Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans

Spokaans—Nederlands     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

 

Nederlands—Spokaans     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
 

z:: (naam vd letter Z) ze {C}.

zaad:: moflabiy {C/S}; geheel op zwart ~ zitten: ef lelperre calyje éfti traiy smurf.

zaadje:: (=zaadkorrel) mofla-skât {C}, moflatiyn {C}.

zaadkorrel:: (=zaadje) mofla-skât {C}, moflatiyn {C}.

zaag:: krâtša {C}.

zaagbek:: (vogel) skrâgt {C} (L. Mergus); grote ~: hupster skrâgt (L. M- merganser); middelste ~: belt skrâgt (L. M- serrator).

zaagblad:: (plant) uobi {C} (L. Serratula tinctoria).

zaagsel:: krâtše-tâmlek {S}; (=hersenen) ÿrgiÿtt {S} (pop).

zaagsnede:: ororos {C}, krâtše-lÿnt {C}.

zaaien:: (v zaad) mofle {K; gst= moflet}; (strooien) gisse {K}; het ~ (het strooien): gissos {C}.

zaaier:: moflatjen {C}.

zaaiing:: moflos {C}.

zaaisel:: mofla {C}.

zaak:: (aangelegenheid) pošah {C}; (=bedrijf) ÿrgott {C; mv= ergôte}; (=firma) firma {C; mv= firmâe; rsmv= firmatt}; (=winkel) misan {C}; (gebeurtenis; rechtszaak) tiyn {C}; onverrichter zake (zonder succes): ÿrpôte-xûstich {I}; gedane zaken [nemen geen keer]: klótarus tiyns [melde tijâ]; ter zake van: frópjÿ tiyns rifo (vz-uitdr); ~ zijn om: »nodig.

zaakkennis:: (kennis van zaken) tiyn-tiff {C}.

zaal:: zalas {C}.

zaalwachter:: (=suppoost) zalas-gert {C}.

Zacharia:: (bijbel) Zagarjâ {N} (afk= Zag).

zacht:: (niet hard; lett) wâvet {I}; (=week) plurtiy {I}, vjent {I}; (=week; vrnl fig) mârve {I}; (v kleuren: niet fel) mârve {I}; (=mild) njabo {I}; ~[jes] (stilletjes): plurt {I}; ~/soepel/week voorwerp: jiÿtu {C} (klomp deeg, kwal ed); ~ maken (=weken): plurte {K}; »kaas.

zachtheid:: (=weekheid) vjentiy {A; mv=enk}; (=mildheid) njabo {Aef}.

zachtmoedig:: (=zachtzinnig) xents {I}.

zachtzinnig:: (=zachtmoedig) xents {I}, smeltiy {I; [mv=enk]}.

zadel:: gryde {C}, rujiy {C}.

zadelen:: rujiyte {K}.

zadelmaker:: gryderif {C}, rujiyrif {C}.

zadelzwam:: grote ~: ripâlsa-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Polyporus squamosus); kleine ~: Recca-missis {C; mv= ..-missisa} (L. P- tuberaster).

zagen:: krâtše {K}, orore {K}; het ~ (gezaag): krâtšos {C}, ororos {C}; in stukken ~ (afzagen): ororÿne {K}; in stukken gezaagde boom: krâtstiyn {C}.

zagerij:: (=houtzagerij) krâts {C}, krâtšâs {C}.

Zaïre:: Za'irr {G}.

Zaïrees::

  1. (zn: bewoner) Za'irro {Cef};
  2. (bv) za'irr {IIef}; Zaïrese vrouw: Za'irra {Cef}.

zak:: (alg) sako {C}; (=buidel) kyr {C} (dl= Lomky/Tigof); juten ~ (voor gerooide aardappels): sprokto {C} (dl= Liftka); uit de ~ nemen (vooral uit jaszak ed): idesakoe {K}; het uit de [jas]~ nemen: idesakoos {C}; in de ~ stoppen (v broek): sakoe {K}.

zakagenda:: skomip {C}.

zakboekje:: skomip {C}.

zakcentje:: (wat zakgeld) skodrur[s] {C}.

zakdoek:: nesfâsto {C; mv= nesfâstôe; rsmv= nesfâstott}.

zakelijk:: ÿrgotâ {I}; ~e afspraak: ÿnâmpi {C}.

zakendoen:: (zn: business) ÿrgotos {C}; (ww) ~ met: ÿrgote lef {U}.

zakenman:: ÿrgót {C}.

zakenwereld:: (business) ÿrgotos {C}.

zakgeld:: skosmurf {S}.

zakje:: hull {C}.

zakken:: (lett) blôfe {U}; het ~ (zakking): blôfos {C}; (v water/temperatuur) monente {U}; (voor examen) tisjane {K}; tapaine {K} (spr); hij is voor het examen gezakt: do ef exâm tisjane/tapaine.

zakkenroller:: skozaft = skozâft {C}.

zakkenrollerij:: oajaros {C}.

zakking:: (het zakken) blôfos {C}.

zaklantaarn:: skotat {C}.

zakmes:: skotexo {C}.

zalf:: balsem {S}, cremm {S}.

zalm:: jûfâch {C} (L. Salmo salar); neusje van de ~: mynall-nurp {C}.

Zambia:: Zambiy {G}.

Zambiaan:: (bewoner) Zambiyny {Cef}.

Zambiaans:: (bv) zambiy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Zambiyna {Cef}.

zand:: pleko {S}; (v strand) la {S} (poe); vol ~ (zanderig): plekót {I}; het gele ~: ef kolai pleko (idiomatisch, ook als het zand wit is).

zandachtig:: (=mul) freg {I}.

zandbank:: [knurfel-]góculiy {C}; (bij eb droogvallend) eba-kelbra {C}.

zandblauwtje:: (plant) hâpyja-orter {C} (L. Jasione montana).

zanderig:: (vol zand) plekót {I}.

zandgrond:: pleko-pazzosti {Crs}.

zandhaas:: (bep soort haas) pleko-aša {C} (L. Lepus arvensis).

zandhagedis:: pleko-flér {C} (L. Lacerta agilis).

zandhoop:: góculiy {C}.

zandkool:: gewone ~: hely-huron {C} (L. Diplotaxis tenuifolia).

zandloper:: zurt-messer {C}; (voorwerp met de vorm hiervan) ÿmâstiy {C}.

zandmuur:: (plant) môliy-miyr {C/S} (L. Arenaria); [gewone] ~: presÿr môliy-miyr (L. A- serpyllifolia); tengere ~: fyg môliy-miyr (L. A- serpyllifolia tenuior).

zandoogje:: (vlinder) bruin ~: kles-eiter {C} (L. Maniola jurtina); oranje ~: Iylmeeneëx ef eiter {C} (L. Pyronia tithonus).

zandpad:: zuft {C}.

zandplaat:: (bij eb droogvallende zeebodem) toopp {C}.

zandspiering:: pleko-smelt {C} (L. Ammodytes tobianus).

zandviooltje:: dunje-vjoly {C} (L. Viola rupestris).

zandvlakte:: (ook: =woestijn) opp {C}.

zang•:: (=spreek•) cha• {PX} (drukt uit dat iets mondeling, met mond/stem/zingen verband houdt); stem/zangstem: gâlbâr/chagâlbâr; gebaren/spreken: quinde/chaquinde.

zanger:: chafostatjen {C}; stâgatjen {C}; (vrnl v trad Spok liederen) moilokinit {C; mv= moilokinita}.

zangeres:: chafostatjena {C}; stâgatjena {C}; (vrnl v trad Spok liederen) moilokinita {C}.

zangerig:: chafostiy {I}; ~ praten (zoals men op Tigof doet): tynce {U} (dl= Tigof).

zanglijster:: truss {C; mv= trûse} (L. Turdus philomelos).

zangstem:: chagâlbâr {C}.

zangtraditie:: chatradišo {C}.

zangvogel:: chavogily {C}, clynkyrre {C} (poe).

zanik:: (=zeurpiet) wemp {C}.

zaniken:: (=zeuren) senje {U; gst= sent}, wempe {E}; ~ over: wempare {K}.

zat:: (stomdronken) pici {I}; (=verzadigd) zets {I}; iemand is iets ~ (iemand heeft er geen zin [meer] in): flaju zlabiyare ón rast; ik ben de studie ~: ef stûðos zlabiyare ón gress; ik heb geld ~: gress lelperre sakos lef smurf.

zaterdag:: sâmtof {Cef} (afk= st of sâm).

ze:: »zij; »hen A.

zebra:: (mnl/ntr) sebra {C} (L. Equus zebra); (mnl: ~hengst) sebra-aerrf {C}; (vrw: ~merrie) sebra-zlef {C}.

zebrapad:: (=oversteekplaats) krosos {C}.

zede:: trojy {C}; (=gewoonte/traditie) yblo {C}; volgens algemene ~n of gewoonte (traditioneel): ybloiy {I}.

zedelijk:: (=zedig) troja {I}.

zedelijkheid:: trojaiy {A; mv=enk; rs= trojatt}.

zedenbederf:: (=verdorvenheid) boven {SC}.

zedenleer:: trojy-painos {A}.

zedig:: (=kuis) troja {I}.

zee:: (=oceaan) {C}, rutôs {C}, zy[e] {C} (arch/poe/dl= Tigof/Lomky); woelige ~: otûser {C}; op ~: tezéa {I}; op [volle] ~: fes ef [hardlap] zé; met iemand in ~ gaan (samenwerking beginnen): ef spuje ðônosef rast.

zeeaster:: (=lamsoor) chiyldiy {C/S} (L. Limonium vulgare).

zeebad:: (het baden in zee) zé-wik {C; mv= ..-wika}; (badplaats aan zee) zé-wiksÿr {C}.

zeebies:: sel-stâ {S} (L. Scirpus maritimus).

zeeden:: zé-sparot {C} (L. Pinus pinaster).

zeedier:: zé-belp {C}.

zeedistel:: blauwe ~: zé-nydapâpšérr {C} (L. Eryngium maritimum).

zee-eend:: zwarte ~: zjol-ÿndre {C} (L. Melanitta nigra); grote ~: frÿcc-zjol-ÿndre (L. M- fusca).

zee-engte:: zé-slit {C}.

zeef:: néfâc {C}.

zeefruit:: zé-gÿtliy {Sef} (vis en schaaldieren als voedsel).

zeegevecht:: (=zeeslag) rutôs-strett {C}.

zeegras:: knurfel-kles {S} (L. Zostera marina); (alg: aan zee groeiende grassoort) zé-kles {S}.

zeehond:: gewone ~: knurfel-hurt {C} (L. Phoca vitulina); kleine ~: mrôge-hurt (L. Ph- hispida); grijze ~ (kegelrob): rûp {C} (L. Halichoerus grypus).

zeekat:: sepja {C} (L. Sepia officinalis).

zeekoe:: knurfel-knok {C} (L. Trichechus manatus; T- latirostris).

zeekraal:: (plant, ook als groente) selpôlt {C/S} (L. Salicornia europaea).

zeekreeft:: iyðôn {C} (ihb Atlantische zeekreeft (L. Homarus atlanticus)).

