Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans
Spokaans—Nederlands A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Nederlands—Spokaans
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z
z:: (naam vd letter Z) ze {C}.
zaad:: moflabiy {C/S}; geheel op zwart ~ zitten: ef lelperre calyje éfti traiy smurf.
zaadje:: (=zaadkorrel) mofla-skât {C}, moflatiyn {C}.
zaadkorrel:: (=zaadje) mofla-skât {C}, moflatiyn {C}.
zaag:: krâtša {C}.
zaagbek:: (vogel) skrâgt {C} (L. Mergus); grote ~: hupster skrâgt (L. M- merganser); middelste ~: belt skrâgt (L. M- serrator).
zaagblad:: (plant) uobi {C} (L. Serratula tinctoria).
zaagsel:: krâtše-tâmlek {S}; (=hersenen) ÿrgiÿtt {S} (pop).
zaagsnede:: ororos {C}, krâtše-lÿnt {C}.
zaaien:: (v zaad) mofle {K; gst= moflet}; (strooien) gisse {K}; het ~ (het strooien): gissos {C}.
zaaier:: moflatjen {C}.
zaaiing:: moflos {C}.
zaaisel:: mofla {C}.
zaak:: (aangelegenheid) pošah {C}; (=bedrijf) ÿrgott {C; mv= ergôte}; (=firma) firma {C; mv= firmâe; rsmv= firmatt}; (=winkel) misan {C}; (gebeurtenis; rechtszaak) tiyn {C}; onverrichter zake (zonder succes): ÿrpôte-xûstich {I}; gedane zaken [nemen geen keer]: klótarus tiyns [melde tijâ]; ter zake van: frópjÿ tiyns rifo (vz-uitdr); ~ zijn om: »nodig.
zaakkennis:: (kennis van zaken) tiyn-tiff {C}.
zaal:: zalas {C}.
zaalwachter:: (=suppoost) zalas-gert {C}.
Zacharia:: (bijbel) Zagarjâ {N} (afk= Zag).
zacht:: (niet hard; lett) wâvet {I}; (=week) plurtiy {I}, vjent {I}; (=week; vrnl fig) mârve {I}; (v kleuren: niet fel) mârve {I}; (=mild) njabo {I}; ~[jes] (stilletjes): plurt {I}; ~/soepel/week voorwerp: jiÿtu {C} (klomp deeg, kwal ed); ~ maken (=weken): plurte {K}; »kaas.
zachtheid:: (=weekheid) vjentiy {A; mv=enk}; (=mildheid) njabo {Aef}.
zachtmoedig:: (=zachtzinnig) xents {I}.
zachtzinnig:: (=zachtmoedig) xents {I}, smeltiy {I; [mv=enk]}.
zadel:: gryde {C}, rujiy {C}.
zadelen:: rujiyte {K}.
zadelmaker:: gryderif {C}, rujiyrif {C}.
zadelzwam:: grote ~: ripâlsa-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Polyporus squamosus); kleine ~: Recca-missis {C; mv= ..-missisa} (L. P- tuberaster).
zagen:: krâtše {K}, orore {K}; het ~ (gezaag): krâtšos {C}, ororos {C}; in stukken ~ (afzagen): ororÿne {K}; in stukken gezaagde boom: krâtstiyn {C}.
zagerij:: (=houtzagerij) krâts {C}, krâtšâs {C}.
Zaïre:: Za'irr {G}.
Zaïrees::
zak:: (alg) sako {C}; (=buidel) kyr {C} (dl= Lomky/Tigof); juten ~ (voor gerooide aardappels): sprokto {C} (dl= Liftka); uit de ~ nemen (vooral uit jaszak ed): idesakoe {K}; het uit de [jas]~ nemen: idesakoos {C}; in de ~ stoppen (v broek): sakoe {K}.
zakagenda:: skomip {C}.
zakboekje:: skomip {C}.
zakcentje:: (wat zakgeld) skodrur[s] {C}.
zakdoek:: nesfâsto {C; mv= nesfâstôe; rsmv= nesfâstott}.
zakelijk:: ÿrgotâ {I}; ~e afspraak: ÿnâmpi {C}.
