weggeven) zuttre {K; gst= zutts}.
achterin:: bleffes {I}.
achterkant:: blefovap {C}.
achterkleinkind:: nefpyzô = supyzô {C}.
achterland:: blefšark {C}.
achterlaten::
achterlating:: ÿrgvénos {C}.
achterlicht:: (auto/fiets) trunntat {C}, blefâtat {C}.
achterlijk:: (niet bij de tijd: zaken; debiel: persoon) blefmiypiy {I}; (stom) drâmp {I}.
achterlopen:: (klok) haltoare {U}.
achterna:: (richting) blef {VZrs}, blefminkÿr {VZ}.
achternaam:: familijâ-quanka {C} (in Spok: de meestal dubbele achternaam, gedragen door de ouders en hun kinderen); »familienaam; zie ook Achternamen in .
achternagaan:: (volgen) kafsompe {K}; het ~ (achtervolging): kafsompos {C}.
achternalopen:: (lett) farte-minkÿr {K}.
achternarennen:: (lett) zyle-minkÿr {K}.
achternazitten:: (lett: =najagen) tukstfarte |..ksf..| {K}.
achterneef:: nefoluquy = suoluquy {C; rs= suoluqute}.
achternicht:: nefšâfla = sušâfla {C}.
achterom:: blefkest {I}.
achterop:: blefkaf {I}; het kind zit ~ (de fiets bijv): ef efanty feldre blefkaf {I}; (vgl) het kind zit achter op de fiets: ef efanty feldre blefkaf {VZ+VZ} ef pitter.
achteropkomen:: (inhalen) logyre {K}.
achterover:: bleftess {I}.
achterplecht:: blefdec |..ft..| {C}.
achterpoot:: bleflippio {C; rs= bleflippót}.
achterstallig:: luftopjÿgiy {I}; ~ onderhoud: miptrekke-naliycos {A}.
achterstand:: blefchy {Aef}; (het achterblijven) ispsótos {C}; ~ hebbend (met achterstand): blefchy {I}.
achterstandswijk:: ispsóte-oftian {C}.
achterste::
achterstellen:: (minder schatten/begunstigen dan een ander) blefsÿrte {K}.
achtersteven:: (v schip) blefmét {C}.
achterstevoren:: furtablefa {III}.
achtertuin:: (klein: in stad) temparâbe {C}; ([groot:] bij vrijstaand huis): gart {C}.
achteruit:: prôât {III}; ~ omhooggaan: ecÿrlafe {U}; de auto rijdt ~ de helling op: ef oto ecÿrlafe helkara ef plaju.
achteruitgaan::
achteruitgaand:: (fig: verslechterend) ðédam {III}.
achteruitgang:: (lett: het achteruitgaan) blefaros {C}; (=verloop/verval) temp-flectros {C}; (verslechtering/verlies van reputatie) tiympos {A}; (fig: =terugloop) idevendaros {A}; (=degradatie/degeneratie) slompos {A}; (fig: verslechtering) ðédamarte {SC}.
achteruitkijkspiegel:: (in auto) prôâtzerfi {C}.
achteruitlopen:: (lett: achteruitgaan, -rijden) blefare {U}.
achteruitrijden:: (=achteruitgaan) blefare {U}.
achteruitstellen:: (fig: =opzijzetten) ðée bleftess {K}.
achteruitzetten:: (lett: tafel ed) prôâte {K}; (=terugzetten: v klok) gre-blef {K; gst= gret-..}.
achtervoegsel:: (=suffix) mipfiy {C}.
achtervolgen:: (vervolgen) klynše {K; vdw= klynšet}.
achtervolging:: (vervolging) klynšos {C}; (het achternagaan) kafsompos {C}; (te voet) fartos-minkÿr {C}.
achterwaarts:: blefÿr {I}.
achterwege:: ~ blijven: tÿrtole {U}; het ~ blijven: tÿrtolos {A}; ~ laten: tÿrtolare {K}; het ~ laten: tÿrtolaros {A}.
achterwerk:: (=bil) âlbât {C}.
achterwiel:: blef-trôchâ {C}.
achterzijde:: blefovap {C}; (andere kant) gep {C}.
•achtig:: •erÿ {SX > add}; roodachtig: mindefiterÿ; heesterachtig: srialyotûerÿ; nachtmerrie-achtig: kâsleccerÿ.
achting:: quppos {A}, mulk {C}.
achtvoud:: nalatimiy {C}.
acteur:: (man die optreedt) âktôr {C}, stâgatjen {C}.
actie:: âkšo {C}; (=activiteit) klymâ {C}; in ~ komen (handelen): kafpaine {E}; ~[s] ondernemen: ef enterprise âkšo[s].
actief:: (=arbeidzaam) âkteff {I}; ~ zijn (in werking zijn): âkteffe {U}.
actieradius:: âkšo-raðus {C}.
actievoeren:: âkšo-qugle {U; gst= ..-qugg}.
activiteit:: âktivitiy {SC}; (=actie) klymâ {C}; zie ook Toeristische activiteiten in .
actrice:: âktôra {C}, stâgatjena {C}.
actualiteit:: âktualitiy {SC}.
actueel:: âktuela {I}.
acuut:: érpâfiy {I}; ~ accent ('): akutt {C}.
Adam:: Adâm {J}.
adamsappel:: Adâm-geffy {C}.
adder:: (gifslang; onbekend in Spok) quento {C} (L. Vipera berus); (sprkw) er schuilt een ~ onder het gras: eft zlako tyjare fes ef kles.
adderwortel:: wÿss-moftos {C; mv= ..-moftosz} (L. Polygonum bistorta).
additief:: (taalk: Spok woordklasse die bv en bw omvat, in dit woordenboek gemerkt met {I}, {II} of {III}) afuler {C}, riješer {C}.
adel:: kniteg {C}; van ~ (=adellijk): knitegiy {I}; zie ook Adel in .
adelaar:: (=arend) art {C}, égiyliy {C} (poe) (in niet-poëtische taal wordt met égiyliy vrnl "steenarend" bedoeld: L. Aquila chrysaetos).
adelborst:: (alg: cadet bij marine) cadett {C}; (marinerang in Spok) ajudent-mennofeserr {Crs}; voor militaire rangen, zie .
adellijk:: (van adel) knitegiy {I}; ~e afkomst: knitegos {S}.
adem:: aderm {C}; buiten ~ raken: farte-zléf {U}; op ~ komen (uitblazen): fesaderme {E}; opgelucht ~ halen (herademen): nâs-ûeme {U}; naar ~ snakken: ef funse furt fôrs {C}.
adembenemend:: (fig) aderm-blaffelira {I}.
ademen:: aderme {U}; (hoorbaar) ûeme {U}.
ademhaling:: adermos {C}; (hoorbaar) ûemos {C}.
ademing:: adermos {C}.
ademloos:: (luisteren ed) ûeme-silens {I}.
adequaat:: âp-trusske {I}.
ader:: ksiyg {C}, vÿn {C}; (laag steenkool of erts in de grond ed) streg {C}.
adertje:: (bv op insectenvleugel) tec {C}.
aderverkalking:: arteriôklerosiy {C}, vÿnkâlkos {C}.
adieu:: ~!: aðiye!.
adjectief:: (taalk); »additief.
adjudant:: ajudent {C}.
adjudant-onderofficier:: (land- en luchtmacht) seršent-majoriy {C}, (vrw) seršent-majora {C; mv= ..-majoras}; (marine) ajudent-suofeserr {C}; voor militaire rangen, zie .
administrateur:: lajjefatjen {C}.
administratie:: âtministrašo {C}, lajjefos {C}; ~ voeren (administreren): lajjefare {K}; het voeren van de ~: lajjefaros {C}.
administratief:: âtministrateff {I}, lajjeftiy {I}.
administreren:: (administratie voeren) lajjefare {K}.
administrering:: (het voeren van de administratie) lajjefaros {C}.
admiraal:: (alg) âtmerall {C}; (hoogste rang, alleen in oorlogstijd) âtmerall-generalo {C}, (vrw) âtmerall-generala {C; mv= ..-generalas}; voor militaire rangen, zie .
adolescent:: (=puber) mrest {C}.
adopteren:: (v kind) mjochare {K}.
adoptie:: (v kind) mjocharos {C}.
ad rem:: (spontaan: geen blad voor de mond nemend) nâfxu {I}; (vrijpostig: niet op zijn mondje gevallen) wufta-sgârf {I}.
adres:: aderessôs {C; mv/rsmv= aderessôsa}; op het ~: kaf ef aderessôs (vz-uitdr); hij woont op het ~ Schoolstraat 4: do zâre kaf ef aderessôs Koles-mirra 4; aan het verkeerde ~ komen (fig: de verkeerde voor je hebben): pojare {U}; zie ook Spokanische adressen in .
adresboek:: (algemeen) zâre-mimpit {C}; (officiële staatsuitgave) zâreramâ {C}.
adreskokertje:: (aan halsband v hond/kat) aderessôs-silint {C}.
adsorberen:: (=inzuigen) stûlée {K}.
adsorptie:: (=inzuiging) stûléos {C}.
adverbium:: (taalk); »additief.
advertentie:: âtvertenšo {C}, lânðos {C}.
advertentiebureau:: yošéme-buro {C}.
adverteren:: âtvertere |..ÿje| {U}, lânðe {U}.
advies:: (goede raad) naxyfolos {A}; (het adviseren, ihb beroepshalve) âtviseros {A}; een dringend ~: eft ðéelira naxyfolos; aanbod met ~: ógos {C}; voor ~ over een geschikte hypotheek, ...: frópjÿ ef naxyfolos kura eft empajiy smurflu'ettos, ....
adviseren:: âtvisere |..ÿje| {K}; aanbieden en ~: óge {K}.
adviseur:: âtviserr {C}.
advocaat::
af:: (=klaar/gereed) próp {I}, klótarus {I}; ~ hebben (gereed/klaar hebben): klótaruse {K}; ~ en aan (rijden): ðôhenn {III}, henn ur ðô {III}; na het treinongeluk rijden de ziekenauto's ~ en aan: mintof ef treno-moplariy ef kinânolacs ufirfire ðôhenn; (=vanaf) rifonn {VZ}; de prijzen gelden ~ fabriek: ef ðÿnys jufte rifonn ef fabrokiy; »op 4.
afbakenen:: (lett/fig) kilârfe {K}; (fig) bûe {K; gst= bût}.
afbakening:: (lett/fig) kilârfos {C}; (fig) bûos {A}.
afbeelden:: (lett) jynte {K}; tjefe {K}.
afbeelding:: (lett) jyntomiy {C}; (het afbeelden) tjefos {C}; (=plaatje) tjeft {C}.
afbellen:: (telefonisch afzeggen: v afspraak ed) krÿše-tijâ {K}; het ~ (telefonische afzegging): krÿšos-tijâ {C}.
afbestellen:: ojelste-tijâ {K}.