Zeeland:: Zeelandes {G}.

zeelt:: plivve {C} (L. Tinca tinca).

zeem:: âfjera {C}.

zeeman:: (=zeevaarder) zéer {C}.

zeemeermin:: aille |aille/wille| {C}.

zeemeeuw:: vélp {C}.

zeemijl:: (1852 m) zé-myle {C} (afk= Zm of Z of Z [Zm]).

zeemleer:: (lap) âfjerafâsto {C; mv= âfjerafâstôe; rsmv= âfjerafâstott}.

zeenaald:: quda-fisa {C} (L. Syngnathus); grote ~: mintepot quda-fisa (L. S- acus); kleine ~: portâ quda-fisa (L. S- rostellatus).

zeep:: sep {S}; stuk ~: sep {C}.

zeepaardje:: belt-lûf {C}.

zeepaling:: iyliy {C}, merdlôk {C} (L. Conger conger); grist iyliy ("grauwe aal": zeepaling die ook ondiepere wateren opzoekt, zoals het Tsjok-meer; nog het meest verwant aan de Amerikaanse kongeraal (Conger oceanicus)) (L. Conger glaucus).

zeepkruid:: lukte-krutt {C/S}, sep-krutt {C/S} (L. Saponaria officinalis) (gebruikelijker is de naam lukte-krutt).

zeepost:: karé-pôst {C} (afk= k/p).

zeeprik:: (vis) zé-lôbâslÿg {C} (L. Petromyzon marinus).

zeepsop:: [sep-]bÿm {S}.

zeepzwam:: sep-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Tricholoma saponaceum).

zeer:: (=erg) graviy {I}.

zeeraket:: (plant) zé-rôket {C} (L. Cakile maritima).

zeereis:: zé-tupplip {C}.

zeerover:: pirata {C}.

zeescheepvaart:: mipnjebopiy {C}.

zeeslag:: (=zeegevecht) rutôs-strett {C}.

zeespiegel:: zé-jakars {C}.

zeesteensnoek:: zé-kaklôbes {C} (snoekachtige vis, vrnl langs Zverostakust en in de Leije en Trendon) (L. Esox marinus).

zeester:: (alg) zé-plinker {C}; gewone ~: presÿr zé-plinker (L. Asterias rubens).

zeestraat:: strett {C}.

Zeeuw:: Zeelando {Cef}.

Zeeuws:: (bv) zeelandes {IIef}; ~e vrouw: Zeelanda {Cef}.

zeevaarder:: (=zeeman) zéer {C}.

zeevaart:: rutôsâs {C}.

zeevenkel:: sel-kolinixog {C} (L. Crithmum maritimum).

zeevis:: (ntr) zé-fisa {C}.

zeewaardig:: rutôs-âp {I}.

zeewater:: zé-knurfel {S}.

zeewier:: zé-dyek {C/S}.

zeewolf:: (vis) leldufja {C} (L. Anarhichas lupus).

zeeziekte:: zé-kinâ {SC}.

zeg:: ~! (uitroep met nieuwswaarde) iff!; ik heb de bus gemist, zeg!: iff, gress ef gerlas ufspre!; (hè!: aandacht trekken) we!; zeg, kom je nog?: we, arfine tu dus?.

zege:: dótân {SC}.

zegel:: (=waarmerk) ségg {C}; (afdruk) séggos {C}.

zegelafdruk:: séggos {C}.

zegelen:: (=bezegelen) ségge {K}.

zegelrecht:: ségge-rigt {C}.

zegelring:: gorbas {C}.

zegen:: signe {SC}; (Erg) mâglos {A}.

zegenen:: signere {K; vdw= sigen}; (Erg) mâgle {K; gst= mâgel of mâgg}; gezegend zij de man: sigen armt ef merater.

zegening:: signeros {A}; (Erg) mâglos {A}.

zegenstaf:: (gehanteerd door een priester tijdens een Erg-ritueel) [ennucoriy-]sproa {C; rs= ..-sprót}.

zegepraal:: déhâr {C}; déhâros {A}.

zegevieren:: (overwinnen) déhâre {E}.

zegevierend:: (lett: =triomfantelijk) déhâriy {I}.

zegge:: (plant) carex {S} (L. Carex); gewone ~: doffiy carex (L. C- nigra); hangende ~: menkeratelira carex (L. C- pendula); zeegroene ~: svenk carex (L. C- flacca).

zeggen:: ~ tegen: reppe ón {K}; het ~: reppos {C}; de wet zegt niets over zulke zaken: ef lacs reppe flâjû kura sest tiyns; (beleefdheidsfrase) wat zegt u? (als je iemand niet verstaan hebt): hâje?; fit elleria!?, fittel? (spr); fit eller!?(spr/dl= Berref); lachend ~: mârsâne {K}; snikkend/huilend ~/vertellen: pvente {K}; iets te ~ hebben: ef lelperre prés {SC}; iets te ~ weten: ef tiffe prés {SC}; dat is te ~, dat wil ~: ef/kâ melde prés {SC}; je zou niet ~: stus zjoffecû nert; je zou niet ~ dat hij mijn broer is: stus zjoffecû nert, do meldelira kost frera; met deze sneeuwstorm zou je niet ~ dat het zomer is: mip dena urrvu stus zjoffecû nert, ef meldelira kormondô; ja, nou je het zegt: siy, tu reppelira ef ral (als je ergens aan herinnerd wordt); zoals gezegd: fara reppos {C}; om zo te ~ (in feite; anders uitgedrukt): reppany {I}; dat wil ~ (of te wel): mefrelira {I}; het voor het ~ hebben/krijgen: (sprkw) ef lelperre/pónze ef hÿkot; wat zal ik ~ ... (aarzelend antwoord geven): cecÿr {III}; heb je de vaas gebroken? – wel eh, wat zal ik ~ ...: aftel tu ef rélâft tundare? – cecÿr, gress reppât kluft ...; wat zou je ervan ~ om nu te vertrekken?: kol tu cônsidere ef ÿpratos ral?; tussen ons gezegd en gezwegen: jen uftel (wat we nu bespreken moet geheim blijven); (sprkw) wie A zegt moet ook B zeggen: stus nert pliyfonecû ef slofaro ðÿm sist.

zeikerd:: (ontstellende zeurpiet) csulnes {C}.

zeikerig:: (vervelend, zeurderig, langdradig) lâcsulor {I}.

zeil:: (=dekzeil) réng {C}; (vrnl v schip) sail {C}; (v schip/molen) ómer {C}; alle ~en bijzetten om ... (alle krachten inspannen, alle obstakels wegnemen): ef fjojae cradef dâlses, den ....

zeilboot:: (klein, meestal zonder kajuit) sailka {C}.

zeildoek:: ómerfâsto {C; mv= ómerfâstôe; rsmv= ómerfâstott}.

zeilen:: saile {U}; ~ op/in/over (bezeilen): lâsaile {K}; (een boot zeilend ergens heen varen) lâsaile {K}; ik zeil de boot naar Amahagge: gress lâsaile ef karé helkara Amahagge.

zeiljacht:: sail-jagt {C}.

zeilkamp:: (waar veelal jongeren in de vakantie kunnen [leren] zeilen) saile-kâmpos {C}.

zeilkamper:: (iemand die aan een zeilkamp meedoet) saile-kâmposer {C}.

zeilmaker:: ómerrif {C}.

zeilmakerij:: ómerrifâs {C}.

zeilschip:: ómerka {C}.

zeilsport:: sail-sport {C}.

zeis:: lÿ {C; mv= lÿje}.

zeker::

  1. (=bepaald) serten {I}; op ~e dag: iftams'ter tof;
  2. (=wel) iftam {III}; hij komt ~?: aftel do arfine iftam?;
  3. (=vast) ârt {I}; een ~e (vaste) toekomst: eft ârt arfinvelk;
  4. (=beslist) brôep {III}; ~ weten, ~ zijn van: brópiffe {K}; ~ zijn [van iets]: sertene [kura flaju] {U}; ~ niet: noi messe; ik kan nu niet komen, en ~ niet morgen: gress nert arfinecû ral, ur noi messe mas; wil hij haar niet helpen? – ik ben ~ van niet: aftel do nert cÿrtiravy eup? – siy, gress sertene noi;
  5. (zonder twijfel) ~ zijn van: fiypÿe {K; vdw= fiyper}, aroe {K; gst= arot}; ik ben ~ van zijn schuld: gress fiypÿe groft šâftros; zijn schuld waar ik ~ van ben: groft šâftros, fiyper pai gress; zijn schuld waar men/iedereen ~ van is: groft fiyper šâftros;
  6. (vooral als, met name als) messe fara;
  7. ja~, wel~: fÿpÿjÿf {I}; ~ niet: fÿpÿjÿf noi (als antwoord op een vraag).

zekerheid:: hôfru {C}; ~ hebben met betrekking tot: fiypÿe {K; vdw= fiyper}.

zekering:: (=stop) fûst {C}.

zelden:: lendiy {I; [mv=enk]}; lett {III} (dl= Centraal-Berref); heel ~ (bijna nooit): pijâ lendiy/lett; niet ~: noi lendiy (eufemisme voor "heel vaak"); noi lett.

zeldzaam:: (=sporadisch) ðerunt {I}.

zelf::

  1. (enk/mv) quandro {III/PV; rs-enk= quandroe; rs-mv= quandross}; (mv: poe/deftig) quandros {III/PV; rs= quandross of quandroses (poe)}; (poe/deftig; in combinatie met sena (mv)); (als versterking v subj:) hij zegt het ~: do reppe ef quandro = quandro do reppe ef; (met karakter v obj:) hij wast zich~: do sen lukte quandro; hij heeft zich~ gewassen: do sen quandro lukte; ze bedriegen zich~ en Elsa: óps sena ustjâge quandro ur Elsa; Mariy wast zich~ schoon: Mariy sen lukte quandro lo clenn; ze wassen zich~: óps sena lukte quandro/quandros; (passief met quandro als zinskern:) Petriy wast zich~ (gezien als een automatische handeling, buiten de wil vd agens om): quandro prap luktelije pai Petriy; we bedrogen ons~ (eig. "we werden door onszelf bedrogen"): quandro prap ustjâgelije pai kirro; (rs evtl samen met rs-vorm v wn om emfase uit te drukken; vgl oplopende emfase:) hij schiet zich dood/hij schiet zich~ dood/hij schiet zich~ morsdood: do senne šote/do senne šote quandro/do senne šote quandroe; ze schieten zich~ morsdood: óps senae šote quandross/quandroses; voor me~, voor zich~ (enz): fânsiyn [quandro]; ik wil een middagje voor me~ hebben: gress lelperravy eft fittas fânsiyn quandro; ze houden de zondagen voor zich~: óps wencate ef kôbotofs fânsiyn; »zich;
  2. (origineel; niet iets anders) de/het ... ~: ef quandro ...; je kan je in het dorp ~ vermaken (dus niet alleen buiten het dorp): stus sen aniecû fes ef quandro zeces; je moet het rapport ~ lezen (dus niet slechts de kopie ervan): tu trempât ef quandro rapors; (vgl) je moet ~ het rapport lezen (dus niet een ander laten lezen): tu trempât quandro ef rapors = quandro tu trempât ef rapors = tu trempât ef rapors quandro;
  3. (eigen) dres {II}, ðÿr {II}; het boek van hem ~ (zijn eigen boek): groft dres/ðÿr mimpit.

zelfbediening:: dres-harbos {C} (afk= DH).

zelfbedieningszaak:: (alg) dres-harbos-misan {C}; DH-misan {C}; (groot: =warenhuis) misansért {C}.

zelfbeeld:: dres-tjef {C}.

zelfbeheersing:: quandrowehaff (quandroehaff) {C}; je ~ verliezen (opvliegen): gâmpe {U}.

zelfbehoud:: quandropoir {C}.

zelfbestuur:: dres-lytt {C}.

zelfbevestigend:: dres-nalalôf {I}.

zelfbewust:: kafpjohell {I}.

zelfde::

  1. (gelijk; niet een ander exemplaar) monta {II}; zij gebruiken het~ servet (er is dus één servet): óps kelde ef monta motrikfâsto; de gordijnen in de salon zijn al tien jaar de~ (er zijn geen andere gordijnen gekomen): ef léejas fes ef salonn melde ef monta tiyns pip lóf main zempers; de boormachine die je me teruggeeft, is niet de~ (is een andere dan ik aan jou uitgeleend had): ef boros, tu kettelira-tÿrt ón gress, nert melde ef monta tiyn; ze wonen in [één en] het~ huis: óps zâre fes ef monta sért; de~/het~ ... als: ef monta ... své; hij leest het~ boek als ik (hetzelfde exemplaar): do trempe ef monta mimpit své gress;
  2. (ander exemplaar, maar v zelfde type) een~/de~/het~ ... als (net zo'n): eft loiy ... lo; ik heb een~/de~ broek gekocht als jij aanhebt: gress eft loiy bof lorerde lo tu lelperre-armt; hij leest een~/het~ boek [als ik] (met dezelfde titel, maar een ander exemplaar): do trempe eft loiy mimpit [lo gress]; (bij loiy staat altijd het onbep lidwoord eft, nooit ef); ze wonen in een~ soort boerderij: óps zâre fes eft fraji meldelira keldus;
»hetzelfde.