zakendoen:: (zn: business) ÿrgotos {C}; (ww) ~ met: ÿrgote lef {U}.
zakenman:: ÿrgót {C}.
zakenwereld:: (business) ÿrgotos {C}.
zakgeld:: skosmurf {S}.
zakje:: hull {C}.
zakken:: (lett) blôfe {U}; het ~ (zakking): blôfos {C}; (v water/temperatuur) monente {U}; (voor examen) tisjane {K}; tapaine {K} (spr); hij is voor het examen gezakt: do ef exâm tisjane/tapaine.
zakkenroller:: skozaft = skozâft {C}.
zakkenrollerij:: oajaros {C}.
zakking:: (het zakken) blôfos {C}.
zaklantaarn:: skotat {C}.
zakmes:: skotexo {C}.
zalf:: balsem {S}, cremm {S}.
zalm:: jûfâch {C} (L. Salmo salar); neusje van de ~: mynall-nurp {C}.
Zambia:: Zambiy {G}.
Zambiaan:: (bewoner) Zambiyny {Cef}.
Zambiaans:: (bv) zambiy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Zambiyna {Cef}.
zand:: pleko {S}; (v strand) la {S} (poe); vol ~ (zanderig): plekót {I}; het gele ~: ef kolai pleko (idiomatisch, ook als het zand wit is).
zandachtig:: (=mul) freg {I}.
zandbank:: [knurfel-]góculiy {C}; (bij eb droogvallend) eba-kelbra {C}.
zandblauwtje:: (plant) hâpyja-orter {C} (L. Jasione montana).
zanderig:: (vol zand) plekót {I}.
zandgrond:: pleko-pazzosti {Crs}.
zandhaas:: (bep soort haas) pleko-aša {C} (L. Lepus arvensis).
zandhagedis:: pleko-flér {C} (L. Lacerta agilis).
zandhoop:: góculiy {C}.
zandkool:: gewone ~: hely-huron {C} (L. Diplotaxis tenuifolia).
zandloper:: zurt-messer {C}; (voorwerp met de vorm hiervan) ÿmâstiy {C}.
zandmuur:: (plant) môliy-miyr {C/S} (L. Arenaria); [gewone] ~: presÿr môliy-miyr (L. A- serpyllifolia); tengere ~: fyg môliy-miyr (L. A- serpyllifolia tenuior).
zandoogje:: (vlinder) bruin ~: kles-eiter {C} (L. Maniola jurtina); oranje ~: Iylmeeneëx ef eiter {C} (L. Pyronia tithonus).
zandpad:: zuft {C}.
zandplaat:: (bij eb droogvallende zeebodem) toopp {C}.
zandspiering:: pleko-smelt {C} (L. Ammodytes tobianus).
zandviooltje:: dunje-vjoly {C} (L. Viola rupestris).
zandvlakte:: (ook: =woestijn) opp {C}.
zang•:: (=spreek•) cha• {PX} (drukt uit dat iets mondeling, met mond/stem/zingen verband houdt); stem/zangstem: gâlbâr/chagâlbâr; gebaren/spreken: quinde/chaquinde.
zanger:: chafostatjen {C}; stâgatjen {C}; (vrnl v trad Spok liederen) moilokinit {C; mv= moilokinita}.
zangeres:: chafostatjena {C}; stâgatjena {C}; (vrnl v trad Spok liederen) moilokinita {C}.
zangerig:: chafostiy {I}; ~ praten (zoals men op Tigof doet): tynce {U} (dl= Tigof).
zanglijster:: truss {C; mv= trûse} (L. Turdus philomelos).
zangstem:: chagâlbâr {C}.
zangtraditie:: chatradišo {C}.
zangvogel:: chavogily {C}, clynkyrre {C} (poe).
zanik:: (=zeurpiet) wemp {C}.
zaniken:: (=zeuren) senje {U; gst= sent}, wempe {E}; ~ over: wempare {K}.
zat:: (stomdronken) pici {I}; (=verzadigd) zets {I}; iemand is iets ~ (iemand heeft er geen zin [meer] in): flaju zlabiyare ón rast; ik ben de studie ~: ef stûðos zlabiyare ón gress; ik heb geld ~: gress lelperre sakos lef smurf.