afbestelling:: ojelstos-tijâ {C}.
afbetalen:: luftkafte |lufk..| {K}; gedeeltelijk ~ (en de rest wordt kwijtgescholden): friyme {K}.
afbetaling:: luftkaftos |lufk..| {A}; op ~: lef luftkaftos; op ~ kopen: ef lorerde fes ef luftkaftos.
afbladderen:: (verf) kirene {U}; het ~; afgebladderde [stukken] verf: kirenos {C}.
afblaffen:: (=afsnauwen) sparste {K}; iemand die anderen graag afblaft: sparste-kijjiys {C}.
afblaffing:: (=afsnauwing) sparst {C}.
afblijven:: (laten zoals het is; niet aanraken) kirture {K}; blijf van die vaas af! (laat die vaas staan!): kirture-tûe ef vasa!; ~ van (niet aanraken): qufferte {K}.
afborstelen:: râge {K}.
afbouw:: (lett) âlbaros {C}.
afbouwen:: (lett) âlbare {K}.
afbraak:: (het afbreken: tak ed) tundarÿnos {C}; (=sloop) terftos {C}; (het slechten) ideâlbosiy {A; mv=enk}.
afbranden:: bure {E}; (tot de grond toe verbranden) fjojabure {U}; (met branden verwijderen: verf, stoppels, heide ed) mâterpe {K; vdw= mâterp}.
afbreekstreepje:: tunder {C} (in Spok werd vroeger het teken = gebruikt, maar tegenwoordig ook -).
afbreken::
afbreuk:: ~ doen aan: ef qugle ef nenniy kaf {C}.
afbrokkelen:: (lett) ôtre {K; gst= ôtt}, lepe {K}.
afbrokkeling:: ôtros {C}.
afdak:: (=luifel) qujoh {C}; (dak zonder wanden) logjâ {C}.
afdalen:: (alg: omlaag gericht zijn) monente {U}; (alg: zich omlaag bewegen langs helling ed) kjârte {K}; (=neerdalen) idexâmée {U}; snel ~ (langs helling): flûfe {U}.
afdaling:: (=neerdaling) idexâméos {C}; (=helling) kjârtos {C}; snelle ~ (langs helling): flûfos {C}.
afdanken:: (=afschrijven/opgeven) prence {Krs}; ~ en door een ander vervangen: zaprence {K}; wij hebben een nieuwe koelkast gekocht [en de oude weggedaan]: kirro ef frigidara zaprence; »afgedankt.
afdanking:: (=afschrijving) prencos {A}.
afdekken:: caribe-tijâ {K}.
afdekking:: caribos-tijâ {C}.
afdelen:: (in afdelingen onderverdelen) ÿrzjôdele {K}; het ~ (afdeling): ÿrzjôdelos {C}.
afdeling:: (v kantoor/ziekenhuis ed) ÿrzjôðiy {C}; (het afdelen) ÿrzjôdelos {C}.
afdelingshoofd:: (=chef) cÿrater {C}.
afdichten:: (=dichtmaken) klahere {K}.
afdichting:: klaheros {C}.
afdichtring:: grent-riyn {C}.
afdingen:: (op de prijs) tÿrtebyte {U}; (alg) ~ op: mipqufrate {K}.
afdinging:: (op de prijs) tÿrtebytos {C}; (alg) mipqufratos {C}.
afdoen::
afdoende:: endiy {I; [mv=enk]}.
afdraaien:: (=losdraaien) grÿne {K}; je moet het deksel eraf ~: tu grÿnât ef decs lo kir.
afdragen:: (opdragen: v kleren) šûrstÿne {K}, ideÿtine {K}; (v geld) rÿke {K}.
afdrijven:: (v schepen) idexijere {U}; (v onweer) kimme {U}.
afdrogen:: kÿponje {K; gst= kÿponn; wst= kÿpon[j]•}; het ~: kÿponjos {C}.
afdronk:: (wijn) mip-pliyfon {C}.
afdruiprek:: kÿponje-râc {C; mv= ..-rec}.
afdruk:: (=indruk: v voetstap ed) fesðéos |..stj..| {C}; (v teken: in was ed) press {C}; (reproductie) kabitiyn {C}; (=afschrift, afschrijving) copy {C}.
afdrukken:: (lett: v voetstap ed) fesðée |..stj..| {K}; (v teken: in was/klei ed) presse {K}; (=afschrijven) copye {K}; (v boeken/tekst) kabie {K}.
afdwalen:: (lett: langzaam de juiste route uit het oog verliezen) pinne-tijâ {E}, xurgae {U}; (fig) ~ van: frute-tijâ rifo {U}; weg die men al ~de heeft afgelegd: pinnosiy {C}.
afdwaling:: (lett) pinnos-tijâ {C}.
affectie:: (=genegenheid) affectos {A}.
affectief:: affectiy {I}.
affiche:: (=poster) poster {C}.
affix:: (taalk) klâmarer {C}.
afgaan::
afgang::
afgebrand:: (=verbrand) nestep {I}.
afgedankt:: (=afgeschaft) melt {I}; ~ zijn (niet meer gebruikt worden): tlazre {U; gst= tlass; wst= tlaz•}.
afgehandeld:: ~ worden: kestûae {U; gst= kestûat}.
afgeknapt:: (fig: fysiek/geestelijk ingestort) kniykiy {I}; het ~-zijn: kniykos {A}.
afgelasten:: (niet laten doorgaan) idequae {K; gst= idequat; vdw= idequjer}.
afgeleefd:: prérp {I}; ~ raken (verzwakken door ouderdom): prérpe {U}; (=afgetobt) poiror-luft-slaveren {II}.
afgelegen::
afgelopen:: (=voorbij) dlett {III}; (=vorig) ~ jaar/maand/week: ef furtzemper/furthertel/furtmink {C}; ~ nacht (hedennacht: 22-4 uur): lâst kÿl; de ~/voorbije zomer: ef kormondô meldelira dlett = ef dlett meldelira kormondô.
afgemat:: (=uitgeput) pâraðoh {I}, câmme {I}.
afgemeten:: (=afgepast) késoriy {I; [mv=enk]}; (kortaf, uit de hoogte) toh = tô {I}.
afgepast:: (op maat gebracht) tûrgiy {I}; (=afgemeten) késoriy {I; [mv=enk]}.
afgerond:: (=klaar/voltooid) zett {I}; ~e hoek: slaquðos {C}; »afronden.
afgeschaft:: (=afgedankt) melt {I}; (=vervallen) dÿfiiy {I}.
afgesproken:: (=overeengekomen) leniy {I; [mv=enk]}; afgesproken! (oké!/in orde!) quts!, lenn! (pop); ~, we vertrekken morgen: leniy, kirro prate mas.
afgestemd:: gazeût {I}; ~ op: gazeût ón (ón is vz; vz-uitdr).
afgestudeerde:: miptremper {C} (iemand die zijn (universitaire) studie heeft afgerond maar (nog) geen baan heeft).
afgetobt:: (=afgeleefd) poiror-luft-slaveren {II}.
afgetrapt:: (schoenen) lâtôrtor {I}.
afgevaardigde:: deputt {C}.
afgeven:: (=bezorgen) luftmÿze {K}; (=verstrékken) mipkette {K}; (verf/vuil) xoge {U}.
afgewist:: ust {I}.
afgezaagd:: (lett) ororor {vdw}; (fig) keldariy {I}; (weinig origineel) ferk {I}; stuk ~ hout: krâtstiyn {C}.
afgezant:: lozôstjemm {C}.
afgezien:: ~ van (betrekking: =buiten): dotoje {VZ}; ~ van het slechte weer was het een fijne wandeling: ef tildâ wónzol dotoje ef, eft olla mirros meldo.
afgezonderd:: (=apart) iy'ass {I}.
Afghaan:: Âfganistâny {Cef}.
Afghaans:: (bv) âfganist {IIef}; ~e vrouw: Âfganistâna {Cef}.
Afghanistan:: Âfganist {G}.
afgietseldiertje:: infusorjâ {C}.
afgifte:: (=bezorging) luftmÿzos {C}; (=verstrekking) mipkettos {C}.
afglijden:: ~ van (lett): zâgnare {K}.
afgod:: todiô {SC; rs= todiet}; (fig) adores {C}.
afgraving:: plâko {C} (uitgegraven [deel ve] helling, veelal met steunmuur; bijv om ruimte voor een huis/weg/spoorlijn te maken).
afgrendelen:: (lett) môðite {K}.
afgrendeling:: môðitos {C}.
afgrijselijk:: (=afschuwelijk) ezanyjo {I}; chuqug {I} (dl= Bloi); een ~ voorval: eft ezanyjo {Aef}; »verschrikkelijk.
afgrijselijkheid:: (afgrijselijk ongeluk) ezanyjo {Aef}.
afgrijzen:: (=afschuw) ezanyjo {Aef}; chuquges {SC} (dl= Bloi).
afgrond:: (=ravijn) gôrg {C}, wódenn {C}; sermen {C} (dl= Centraal-Liftka).
afgunst:: afgunst||bewondering: monslâ {SCid}; .
afgunstig:: »afgunst.
afhakken:: axÿne {K}.
afhalen:: (v bed) mipputtare {K}; (schoonmaken v bonen ed) lâtrekke {K}; ~ van (trein/vliegtuig ed): pârare rifo {K}; tijdstip van ~ (v trein ed): pâraros {C}.
afhandelen:: (v zaak) tijâreverte {K}; (fig: afwikkelen) mipwoiyste (mipoiyste) {K}; afgehandeld worden: kestûae {U; gst= kestûat}.
afhandeling:: (ve zaak) tijârevertos {A}; (fig: afwikkeling) mipwoiystos (mipoiystos) {A}.
afhangen:: ~ van iets: quankare flaju {K}; ~ van iets/iemand: ef zerfe natumt ón flaju/rast (ón is vz); het hangt ervan af: ef zerfe natumt.
afhankelijk:: (onzelfstandig) natumtiy {I}; natumt {I}; ~ van: natumt ón (ón is vz; vz-uitdr); ~ van (bepaald wordend door): zytt {VZ}; de hoogte van de belasting is ~ van die van het inkomen: ef tâx-hupsteriy melde zytt ef fes-jalos-ôc; de aantrekkingskracht neemt ~ van de afstand af (neemt met de afstand af): ef trekke-armt-crâf âcÿre zytt ef distânt; de invalide man is ~ van zijn vrouw: ef tôgériy merater melde natumt ón sener tubôs (kan niet zonder de hulp v zijn vrouw).
afhankelijkheid:: (onzelfstandigheid) natumtiy {Aef}.
afhebben:: (=afmaken: met nadruk op de "voltooiing") dÿfe {K} (perfectief); Pyt maakt/heeft om 5 uur zijn werk af: Pyt dÿfe sener ÿrôm kest 5 zurt.
afhechten:: (draad) sfârðe {K}.
afhechting:: (draad) sfârðos {C}.