zelfdoding:: (=zelfmoord) quandrokoffona {C}.

zelfgenoegzaam:: dres-zovert {I}.

zelfkant:: aan de ~ van de maatschappij (asociaal): blôfor {I}.

zelfmoord:: (zelfdoding) quandrokoffona {C}; (volgens Erg-ritueel) zakoba {SC}.

zelfopofferend:: ~e liefde (verliefdheid waardoor men geheel in beslag genomen wordt): pelcan-rovretos {A}.

zelfopoffering:: koba {SC}.

zelfreproducerend:: quandro-reproduserelira {I}.

zelfrespect:: ðÿr-respecc {SC}.

zelfs:: calyje {I}; hier staat ~ een kerk: kusami melde eft calyje korda; ~ niet (niet eens): calyje noi; ik mag ~ niet lachen!: gress geldre beri obezjere calyje noi!.

zelfstandig:: mainklotâ {I}; (zonder verzorgende familie) târk {I}; ~ naamwoord (taalk: =substantief): tiynelder {C}, supstantiviy {C}; als ~ naamwoord (taalk: substantivisch): supstantivise {I}; ~ voornaamwoord (taalk: in dit woordenboek gemerkt met {ZV}): stusoroni {C}.

zelfstandige:: (iemand met een vrij beroep) mainkloitoh {C}.

zelfstandigheid:: mainklotâiy {A; mv=enk; rs= mainklotâtt}.

zelftest:: dres-testos {C}.

zelfverdediging:: quandronarân {C}.

zelfverloochening:: dres-kafquennos {A}.

zelfvertrouwen:: ðÿr-trustos {A}.

zelfverwijt:: dres-cÿrézos {A}.

zelfzucht:: (=egoïsme) quandroproba {C}.

zemelen:: (mv) liyk {S}.

zemen:: (=lappen: v ramen) glântre {K; gst= glânter}.

zendeling:: zâlbinasatjen {C}.

zenden:: (=versturen) zâlbinase {K}; iets ~ aan/naar iemand: ef zâlbinase flaju ón rast; voor zich uit ~/sturen: zâlbinase-furt {K}.

zender:: (radio/tv) strâless {C; mv/rsmv= strâlesses}; zie ook Zenders in .

zending:: (wat gezonden wordt) zâlbinastiyn {C}.

zendmast:: strâless-taris {C}.

zenegroen:: kruipend ~: ajuga {C} (L. Ajuga reptans).

zenuw:: jaðo {C}.

zenuwachtig:: (=nerveus) nervoss {I}.

zenuwen:: (=nervositeit) nervossiy {A; mv=enk}; het op zijn ~ krijgen: ef tasse fes nervoss-tiyn {C}.

zenuwinzinking:: rûl-fesblôfos {A}.

zenuwstelsel:: nerfas {C}; opast rifo jaðo {C}.

zes:: sers {TW}.

zesendertig:: rân {TW}; (rekenkundig) dursa-sers {TW}; (rân gevolgd door ENKELvoud) ~ boeken: rân mimpit = dursa-sers mimpits.

zestig:: main-hent-main {TW} (=10+5×10); (rekenkundig) sersa {TW}.

zet:: snep {C}; (bij schaken) met {C}.

zetel:: (gestoelte: lett/fig) hÿkot {C}; (fig) stull {C}.

zetelen:: (v instantie: ergens gevestigd zijn) feldre {U; gst= felt; wst= feld•}; de FYSP, ~d in Gÿrô: ef FYSP, feldrelira ber Gÿrô.

zetkast:: plašelot {C}.

zetmeel:: melle {S}.

zetpil:: bliyf-piyl {C}.

zetsel:: (v letters) plašos {C}, rojitos {C}.

zetten::

  1. [neer]~ (hoger dan breed/lang): ðobiyre {K}; hij zet de bezem tegen de muur: do ðobiyre ef prûla tygtja ef krur; ze zet de kopjes in de kast: eup ðobiyre ef tašâs fesdu ef horp; (vgl) ze zet de borden in de kast: eup pilde ef éttels fesdu ef horp (lett: ze legt de borden in de kast, want ze zijn minder hoog dan breed);
  2. (letters/krant) rojite {K}, plaše {K}; het ~ (v letters): plašos {C};
  3. (koffie/thee) brue {K; vdw= brûs};
  4. in de grond ~ (v jonge planten, bomen ed): hastae {K};
  5. uit een woning/kamer gezet worden: idesmyle {K} (pop); de student wordt uit zijn kamer gezet: ef stûdent idesmyle sener mittus;
  6. in elkaar ~ (=monteren: v kast ed, uit losse onderdelen): zléfpaine {K}.

zetterij:: rojitos {C}.

zeug:: (vrw varken) plót {C}.

zeulen:: (moeizaam sjouwen) synne {E}.

zeurderig:: (v geluid, pijn) wempelira {I}; (vervelend, zeikerig, langdradig) lâcsulor {I}.

zeuren:: ûmše {U}; (=klagen) zycesike {U}; (=zaniken) wempe {E}, senje {U; gst= sent}; ~ over: wempare {K}.

zeurpiet:: (=zanik) wemp {C}; (=lastpost) talma {C; mv= télmen}; ontstellende ~ (zeikerd): csulnes {C}.

zeven::

  1. (ww) néfâce {K}.
  2. (tw: 7) heferg {TW}; (evtl gevolgd door ENKELvoud) ~ boeken: heferg mimpits = heferg mimpit.

zevenblad:: biyšôp-lofa {C} (L. Aegopodium podagraria).

zevenster:: (plant) heferg-star {C} (L. Trientalis europaea).

zeventig:: rân-tenerg-sers {TW} (=36+28+6); (rekenkundig) hefergsa {TW}; in de jaren ~: lóf ef tenrân-zempers; lóf ef hefergsa-zempers.

zich:: (ook mezelf; jezelf; uzelf; onszelf);

{WN} enk actief rs {SX.vz} passief
1/2
3
 
 
 
C (bezield)
C/S (zaak)
A/SC
sen
sen
frart/sen
efa
senne
senne
senne
efae
[•siyn]
[•siyn]
•siyn
 
prap
prap
prap
prap

{WN} mv actief rs {SX.vz} passief
1/2
3
 
 
C/S
A/SC
sena
sena
efa
senae
senae
efae
[•siyn]
•siyn
 
prap
prap
prap

(idioom)
  1. (wn staat vóór predicaat, ook als wn een echo is:) ik was me: gress sen lukte; wij wassen ons: kirro sena lukte; we mopperen op onszelf: kirro sena siytinte; ik geef het boek aan mezelf: gress sen kette ef mimpit; hij is het ermee eens: do sen vone ef; zij scheren zich: óps sena râše; het huis bevindt zich naast de fabriek: ef sért sen/frart wâfersence kusamat ef fabriyk; de huizen bevinden zich naast de fabriek: ef sérts sena wâfersence kusamat ef fabriyk; de aarzeling maakt deel uit van zijn verbijstering: ef cecÿros efa kanase armt groft miparfinos;
  2. (wn staat vóór alle determinanten en nert:) jij wast je niet: tu sen nert lukte; jullie wassen je niet: tu sena nert lukte; hij zal zich niet wassen, omdat de geiser kapot is: do sen nert di ma luktu, ef hindepip tirdusilóme;
  3. (ww'n met zowel een obj als een echo:) de heks verandert zichzelf in een kikker: ef groller sen trânsformere ón eft fors; de heks verandert de jongen in haarzelf (= de jongen krijgt de gedaante vd heks): ef groller sen trânsformere ef 'jan; de heks verandert zichzelf: ef groller sen trânsformere;
  4. (resultatief:) hij schiet [op] zichzelf/hij schiet zichzelf dood: do sen šote/do senne (rs!) šote; ze hebben zichzelf doodgeschoten: óps senae (rs!) šote;
  5. (tdw:) het zichzelf wassende kind (dat zichzelf wast): ef sen luktelira efanty;
  6. (in 3p is de gereduceerde vorm •siyn bij vz's verplicht; in 1p en 2p kan ook een pv gebruikt worden:) hij slaat de muggen van zich af: do byte ef nodâs trâksiyn; we slaan de muggen van ons af: kirro byte ef nodâs trâksiyn = kirro byte ef nodâs trâk kirro/uftel; voor wie heeft hij de atlas gekocht? – voor zichzelf: do ef attar lorerde fân lomp? – fânsiyn quandro;
  7. (passief:) ik sloof me voor hem uit (lett: "voor hem wordt door mij zich-uitgesloofd"): do prap miptreskelitâ pai gress; over de belastingverhoging wint hij zich op: ef tâx-kafpainos prap e'umonarelije pai do;
  8. (valse passief, waarbij het obj ontbreekt:) er worden hier veel vergissingen gemaakt: blul prap na'ôfelije ófe pert gy; er wordt hier zelden door vrouwen (lett: door hen (vrw)) gesolliciteerd: blul prap sôlisiterelije biylte lendiym gy;
  9. (voor de [gedeverbaliseerde] infinitief:) zich wassen is een dagelijkse bezigheid: ef prap lukte melde eft toftas painos; ik weet dat hij zich verheugt in het uitstapje: gress tiffe doex ef prap ÿpanôzjecos enn ef belt-tupplip; (ook als woordenboekvorm) zich wassen: prap lukte; solliciteren naar: prap sôlisitere tukst.

zicht:: zerfiy {A; mv=enk}; op ~: lo zerfiy; in ~: fes zerfos {A}.

•zicht:: •-zerfos {SX > n} (in namen van villa's, hotels ed) (bijv) Hertâ-zerfos: Beekzicht (naam ve herberg).

zichtbaar:: zerfan {I}, zerfatt {I}.

zichtbaarheid:: zerfaniy {A; mv=enk}.

zichzelf:: op ~ (los v iets anders beschouwd): fes ef frenvu; op ~ is deze kast wel mooi: dena feldariy melde fit hordâ fes ef frenvu; uit ~ (selfsupporting): frartiy {Cef; mv=enk}: (nominalisatie v frart); de auto begint uit ~ te rijden: ef oto finne beri ufire lo ef frartiy; Spokanië kan voor ~ zorgen: Spooksoliy melde ef frartiy; »zelf; »zich.

zieden:: (koken: zeep/zout) tjondere {K}.

ziedend:: (=woedend) st[r]âkenn {I}.

ziek:: (alg) kinur {I}; kinn {I} (pop), stóf {I} (pop); (=beroerd) wâzeniy {I}; beetje ~ (niet helemaal in orde): tokinur {I}; ~ zijn: (alg) kinure {U}, (in de lappenmand zijn) ef pónze lem brÿdâs; mocht men ~ worden (in geval van ziekte): kinurami {I}.

ziekbed:: (bed) hij is aan het ~ gekluisterd: do sen binde zléf ef ontroâ; (ziekte) kinâ-zirdos {C}; na een lang ~: mintof eft paqur kinâ-zirdos.

zieke:: (=patiënt) wâzer {C}, kinet {C}.

ziekelijk:: kinurerÿ {I}; (fig: =ongezond) nehelt {I}.

ziekenauto:: (=ambulance) kinânolac {C}.

ziekenfonds:: kinfônts {C}.

ziekenhuis:: hôspitalo {C}, hôs {C} (pop); (arch) kinsért {C}; zie ook Ziekenhuizen in .

ziekenverpleging:: otÿeren {C}.

ziekenzaal:: kinet-zalas {C}.

ziekte:: kinâ {SC}; in geval van ~ (mocht men ziek worden): kinurami {I}; ~ vaststellen (diagnose stellen): oôntare {U}; ziekte||gezondheid: mófiy {Aid; mv=enk}; .