zaterdag:: sâmtof {Cef} (afk= st of sâm).
zebra:: (mnl/ntr) sebra {C} (L. Equus zebra); (mnl: ~hengst) sebra-aerrf {C}; (vrw: ~merrie) sebra-zlef {C}.
zebrapad:: (=oversteekplaats) krosos {C}.
zede:: trojy {C}; (=gewoonte/traditie) yblo {C}; volgens algemene ~n of gewoonte (traditioneel): ybloiy {I}.
zedelijk:: (=zedig) troja {I}.
zedelijkheid:: trojaiy {A; mv=enk; rs= trojatt}.
zedenbederf:: (=verdorvenheid) boven {SC}.
zedenleer:: trojy-painos {A}.
zedig:: (=kuis) troja {I}.
zee:: (=oceaan) zé {C}, rutôs {C}, zy[e] {C} (arch/poe/dl= Tigof/Lomky); woelige ~: otûser {C}; op ~: tezéa {I}; op [volle] ~: fes ef [hardlap] zé; met iemand in ~ gaan (samenwerking beginnen): ef spuje ðônosef rast.
zeeaster:: (=lamsoor) chiyldiy {C/S} (L. Limonium vulgare).
zeebad:: (het baden in zee) zé-wik {C; mv= ..-wika}; (badplaats aan zee) zé-wiksÿr {C}.
zeebies:: sel-stâ {S} (L. Scirpus maritimus).
zeeden:: zé-sparot {C} (L. Pinus pinaster).
zeedier:: zé-belp {C}.
zeedistel:: blauwe ~: zé-nydapâpšérr {C} (L. Eryngium maritimum).
zee-eend:: zwarte ~: zjol-ÿndre {C} (L. Melanitta nigra); grote ~: frÿcc-zjol-ÿndre (L. M- fusca).
zee-engte:: zé-slit {C}.
zeef:: néfâc {C}.
zeefruit:: zé-gÿtliy {Sef} (vis en schaaldieren als voedsel).
zeegevecht:: (=zeeslag) rutôs-strett {C}.
zeegras:: knurfel-kles {S} (L. Zostera marina); (alg: aan zee groeiende grassoort) zé-kles {S}.
zeehond:: gewone ~: knurfel-hurt {C} (L. Phoca vitulina); kleine ~: mrôge-hurt (L. Ph- hispida); grijze ~ (kegelrob): rûp {C} (L. Halichoerus grypus).
zeekat:: sepja {C} (L. Sepia officinalis).
zeekoe:: knurfel-knok {C} (L. Trichechus manatus; T- latirostris).
zeekraal:: (plant, ook als groente) selpôlt {C/S} (L. Salicornia europaea).
zeekreeft:: iyðôn {C} (ihb Atlantische zeekreeft (L. Homarus atlanticus)).
Zeeland:: Zeelandes {G}.
zeelt:: plivve {C} (L. Tinca tinca).
zeem:: âfjera {C}.
zeeman:: (=zeevaarder) zéer {C}.
zeemeermin:: aille |aille/wille| {C}.
zeemeeuw:: vélp {C}.
zeemijl:: (1852 m) zé-myle {C} (afk= Zm of Z of Z [Zm]).
zeemleer:: (lap) âfjerafâsto {C; mv= âfjerafâstôe; rsmv= âfjerafâstott}.
zeenaald:: quda-fisa {C} (L. Syngnathus); grote ~: mintepot quda-fisa (L. S- acus); kleine ~: portâ quda-fisa (L. S- rostellatus).
zeep:: sep {S}; stuk ~: sep {C}.
zeepaardje:: belt-lûf {C}.
zeepaling:: iyliy {C}, merdlôk {C} (L. Conger conger); grist iyliy ("grauwe aal": zeepaling die ook ondiepere wateren opzoekt, zoals het Tsjok-meer; nog het meest verwant aan de Amerikaanse kongeraal (Conger oceanicus)) (L. Conger glaucus).