afhouden:: (lett: boot ed) wencate-tijâ {K}; het ~: wencatos-tijâ {C}; ~ van: miptaffe luft {K}; hij houdt Pyt van zijn werk af: do miptaffe Pyt luft groft ÿrôm.
afkammen:: (kritiek leveren; de grond in boren) fâlmpe {K}, xÿje {Krs; gst= xÿt}.
afkamming:: (slechte kritiek) fâlmpos {C}, xÿjos {A}.
afkappen:: (lett) axÿne {K}; (bruusk afbreken: gesprek) môðite {K}.
afkapping:: (fig: gesprek) môðitos {C}.
afkeer:: fÿkriyf {Aef}, gót {SC}; ~ inboezemen (afstoten): ÿrmlesende {K}; een ~ hebben aan iets/iemand: nâltare flaju/rast {K}; een ~ aan onbekende dingen of personen ve andere generatie/vreemd ras: nâltiyne {I}.
afkerig:: fÿkriyf {I}, gótiy {I; [mv=enk]}; ~ van: fÿkriyf fes (vz-uitdr); ~ zijn van iets: ef melde fÿkriyf fes flaju; een man die van veel dingen ~ is (aan veel de pest heeft): eft fÿkriyf merater.
afkeuren:: baxeske {Krs; gst= baxess}; (=verwerpen) cÿrapljôce |..pjô../..plô..| {K}; sterk ~ (=laken): chola'âte {K}; schandelijk vinden en ~: nitre {K; gst= nitt}; (v soldaat) netâpe {K}.
afkeurenswaardig:: râgt {I}, nitre-âp {I}; dat wat sterk ~ is (dat wat te laken): chola'âtt {SC}.
afkeuring:: nitros {A}; (=verwerping) cÿrapljôcos |..pjô../..plô..| {A}; sterke ~: chola'âtos {A}; zijn ~ uitspreken over: ef chaquinde-mip sener nitros-chola'âtos kura.
afkijken:: (=spieken) jepsare {K}.
afknappen:: (lett: knakken) stâcce {K/U}; (plotseling afbreken) spéce {U}; (fig: het fysiek/geestelijk niet meer aan kunnen) kniyke {U}; het ~ (afknapping): kniykos {A}; iets waar men van/op afknapt (fig: afknapper): kniykos {C}.
afknapper:: (fig: iets waar men van/op afknapt) kniykos {C}.
afknapping:: (lett: het knakken) stâccos {C}; (fig: het afknappen) kniykos {A}.
afknippen:: (ruw, met happen) weste {K}; het ruw ~: westos {C}.
afkoelen:: šege {K}.
afkomen::
afkomst:: mešann {C}; met mensen van hogere ~ omgaan: ef melde fianites {I}; een mynall is een paard van hogere ~ dan een trekpaard: eft mynall melde eft fianites blof âst eft rót.
afkomstig:: ~ uit/van: mešanô {VZ} (betrekking); van de boerderij uit welke plaats is hij ~?: do melde mipennÿr keldus?.
afkondigen:: (=proclameren) rupke-fes {K}; een wet ~: ef kjônde eft lacs.
afkondiging:: (=proclamatie) rupkos-fes {A}.
afkooksel:: (=extract) izart {C}.
afkopen:: spâkare {K}.
afkoping:: spâkaros {C}.
afkorten:: (ve woord) porte {K}.
afkorting:: portos {C}.
afleggen::
afleiden:: ~ uit: qu'errepe lÿ {K}; (storen) iemand ~: tijâvure rast {K}; dat wat afgeleid is (afleiding): qu'errepos {C}; het ~ [uit] (afleiding): qu'errepos {A}; hij leidt haar aandacht af: do miptaffe eup luft belt kalómba.
afleiding:: (dat wat afgeleid is) qu'errepos {C}; (het afleiden [uit]) qu'errepos {A}; (geestelijk) hûrxy {SC}.
afleren:: quirche {K; gst= quirs}; iemand iets ~: ðoféne flaju ón rast {K}; het ~: quirchos {A}.
afleveren:: (goederen) luftpâre |lufp..| {K}; ([opgedragen] werk) mipðobiyre {K}; de schilder heeft slecht werk afgeleverd: ef verfuto eft tildâ ÿrôm mipðobiyre.
aflevering:: (goederen) luftpâros |lufp..| {C}; (v tv-serie ed) episoðiy {C}.
afloop:: (vloeistof) sput {C}; (=einde) dÿfos {A}; (v tijd) grens {C}; (=uitkomst) mip-arfinos {A}; na ~ van: mintof ef dÿfos kura (vz-uitdr).
aflopen::
aflossen:: (wacht/persoon) vraše {K}; (schuld) feskafte {K}; (hypotheek) krâme {K}.
aflossing:: (wacht/persoon) vrašos {C}; (schuld) feskaftos {A}.
afluisteren:: nutare {K}; het ~: nutaros {C}; afgeluisterd gesprek: nutaros {C}.
afmaken:: (=volbrengen; ook dier doden) jizjÿe {K; gst= jizjÿt; vdw= jiystâs}; (=afhebben: met nadruk op de "voltooiing") dÿfe {K} (perfectief); (doden) prence {Krs}; de dierenarts heeft de koe afgemaakt: ef belp-medikiy ef boert jizjÿe; Petriy maakt/heeft om 5 uur zijn werk af: Petriy dÿfe sener ÿrôm kest 5 zurt.
afmaking:: (=volbrenging) jizjÿos {A}; (doding) prencos {C}.
afmatten:: châfare {K}; (=uitputten) ef vende fes klao; câmane {K} (dl= Tjemp/Plefô); dit werk mat me af (put me uit): gress vende fes klao pai dena ÿrôm.
afmattend:: câmann {I} (dl= Tjemp/Plefô).
afmatting:: (=uitputting) klao-vendos {C}.
afmeten:: (maat nemen) messe {K}.
afmeting:: (formaat) tûrg {C}; van de ~[en], van het formaat: âfry ef tûrgs.
afname:: (=vermindering) âcÿros {C}, krišos {C}.
afnemen::
afnemer:: (klant) morg {C}.
afneming:: (het afpakken) stjoftôos |stof..| {C}; (examen) gâfjos {C}.
afpakken:: (=afnemen) stÿle {K}; iemand iets ~: ef stjoftôe flaju ón rast |stof..| {K}; het ~: stjoftôos |stof..| {C}; wringend ~ (ontfutselen): idefutsie {K}; iemand iets ~: ef idefutsie flaju mip rast.
afpersen:: (lett: een gasbuis ed) sóðe-kaf {K}; (fig) ÿgeše {K}, geše {K} (arch/poe); iemand ~: ef qugle stjoftôl ón rast |stof..| {C}.
afperser:: ÿgešer {C}.
afpersing:: stjoftôl |stof..| {C}, ÿgešos {C}, gešos {C} (arch/poe).
afraden:: (=ontraden) idexyfole ón {K}; het ~ (ontrading): idexyfolos {A}.
afranselen:: (met zweep) tesmriye |M| {K}; (alg: erop los slaan) ÿoðe {K}, râfe {K}.
afranseling:: (met zweep) tesmriyos |M| {C}; (alg) ÿoðos {C}.
afrasteren:: barere (bârere) kest/kusamat {U}; hij rastert het weiland af (hij zet een hek om/langs het weiland): do barere kest/kusamat ef blufk.
afrastering:: barera (bârera) {C}; gazen ~/hek: râf {C}; van een metalen ~ voorzien: râfe {K} (dl= West-Liftka/Tigof); schapen binnen een metalen ~: râfor hâpyjas.
afreageren:: spépe {U}; het ~: spépos {C}.
afreis:: (=vertrek) pratos {C}.
afreizen:: (overal heen gaan) tupplipe-ðô {K}; hij reist de hele wereld af: do tupplipe-ðô ef pijâ wertlâ.
afrekenen:: (=betalen) kafte {K}; mag ik even ~?: kolpert zjol? (pop).
afremmen:: (lett) pramsare {K}; het ~ (afremming): pramsaros {C}; (fig) ÿpjare {K}; ef kette prams ón; het ~ (afremming): prams-kettos {C}.
afremming:: (lett: het afremmen) pramsaros {C}; (fig) ÿpjaros {A}, prams-kettos {C}.
africhten:: kóvate {K}; (v valken voor de valkenjacht) gédre {U; gst= géter}; het ~ (v valken): gédros {C}.
africhting:: kóvatos {C}.
afrijden:: (v erf/pont ed) rifonnufire {K}; (rijexamen doen) exâm-ufire |ks| = eksâm-ufire {U}; de auto's rijden de pont af: ef otos rifonnufire ef nûrcus.
Afrika:: Afriy {G}.
Afrikaan:: Afro {Cef}.
Afrikaans::
afrikaantje:: (bloem) tryp-huron {C} (L. Tagetes).
afrollen:: tylpare {K}.
afromen:: romyare {K}.
afronden:: (getal) pluzarje {K; gst= pluzarr}; (taak/onderzoek/hoek/scherpe kant) slaquðe {K}; (fig: gesprek/onderzoek) sfârðe {K}; afgerond zijn (fig): sfârðe {Upr}.
afronding:: (v getal) pluzarjos {C}; (lett: ronde hoek) slaquðos {C}; (fig: taak/onderzoek) slaquðos {A}; (fig: gesprek/onderzoek) sfârðos {A}.
afschaffen:: chabe {K; gst= chabet; vdw= chaper}, nâs-ôrganisere |..ÿje| {K} (euf).
afschaffing:: chabos {C}, nâs-ôrganisašo {C} (euf).
afscheid:: hatoos {C}; ~ nemen van iemand: hatoe ón rast {U}.
afscheiden:: (vocht) njaare {K}; (distilleren) izarde {K}; zich ~: mipsivve {U}; ~ van (lett): mipsivve trâk {U}; (=afzonderen) disjungere |..ÿje| {K}; het zich ~ (afscheiding): mipsivvos {C}.
afscheiding::
afscheidsgeschenk:: hastram {C}.
afschepen:: ~ met: idelate armt {K}.
afscheping:: idelatos {A}.
afscheren:: râše {Krs}; hij scheert zijn baard af: do râše ef bârbee (rs!).
afschermen:: (lett) paafte {K}; ~ tegen iets (ook fig): paafte vûk flaju.
afschermend:: (lett) paafâ {I}.
afscherming:: (=scherm) paaftos {C}; (het afschermen) paafâ {Aef}.
afscheuren:: (intrans) kreche {Upr}; (trans) piylase {K; vdw= piylasô}, kreche {K}; hij scheurt het papier af: do piylase/kreche ef kornin.
afschieten:: (=doodschieten: dier) reve {Krs}; (wapen) miplade {K}; het ~ (wapen): miplados {C}.
afschilderen:: (geheel schilderen) verfutare {K}.
afschrift:: (=kopie) dubla {Cef}; (=afdruk, afschrijving) copy {C}.