Ziektekostenverzekering:: Kinâ-insûrânsos {A}; Aanvullende ~: Liliy Kinâ-insûrânsos {A} (afk= LiKi[-insûrânsos]).

ziekteverlof:: kinâ-geldros {C}.

ziel:: ÿrgô'iyc {SC}; (Erg) nâf {SC}.

zielenpoot:: (=stakker) ostral {C} (pop).

zielig:: (=aandoenlijk) ostraliatan {I}; (=arm) pôrer {I}.

zielloos:: (=ontzield) idenâfor {I}.

zieltogen:: ulliye {E}.

zieltogend:: vâstyf {I}.

zieltoging:: ulliyos {C}.

zien::

  1. (met de ogen waarnemen; ook =kijken) zerfe {K}; teffe {K} (arch/poe/dl= Peg); (kijken naar: tv/film/toneel) lutterafe {K}; het ~: zerfos {A}; ik zie hem opeens: gress bzaée do ðÿm vraboos; tot het einde toe ~ (=uitzien): dÿfo-zerfe {K}; (fig) zie je nou wel?: baxessecû tu ral?; ik krijg nooit iets te ~: gress pónze kvâ eft zerfe-tiyn ón flaju; het anders ~ (andere mening hebben): ef zerfe ef querdo; ik zie geen mogelijkheid: gress nert xâre eft posiblatiy; hij ziet wel een oplossing: do xâre iftam eft hûchos; niet goed kunnende ~ (slecht van gezicht): slézerfiy {I}; zonder ge~ te worden (ongezien): ðÿm/šâm eittass {C}; niet om aan te ~ (=afzichtelijk): zerfe-gift {I}; (fig) niets ~ in: ef zerfe flâjû fes; het ziet er naar uit dat het gaat onweren (er lijkt onweer te komen): ef melde zerfelira eft tómaros; de minister ziet niets in het nieuwe plan: ef menester zerfe flâjû fes ef kleter arpinzol; hij houdt het voor ge~: do putte ef na dÿfo; ik houd het voor ge~: kost nâcarolija (mededeling dat je niet langer aanwezig wil zijn of mee wil doen, en vertrekt); bij het ~ van ...: zerfelira ... (vrnl fig);
  2. (=ontmoeten) méte {K; vdw= méts}; te vaak ~ (overlopen; [te] vaak bezoeken): pâltzerfe {K}; tot ~s!: carynn!; mip ef canazâ!; tukst zerfelira!; leuk je te ~!: quista métos! (informeel);
  3. laten ~ aan ([ver]tonen): šove ón {K};
  4. (moeite doen) ik zal het ~ te krijgen: vende gress hennâ, den pónze ef; hij moet zich ~ te vermaken: do ventât hennâ, den sen anie;
  5. (geen mogelijkheid; niet weten wat te doen) het niet ~ zitten (geen mogelijkheid zien; niet weten wat te doen; er geen zin in hebben): ef nert probare beri larde eft tjokâsa; een carrière bij de opera zag ze niet zitten: furt eft opera-cârjerr, eup nert probaro beri larde eft tjokâsa;
  6. eruit ~: »eruitzien.

ziens:: tot ~!: carynn!; mip ef canazâ!; tukst zerfelira!.

zier:: hij begrijpt er geen ~ van: do unere ef grulótser danšos; do unere nÿf lÿn šotiys.

ziezo:: ~! (dat zit erop!: na voltooiing v iets): kâ tiyn melde!; ef rât bzaéjer!.

zigeuner:: sygeno {C}; (=nomade) nomâde = nomâte {C}.

zigeunerin:: sygena {C; mv= sygenas}.

zigzag:: siksak {I}.

zij::

  1. (pv: 3enk-vrw)
    1niv {PV} pass. verbaal
    vrw
    C
    A/SC
    eup°
    ef/mittof/kâ*
    ef/kâ
    épe
    ófe
    ófe
    eppere
    efere
    efere
    ° |ep/epp|
    * bij concr zn'n is vrnl spr

    (idioom) ~ ziet Petriy: eup zerfe Petriy; Jân en ~: eup Jân = Jân ur eup; ~ die aardig is: flifados eup; ~ die lacht: obezjerelira eup; (als samenvatting v familieleden:) ~, de zuster van Jân: ef eup sour rifo Jân (eup is hier een soort add); (passief:) ~ wordt geplaagd: blul vâpjelije épe; (consideratief/indirecte imperatief:) laat ~ het boek [eens] lezen: trempe-épe ef mimpit; (verbalisatie:) ~ was het; dat was ~: ef eppero; ~ is de moeder: ef sientur eppere; ~, mijn zuster: kost epperelira sour; ~, mijn vroegere werkster: kost epperor mingatra; (benadrukt:) ZIJ wil wel helpen: ef eppere, té cÿrtiravy iftam; (algemene bewering, samen met inf:) ~ is er niet voor om zulke karweitjes op te knappen: ef nert eppere beri nie sest qundrés; (arch: met object:) ~ met/en haar vriend: ef eppere sener frint; (concr zaken:) ~ (= de vergadering) is nog niet afgelopen: ef/mittof melde strâ dlett.
  2. (pv: 3mv)
    1niv {PV} pass. verbaal
    mnl
    vrw
    ntr
    C/S/A/SC
    óps
    belt
    óps
    tem/efs
    ÿpse
    biylte
    ÿpse
    tiymme/ófe*
    ópsene
    beltene
    ópsene
    temane
    * ófe is vrnl spr en minder formele schr

    (idioom) ~ (mnl/ntr) zien Petriy: óps zerfe Petriy; ~ (vrw) zijn ongesteld: belt melde luft ef kvâlo; ~ die aardig zijn: flifados óps/belt; ~ die lachen: obezjerelira óps/belt; (als samenvatting v familieleden:) ~, de kinderen van Jân: ef óps efantys rifo Jân; ~, de zusters van Tek: ef belt sours rifo Tek (óps en belt zijn hier een soort add'n); Petriy en zijn gezin (indien er buiten P. nog meer mnl personen deel v zijn gezin uitmaken): óps Petriy = Petriy ur óps; (passief:) ~ worden geplaagd: blul vâpjelije ÿpse/biylte; (consideratief/indirecte imperatief:) laten ~ (vrw) het boek [eens] lezen: trempe-biylte ef mimpit; (verbalisatie:) ~ waren het; dat waren ~ (vrw): ef belteno; ~ (mnl) zijn de dieven: ef zâfts ópsene; ~, mijn broers: kost ópsenelira freras; ~, mijn vroegere vriendinnen: kost beltenor frintÿ; (benadrukt:) ZIJ (zaak: auto's) hebben een dieselmotor: ef temane, té lelperre eft diesel (enk!); (algemene bewering, samen met inf:) de vrouw is er om [de] kinderen te baren: ef mosjeusz beltene beri myzâle ef efantys; (arch: met object:) ~ met/en hun vrienden: ef ópsene sener frints; (zaken:) ~ (= de schuren) moeten nodig geschilderd worden: tem/efs mennirre eft lamir verfutos; ~ (= de vergaderingen) duren altijd heel lang: tem/efs zurrere riyfain terat pert ki; de prullenbakken – ~ worden zelden geleegd: ef korninlots – blul velpelije tiymme/ófe lendiym (ófe is vrnl spr en minder formele schr).

zijde::

  1. (=[zij]kant) »kant A.
  2. (textiel) sÿt {S}; van ~ gemaakt (zijden): sÿta {I}.

zijdelings:: (lett) ovapiy {I}; (=indirect) nedirecc {I}.

zijden:: (van zijde gemaakt) sÿta {I}.

zijderups:: sÿt-ljôl {C}.

zijdevlinder:: sÿt-qugier {C} (L. Bombyx mori).

zijkant:: »kant A.

zijn::

  1. (ww) (alg) melde |mÿ/me| {K}; het is zondag: ef kôbotof farte; het is Pasen: Pask farte; voor mij is hij een oplichter: gress melde uberelira eft ustjâger rifonn do; als het ware: na ef zerfe (afk= n.e.z.); kurrelira trufôe (afk= k.tr.); (koppelww bij add kan vervangen worden door verbalisatie-sx •e:) hij is blij: do melde glado = do gladoe; (bij generische uitingen liever •e dan koppelww:) een slecht paardentuig is pijnlijk: goe tildâ toðérÿs ÿkatelye; (hulpww vd def tijd) •a/•o: de schepen ~ gezonken: ef karés zalatta/zalatto; hoe het ook zij: fara fit meltât; het is aan jou om dat te doen: bzeurelira tu, tu perke beri paine ef; er ~ voor (bedoeld voor): melde furt; de tuinman is er voor de tuin, maar niet om het huis te schilderen: ef arâbeter melde furt ef arâbe, tûre furt ef ÿverfutos enn ef sért.
  2. (bz)
    1. (3enk-mnl/ntr/concr) groft {BZ}; (3enk-abstr/semc) ust {BZ}; (reflexief) sener {BZ} (met [deel v] zinskern als antecedent); ik lees ~ boeken: gress trempe groft mimpits; hij leest ~ [eigen] boek: do trempe sener mimpit; hij blijft thuis omdat ~ moeder ziek is: do tinde fesért, janof sener sientur kinure; Mâx en ~ vriend wandelen in het bos: Mâx ur sener frint mirre ânt ef wuma; de stoel is oud – Jân wil ~ zitting bekleden: ef ferdu melde liftkar – Jân lâfâstoavy groft felt;
    2. (nominalisatie) (mnl/ntr/concr) groftiy {Cef; mv=enk}; (abstr/semc) ustiy {Cef; mv=enk}; (reflexief) seniy {Cef; mv=enk}; de/het ~e; die/dat van hem: ef groftiy; ef ustiy; ef seniy; mijn boeken en de ~e: kost mimpits ur ef groftiy; ik lees mijn boek en hij leest het ~e: gress trempe sener mimpit ur do paine ef seniy; hij denkt er het ~e van: do miype ef seniy;
    3. (samentrekking) ~ ene: groft ére = grofté {BZ}; (als slechts 1 exemplaar bedoeld wordt ve lichaamsdeel/orgaan/kledingstuk waarvan we er meer dan 1 bezitten:) zij knijpt in ~ [ene] arm: eup chiype armt groft ére milâ = ... armt grofté milâ.

zijspan:: (aan motorfiets) ovapnolac {C}; zie ook Weggebruikers in .

zijstraat:: mirra-ef-ovap {C}.

zijtak:: (v spoorlijn/rivier ed) ovap-ÿrra {C}; (v familie) nefuproje = suuproje {C}.

zijwaarts:: ovapÿr {I}.

zijweg:: weg-ef-ovap {C}.

zijwind:: ovap-omelech {C}; met ~: fes ovap-omelech.

zilt:: sel {I}; het ~e nat (de zee): ef sel wik.

zilver:: šifer {Sef}; stuk ~: šifer {Cef}; van ~ gemaakt (zilveren): šifer {I}; met een laag ~ (verzilverd): lâšiferor {I}.

zilveren:: (van zilver gemaakt/zilverhoudend) šifer {I}; ~ voorwerp: šifer {Cef}.

zilverhoudend:: (=zilveren) šifer {I}.

zilverkleurig:: šifer-marâsiy {I}.

zilverlinde:: šifer-yvôp {C} (L. Tilia tomentosa).

zilvermeeuw:: mindasnep-meve {C} (L. Larus argentatus).

zilvermerk:: šifer-ségg {C} (afk= ŠS).

zilvermijn:: šifer-umyn {C}.

zilverpapier:: šifornin {S}.

zilverplevier:: sank-plier {C} (L. Pluvialis squatarola).

zilverschoon:: (plant) uas-lofa {C} (L. Potentilla anserina).

zilverspar:: (alg) blakker ðôle {C} (L. Abies alba); blotter ðôle, piro (Spok variant vd zilverspar: L. A- spocanica); Griekse ~: greka-ðôle (L. A- cephalonica); Nikko ~: Cârwÿnn-ðôle (L. A- homolepsis); Pacifische ~: tévet-ðôle (L. A- amabilis); reuzen~: frÿcc-ðôle (L. A- grandis).

zilverstaartmeeuw:: šifer-trunn-meve {C} (L. Larus argenticaudatus).

Zimbabwaan:: (bewoner) Zimbabiyny {Cef}.

Zimbabwaans:: (bv) zimbabiy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Zimbabiyna {Cef}.