zeepkruid:: lukte-krutt {C/S}, sep-krutt {C/S} (L. Saponaria officinalis) (gebruikelijker is de naam lukte-krutt).
zeepost:: karé-pôst {C} (afk= k/p).
zeeprik:: (vis) zé-lôbâslÿg {C} (L. Petromyzon marinus).
zeepsop:: [sep-]bÿm {S}.
zeepzwam:: sep-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Tricholoma saponaceum).
zeer:: (=erg) graviy {I}.
zeeraket:: (plant) zé-rôket {C} (L. Cakile maritima).
zeereis:: zé-tupplip {C}.
zeerover:: pirata {C}.
zeescheepvaart:: mipnjebopiy {C}.
zeeslag:: (=zeegevecht) rutôs-strett {C}.
zeespiegel:: zé-jakars {C}.
zeesteensnoek:: zé-kaklôbes {C} (snoekachtige vis, vrnl langs Zverostakust en in de Leije en Trendon) (L. Esox marinus).
zeester:: (alg) zé-plinker {C}; gewone ~: presÿr zé-plinker (L. Asterias rubens).
zeestraat:: strett {C}.
Zeeuw:: Zeelando {Cef}.
Zeeuws:: (bv) zeelandes {IIef}; ~e vrouw: Zeelanda {Cef}.
zeevaarder:: (=zeeman) zéer {C}.
zeevaart:: rutôsâs {C}.
zeevenkel:: sel-kolinixog {C} (L. Crithmum maritimum).
zeevis:: (ntr) zé-fisa {C}.
zeewaardig:: rutôs-âp {I}.
zeewater:: zé-knurfel {S}.
zeewier:: zé-dyek {C/S}.
zeewolf:: (vis) leldufja {C} (L. Anarhichas lupus).
zeeziekte:: zé-kinâ {SC}.
zeg:: ~! (uitroep met nieuwswaarde) iff!; ik heb de bus gemist, zeg!: iff, gress ef gerlas ufspre!; (hè!: aandacht trekken) we!; zeg, kom je nog?: we, arfine tu dus?.
zege:: dótân {SC}.
zegel:: (=waarmerk) ségg {C}; (afdruk) séggos {C}.
zegelafdruk:: séggos {C}.
zegelen:: (=bezegelen) ségge {K}.
zegelrecht:: ségge-rigt {C}.
zegelring:: gorbas {C}.
zegen:: signe {SC}; (Erg) mâglos {A}.
zegenen:: signere {K; vdw= sigen}; (Erg) mâgle {K; gst= mâgel of mâgg}; gezegend zij de man: sigen armt ef merater.
zegening:: signeros {A}; (Erg) mâglos {A}.
zegenstaf:: (gehanteerd door een priester tijdens een Erg-ritueel) [ennucoriy-]sproa {C; rs= ..-sprót}.
zegepraal:: déhâr {C}; déhâros {A}.
zegevieren:: (overwinnen) déhâre {E}.
zegevierend:: (lett: =triomfantelijk) déhâriy {I}.
zegge:: (plant) carex {S} (L. Carex); gewone ~: doffiy carex (L. C- nigra); hangende ~: menkeratelira carex (L. C- pendula); zeegroene ~: svenk carex (L. C- flacca).