afschrijven:: (waardevermindering) mitahue {K}; (=afdanken/opgeven) prence {Krs}; (=afdrukken) copye {K}; iets ~ van een bankrekening: mipputtare flaju rifonn eft zolle-nota.
afschrijving:: (waardevermindering) mitahuos {A}; (=afdanking) prencos {A}; (=afdruk, afschrift) copy {C}.
afschrikken:: kjope {K}.
afschrikking:: kjopos {A}.
afschrikwekkend:: kjopiy {I}.
afschuiven:: (iemand die altijd alles op een ander afschuift/een ander de schuld geeft) liyrshos-ketter {C}.
afschuw:: katšer {C}; vol ~: katšeriy {I}; (=afgrijzen) ezanyjo {Aef}.
afschuwelijk:: (=afgrijselijk) ezanyjo {I}, katšeriy {I}; ([heel] lelijk) kariy {I}; kakariy {I}; (=verschrikkelijk) chuqug {I} (dl= Bloi).
afslaan:: (lett: richting) gre {K; gst= gret}; (fig: verzoek) revuse {K}; (v motor) brûpare {E}.
afslag:: (afrit; het afslaan ve weg) grefiy {C}.
afsluiter:: (=klep) scvÿs {C}; (=kraan) closeft {C}.
afsluiting::
afsnauwen:: (=afblaffen) sparste {K}, bekke {K}; iemand die anderen graag afsnauwt: sparste-kijjiys {C}.
afsnauwing:: (=afblaffing) sparst {C}.
afsnijden:: (met mes) ba'efrÿne {K; gst= baefrÿn}; (=afsteken: kortere weg nemen) ef putte sto'efy luft; iemand de weg ~: ef barere ef weg furt rast.
afsnijding:: (met mes) ba'efrÿnos {C}.
afspelen:: (grammofoonplaat ed) kuramerre {K}; zich ~ (=gebeuren): realisere |..ÿje| {E}.
afspraak:: (overeenkomst/belofte) nâmpi {C}; (voor een bezoek) querg {C}, quergos {A}; op ~: âfry ef quergos; een ~ met iemand maken: ef riffe eft quergos lef rast; zakelijke ~: ÿnâmpi {C}.
afspreken:: iets ~ met iemand (bezoek plannen): querge flaju ón rast {K}.
afstaan:: ~ aan: fômpe piti {K}.
afstammeling:: dokverfer {C}.
afstammen:: ~ van/uit: dokverfe {K}.
afstamming:: dokverfos {C}; hocilos {A}.
afstand::
afstandelijk:: xolijate {I}.
afstandelijkheid:: xolijatos {A}.
afstandsbediening:: portdreutos |pordr..| {C}.
afstappen:: (lett: v fiets/stoep) idelappe {E}; (fig: v onderwerp/idee) jûmpre {K; gst= jûmper; wst= jûmp[r]•}; het ~: jûmpros {A}.
afsteek:: (kortste weg) sto'efy {C}.
afsteken:: (met beitel of spade) xôtÿne {K}; (boot) prame {K}; (vuurwerk) bedare {K}; (=afsnijden: kortere weg nemen) ef putte sto'efy luft; ~ tegen (=uitkomen tegen: kleur ed): kéte armt {U}.
afstellen:: (apparaat/ontsteking in auto ed) vyche {K}; opnieuw ~ (bijstellen: machine/ontsteking): yge {K}.
afstelling:: (apparaat/ontsteking in auto ed) vychos {C}; (=bijstelling: machine/ontsteking) ygos {C}.
afstemmen:: ~ op: gazeûte {K; vdw= gazeût}.
afstempelen:: stâmpe {K}.
afstempeling:: stâmpos {C}.
afsterven:: (langzaam sterven: bos ed) doétare {U}; (zn) doétaros {C}.
afstevenen:: ~ op (fig): tôze {K}.
afstijgen:: (=stijgen: ve paard) ðesate {K}; ze stijgen van hun paard [af]: óps ðesate sener blofs.
afstoffen:: (lett: stof verwijderen) idetûste {K}; (alg: schoonvegen) grÿðe {K}; het ~: grÿðos {C}.
afstompen:: mipquistuxe {K}.
afstomping:: mipquistuxos {A}; idebrenkâos {C} (pop).
afstotelijk:: ÿrmlesendelira {I}.
afstoten:: (=afstuiten, afweren) gróvéne {K}; (afkeer inboezemen) ÿrmlesende {K}; (van de hand doen) ef sÿrte luft ef stovy.
afstoting:: ÿrmlesendos {A}.
afstropen:: (=aftrekken: vel ed) brine {K}; het ~ (het aftrekken); afgestroopt vel (v paling ed): brinos {C}.
afstuderen:: ~ [in]: miptrempe [furt] {U}.
afstuiten:: (=afstoten, afweren) gróvéne {K}; ~ op (fig): stóte sumâ {U}.
aftaaien:: (er tussenuit knijpen): bautoe {K; vdw= bauter} (pop).
aftakelen:: aan het ~ zijn: ef jepsarelira sener béliy.
aftakeling:: clajos {C}.
aftakken:: ~ van: zvyge mip {U}; de industriespoorlijn takt af van de hoofdlijn: ef arânkaôm zvyge mip ef mennarânka.
aftakking:: (fig) zvygos {C}.
aftands:: (heel oud) gôlnurpiy {I}; fara Stentkô |stenkô| (dl= Berref).
aftap:: (aftapping) jepsaros {C}.
aftappen:: jepsare {K}.
aftapping:: ([af]tap) jepsaros {C}.
aftappunt:: (stroom/gas/water) lydos {C}.
aftekenen:: (=paraferen) ÿrûše {K}; (lett/fig) zich ~: psétlace {E}; iets ~ tegen (lett/fig: iets contrasteren met): psétlacare flaju lef {K}; zich ~ tegen (lett/fig: contrasteren met): psétlacare lef {Upr}.
aftekening:: psétlacos {C}.
aftocht:: rémmatân {Crs}; de ~ blazen: ef kjônde ef rémmatân.
aftrappen:: (schoenen) tôrte-tijâ {K}.
aftreden:: hintare {Upr}; het ~ (aftreding): hintaros {C}.
aftreding:: (het aftreden) hintaros {C}.
aftrek:: (korting) lesiy {C}; (gewild zijn) trekk {C}; ~ vinden: trekke {E}.
aftrekken::
aftrekking:: (=aftreksom) lesos {C}.
aftreksel:: (van kruiden) miyna {S}; (=extract) bruos {C/S}.
aftreksom:: (=aftrekking) lesos {C}.
afvaardigen:: lozôstje {K; gst= lozôster; vdw= lozôstjey}; het ~ (afvaardiging): lozôstjos {A}.
afvaardiging:: lozôstjos {C}.
afvaart:: (=vertrek) pratos {C}.
afval:: (restmateriaal, vuilnis) miptiyn {C}; defekšo {S} (euf/officieel); (v geloof) apostaše {SC}.
afvalcontainer:: miptiynlot {C}.
afvallig:: (v geloof) apostašiy {I}.
afvalstof:: miptiyn {C}.
afvalstoffenheffing:: miptiyn-tâx {C}.
afvalverbranding:: defekšo-cÿrefos {S}.
afvalverbrandingsinstallatie:: (AVI) defekšo-cÿrefe-todreutÿ {C} (afk= decto).
afvalzak:: (=vuilniszak) todirtÿ-sako {C}.
afvegen:: (alg) uste {K}; (met borstel) brûste-tijâ {K}; (=afdoen: met een vochtige doek) ducce {K}.
afvlakken:: mâdriye {K}, ole {K}; het ~: olos {C}.
afvoer:: (goederen) gabanos-tijâ {C}; (het afvoeren: v [overtollig] water ed) ðuzyos {C}; (=afwatering) ðuzy {C}.
afvoeren:: (=vervoeren) gabane {K; vdw= gabent}; (=wegvoeren) gabane-tijâ {K; vdw= tijâgabent}; (v [overtollig] water ed) ðuzye {K}.
afvoering:: (goederen) gabanos-tijâ {C}.
afvoerpijp:: (v water) ðuzyer {C}; (riool) njame-jéns {C}.
afvragen:: zich ~: dâlme {E}, tjyme {K}; ik vraag me zulke dingen nooit af: gress tjyme kvâ sest tiyns.
afvuren:: flecse {K}; een revolver ~: ef flecse eft grerefjéns; het ~ (v wapen): flecsos {C}.
afwaaien:: »waaien.
afwachten:: (wachten tot iets gebeurt) quÿare {K}; je moet de uitnodiging ~: tu quÿarât ef invóbos.
afwas:: (=vaat: om te wassen) toknufÿ {C}; tiyns-ur-tiynstes {Cmv}; de ~ doen: ef lukte ef toknufÿ.
afwasmiddel:: toknufÿ-tiyn {C}.
afwassen:: (=wassen) lukte {K}; (de vaat doen) toknufÿe {U}.
afwatering:: (het afvoeren van overtollig water) ðuzy {C}.
afweer:: (=vermijding) albos {A}; (=noodweer) devendos {C}.
afweergeschut:: ideplanoos {C}.
afwegen:: (lett) drakare {K}; (fig) mortéše {K}; af te wegen; het ~ waard (fig): zoôfðâ {I}.
afweging:: (lett: het afwegen) drakaros {C}; (fig) mortéšos {A}, zoôfðâ {Aef}.
afwenden:: gre-tijâ {K; gst= gret-..}, grÿne {K} (dl= Bloi/Tjemp/Plefô).
afwending:: (=wering) tijâgros {C}.
afwennen:: (=ontwennen) idequgme {K; gst= idequgg}.
afwenning:: (=ontwenning) idequgmos {A}.
afweren:: (=afstuiten, afstoten) gróvéne {K}; (=schuwen) albe {K}.
afwerend:: ~ gebaar (lett): xliffa |X| {C}.
afwerken:: (netjes maken) skâfe {K}.
afwerking:: (het afwerken) skâfos {C}; (resultaat) skâf {C}.
afweten:: ~ van (op de hoogte zijn van): tâgare {K}.
afwezig:: (=absent) noik'mi {I}; ~ zijn (lett): noimelde {U}.
afwezige:: (persoon over wie gesproken/geroddeld/beraadslaagd wordt): vure {C}.
afwezigheid:: (lett) noimeldos {A}; bij ~ (v tijdelijke aard): lóf noimeldos; bij ~ (permanent): langiy noimeldos.
afwijken:: tôrvyde {U}; ~ van (lett/fig): devijate rifo {U}; ~ van (fig: een regel/mening): witlyre luft {U}.
afwijking:: (lett) tôrvytt {C}; (lett/fig) devijatos {A}; (fig: regel/mening) witlyros {A}; (anders zijn dan normaal) ivejôll {SC}.
afwijzen:: (sollicitant/kandidaat) rexûe {Krs}; (=weigeren) revuse {K}; (=verwerpen) fle {K; gst= flet}, zuobe {K}.