Zimbabwe:: Zimbabiy {G}.

zin::

  1. (taalk) sentenšo {C};
  2. (=betekenis) ûmfral {Aef}; in dien ~: ûmfraliy {III};
  3. (=lust) ~ hebben in/om: luste [beri] {K}; geen ~ hebben in/om: revuse beri {U}; iemand heeft er geen ~ [meer] in (iemand is iets zat): flaju zlabiyare ón rast; ik heb geen ~ meer in de studie: ef stûðos zlabiyare ón gress; ik heb nu geen ~ in koffie: gress nert luste cafer ral; ze hebben ~ om te voetballen: óps luste beri bâlmerre; een reis waar je geen ~ in hebt: eft cyriy tupplip ("reis met tegenzin"); ~ krijgen/hebben in iets: mefre luft flaju {U; gst= meff}; zonder ~/enthousiasme (ongeïnspireerd): miftsâ |..fs..| {I};
  4. (wil) zijn ~ krijgen in: probapónze {K}; zijn ~nen zetten op: lâprogrâme {K};
  5. (nut) ~ hebben: splônje {Upr; gst= splônt}; het heeft geen ~ om te komen: ef sen nert splônje, den arfine;
  6. (gedachte) iets slechts in de ~ hebbend: slémiypiy {I}.

zindelijk:: sâvriy {I; [mv=enk]}; (v huis ed: schoon en netjes) nopa {I}.

zingen:: chafoste {K}; zachtjes ~ (neuriën): mebje {U; gst= mepp}; in slaap ~: mûmse {K}; met uithalen ~ (uithalen): lôlte {U}; (=kwinkeleren: vogels) sâlme {U}.

zink:: (metaal) usienc {Sef}; van ~ gemaakt (zinken): usienc {I}.

zinken::

  1. (ww) zalatre {U; gst= zalatt}; op het punt staan te ~: latre {U; gst= latt}.
  2. (bv: van zink gemaakt) usienc {I}.

zinloos:: jegaches {I}, gâlse {I}; zinloze handeling verrichten (iets voor niets of zonder uitwerking doen): quzéše [beri] {U}, quzerše {U} (arch); het is ~ dat ik de brief geschreven heb (ik heb de brief voor niets geschreven): gress ef letra quzéše beri stinde; het is ~ (het mag/moet niet gedaan worden): ef melde furt ef knok (dikwijls als aanmaning/verbod); jouw protest is ~ (je hoeft niet te protesteren): vilt protestašo melde furt ef knok.

zinnebeeld:: miypfjy {SC}.

zinnelijk:: {I}.

zinnen:: ~ op (wraak ed): zyrrele tukst {U}.

zinnig:: (=zinvol) gals {I}; ~ zijn (zinvol zijn): galse {U}.

zinsbegoocheling:: sinn-pógos {A}.

zinsdeel:: môto {C}.

zinsnede:: (passage) pâsa |pÂsa/pâsA| {C; mv= pâsaes}.

zinspelen:: ~ op: ju'ecce {K}; (vager dan ju'ecce:) prae {K}.

zinspeling:: ju'eccos {A}, praos {A}; een ~ op: eft ju'eccos/praos tygtja.

zintuig:: sinn {C}.

zintuiglijk:: sinniy {I}.

zinvol:: (=betekenisvol) ûmfral {I}; (=zinnig) gals {I}; ~ zijn (zinnig zijn): galse {U}.

zit:: ~! (ga zitten!: tegen hond): tegta!.

zitkamer:: sértmit {C}.

zitplaats:: feltsat {C}.

zitten::

  1. (alg: gezeten zijn; als contrast met "staan" en "liggen") feldre {U; gst= felt; wst= feld•}; het ~: feldros {C}; (zitten/liggen: op een HARD voorwerp) crôgte {K}; (zitten/liggen: op een ZACHT voorwerp) mezze {K}; ~ op (een stoel ed): lâfeldre {K}; gaan ~: kafblôfe {U}; ga ~!: feldre-tûe!; »hurken;
  2. (v kleding) [goed] ~ (goed staan, passen): hûlse {U};
  3. (aanwezig/gereed zijn; blijven) ik zit midden in de examens (ik kan alleen maar aan mijn examen[s] denken): gress melde fes eft exâm-siyclo; blijven ~ (op school): me'eke-zléf {U}; hij is in de derde klas blijven ~: do me'eko-zléf fes cÿrt dur; dat zit erop! (dat is voor elkaar!): kâ tiyn melde!; die zit! (ziezo!: uitroep na voltooiing v iets): ef rât bzaéjer!;
  4. (opjagen) achter iemand/iets heen ~ (iemand opjagen): ef nramyte rast/flaju fes ef tult;
  5. (ergens aan komen) paine lef {Upr}; je moet niet aan die wrat ~: tu sen nert painât lef dena mûle-eit; iemand die overal met zijn vingers aan zit (peuteraar): pitsticer {C}; kind dat overal met zijn vingers aan zit: qufferte-kloitt {C; mv= ..-klôt};
  6. (bevatten) fûðe {K}; het kleed zit vol vlekken: ef quât fûðe fojeldras;
  7. (eruitzien) in elkaar ~: fûðe {Upr}: hoe zit de Zwitserse economie in elkaar?: ef sanoprof ekonomiy efa fûðe kol?;
  8. (rondhangen, aanwezig zijn; tot de mogelijkheden behoren) pene {U}; er ~ mieren in de suikerpot: miyrûsz pene fes ef sucro-pÿt; zo'n dure vakantie zit er niet in (is financieel niet haalbaar): teâk mikar zirrot nert pene; een extra subsidie zit er niet in (is niet te verwachten): eft ekstra supsiðiy nert melde fes ef cieu;
  9. (er niet van afkomen) hij blijft [met de problemen] ~: do tinde beri wencate [ef môntyosz];
  10. (vragen naar een situatie) hoe zit het met A?: A giffe kaf sener pôlp kol?; hoe zit het eigenlijk met je rijlessen?: vilt oto-belastos giffe cÿrlÿo kaf sener pôlp kol?.
»zien.

zittend:: (leven) feldriy {I}.

zitting:: (v stoel) felt {C}; (=zetel; fig) stull {C}; (fig) ziytos {C}; ~ nemen (vergadering ed): ziyte {U}.

zitvlak:: (=achterste) trunntiyn {C}; (met nadruk op zitten) feldre-tiyn {C}.

zo::

  1. (alg) fit {III}; zó (op deze manier): lo kâ (spr); qus {III} (schr); (=dus) své {I} (arch); wel ~: ni {III}; dat is ~!: ef dÿrše!; ~ moet je het doen (op deze manier): fit tu painât ef; tu painât ef lo kâ; Elsa is niet ~ groot: Elsa nert melde fit hupster; ik wist niet dat het al zó laat was: gress nert tiffa, ef meldolira pip fit kiygt; het is ~ (het is waar): ef melde fit; ~ ... om te: fit ... den; hij is ~ stom om zijn vingers te branden: do melde fit pûl, den bure ef ÿrliriys; (dan; na een bijzin) fÿ {III} (arch/poe); als Petriy thuis komt, [zo/dan] rent Mariy het huis uit: fara Petriy arfine fesért, fÿ Mariy zyle cupp ef sért;
  2. (tussenwerpsel) zo!: iff! = iftam! (half vragend; half verwonderd); ~, ben je er eindelijk?: iff!, tu k'mamelde melkari?; zo! (voldaanheid): mÿ!; ~, dat is geregeld!: mÿ!, mittof melde quâf!; ~, ik zit!: gress feldre fit!;
  3. (afzwakking) of ~ (eig. "zoiets als"; spr: voorzichtige suggestie/onverschilligheid): felðe {OV} (enk), feltes {OV} (stoff); dan kun je met de trein komen of ~: dus tu arfinecû tjâg felðe treno; wat is hij aan het doen? – hij leest een boek of ~: do painelira kluft? – do trempelira felðe mimpit; wat drinkt Elsa? – ze drinkt melk of ~: Elsa pliyfone kluft? – eup pliyfone felðe/feltes helt; ze eten kersen of ~: óps larde feltes huldus (onverschilligheid over wat het precies is);
  4. (gevolg; indien het niet het geval is) ~ niet dan (anders): kûf {III}, ny {DT}; je moet je haasten, ~ niet dan zal de trein vertrokken zijn: tu ny hurtiyrât, ef treno di meltilóme tijâ; maak je bed op, ~ niet dan word ik boos: dreumâne-tûe sener slapelsat, brâ kûf gress vrontese; ~ niet (indien dat niet het geval is): noi fit {III}; er wordt prachtig weer verwacht, maar ~ niet, dan gaat het tuinfeest niet door: stus dôxe hordaos wónzol, tur noi fit, dus ef arâbe-fenta sen nert wencate; DeF zal een van de grootste partijen worden, ~ niet de grootste (of wellicht de grootste): tinkere DeF ér mip ef hupster oras partys, kûf iftam ef hupster oras tiyn; zó A dat B: tu-vrôk A, fitfara B;
  5. (vergelijk) ~ ... als: lo ... lo; ~ zwart als kool: lo doffiy lo zjol; ~ ... als nu; ~ ... als toen: trufôelira ral ur ... merfelira zuf; (tegenstelling; het ene moment ... en het andere moment) ~ aardig als hij nu is, ~ vervelend was hij vroeger: do melde flifados trufôelira ral ur iftšormt merfelira horit; ~ attent zij tegen anderen is, ~ onhebbelijk ze tegen haar man doet: érpâf eup melde nelatiyca ump lelpirus, érpâf eup sen ocÿrme nevyrtosiy ump sener merater; ~ gespannen als hij daarnet nog naast je zat, ~ vol tedere overgave leunt hij nu tegen je aan: do felda mubâtolmo kusamat tu lâstÿrô merfelira ur do haiyrume lef ef âmpiy unkettos sumâ tu ral trufôelira; zó ... dat X: fes/fés ..., X-lira; het regent zó hard, dat ik geen zin heb om de hond uit te laten: ef bidale fes hups, gress nert affionnoselira beri bôrade ef myl; hij is zó groot, dat hij overal zijn hoofd stoot: do melde fes hupster, groft nurp flâpselira ân; [helemaal] niet ~ ..., als ...: [pijâ] noi fit ..., fitfara ...; hij is helemaal niet ~ aardig, als jij denkt: do melde pijâ noi fit flifados, fitfara tu miype; drie keer ~ groot als ...: dur tims hupster terat dus ...; twee keer ~ veel als ...: ten tims vluf dus ...;
  6. (voorafgaand aan nadere specificatie) dus fit; hij heeft hard in de tuin gewerkt; ~ heeft hij ook het gras gemaaid: do ÿrômo hups fes ef arâbe; dus fit do enn ef kles moje kerru;
  7. (aldus: na een mededeling ed) na {VG}; ..., ~ vertelt hij: ..., na do rafane;
  8. (zodadelijk) dra {I}; ik kom ~: gress arfine dra; ~ gauw mogelijk: ðofšiy {I};
  9. ~ een (zo'n, zulk een): teâk {OV} (enk-concr); sest {OV} (enk-semc/abstr; stoff; mv); ~ een liefde kan ik niet vertrouwen: gress nert trustecû sest rovretos; (nominalisatie v sest:) sestiy {Cef; mv=enk}; dit boek is er ~ een waarvan de afloop al na de derde pagina bekend is: dena mimpit melde ef sestiy, técÿr dÿfos knôfe pip mintof pracâ dur; »zulk;
»even 6; »goed 4/5; »mogelijk; »nu.

zoal:: (in feite, eigenlijk) cÿrlÿo {III}.

zoals:: na {VG} (bewering); het zal niet lukken, ~ ik al zei: ef nert di eftarsu, na gress reppo; (gelijk aan: betrekking/vergelijking) fitfara {VZ/VG}; ik doe het ~ ik [het] gewend ben: gress paine ef, fitfara gress oske; ik houd er niet van, ~ hij liegt: gress nert affionnose, fitfara do merfe; het gaat niet ~ ik wil [dat het gaat]: ef nert vende fitfara gress probare beri vendelira; hij bejegent haar ~ hij haar wil bejegenen (zoals hij dat wil): do umpocÿrme tukst eup, fitfara do probare beri umpocÿrmelira; ~ gezegd: fara reppos; ~ nimmer: iyrte {I}; ("zoals" kan in Ned soms achterwege blijven:) allemaal gezeur, ~ u zult denken = allemaal gezeur, zult u denken: cratiyn meldelira senjos, na gÿrs di miypu; »als.

zodadelijk:: hétra {III}.

zodanig:: ~ ... dat: mittof ... fitfara; met ~e snelheid dat hij viel: lef mittof upk, fitfara do tassa; ~ dat: tu-vrôk, fitfara; als ~: na-vrôk = na-wys {III}; (op die manier) ~ [dat]: tu-vrôk [fitfara]; »dusdanig.

zodat:: (gevolg) fittof {VG}; fes = fés {DT}; het regent, ~ ik geen zin heb om de hond uit te laten: ef bidale, fittof gress nert affionnose beri bôrade ef myl = ef fes/fés bidale, gress nert affionnosilóme beri bôrade ef myl; ~ niet: ny {DT} (gevolg); je moet je haasten, ~ je niet te laat komt: tu ny hurtiyrât, tu mešanilóme kiygt.

zode:: (plag: v gras/turf ed) ôlgt {C}.

zodoende:: mrâ mittof.

zodra::

  1. (gelijktijdigheid) ~ [als]: draiy {VG}; we krijgen ruzie, ~ we over politiek beginnen: kirro pónze gurnus, draiy kirro finne rifo politiycs;
  2. (=nadat: natijdigheid) ~ [als]: dra {VG}, vel {DT}; je mag het boek van me lenen, ~ ik het gelezen heb: tu tumog ef mimpit tukst gress, dra gress enn ef trempe; (momentaan, evtl met dt ek in hoofdzin); het was gezellig ~ Petriy vertrokken was (omdat P. nu weg is, wordt het gezellig): ef vel meldo [ek] olla, Petriy pratilóme; ik zal de auto verkopen, ~ hij gerepareerd is: vel póbare [ek] gress ef oto, blul ef tiyn riffilomije.

zoek:: ~ zijn: ef melde chucern.

zoekactie:: gvârce-âkšo {C}.

zoeken::

  1. (alg) gvârce {K}, ješe {K}; het ~ (gezoek): ješos {C}; dat is ver gezocht: ef melde eft hurt lef ten/dur trunns;
  2. ~ naar: lâgvârce {K}; (iets waarvan men [ongeveer] weet waar het zich bevindt): kafješe {K}; dat wat gezocht wordt: kafješos {C}; (plukken: v eetbare paddenstoelen/bessen) lenabe {K}.

zoeklicht:: gvârctat {C}.

zoekraken:: (=wegraken) lóse {U}.

zoel:: (=lauw) lem {I}; (=drukkend: weer) rófi {I}.

zoemen:: (alg) nûme {U}; (=brommen) brône {U}; (v insecten) zequme {U}.

zoen:: (=kus) ichizos {C}, xedira {C; mv= xediren}, mopp {C}; iemand een ~ geven: ef paine eft xedira furt rast.

zoenen:: (=kussen) ichize {K}, xedirie {K}.

zoenpartij:: (=gekus) xedirios {C}.

zoet:: (smaak) grum {I}; (reuk) fâjâf {I}; (=lief) rovret {I}; (v water: niet zout) nesel {I}; (smaak v witte wijn) kittianer {I}.

zoethoudertje:: velp zovertaros {A}.

zoethout:: (drop) grum-moftos {C; mv= ..-moftosz}.

zoetsappig:: feûlos-tiyt {I}.

zoetwatermoeras:: (in binnenland, nooit aan zee) ker {C}.

zo-even:: (=daarnet) lâstÿrô {III}.

zog:: (=moedermelk) fôlts-helt {S}.

zogen:: fôltsare {K}.

zogenaamd:: ber kimore (afk= b.k.).

zoiets:: (enk) fitaju {ZV; gnz= fitacÿr; rs= fitajje}; •taju {SX.vz} (dl= gereduceerde vorm v fitaju; Zuid-Liftka/Tigof/Lomky); op ~: kaftaju = kaf fitaju; (vaak geringschattend/nietig); ik heb nog nooit ~ groots gezien: gress zerfo kvâ fitaju hupster; we begrijpen het nut van ~ niet: kirro nert unere fitacÿr hâc; het is reuzeflauw om ~ te ontkennen: fitacÿr wa'éros melde jûxûxiy; en moet je ~ doodslaan?: we, tu olelira jazy fitajje? (tegen een kind dat een onschuldig beestje aan het doodslaan is); ~ als een: felðe {OV} (enk/stoff), feltes {OV} (mv/stoff) (vaak ironisch/onverschillig/minachtend); ik houd niet van ~ als een leugen: gress nert affionnose felðe merfos; deze schoorsteen is van ~ als marmer: dena mÿrt melde mip felðe/feltes canazâ (maar ziet er eerder als geschilderd hout uit); dat zijn ~ als dennenbomen: ef melde feltes sparots (lijken op dennenbomen); ze eten ~ als kersen: óps larde feltes huldus (onverschilligheid over wat het precies is); »zo'n.

zojuist:: (=zo-even) lâstÿrô {III}.

zolang:: (gelijktijdigheid) fitabry {VG}; ik kan niet werken ~ hij praat (geldt voor een concreet moment): gress nert ÿrômecû, fitabry do pjôle; (momentaan: met dt ek in bijzin) fara {DT}; ik kan niet werken ~ hij praat (concreet moment): gress nert fara ÿrômecû, do pjôlilóme ek; (voorwaarde) ~ de buren niet klagen, stoken wij onze open haard: nÿn ef ÿksanuters gûfque, kirro strôle sener loÿbuti; »mits; »tenzij.

zolder:: flerrt {C; mv= flertes}; op [de] ~: fes ef flerrt; de kinderen spelen op ~: ef efantys merre fes ef flerrt; (vgl) de man staat op het dak: ef merater giffe KAF ef flerrt (indien men bij het dak denkt aan de zolder die er direct onder ligt).

zoldering:: (=plafond) tlafo {C}.

zolderkast:: ([grote] kast op zolder) drûft {C}.

zomen:: (omzómen) milte {K}.

zomer::: kormondô {C}; afgelopen ~: lâst kormondô; de vorige ~: ef furtkormondô {C}; zo goed als elke ~ ('s zomers): kormondôtas {III}; elke ~: riyfain kormondôtas; Begin van de Zomer: Ponto-kormondô {N} (officiële feestdag; winkels beperkt geopend).

zomereik:: sésiy-ÿc {C} (L. Quercus robur).

zomerhuisje:: (=vakantiehuisje) kôbo-smyl {C; mv= ..-smiyle}; zie ook Zomerhuisjes in .

zomerklokje:: mai-cônp {C} (L. Leucojum aestivum).

zomerlinde:: (grootbladige linde) kjupt-yvôp {C} (L. Tilia platyphyllos).

zomermeter:: (vlinder) kleine ~: mesâ wuma-flyddere {C} (L. Hemithea aestivaria); groene ~: Litafa-flyddere {C} (L. Geometra papilionaria).

zomers:: kormondô-kettelira {I}.

zomertaling:: (eend) kjupt-krek {C} (L. Anas querquedula).

zomertijd:: (zomermaanden) kormondô-fort {C}; (tijd waarbij het in de zomer 1 uur later is dan in de winter; wordt in Spok niet toegepast) terratat-hûase-fort {C}; zie ook Tijdrekening in .

zomertruffel:: (paddenstoel) mofûster {C} (L. Tuber aestivum).

zomerverblijf:: (=buitenhuis) tiyf {C} (idyllisch gelegen, v rijke stadsmensen, 18e en 19e eeuw).

zomin:: net ~ als (evenmin als): loiy noi (ontkenning van loiy = evenals).

zomprus:: ošo ponto-óf {S} (L. Juncus articulatus).

zon:: kôbo {C}; (zonlicht) kôbotat {C}; (zonneschijn) kôbo-nÿlos {C}; in de ~ (met nadruk op de warmte of het zonnebaden) lagitofot/rys ef kôbo, tekôboe {I}; in de ~ (in het zonlicht: met nadruk op het licht) zjoba ef kôbo; de ~ is onder: ef kôbo melde zjoba ef.

zo'n:: ~ ... dat: mittof ... fitfara; met ~ snelheid dat hij viel: lef mittof upk, fitfara do tassa; (ongeveer, een stuk of) effers {I}; het kost ~ 100 herco: ef melde effers 100 herco; er wonen ~ 200 mensen in het dorp: effers 200 veldurs zâre fes ef zeces; hij is toch ~ vervelende vent: do melde jazy eft fit iftšormt hânc; »zo 9.

zondaar:: ksenpatjen {C}.

zondag:: kôbotof {Cef} (afk= kt of kôb).

zondagsschilder:: tokûrater {C}.

zonde:: yppâtos {A}; (het zondigen) ksenpos {A}; [dat is] ~ voor dat boek: derjiy [melde] ón dena mimpit.

zondebok:: ksenpe-mitré {C; mv= ..-mitréja of ..-mitréje}.

zonder::

  1. (niet met) šâm {VZ}; ðÿm {VZ/VG}; ~ boeken kan hij niet leven: do nert poirecû ðÿm/šâm mimpits; (ðÿm als vg) Mariy komt morgen ~ Petriy: Mariy ðÿm Petriy arfine mas; (šâm kan veelal vervangen worden door ðÿm, behalve in idiomatische uitdrukkingen);
  2. ~ meer: (ongetwijfeld; zonder na te denken) quf {I}; (zonder hulpmiddelen) tyng {I}; (in één woord) nurpel {I} (samen met geredupliceerd add of zn); het is ~ meer uniek: ef melde nurpel buchâchâ; hij is ~ meer een klootzak: do melde eft nurpel zestiyctiyc;
  3. ~ dat: šâm {VG/DT} (negatieve toegeving; evtl nert in bijzin); hij groet me ~ dat hij me kent: do cÿrlôpe gress, šâm [nert] tiffe gress; do šâm cÿrlôpe gress, [nert] tiffilóme gress;
  4. ~ te ... (iets zodanig doen dat het geen speciale gevolgen heeft): quglelira noi {=tdw v qugle}; je moet oversteken ~ een ongeluk te krijgen: tu krosât, quglelira noi pónze eft moplariy; je kan het toestaan ~ agressie in de hand te werken: tu jabincecû, quglelira noi gyre ef mimpit furt agresy; hij werkt hard, ~ veel bevrediging te ondervinden: do ÿrôme hups, quglelira noi uzjôce ef pert ézótiy.

zonderling:: (=excentriek) mipgei {I}, ûqugei {I}; (=vreemdeling) tneferiy {C}; (=excentriekeling) hâmp {C}.

zondig:: ksenpiy {I}.

zondigen:: ksenpe {U}; het ~ (zonde): ksenpos {A}; ~ tegen: yppâte {K}.

zondiging:: yppâtos {A}.

zondvloed:: diluvve {C}.

zone:: zône {C}; blauwe ~: latizône {C} (parkeren alleen toegestaan indien dit expliciet is aangegeven).

zoniet:: »zo 4.

zonlicht:: kôbotat {C}; water dat in het ~ schittert: tlette {C/S}; in het ~ (in de zon: met nadruk op de warmte): tekôboe {I}; in het ~ (met nadruk op het licht): zjoba ef kôbo; »zonneschijn.

zonnebad:: kôbo-wikos {C}; (het bruinen in de zon) zutteros {C}.

zonnebaden:: kôbo-wike {U}.

zonnebloem:: kôbo-huron {C}, kôbo-trôchâ {C} (poe) (L. Helianthus).

zonnebril:: kôbo-specc {C}.

zonnedauw:: (plant) kôbo-ðô {C} (L. Drosera); lange ~: fyg kôbo-ðô (L. D- anglica); ronde ~: ronter kôbo-ðô (L. D- rotundifolia).

zonnepaneel:: (om stroom op te wekken) kôbo-hâmos {C}.

zonneroosje:: groot ~: Frina-adoratjen {C} (L. Helianthemum nummularium); Apennijns ~: Lomkyex ef Frina-adoratjen (L. H- apenninum).

zonnescherm:: (=parasol) lagitofôbo {C}, labo {C} (pop); (=markies) kôbopaaf {C}.

zonneschijn:: kôbo-nÿlos {C}; in de ~ (met nadruk op de warmte): lagitofot/rys ef kôbo; »zonlicht.

zonnesteek:: kôbo-xôt {C}.

zonnestelsel:: kôboeren {C}.

zonnestraal:: kôbo-chiqurs {C}.