afwijzing:: (sollicitant) rexûos {C}; (=weigering) revusos {A}; (=verwerping) flos {A}, zuobos {A}.
afwikkelen::
afwikkeling::
afwisselen:: henntÿrte {U}, ferbje {K; gst= ferp}; ~ met: fesšampâe tygtja {U}; [elkaar] ~ (v 2 dingen): priyxe {U}.
afwisselend:: ferbiy {I}.
afwisseling:: henntÿrtos {A}, ferbjos {A}, fesšampâos {C}; (v 2 dingen) priyxos {C}.
afwissen:: uste {K}; het ~: ustos {C}.
afzagen:: orore {K}; (in stukken zagen) ororÿne {K}; stuk afgezaagd hout: krâtstiyn {C}.
afzeggen:: (bezoek ed) reppe-tijâ {K}; (=opzeggen) idereppe {K}.
afzegging:: (bezoek ed) reppos-tijâ {C}; (=opzegging) idereppos {C}; (opzegging: schriftelijk) idereppafiy {C}; telefonische ~ (het afbellen): krÿšos-tijâ {C}.
afzender:: mirrof {C; mv/rsmv= mirrôfe} (afk= mrf.).
afzending:: (het verzenden) zâlbinasos {A}.
afzet:: (=verkoop) bleteffat {C}.
afzetgebied:: (=markt) mârket {C}, tomârketÿ {C}.
afzetten::
afzetter:: (bedrieger) pârmatjen {C}.
afzetterij:: (bedriegerij) pârmos = pârm {C}; (grover: =belazerij) idequppos {C}.
afzetting:: (=barrière) siyr {C}; (chemische neerslag) ðobiyros {C}; (=corrosie/condens) rékóf {Sef}; bedekt met ~: rékóf {I}.
afzichtelijk:: (niet om aan te zien) zerfe-gift {I}.
afzien:: ~ van: mipmuðe {K}; van een plan ~; ervan ~ om: nertytende beri/den {E}; ze ziet ervan af om morgen te vertrekken: eup nertytende beri prate mas.
afzijdig:: netovapiy {I}; zich ~ houden van: ef tinde netovapiy furt.
afzonderen:: mipbautoe |mipa..| {K}; bautoe {K; vdw= bauter}; (=afscheiden) disjungere |..ÿje| {K}; het ~ (afzondering): bautoos {A}.
afzondering:: mipbautoos |mipa..| {C}; (verblijf in eenzaamheid) bautot {C}; (het afzonderen) bautoos {A}.
afzonderlijk:: bauto {I}.
afzuigkap:: tijâ-fôltser {C}.
afzwemmen:: (zwemdiploma halen) exâm-svime |ks| = eksâm-svime {U}.
afzweren:: jurare {K}, jure-tijâ {K}; het ~: juros-tijâ {A}.
agaat:: (materiaal) agatiy {S}; (steen) agatiyn {C}; van ~ gemaakt; met agaten bezet (agaten): agata {I}.
agaatslak:: gladde ~: belt-hôrna {C} (L. Cochlicopa lubrica).
agaten:: (van agaat gemaakt; met agaat bezet) agata {I}; ~ voorwerp: agatiyn {C}.
agave:: (vetplant) agaviy {C} (L. Agave).
agenda:: âgda {C}; (=dagboek) jornâ {C}.
agendapunten:: (v vergadering) cÿrlénafiy {C}.
agent:: (=vertegenwoordiger) agentiy {C}.
agitatie:: agitašo {C}, tuffesuberos {C}.
agitator:: (=opstandeling) tuffesuberatjen {C}.
agiteren:: agitere |..ÿje| {U}; ~ tegen: tuffesubere {K}.
agrariër:: (als ondernemer gezien) enterprisoukér {C}.
agrarisch:: (mbt de landbouw) agrarise {I}; (landbouw•/veeteelt•) •ukér {SX.zn}; ~ bedrijf: safôtukér {C}; ~e sector: siycloukér {C}.
agressie:: agresy {C}.
agressief:: agreseff {I}, révondrû {I}.
agrimonie:: gewone ~: Sebâlex ef ardekir {C} (L. Agrimonia eupatoria) (genoemd naar Sinto-Sebâl-klooster bij Bôrâ).
ahorn:: (=esdoorn) kyfaf {C} (L. Acer pseudoplatanus).
airconditioned:: ayror {I}.
airconditioning:: ayros {C}.
aircosysteem:: ayre-systemm {C}.
akelig:: (=naar; niet leuk) prylt {I}, hina'ôc {I}; (=naar; beetje ziek) gôp {I}; (=bar) noðiy {I; [mv=enk]}.
Aken:: Aago {G}.
akker:: agen {C}; op de ~: teagene {I}; op de ~ werken: ef ÿrôme fes ef šark.
akkerbouw:: agenleldâ {C}.
akkerdistel:: agen-pâpšérr {C} (L. Cirsium arvense).
akker-ereprijs:: agen-veronica {C/S} (L. Veronica agrestis).
akkerhoningklaver:: [agen-]ylsa-xejafiy |X| {S} (L. Melilotus officinalis).
akkerhoornbloem:: Quper-jakâm-huron {C} (L. Cerastium arvense).
akkerkers:: wuma-zlânt {S} (L. Rorippa sylvestris).
akkerkool:: gratân-lofa {C/S} (L. Lapsana communis).
akkerleeuwenklauw:: mesâ-huron-krutt {C/S} (L. Aphanes arvensis).
akkermunt:: agen-mennt {C/S} (L. Mentha arvensis).
akkerviooltje:: pleko-vjoly {C} (L. Viola arvensis).
akkerwinde:: agen-wÿsger {C} (L. Convolvulus arvensis).
akkoord:: (muziek) akort {SC}; (=verdrag) lu'ettos {A}; zeggen dat je met de koop ~ gaat (een koop beslissen): ðôpecce {K}; akkoord! (oké!): quts!.
akte:: (=document) dokumentos {C; mv= dokumentâs}; (bewijs: vis-/jacht- ed) kornin {C/S; mv= kartafiy}; (notarieel ed) âkt |âtt| {C} (mv: |âtts|).
alarm:: alârma {C}; loos ~: quennât {C}.
alarmschel:: (=brandschel) bure-zeft {C}.
Alaska:: Alâska {G}; van/uit ~: alâska {IIef}.
Albanees::
Albanië:: Albaniy {G}.
album:: âlbûm {C}; (=plakboek) platimip {C}.
alcohol:: âlkool {S}; met [veel] ~ (geestrijk): ÿndvotiy {I}; iemand verbieden ~ te gebruiken (droogleggen): idepliyfoniôse {K}.
alcoholisch:: âlkooliy {I}; ~e/sterke drank: spiryt {S}.
alcoholist:: spiryter {C}.
alcoholverbod:: (=drooglegging) idepliyfoniôsos {C}.
aldaar:: kusamass {I}; het ~ gelegen huis: ef kusamass sért.
aldus::
alert:: kainot {I}; ~ persoon (iemand die [snel] alles opmerkt): rijôft {C}; ~ blijven (wakker blijven): kainotÿne {U}.
alfabet:: abeke {C}, bróft {C} (dl= Peg).
alfabetisch:: âlfabetise {I}; in ~e volgorde: lef abeke-xinâs.
algemeen:: generâl {I}; in/over het ~: gei {I}, uta {I}; in/over het ~ niet: gei noi.
algen:: (=wier) dyek {C/S}.
Algerije:: Algeriy {G}.
Algerijn:: Algero {Cef}.
Algerijns:: (bv) algeriy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Algera {Cef}.
Algiers:: Âlger {G} (stad).
alhier:: kusamiss {I}; het ~ gelegen huis: ef kusamiss sért.
alikruik:: (slak) nefull |nefUll| {C} (L. Littorina).
alinea:: fûtiu {C; rs= fûtitt}.
alk:: (vogel) âlka {C} (L. Alca torda).
Allah:: Âlla {N}; ~ is almachtig: Âlla pippôriye.
allang:: (subjectief: al wel [erg] lang; heus wel, maar al te goed) ips {I}; ik ben ~ blij dat ik niet mee hoef: gress gladoe ips, denn gress nert ventât rala; hij begrijpt ~ wat je bedoelt: do unere ips, kluft tu splônje ef; »lang 3.
allebei:: (=beide) perdÿr {I}; piten {ZV} (spr: = pip + ten); »alletwee.
alledaags:: (=gewoon) presÿr {I}, tlosiy {I; [mv=enk]}.
alleenheerschappij:: mainjacispiratso {C}.
alleenlating:: clajûzuobos {C}.
alleenrecht:: mainrigt {C}.
alleenspraak:: (=monoloog) dres-reppos {C}.
alleenstaand:: mainmeldiy {I}.
alleenverkoop:: mainstovy {C}.
alleenvertegenwoordiger:: mainlozôstjemm {C}.
alleenvertegenwoordiging:: mainlozôstjemm {C}.
allemaal:: hij zegt ~ rare dingen: do reppe ânân pÿr tiyns (spr); ~ [gezeur]: cratiyn meldelira [senjos]; dat ~ (al die dingen): cradef panas (die binnen de context zijn genoemd); dit ~ (dit alles): sest cratiyn; zij ~; zij allen: cradef óps; »alle A.2.
allemansvriend:: crado-frint {C}.
allen:: »alle A.
allengs:: lôftquârda |..fq..| {III}.
aller•:: oÿss {I; =ot v ubâfta}; ~grootst: oÿss hupster (sterker dan ot: hupster oras); syliy {I; [mv=enk]} (drukt extreme ot uit:) van deze kerken is de Sinto-Lâgtiy de ~grootste: mip lelmos hupster kordas Sinto-Lâgtiy melde syliy; van deze kerken is de Sinto-Zeefâ de ~kleinste: mip lelmos belt kordas Sinto-Zeefâ melde syliy; zij zijn de ~beste van deze leerlingen: óps melde syliyn mip lelmos quista bellarts; dat tv-programma is het ~slechtste dat ik sinds jaren gezien heb: bô tildâ TV-progrâm melde syliy, gress zerfolira lóf zempers.
allerbeste:: (=superieur) superierr {I}; ik wens je het ~: gress blaveše ef guldâ tiyns ón tu.
allereerst:: brôepbent {I}.
allerergst:: oÿss {I; =ot v ubâfta}.
allergisch:: âlergise {I}; ~ zijn voor: ef melde âlergise furt.
allerhande:: (=uiteenlopend) idevendiy {I}.
Allerheiligen:: Cradef Sintos {N}.
allerlaatst:: brôepaðiyk {I}; »laatst.
allerlei:: sylâ {OV} (enk-semc/abstr); hij maakt ~ narigheid mee: do ecÿrlafe sylâ pryltiy; sylâ = metteraf {OV} (stoff); in de tuin staat ~ onkruid; fes ef arâbe sylâ/metteraf toklesÿ melde; ~ soorten klei: sylâ/metteraf klao; metteraf {OV} (mv); ik spaar ~ [soorten] boeken: gress feszolle metteraf mimpits; hij heeft ~ voorrechten: do lelperre metteraf ÿrozzermosz.
allerliefst:: mennrovret {I}.
allerminst:: fes noi litel (afk= f.n.l.).
allerwegen:: (=overal) ân {I}.