zonnewijzer:: (alg) kôbo-pra {C}; (trad Spok, in fallusvorm) fort-wehaver {C}; wehaver {C} (pop).

zonnig:: kôbót {I}.

zonovergoten:: kôbo-zlânk {I}.

zonsondergang:: kôbotass {C; mv= kôbotassa}, ÿrslompos {C}, blôfos {C} (spr).

zonsopgang:: kôboégg {C}, égt {C} (spr).

zonsverduistering:: kôbo-iðâfos {C}.

zoogdier:: mamûl {C}; (alg: mnl) ru {C}; (alg: vrw) tef {C}.

zool:: soliy {C}.

zoölogie:: (=dierkunde) zoolôiy {C}.

zoom:: (in textiel) milt {C}; hâm {C} (dl= Tigof/Lomky); een ~ leggen in: ef riffe eft milt armt.

zoon:: (alg) waler {C}; (klein kind) walo {C}; en Zoon (& Zn): ur Waler (afk= u/Wr); en Zonen: ur Walers (afk= u/Wrs); firma Metrusse & Zn: firma Metrusse u/Wr.

zoontje:: (klein kind) walo {C}, belt-waler {C}.

zootje:: (bende; troep) rippe {C}.

zorg::

  1. (hulp) naliycos {A}; (bescherming) zillos {A};
  2. (=beslommering) nelatiycos {A}; zware ~: lûiy {A; mv=enk; rs= lûte}; vol ~en; [veel] ~en hebbend: {I};
  3. (=ongerustheid) chôn {C}; zich ~en maken over: nelatare {K}; zich GEEN ~en maken over: latare {K}; iemand die zich overal ~en om maakt: hôsleber {C}; zonder ~en (onbezorgd): ybrôdée {I}.

zorgelijk:: (=ongerust) nelatiy {I}.

zorgeloos:: pentero {I}.

zorgen:: ~ voor:

  1. (zich bemoeien/bezighouden met) zikore {K}; hij zorgt voor de wijn: do zikore ef weinô; je moet ervoor ~ dat ...: tu zikorât, den ...;
  2. (helpen) nelatiyce {K}; hij zorgt voor zijn moeder: do nelatiyce sener sientur;
  3. (uitlokken: v onrust ed) kafkette {K}; hij zorgt voor onrust: do kafkette šefetûs;
  4. (aanleiding geven tot) tsazze {K}; qugle {K; gst= qugg}; de regen zorgt voor mooi groen gras: ef bidalos qugle kófiy én mesâ kles;
  5. (oppassen) zikore {U}; zorg dat je de vaas niet breekt: zikore-tûe den tu nert tundare ef vasa.

zorgvuldig:: (=secuur) labinâr {I}.

zorgvuldigheid:: (=secuurheid) labinâriy {C}.

zorgwekkend:: nelatiykkettâ {I}.

zorgzaam:: (=attent) nelatiyca {I}.

zot:: »gek.

zout:: (zn) sel {Sef}; (bv) sel {I} (ook v water); ~ toevoegen; in ~ conserveren (zouten): [lâ]sele {K}.

zoutachtig:: selerÿ {I}.

zouteloos:: (fig: =flauw) jûxiy {I}.

zouten:: (zout toevoegen; in zout conserveren) [lâ]sele {K}.

zoutloos:: (zonder zout) sojele {I}.

zoutmelde:: gewone ~: sgora-cjât {C} (L. Halimione portulacoides).

zoutmijn:: sel-umyn {C}.

zoutminnend:: sel-lyelira {I}.

zoutpan:: upmstóf |M| {C; rs= upmstófet}.

zoutvaatje:: sellot {C}; (ook: pepervaatje) rûslot {C}.

zoutzuur:: hydroclorasitt {S}.

zoveel:: het tarief is twee keer ~: ef tareff melde ef dubla tiyn; »zoiets; »veel 4.

zoveelste:: de ~: ef tiyntef tiyn.

zover:: in ~[re]; voor ~[re]: tu plâks, den; we zijn het in ~re eens geworden: kirro sena vonara tu plâks; het is ~: (sprkw) ef vildul melde furt ef axos.

zoverre:: »zover.

zowaar:: ÿnn {III}.

zowel:: ~ ... als (verbinding): cÿr ... is {VG}; ~ mijn broer als ik zijn ziek: cÿr kost frera is gress kinure.

zozeer:: niet ~ A als wel B: nert A ur danen fes B; Lerdu is niet ~ een artiest als wel een fantasievol persoon: Lerdu nert melde eft artiys ur danen fes eft veldur lef kâgos.

zucht:: huss {C; mv= hussus}, huzvos {C}; diepe ~: adermos-mip {C}; ~je wind (windvlaagje): vydre {C}; een ~ slaken: ef ešue eft huss.

zuchten:: huzve {U; gst= huss; wst= huz•; vdw= hušor}.

zuid:: zutter {I}.

Zuid-Afrika:: Zutter-Afriy {G}.

Zuid-Afrikaan:: Zutter-Afro {Cef}.

Zuid-Afrikaans::

  1. (zn: taal) zutter-afros {C};
  2. (bv) zutter-afriy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Zutter-Afra {Cef}; de ~e Unie: Zutter-Afriy-Roefto {G}.

zuidelijk:: zutter {I}.

zuiden:: zutter {Aef}, ideóna {C}; in het ~: armt zutter; fes ideóna (afk= f/iw); in het ~ van: armt zutter fes (vz-uitdr); in het ~ van Hirdo: Hirdo armt zutter = armt zutter fes Hirdo; ten ~ van: zutter {VZ} (plaats); fes ideóna (afk= f/iw); ten ~ van Hirdo: zutter Hirdo; A ligt ten ~ van B: A melde rifo B fes ideóna; ten ~ langs: zutter-lango {VZrs} (richting); wij rijden ten ~ langs Hirdo: kirro ufire zutter-lango Hirdoe.

zuidenwind:: (die naar het noorden waait) wóner {C}.

zuiderbreedte:: zutter-trân {C} (afk= ZTr).

zuiderling:: (bewoner v een vd zuidelijke eilanden Tigof/Lomky/Garos) zutter-zârer {C}.

zuidkant:: langs de ~: zutter-lango {VZrs} (richting); wij rijden Hirdo aan de ~ voorbij: kirro ufire zutter-lango Hirdoe; aan de ~: zutter-ovap {III}.

Zuid-Korea:: Zutter-Korea {G}; »Korea- (en afleidingen).

zuidoost:: ~[elijk]: opper-zutter {I}.

zuidoosten:: opper-zutter {Aef}, šark-col {C}; in het ~: armt opper-zutter; helkara šark-col (afk= h/šc); ten ~ van: opper-zutter {VZ} (plaats); helkara šark-col (afk= h/šc); A ligt ten ~ van B: A melde rifo B helkara šark-col; in het ~ van Hirdo: Hirdo armt opper-zutter = armt opper-zutter fes Hirdo; ten ~ van Hirdo: opper-zutter Hirdo.

zuidpool:: zutter-ys {C}.

Zuid-Vietnam:: Zutter-Vietnâm {G}; »Vietnam- (en afleidingen).

zuidwest:: ~[elijk]: zutter-wefot {I}.

zuidwesten:: zutter-wefot {Aef}, rilko-kôbotass {C; geen mv}; in het ~: armt zutter-wefot; helkara rilko-kôbotass (afk= h/rlk); ten ~ van: zutter-wefot {VZ} (plaats); helkara rilko-kôbotass (afk= h/rlk); A ligt ten ~ van B: A melde rifo B helkara rilko-kôbotass; ten ~ van Hirdo: zutter-wefot Hirdo; in het ~: armt zutter-wefot; in het ~ van Hirdo: Hirdo armt zutter-wefot = armt zutter-wefot fes Hirdo.

zuigeling:: fôltsanty {C}, baby {C; mv= babes}, kamy {C} (dl= Cheetuc).

zuigen:: fôltse {U}, sóke {U}.

zuiger:: (v motor/pomp) lamtoh {C}.

zuigerstang:: lamtoh-bonarô {C}.

zuigfles:: sfég-liskos |sv..| {C; mv= ..-liskosz}.

zuiging:: (gezuig) fôltsos {C}.

zuil:: (=pilaar) zull {C}; (=kolom) mipper {C; mv/rsmv= mipperper}.

zuilengang:: (=zuilenhal) elder {C}.

zuilenhal:: (=zuilengang) elder {C}.

zuinig:: huâs {I}; ~ zijn met (besparen): huâse {K}; erg ~ zijn: ef sivve ef niyft ur kârek.

zuinigheid:: huâsiy {A; mv=enk}; (sprkw) ~ met vlijt bouwt huizen als kastelen: (ong) huâsen ef spentes, tur spenten furt ef pliffon.

zuipen:: (veel drinken) kalibatse {E}; zich te pletter ~: ef kalibatse tasselira.

zuiplap:: spiryt-tyrâher {C}, kalibatser {C}.

zuippartij:: (drinkgelag) kalibatsos {C}, kali {C} (pop).

zuivel:: (=zuivelproducten) zufel {S}.

zuivelbedrijf:: (melkboer) zufelâs {C}.

zuivelfabriek:: zufelriff {C}.

zuivelproduct:: zufel {C}; ~en: zufel {S}.

zuiver:: yuver {I}; ~ maken (zuiveren): yuvre {K}; (niet vals: v toon) hell {I}; (fig) šÿrðiy {I; [mv=enk]}.

zuiveren:: (zuiver maken) yuvre {K; gst= yuff}.

zuivering:: yuvros {C}.

zuiveringsinstallatie:: revertâs {C} (bijv voor rioolwater).

zulk:: ~ een (een dergelijk; zo'n): teâk {OV} (enk-concr); sest {OV} (enk-semc/abstr; stoff; mv); ~e koeien hebben ze hier niet: stus nert lelperre sest boerts kusami; ~e klei is niet vruchtbaar: sest klao nert melde fûrta; hij heeft ~e schulden dat hij zijn huis moet verkopen: do lelperre mittofs šâfts, fitfara do póbarât sener sért; »zo 9.

zullen:: (toekomende tijd)

  1. (met determinant en suffix) di + •u; ik kom/ik zal komen: gress arfine/gress di arfinu;
  2. (alleen determinant) di; hij zal zegevieren: do di déhâre;
  3. (inversie) hij leest het boek/hij zal het boek lezen: do trempe ef mimpit/trempe do ef mimpit; ik kom/ik zal komen: gress arfine/arfine gress;
  4. (verleden: met determinant en suffix) di + •ui; hij zei dat hij het boek zou lezen: do reppa, den do di trempui ef mimpit (dat heeft hij dus ook gedaan);
  5. (plan; is niet doorgegaan) •ui; hij zei dat hij het boek gelezen zou hebben: do reppa, den do trempui ef mimpit (hij heeft het niet gelezen); we zouden morgen naar Hirdo vertrekken: kirro pratui mas helkara Hirdo (maar dat gaat niet door);
  6. (uitspreken v vermoeden) u zult wel denken ...: gÿrs miypecûte jazy ... (men acht het mogelijk dat u zoiets zal denken);
»laten 6; »moeten 2.

zulte:: (plant) seût {C} (L. Aster tripolium).

zurigheid:: (zure smaak) azinoiy {C; rs= azinote}.

zuring:: (alg) âgt {C} (L. Rumex).

zus:: »zuster.

zusje:: »zuster.

zuster::

  1. (=zus[je]) sour {C}; [oudere] ~: tojoredo {C}; Elsa en Yvonn zijn ~s [van elkaar], en Yvonn is Elsa's oudere ~/en Yvonn is de oudste: Elsa ur Yvonn melde sours, ur Yvonn melde Elsaex ef tojoredo;
  2. (=verpleegster) otÿ {C}.

zuur::

  1. (zn: chemisch) asitt {S}; met ~ (zuurhoudend): •asita {SX.s > add}; (asitt als px of sx onscheidbaar aangehecht in chemische samenstellingen; bijv:) zure regen: asittbidalos (asittbidalôsta) {C}; zwavelzuur: sulfurasitt {S};
  2. (bv: smaak) azino {I}; ~ smaken: azine {U}; zeer zure smaak: teldo-lâs {C}.