Allerzielen:: Cradef Ÿrgô'iycs {N}.
allesbehalve:: (beslist niet: bep bij add) pasot {III}, tygrônsc {I}; zij is een ~ beleefde vrouw: eup melde eft pasot/tygrônsc slamestiy mosjeus; (vgl) zij is een voorname en beleefde vrouw: eup melde eft tygrônsc én slamestiy mosjeus.
alleseter:: cralarder {C}.
allesomvattend:: (grootscheeps; zeer uitgebreid) luftkoldrelira {tdw}; ~ zijn (universeel zijn): luftkoldre |lufk..| {K; gst= luftkolt; wst= luftkold•}.
allesweter:: (=betweter: iemand die alles weet/denkt te weten) tiffer {C}.
alleszins:: luft arkette ur obezjere (afk= l.a/o); het is ~ de moeite waard: ef kikie l.a/o.
alletwee:: (beide[n]) tersas {ZV; gnp= tersaser; gnz= tersasÿr; rs= tersat}, perdÿrs {ZV; gnz= perdÿrser; gnp= perdÿrsÿr; rs= perdÿrses} (mv); ik heb twee boeken gekocht en ~ vallen ze tegen: gress ten mimpits lorerde ur tersas/perdÿrs frylôpe; Tek negeert hen ~: Tek co'ifche tersat/perdÿrses.
allochtoon:: kûf-zârer {C}.
allooi:: (=gehalte) oaros {A}; van slecht ~ (minderwaardig): kirðiyk {I}.
allure:: alura {SC}; met ~: fes ef alura.
almacht:: (onbeperkte macht) topôrÿ {C}.
almachtig:: pippôriy {I}.
almanak:: âlmanek {C}; (=jaarboek) zempermip {C}.
alom:: (=overal) famelira {I}.
Alpen:: de ~: Âlps {Gmv}.
alpenden:: (=arve) roffiy sparot {C} (L. Pinus cembra).
Alpenmarmot:: murmunt {C} (L. Marmota marmota).
alpenroos:: gewimperde ~: Âlp-roza {C} (L. Rhododendron hirsutum).
alpino:: »alpinopet.
alpinopet:: eft bâskiy leteh {C}.
alsdan:: kÿ {III}.
alsjeblieft:: (bij geven: kijk eens!) k'mije! (spr); (bij accepteren) merdom! (pop); »alstublieft.
alsmaar:: (=voortdurend) cÿrbé {I}.
alsnog:: lich mintofess {III}.
alsof:: (vergelijking) faroft {VG}, gôf {DT}; zÿtâ {VG}; hij loopt ~ hij dronken is (maar hij is niet dronken): do farte, faroft do yspe = do gôf farte, do yspilóme; hij praat tegen me ~ ik een kind ben: do gôf chaquinde piti gress, gress meltilóme eft efanty; ze heeft zich voor Petriy uitgesloofd, ~ het haar broer is: eup sen miptreska ón Petriy zÿtâ sener frera (maar hij is haar broer niet); (vergeet niet dat ..., stel je voor dat ...) dus den; ~ hij het wel zou weten: dus den do tiffui iftam; ~ je het niet weet!: dus den tu tiffe ef!; net ~: toubâfta {I}; »doen 7.
alstublieft:: (alsjeblieft) (bij vragen en gebiedende wijs) fara quiste! (afk= F.Q.); tevi (heel familiair); vraag het formulier ~ aan: prÿme-gôrse furt ef fôrmeler, fara quiste; geef me eens een biertje, alsjeblieft: kette-tûe eft bjerr, tevi; (bij accepteren) merdišof indsom {I}, merdom {I} (pop); wilt u een kopje koffie? – ~ (ja graag): aftel gÿrs zecofe eft cafer-tašâ? – merdišof indsom.
alt:: (stem) âlt {C}.
altaar:: otariy {C}; (Erg: =offersteen; buiten, om lammeren/stierkalveren ritueel te slachten; binnen, als tafel voor heilige attributen) trull {C}.
alternatief:: (zn) âlternateff {Cef}; (bv) âlternateff {I}.
althans:: (=tenminste) kelot {III}, ÿrpéh {III}; fes tom {III}.
altijd::
aluin:: aluma {S}.
aluinaarde:: (=aluminiumoxide) aluminymôksitt {S}.
aluminium:: (zn) aluminym {S}; (bv; van ~ gemaakt) alumina {I}.
aluminiumoxide:: (=aluinaarde) aluminymôksitt {S}.
alvast:: (in afwachting v wat volgt) pipral {III}.
alver:: (zoetwatervis) lâmdo {C} (L. Alburnus alburnus).
alvorens:: (voortijdigheid: =voor[dat]) futtof {VG}; ik wil verhuizen ~ met vakantie te gaan: gress sértaravy, futtof gress vende helkara zirrot.
alweer:: brôepwet {I}; (opnieuw) pipwet (pipet) {I}; ~ niet: brôepwet noi; ~ een mond om te voeden: eft sompat motrik furt ef ÿlardaos; er is ~ een dag zonder vorderingen voorbij: eft sompat tof ðÿm ryndosz melde tijâ.
alwetend:: pipknôf {I}.
alzo:: (=dus) pek {III}.
amandel:: (vrucht) amendle {C}; (boom) toamendleÿ {C} (L. Prunus dulcis); (in keel) tônsel {C}.
amandelslijmkop:: (paddenstoel) cÿralo-blâsnurp {C} (L. Hygrophorus agathosmus).
amateur:: (leek) jolapainer {C}.
amateurwetenschapper:: (=vrijetijdswetenschapsman) totibâner {C}.
amazone:: (vrw ruiter) spuja {C; mv= spujas}.
ambacht:: gillt {C}, slojet {C}; (sprkw) twaalf ~en, dertien ongelukken: yrgtâ furt pipar, gekker furt nÿfs; zie ook Ambachten in .
ambachtelijk:: slojetiy {I}.
ambachtsman:: gillter {C}.
ambachtsschool:: slojet-koles {C}.
ambassade:: ambâše {C}; zie ook Ambassades in .
ambassadeur:: ambâšederr {C}; de Finse ~ in Duitsland: ef finlandes ambâšederr furt Mârkalandes.
amberboom:: Ameriy-kyfaf {C} (L. Liquidambar styraciflua).
ambigu:: âmbiguiy {I}; (fig: =tweeslachtig) uroftiy {I}.
ambiguïteit:: âmbiguitiy {C}.
ambitie:: (=aspiratie) nôzjos {A}.
ambitieus:: (met overgave) hyc {I}.
ambt:: pryk {C}; uit ~ zetten (ambtenaar): flepse {K}.
ambtenaar:: (=beambte) hut {C}, pryk-merater {C}.
ambtshalve:: prykann {I}.
ambtsvervulling:: mannaros {A}.
ambulance:: (=ziekenauto) kinânolac {C}.
amendement:: lacs-reppos {C}.
Amerika:: Ameriy {Gef}.
Amerikaan:: Amero {Cef}.
Amerikaans::
amethist:: (materiaal) ametistiy {S}; (steen) ametistiyn {C}; van ~ gemaakt; met ~en bezet (amethisten): ametista {I}.
amethisten:: (van amethist gemaakt; met amethist bezet) ametista {I}; ~ voorwerp: ametistiyn {C}.
ameublement:: tofutjuÿ {C}.
amfibie:: (dier) blacrosvimer {C}.
ammonia:: (oplossing in water) amonjacc-knurfel {S}, amon-knurfel {S}.
ammoniak:: amonjacc {S}.
amnestie:: âmestiy {C}.
amoebe:: (slijmdiertje) amóba {C}.
Amos:: (bijbel) Amôs {N} (afk= Amô).
amper:: (=nauwelijks) quoss {I}.
ampul:: âmpull {C}.
amputatie:: cÿrtôxÿnos {C}.
amputeren:: cÿrtôxÿne {K}, âmputere |..ÿje| {K}.
amusant:: potôiy {I}; ~ voorval (grappige gebeurtenis): potô {C}.
amuseren:: zich ~: potóðe {E}.
analfabeet:: primitremper {C}.
analfabetisch:: primitrempiy {I}.
analfabetisme:: primitrempos {C}.
analist:: analistiy {C}.
analoog:: ÿrlikwysiy {I}; ~ aan: luet ón {III} (ón is vz; vz-uitdr); een analoge redenering: eft ÿrlikwysiy kvâmpos.
analyse:: analyss {C; mv= analyses}.
analyseren:: analysere |..ÿje| {K}.
ananas:: tritÿr {C}.
anarchist:: anârgistiy {C}.
anarchistisch:: anârgistise {I}.
andere:: ~[n] (zv): lelpirus {ZV; gnp= lelpiruser; gnz= lelpirusÿr; rs= lelpiruses} (mv), •pirrs {SX.vz} (gereduceerde vorm; dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky); voor ~: furtpirrs = furt lelpirus; Maliy en Lerdu bezoeken mij vaak, maar ~n zie ik zelden: Maliy ur Lerdu quardere gress lilt, tur gress zerfe lendiy lelpirus; ik houd niet van Berka's muziek, heb je niets van ~n? (heb je geen muziek van iemand anders): gress nert affionnose Berkaex ef malodé, aftel tu nert lelperre lelpiruser tiyns?; de ene en de ~: ef ére ur ef lelpirutt {C}; de ene man en de ~: ef ér merater ur ef lelpirutt; onder ~: fes pip guldâ.
anderen:: »andere.
anderhalf:: ér-ur-holfe {TW} |éruhofe|.
andermaal:: (voor de tweede keer) tertefar {III}.
andermans:: (van iemand anders) lelpirutter {OV} (enk-concr).
andersdenkende:: (=buitenbeentje) querdomiyper {C}.
andersom:: querdogror {I}, gror {I}; je moet het papier ~ leggen: tu piltât ef kornin lo [querdo]gror.
anderszins:: nykluft {III}.
anderzijds:: (fig: aan de andere kant) lelpirovap {III}; »enerzijds.
andijvie:: endyfa {S}; (bep bittere soort, met hartvormige bladen) halac {S}.
Andorra:: Ândorr {G}.
Andorrees::
Andromeda:: (sterrenbeeld) Andromeda {N}.
anekdote:: anekdotiy {C}; leuke ~ om te onthouden (wetenswaardigheidje): quiyrda-texos {C}.
anekdotisch:: anekdotise {I}.
anemoon:: krutt-huron {C} (L. Anemone).
angel:: (=vishaak) klâm {C}; (v bij/wesp) crin {C} (dl= Tjemp/Bloi).