zuurbes:: azino-labâ {C} (L. Berberis vulgaris).

zuurhoudend:: (met zuur) •asita {SX.s > add}; (bijv) koolzuur: cârbonasita.

zuurkool:: azino-ÿry {C/S}.

zuurstof:: ôksigenym {S}; van/met ~ (zuurstofhoudend): ôksigena {I}.

zuurstofhoudend:: (van/met zuurstof) ôksigena {I}.

zuurtje:: (snoepje) grum {Cef}, grume {C}.

zwaai:: (=zwier) dvépp {C}.

zwaaien:: (=zwieren) dvébe {U}; ~ met: ðâene {K}; (als begroeting) bÿe {U}.

zwaan:: (mnl/ntr) sven {C}; (mnl) jasug {C}; (vrw) svéna {C; mv= svénas}; (in Spok vrnl knobbelzwaan: L. Cygnus olor); wilde ~: gâm-sven {C} (L. Cygnus cygnus).

zwaar::

  1. (vrnl v gewicht) ihyt {I}, hyt {I} (poe); lot {I} (dl= Tjemp); heel ~: pâlter {I}; te ~ om op te tillen (niet optilbaar): neðaag {I}; te ~ beladen [met]: pâltlatiy [pai] {I}; een te ~ beladen kruiwagen: eft pâltlatiy weruntenolac; (ww) te ~ beladen [met] (overladen): pâltlade {K};
  2. (ideoantoniem: v gewicht) zwaar||licht: drakiy {Iid}; ;
  3. (hevig: v ziekte/straf/misdaad/ademhalen) lotiy {I; [mv=enk]}; (v training ed) styp {I}; het valt me ~ afscheid van hen te moeten nemen: gress sen cente lotiy, gress perkelira beri hatoe ón óps;
  4. (groot v formaat en sterk, bijv bout/motor/industrie) styp {I}; een zware training: eft styp ufnaros;
  5. (vermoeiend: v tocht; moeilijk te bewegen) kikaiy {I}; een zware fietstocht: eft kikaiy pitte-poh; een ~ trappende fiets (die moeilijk vooruit te krijgen is): eft kikaiy pitter.

zwaard:: zvart {C}; (Oudspok: puntig) rist {C}.

zwaardschede:: [kleine] ~ (schelp): ziyðy {C} (L. Ensis ensis).

zwaarlijvig:: (=gezet) zâniy {I}.

zwaarmoedig:: drakamutiy {I}.

zwaarmoedigheid:: drakamuter {A; mv=enk}.

zwaarte:: ihytiy {C}; (=gewicht) drakâs {C}.

zwaartekracht:: ihyt-crâf {C}.

zwaarwegend:: (=gewichtig) drakâsiy {I}.

zwabber::

  1. (vloerveger) habry câblân {C}; schoonmaak met een ~: câblânos {C};
  2. (scheepsjongen) dec-kloitt {C; mv= ..-klôt}.

zwabberen:: (zeil of dek schoonmaken) câblâne {K}.

zwachtel:: (voor wond) biynðe {C}.

zwachtelen:: biynðare {K}.

zwager:: frera-mâlp {C}; de ~s; de ~[s] en schoonzuster[s]: ef freras-mâlp.

zwak:: (niet sterk/gespierd; zonder kracht) sóm {I}; (v licht/stem/bocht) mârve {I}; (v gezondheid/karakter) clex {I}; een ~ hebben voor: ef šove eft wâvet cubu ón.

zwakheid:: (geen sterkte) sómiy {A; mv=enk}; (flauwheid) mârve {Aef}; (=zwakte: v gezondheid/karakter) clexiy {A; mv=enk}.

zwakkeling:: (zonder spierkracht/doorzettingsvermogen) sómer {C}; (met zwakke gezondheid) preltiy {C}.

zwakstroom:: (tot 24 volt) mârvelek {S}.

zwakte:: (=zwakheid: v gezondheid/karakter) clexiy {A; mv=enk}.

zwakzinnig:: wûltiy {I; [mv=enk]}.

zwalken:: (alg) trottare {U} (op zee) zlobe {U}.

zwaluw:: zvâlp {C} (ihb boerenzwaluw of huiszwaluw); boeren~: keldus-zvâlp {C} (L. Hirundo rustica); gier~: rolka {C} (L. Apus apus); huis~: jôrm-zvâlp {C} (L. Delichon urbica); nacht~: Urapas-rolka {C} (L. Caprimulgus europaeus); oever~: ripariy {C} (L. Riparia riparia); (sprkw) één ~ maakt nog geen zomer: ef értef pómt strâ mefre eft wuma.

zwam:: (paddenstoel: ihb zonder duidelijke steel en hoed, zoals koraal~ of varkensoor; dikwijls ook giftig) missis {C; mv= missisa}.

zwampvaren:: zvâmp-ferre {C} (zeldzame varensoort, vrnl in Blizerû-moeras) (L. Pteris infirmis).

zwanebloem:: Iylmeene-óf {S} (L. Butomus umbellatus).

zwang:: in ~ brengen: armtstâge {K}; het in ~ brengen: armtstâgos {A}; in ~ zijn: ef farte stâgelira (tdw v stâge).

zwanger:: ÿtinelira {I}; (=drachtig: v dieren) klytjef {I}; ze is ~: eup lelperre eft tustu fes ef horp (pop); eup lelperre eft tustu fes ef nesta (pej).

zwart:: doffiy {I}; doa• {PX.c > c}; pik~ haar (met een donkerblauwe glans): nydamirs {Cmv}; ~ op wit staan (geschreven staan): stinde {Upr; vdw= regelm.}; zo staat het ~ op wit: ef sen stinde lo kâ; lo kâ ef sen gârpje fes ef rojis; het ~ (zwarte kleur): doffiyen {C}; ~ werk (zonder belasting te betalen): doascvÿzos {C}.

zwarte:: (neger) doffer {C} (euf).

zwartgallig:: rizjômpiy {I}.

zwartkop:: (zangvogel) ÿršar-sâlmer {C} (L. Sylvia atricapilla).

zwartkopmelkzwam:: zjol-helter {C} (L. Lactarius lignyotus).

zwartrijden:: jola-xlâte {U} (in tram/bus/trein reizen zonder te betalen).

zwartrok:: doakerly {C} (scheldnaam voor RK geestelijke).

zwartsel:: (poeder om kachels zwart te maken) doffiy {S}.

zwartstreeptjiftjaf:: doalÿnt-hâme {C} (komt vrnl op Vlociys en Rurf voor) (L. Phylloscopus striata).

zwartwerken:: (zonder belasting te betalen) doascvÿze {U}.

zwart-wittelevisie:: doffiy-blakker-televišo {C}, DB-televišo {C}, DB-TV {C}.

zwavel:: sulfur {S}; van/met ~ (zwavelhoudend): sulfura {I}.

zwavelen:: (=luchten: wijnvaten) smômpe {K}.

zwavelhoudend:: (van/met zwavel) sulfura {I}.

zwavelkop:: gewone ~ (giftige paddenstoel): yste-rôska-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Hypholoma fasciculare).

zwavelzuur:: sulfurasitt {S}.

zwavelzwam:: sulfur-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Laetiporus sulphureus).

Zweden:: Sveden {G}.

Zweed:: Svedeny {Cef}.

Zweeds::

  1. (zn: taal) svedise {C};
  2. (bv) sveden {IIef}; ~e vrouw: Svedena {Cef}.

zweefvliegen:: jarmôje {U; gst= jarmôt}.

zweefvlucht:: jarros {C}.

zweem:: (spoor, schijn) glânt {C}.

zweep:: tesmriy |M| {C; rs= tesmriyt}.

zweepslag:: tesemros {C}.

zweer:: (ontstoken plek) ðép {C}.

zweet:: zvett {S}, seltos {S}; in het ~ uws aanschijns: fes ef zvett rifo gert lomkâ.

zweihaak:: (om een niet-rechte hoek over te zetten) jag-néstâ {C}.

zwelgen:: zvôlge {K}.

zwelging:: zvôlgos {C}.

zwellen:: (=opzetten) laeše {U}.

zwelling:: (=opzetting) laešos {S}.

zwembad:: (openbaar/in de natuur) orefaniâ {C; rs= orefaniât}; (ihb in particuliere tuin) svime-wik {C; mv= ..-wika}; zie ook Zwembaden in .

zwembroek:: (=badbroek) knurfel-bof {C}.

zwemen:: ~ naar (min of meer lijken op): tuše tygtja {U}.

zwemgordel:: svime-bjelt {C}.

zwemmen:: (baden: in open water) orefante {U}; (zich voortbewegen) svime {U}; (in zee) zée {U}; bang om te ~ (met watervrees): svime-baniyl {I}; het ~: svimos {C}.

zwempak:: (=badpak) knurfel-sut {C}.

zwempartij:: svimos {C}.

zwemvest:: svâme-doytô {C}, knurfel-doytô {C}.

zwemvlies:: svime-mut {C}.

zwemwedstrijd:: svime-tojesfsâ {C}.

zwendel:: moftos-ba'efros {C}, ustjâgos {C}.

zwengel:: (v pomp ed) flômp {C}.

zwenken:: vânde {U}.

zwenkgras:: rood ~: hâpyja-mindakles {S} (L. Festuca rubra).

zwenking:: vândos {C}.

zwepen:: tesemre {K; gst= tesemm}.

zweren::

  1. (eed) jure {K}; het ~ (v eed): juros {C}.
  2. (ontstoken zijn) ðépe {U}.

zwerftocht:: trotte-poh {C}, trottos {C}.

zwerm:: tizjyr {C}; (vogels/insecten) tizjyros {C}.

zwermen:: (vliegen: menigte/vogels/insecten ed) tizjyre {U}.

zwerminktzwam:: verestâ-iynk-chént {C} (L. Coprinus disseminatus).

zwerven:: trotte {U}; het ~: trottos {C}; (langs de wegen) lÿnt-farte {U}.

zwerver:: trott {C}.

zweten:: selte {U}.

zweterig:: (=bezweet) zvettiy {I}; dik en ~ persoon: jasug {C} (pej).

zwetsen:: (=kletsen) râle {U}.

zweven:: jarre {U}; het ~ (gezweef): jarros {C}; ~de rib: surebbe {C}.

zweverig:: jarrerÿ {I}.

zwezerik:: brys {C}.

zwichten:: ~ voor: welfte ón/furt {U} (het vz furt wordt beschouwd als minder correcte spr).

zwiep:: ÿrdlavos {C}; (slag/snelle heen en weer gaande beweging: v tak/zweep ed) pos {C; mv= posz}.

zwiepen:: šypene {K}; heen en weer ~: ÿrdlave {U}; ~ van een tak (door de wind): nôft {C}.

zwier:: (=zwaai) dvépp {C}; (=gratie) sversiy {C}; aan de ~ zijn (doorzakken): ef farte fes ta'olos.

zwieren:: (=zwaaien) dvébe {U}.

zwierig:: svers {I}.

zwierigheid:: sversiy {C}.

zwijgen:: ÿlane {E}, zlabie {U}; lane {U} (arch/poe); (zn: zwijgzaamheid) ÿlanos {C}; ~ over: ÿlane kura; [stil]~ over: lâÿlane {K}; »graf.

zwijger:: ÿlanatjen {C}.

zwijgzaam:: ÿlanerÿ {I}.

zwijgzaamheid:: (het [stil]zwijgen) ÿlanos {C}.

zwijm:: in ~ (flauwgevallen): tohâgg {I} (arch).

zwijn:: wild ~: gnurr {C; mv= gnûrre} (L. Sus scrofa); »varken.

zwikken:: (=verstuiken: enkel/pols) ybeje {K; gst= ybét}.

Zwitser:: Sanoprofy {Cef}.

Zwitserland:: Sanoprof {G}.

Zwitsers:: (bv) sanoprof {IIef}; ~e vrouw: Sanoprofa {Cef}.

zwoegen:: kafsynne {E}.

zwoel:: zvitra {I}.

zwoelheid:: (=zwoelte) zvitra {Cef}.

zwoelte:: (=zwoelheid) zvitra {Cef}.

zwoerd:: miân {C}.

 

© (2000) De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands

DICTIO