Angola:: Angoll {G}.
Angolees::
angst:: ânkest {SC}; (arch) frôsal {SC}, frôsall {SC}; ~ hebben: ânkeste {U}; uit ~ voor iemand/iets: ânkest lelperrelira luft rast/flaju (vz-uitdr); ânkest lelperrelira rast/flaju (arch; vz-uitdr); uit ~/vrees voor: luft ef baniyle kura (vz-uitdr); iemand die (iets dat) ~ veroorzaakt: ânkestaros {C}; in [voortdurende] ~ leven: ef poire lef [jÿrðen] ânkestaros; met ~ en beven: lo baniyl-tserelira.
angstaanjagend:: frôsaliy {I; [mv=enk]}; ~e gebeurtenis/persoon/voorwerp: baniylos {A}.
angstig:: baniyl {I}; iets dat ~ maakt: ânkestaros {C}.
angstvallig:: faller {I}.
Anguilla:: Angylla {G}.
anijs:: aniso {S}; van ~ gemaakt, naar ~ smakend: anisa {I}.
anijsplant:: toanisoÿ {C} (L. Pimpinella anisum).
animatie:: animašo {C}.
anjelier:: »anjer.
anjer:: lÿgiy {C} (L. Dianthus caryophyllus).
anker:: (schip) nâmbrešiy {C}.
annatto:: (kleurstof) anatto {S}.
annex:: (met bijbehorend[e]) ÿryliy {VZ}.
annexatie:: šark-envanos {A}.
annexeren:: šark-envane {K}.
anoniem:: net-kimoriy {I}.
anorak:: (jas met capuchon: =parka) pârka {C}.
ansichtkaart:: trofiy-kinner {C}.
ansjovis:: anšova {S}.
Antarctica:: Ântarctic {G}.
Antarctisch:: (bv) ântarctise {IIef}.
antenne:: ântenn {C}.
anthologie:: ântolôiy {C}.
anti•:: (meestal met politieke associatie) ânt-• {PX > add}; anti-Amerikaans: ânt-ameriy; antimilitair: ânt-militerr.
anti-Amerikaans:: ânt-ameriy {IIef}.
anticiperen:: ~ op (op iets vooruitlopen): ef kette eft nakaftos ón.
antiek:: (zn) ântikiy {Sef}, ântikas {Cmv}; (bv) ântikiy {I}; ~ voorwerp: ântikiyn {C}; ~e voorwerpen: ântikas {Cmv}; (oud) flôgt {I} (dl= vrnl Tjemp).
antiekbeurs:: ântikiy-farr {C}.
antiekhandelaar:: ântiker {C}.
Antigua:: Antiga {G}.
Antillen:: Antills {Gmv}; de Nederlandse ~: Nelandes-Antills {Gmv}.
Antilliaan:: (bewoner) [Nelandes-]Antillo {Cef}.
Antilliaans:: (bv) antills {IIef}; (van de Nederlandse Antillen) nelandes-antills {IIef}; ~e vrouw: [Nelandes-]Antilla {Cef}.
antiloop:: antelopiy {C}.
antimilitair:: ânt-militerr {I}.
antiquair:: ântiker {C}.
antiquariaat:: mimpit-sivvos {C}.
antiquiteit:: ântikiyn {C}; ~en: ântikiy {Sef}.
antivries:: ânt-cryr {S}.
antraciet:: doffiy-zjol {S}.
antropologie:: ântropolôiy {C}.
antropologisch:: ântropologise {I}.
antropoloog:: ântropolôche {C}.
Antwerpen:: Ântwerp |ânterp| {G}.
antwoord:: tloise {C}, vertaros {C}; ~ aan/op: tloise ón (ón is vz); schriftelijk ~: vertarafiy {C}; een ~ op uw reactie: eft tloise ón gert vertaros; in ~ op: fara tloise ón (vz-uitdr).
antwoorden:: iemand ~: vertare ón rast {U}.
anus:: (=aars) bliyf {C}.
AOW:: (ong) Gei Liftkariy-Fônts {N} (afk= G.L.F.).
apart:: (=bijzonder) flacÿr {I}; (=afgezonderd) iy'ass {I}.
apartheid:: apârtiy {SC}, ûplefjungeros {C}.
apegapen:: op ~ liggen: ef ufirare ef tûndare blof.
apenpokken:: (ziekte) kloitt-topuccÿ {C}.
apenstaartboom:: (=slangen-den) arocerja {C} (L. Araucaria araucana).
aperitief:: (drankje vóór het eten) âperiteff {S}.
apostel:: apostliy {C}.
apostolisch:: apôstolise {I}.
apostrof:: ba'efrÿner {C}.
apotheek:: fârmašen {C}.
apotheker:: fârmašen {C}.
apparaat:: âparatâ {C}.
apparatuur:: toâparatâÿ {C}; huishoudelijke ~: sért-dreuts {Cmv}.
appartement:: (=flatwoning) goftróda {C}.
appel::
appèl:: apell {SC}.
appelbladroller:: (vlinder) geffy-lofa-rôlatjen {C} (L. Cydia pomonella).
appelboom:: geffys-vildul {C}, togeffyÿ {C}.
appelgebak:: »appeltaart.
appeljenever:: teldo-pâla {S} (sterke drank: destillaat v appel[schillen] uit Bloi).
appelmoes:: geffy-brûe {S; rs= ..-brûet}.
appeltaart:: geffy-tróma {C}; fónðâ {C} (dl= Liftka).
appelvink:: nutâ-lâkmtiy |M| {C; rs= ..-lâkmtiyt} (L. Coccothraustes coccothraustes).
appelwijn:: (=cider) sido {C/S} (met koolzuur); vyn {C/S} (zonder koolzuur).
appendicitis:: (=blindedarmontsteking) âpendisitiys {C}, tointestinn-tochos {C}.
appendix:: (=aanhangsel) rijes {C}; (inclusief blindedarm) tointestinn {C}.
applaudisseren:: jogge {U}.
applaus:: jogg {C}; (=bijval) hentrupk {C}.
appreciëren:: iets ~ (op waarde schatten): ef ðobiyre flaju ump la'ycâ.
april:: aprila {Cef} (afk= ap of apr); aprihertel {C} (arch), raphertel {C} (arch).
aquamarijn:: (materiaal) acamarenn {S}; (steen) acamarenn {C}; van ~ gemaakt; met ~en bezet (aquamarijnen): acamarenna {I}.
aquamarijnen:: (van aquamarijn gemaakt; met aquamarijn bezet) acamarenna {I}; ~ voorwerp: acamarenn {C}.
aquarel:: (schilderij) tintos {C}.
aquarelleren:: tintos-drave {U}.
aquarium:: acarym {C}.
Arabier:: Arabyjany {Cef}.
Arabisch::
arbeid:: (=werk) ÿrôm {C}.
arbeider:: (=werkman) ÿrômer {C}.
arbeiderskind:: fabro-efanty {C} (kind uit een arbeidersmilieu).
arbeidsbureau:: (ong) šâmÿrômiy-még {C} (in Spok combinatie v Sociale Dienst en Arbeidsbureau).
arbeidscontract:: ÿrôm-lu'ettos {A}.
arbeidsproductiviteit:: ÿrômÿrfâshâc {C}.
arbeidsvoorwaarde:: ÿrôm-regliss {C; mv= ..-regliše}.
arbeidzaam:: giss {I}; (=actief) âkteff {I}.
archaïsch:: eker-meldor {I}.
archeologie:: ârgeolôiy {C}.
archeologisch:: ârgeologise {I}.
archeoloog:: ârgeolôche {C}.
archief:: ârgeff {C}; zie ook Archieven in en het Spokanisch Archief in .
archiefbrand:: dokumentos-buros {C}.
archipel:: (=eilandengroep) tohynnÿ {C}; (land bestaande uit eilanden) ilešark {C}.
architect:: flartolar {C} (afk= Fl.).
architectuur:: âlbe-vrôk {SC}; fraaie ~ (stedenschoon): tonn {C}; zie ook Architectuur in .
architraaf:: ecron-trajiy {C; mv= ..-trâjen}.
archivaris:: ârgeffer {C}.
Arctisch:: arctise {IIef}.
Ardennen:: de ~: Ârdens {Gmv}.
are:: (100 m²) jak {C}.
areaal:: (gebied met een bepaald gewas) areûukér {C}; een ~ suikerbieten: eft sucrolâse-areûukér.
arend:: (=adelaar) art {C}, égiyliy {C} (poe) (in niet-poëtische taal wordt met égiyliy vrnl "steenarend" bedoeld: L. Aquila chrysaetos).
argeloos:: trustane {I}, efanter {I}.
Argentijn:: Argentino {Cef}.
Argentijns:: (bv) argentiniy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Argentina {Cef}.
Argentinië:: Argentiniy {G}.
argument:: lâprôfa {SC}; (wiskunde/logica) fûnkšo-šampattiy {A; mv=enk}; nietszeggend ~ (dooddoener): fartos-cor {C}.
argumentatie:: tolâprôfaÿ {SC}.
argusogen:: met ~: na ojel-eits.
argwaan:: lésoriy {Aef}; ~ hebben (achterdochtig zijn): lésore {U}.
argwanend:: lésoriy {I}.
aria:: arja {C}.
aristocraat:: lytpôratjen {C}.
aristocratie:: lytpôr {SC}.
aristocratisch:: lytpôriy {I}.
ark:: ârka {C}; de ~ van Noach: Noax ef ârka.
arm::
armband:: criabent {C}, milbent {C} (dl= Centraal-Berref/Tjemp).
arme:: (behoeftige: persoon zonder geld of bezittingen) kabor {Cef; mv= kabôrm}.
Armeens::
armelijk:: (=armzalig) jÿtâ {I}.
Armenië:: Armeniy {G}.
Armeniër:: Armeno {Cef}.
armoede:: pôrafÿ {C}.
armsein:: (seinpaal/semafoor: bij spoorwegen) sÿnzorâ {C}.
armslag:: (=bewegingsruimte) rumpstjô |rumstô| {C}.
armstoel:: (=leunstoel) kreslô {C}; (=fauteuil) fotull {C}.
armzalig:: (=arm[elijk]) jÿtâ {I}, mâlde'uss {I}; (=gering) piyðe {I}.
aroma:: (vgl maggi: aftreksel v oa lavas, kervel en peper, als ~ voor soep en vlees gebruikt) kyrt {S}.
aromatisch:: aromatise {I}.
aronskelk:: (alg) arum {C} (vrnl is samenstellingen); gevlekte ~: liyt-arum {C} (L. Arum maculatum).
arrangement:: (muziek) musiyc-mipÿrômos {C}; (verzorgde reis met excursies ed) [tupplip-]mipÿrômos {C}.
arrangeren:: (lett: op een bepaalde wijze neerzetten) fest-giffe {K}.
arrangering:: (lett: =opstelling) fest-giffos {C}.
arrenslee:: nylt {C}.
arrest:: giyrt {C}; in ~ nemen: giyrtare {K}; in ~ zitten: giyrte {U}.
arrestant:: (door de politie opgebracht) giyrtâm {C}; (=gevangene) leldast {C}.
arrestatie:: (=aanhouding) vôrdros {C}.
arresteren:: lelde {K}; (=aanhouden) vôrdre {K; gst= vôrt; wst= vôrd•}.
arriveren:: mešane {U}; ~ bij: mešanare {K}.
arrogant:: kafšovelira {I}.
arrondissementsrechtbank:: (in Spok ong: "eilandsrechtbank") ileset-korsamen {C}.
articuleren:: ârticulere |..ÿje| {K}.
artiest:: artiys {C; mv= artiyst}; (=kunstenaar) kûrater {C}.
artikel:: (alg) ârtycla {C; mv= ârtycele}; gekocht ~ (boodschap): lebetjus {C}; »wetsartikel; zie ook Artikelen van publicaties in .
artillerie:: torevosÿ {C}.
artillerist:: torevosÿer {C}.
artisjok:: artišec {C}.
artistiek:: (=kunstzinnig) kûraiy {I}.
arts:: (=dokter) medikiy {C}; (=specialist) ylâmer {C}.
Aruba:: Aruba {G}.
arve:: (=alpenden) roffiy sparot {C} (L. Pinus cembra).
as::
asbak:: ~[je]: âšelot {C}.
Ascension:: Asenšon {G}.
asfalt:: âsfalt {S}; laag ~: lââsfaltos {C}.
asfalteren:: lââsfalte {K}.
asfaltering:: lââsfaltos {C}.
asfaltweg:: lââsfaltos {C}, âsfalt-mirra {C}.
asgrauw:: âše-grist {I}.
asiel:: (voor personen) wygce-wós {C; mv= ..-wósa}; (kennel: honden/katten) kaniyl {C}.
asielzoeker:: ([politieke] vluchteling) wygce-wóser {C}.
asociaal:: blôfor {I}; ~ persoon: lâp {C} (spr).
aspect:: âspecc {SC}.
asperge:: âsperša {C}.
aspiratie:: (=ambitie) nôzjos {A}.
aspirine:: âspirynn {S}.
Assepoester:: šejâše {N}.
assimilatie:: asimilašo {SC}.
assistent:: cÿrtiratjen {C}.
assistentie:: cÿrtiros {C}.
assisteren:: wÿrte {K}.
associatie:: (vereniging) âsošatt {C}; (gedachte) ðônosmiypos {A}.
associëren:: ðônosmiype {K}.
assortiment:: (alles wat een zaak verkoopt) clobjiyt {C}.
assuradeur:: (=verzekeraar) insûratjen {C}.
assurantie:: (=verzekering) insûrânsos {A}.
assureren:: (=verzekeren) insûrere |..ÿje| {K}.
aster:: star-huron {C}.
asteroïde:: âsteroitt {C}.
astma:: fôltsbasc {C}.
astrologie:: star-pjakos {C}; »astronomie.
astronomie:: âstrolôiy {C}; »astrologie.
astronomisch:: âstrologise {I}.
astronoom:: âstrolôche {C}.
Aswoensdag:: še-wetestof {N}.
asymmetrie:: nesymetrijâ {C}.
asymmetrisch:: nesymetrise {I}; (=scheef) kell {I}.
atalanta:: (vlinder) atalânta {C} (L. Vanessa atalanta).
atelier:: (=werkplaats: artiest/ambachtsman) šôp {C}.
Athene:: Aten {G}.
atheneum:: (ong: school die opleidt voor universitaire studie) lurgiy-koles = lurgkoles {C}; (gezien als Spok onderwijsinstituut) Lurgiy-Koles {N}.
Atlantisch:: atlântise {I}; ~e Oceaan: Atlânto-zee {G}.
atlas:: attar {C; mv= ataren}; zie ook Spokanische atlas in .
atlasceder:: (ong) Lomky-seder {C} (L. Cedrus lomkyi) (nauw verwant aan de atlasceder (L. Cedrus atlantica), maar met donkere tapse kegels; op Lomky en Garos).
atleet:: âtleter {C}.
atletiek:: âtletiyc {C}.
atletisch:: âtletise {I}.
atmosfeer:: (vrnl lett) âtmosfero {C}; (fig: sfeer) lén {C}.
atmosferisch:: âtmosferise {I}.
atomair:: atomerr {I}.
atoom:: atomm {C}.
atoombom:: atomm-bômba {C}, A-bômba {C}.
atoomenergie:: atomm-energiy {C}.
atrium:: atrym {C}.
attent:: (=zorgzaam) nelatiyca {I}.
attentie:: ter ~ van: helkara ef aderessôs rifo (afk= h.e.a.r.) (vz-uitdr).
attest:: (=getuigschrift) hajemafiy {C}.
attractie:: raptre-tiyn |ratre-| {C}; zie ook Toeristische attracties in .
aubade:: gurtfost {C}.
aubergine:: (=eierplant) beringel {C}.
audiëntie:: oðenšo {C}.
audiologie:: oðolôiy {C}.
auditief:: oðiteff {I}.
auerhoen:: wuma-jâlp {C} (L. Tetrao urogallus).
augurk:: corniseja {C}.
augustijn:: (mnl lid v RK kloosterorde) ogustino {C}.
augustines:: (vrw lid v RK kloosterorde) ogustina {C; mv= ogustinas}.
augustus:: ogust {Cef} (afk= og of ogu); oghertel {C} (arch), oguhertel {C} (arch).
Augustus:: (keizer) Ogustiy {N}.
aula:: (=gehoorzaal) kamâr {C}.
au pair:: au pair |Fra.| {C}.
aureool:: ryft {C}.
Australië:: Ostralyja {G}.
Australiër:: Ostralyjany {Cef}.
Australisch:: (bv) ostralyja {IIef}; ~e vrouw: Ostralyjana {Cef}.
auteur:: (=schrijver) otôr {C}, stindiy {C}; (vrw) stindiyta {C; mv= stindiytas}.
auteursrechten:: copyright |Eng.| {C}.
autistisch:: otistise {I}.
auto:: oto {C}, ÿrlat {C} (schr), •nolac {SX > c}; oude ~: krûgt {C} (pop); klein ~otje: flecsÿrotlot {C} (pop); te veel ~'s (autoplaag): pâltoto {C}; ze zijn aan het [auto]rijden; ze zijn met de ~ gekomen: óps ufirelira.
autoband:: bent {C}.
autobus:: gerlas {C}; (arch) ômbus {C}; zie ook Weggebruikers in .
autochtoon::
autodealer:: (nieuwe auto's) otoer {C}.
autogas:: (=LPG) oto-gaza {S}.
autohandelaar:: (nieuwe auto's) otoer {C}; (2e-hands auto's) ÿrlater {C}.
automaat:: otomat {C}.
automatisch:: otomatise {I}; (machinaal) oto• {PX}; (zonder er iets aan te hoeven doen) ðÿm/šâm mârtep {C}.
automatiseren:: otomatisere |..ÿje| {K}.
automatisering:: (alg) otomatiseros {C}; (in gebruik nemen v computers) otomatisašo {C}.
automobiel:: »auto.
automobilist:: oto-lenker {C}.
automonteur:: oto-tegnicy {C}.
auto-ongeluk:: drôm {C} (pop).
autoped:: (=step) kike-scooter |-squter| {C}, stâper {C} (pop).
autoplaag:: (te veel auto's) pâltoto {C}.
autoracen:: oto-zylos {C}.
autoreparateur:: oto-tegnicy {C}.
autorijden:: oto-ufire {U}; ze houdt van ~: eup affionnose ef oto-ufire.
autoriseren:: (machtigen, erkennen) fescašoe {K; gst= cašot}.
autorit:: (korte reis) oto-poh {C}; (langere reis) oto-trip {C}.
autoritair:: (bv) otoriterr {I}.
autoriteit:: otoritiy {C}; ~en (gezag): stat {C}.
autosnelweg:: mennweg {Crs} (met gescheiden rijbanen en ongelijkvloerse kruisingen; verboden voor langzaam verkeer; min. snelheid 50 km/u; max. snelheid 100-130 km/u); zie ook Autosnelwegen in .
autotelefoon:: ototariy {C}.
autotocht:: (=autorit: korte reis) oto-poh {C}; (langere reis) oto-trip {C}.
autotoeter:: (=klaxon) hupp {C}.
autotrein:: oto-treno {C}.
autoveer:: oto-nûrcus {C}; zie ook Autoveren in .
autoweg:: oto-mirra {C} (elke weg waarop langzaam verkeer verboden is).
autowrak:: ÿrlatt {C} (eig rs v ÿrlat, maar nieuwe rs-vorm ÿrlatte is mogelijk).
avant-garde:: avângardiy {Cef}.
avant-gardistisch:: avângardiy {I}.
avegaar:: (grote boor met dwarsstang) spijjiy {C}.
avenue:: (brede laan) avenû {C}.
averechts:: tygtjafest {I}.
averij:: haverje {C}.
aversie:: kafðéos {C}; ~ tegen: kafðéos piti.
avond:: (17-22 uur) luppor {C}; afgelopen ~: lâst luppor; zo goed als elke ~ ('s avonds): lupporas {III}; elke ~: riyfain lupporas; (vóór een feestdag: kerstavond ed) lók {C}; kerst~: Kriystâs-lók; ~ worden (donker worden): zutte {U}.
avondblad:: (krant) luppoiyrda {C}.
avondeten:: (=diner) dinelo {C}.
avondjapon:: (=avondjurk) luppômhûls {C}.
avondjurk:: (=avondjapon) luppômhûls {C}.
avondkoekoeksbloem:: blakker hélfer {C} (L. Melandrium album).
avondmaal:: (=diner) dinelo {C}.
Avondmaal:: Heilig ~: Sinto-dinelo {N}.
avondrood:: (lett) blôfe-flecs {S}; (vlinder) hordâ mindefit-bloer {C} (L. Deilephila elpenor).
avondschemering:: (tussen tof en miskof) tofkof {C}, blôfe-tofkof {C}.
avondtoilet:: luppômhûls {C}.
avondvullend:: luppor-ÿrgelira {I}.
avonturier:: âtventuratjen {C}.
avontuur:: âtventuriy {C}.
azalea:: azalje {C}.
Azerbeidzjaan:: (=Azeri) Azerbedjany {Cef}.
Azerbeidzjan:: Azerbedjan {G}.
Azeri:: »Azerbeidzjaan; »Azerbeidzjaans.
Aziaat:: Aso {Cef}; (pej: "geelhuid") kolai {C}.
Aziatisch:: (bv) asiy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Asa {Cef}.
Azië:: Asiy {Gef}.
azijn:: usynn (uasynn) {S}.
Azoren:: Azorr {Gef}.
azuren:: (blauwe kleur) lómiy {I}.
© (2000) De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands
DICTIO