zeggen:: ~ tegen: reppe ón {K}; het ~: reppos {C}; de wet zegt niets over zulke zaken: ef lacs reppe flâjû kura sest tiyns; (beleefdheidsfrase) wat zegt u? (als je iemand niet verstaan hebt): hâje?; fit elleria!?, fittel? (spr); fit eller!?(spr/dl= Berref); lachend ~: mârsâne {K}; snikkend/huilend ~/vertellen: pvente {K}; iets te ~ hebben: ef lelperre prés {SC}; iets te ~ weten: ef tiffe prés {SC}; dat is te ~, dat wil ~: ef/kâ melde prés {SC}; je zou niet ~: stus zjoffecû nert; je zou niet ~ dat hij mijn broer is: stus zjoffecû nert, do meldelira kost frera; met deze sneeuwstorm zou je niet ~ dat het zomer is: mip dena urrvu stus zjoffecû nert, ef meldelira kormondô; ja, nou je het zegt: siy, tu reppelira ef ral (als je ergens aan herinnerd wordt); zoals gezegd: fara reppos {C}; om zo te ~ (in feite; anders uitgedrukt): reppany {I}; dat wil ~ (of te wel): mefrelira {I}; het voor het ~ hebben/krijgen: (sprkw) ef lelperre/pónze ef hÿkot; wat zal ik ~ ... (aarzelend antwoord geven): cecÿr {III}; heb je de vaas gebroken? – wel eh, wat zal ik ~ ...: aftel tu ef rélâft tundare? – cecÿr, gress reppât kluft ...; wat zou je ervan ~ om nu te vertrekken?: kol tu cônsidere ef ÿpratos ral?; tussen ons gezegd en gezwegen: jen uftel (wat we nu bespreken moet geheim blijven); (sprkw) wie A zegt moet ook B zeggen: stus nert pliyfonecû ef slofaro ðÿm sist.
zeikerd:: (ontstellende zeurpiet) csulnes {C}.
zeikerig:: (vervelend, zeurderig, langdradig) lâcsulor {I}.
zeil:: (=dekzeil) réng {C}; (vrnl v schip) sail {C}; (v schip/molen) ómer {C}; alle ~en bijzetten om ... (alle krachten inspannen, alle obstakels wegnemen): ef fjojae cradef dâlses, den ....
zeilboot:: (klein, meestal zonder kajuit) sailka {C}.
zeildoek:: ómerfâsto {C; mv= ómerfâstôe; rsmv= ómerfâstott}.
zeilen:: saile {U}; ~ op/in/over (bezeilen): lâsaile {K}; (een boot zeilend ergens heen varen) lâsaile {K}; ik zeil de boot naar Amahagge: gress lâsaile ef karé helkara Amahagge.
zeiljacht:: sail-jagt {C}.
zeilkamp:: (waar veelal jongeren in de vakantie kunnen [leren] zeilen) saile-kâmpos {C}.
zeilkamper:: (iemand die aan een zeilkamp meedoet) saile-kâmposer {C}.
zeilmaker:: ómerrif {C}.
zeilmakerij:: ómerrifâs {C}.
zeilschip:: ómerka {C}.
zeilsport:: sail-sport {C}.
zeis:: lÿ {C; mv= lÿje}.
zeker::
zekerheid:: hôfru {C}; ~ hebben met betrekking tot: fiypÿe {K; vdw= fiyper}.
zekering:: (=stop) fûst {C}.
zelden:: lendiy {I; [mv=enk]}; lett {III} (dl= Centraal-Berref); heel ~ (bijna nooit): pijâ lendiy/lett; niet ~: noi lendiy (eufemisme voor "heel vaak"); noi lett.
zeldzaam:: (=sporadisch) ðerunt {I}.
zelfbediening:: dres-harbos {C} (afk= DH).
zelfbedieningszaak:: (alg) dres-harbos-misan {C}; DH-misan {C}; (groot: =warenhuis) misansért {C}.
zelfbeeld:: dres-tjef {C}.
zelfbeheersing:: quandrowehaff (quandroehaff) {C}; je ~ verliezen (opvliegen): gâmpe {U}.
zelfbehoud:: quandropoir {C}.
zelfbestuur:: dres-lytt {C}.
zelfbevestigend:: dres-nalalôf {I}.
zelfbewust:: kafpjohell {I}.
zelfdoding:: (=zelfmoord) quandrokoffona {C}.
zelfgenoegzaam:: dres-zovert {I}.
zelfkant:: aan de ~ van de maatschappij (asociaal): blôfor {I}.
zelfmoord:: (zelfdoding) quandrokoffona {C}; (volgens Erg-ritueel) zakoba {SC}.
zelfopofferend:: ~e liefde (verliefdheid waardoor men geheel in beslag genomen wordt): pelcan-rovretos {A}.
zelfopoffering:: koba {SC}.
zelfreproducerend:: quandro-reproduserelira {I}.
zelfrespect:: ðÿr-respecc {SC}.
zelfs:: calyje {I}; hier staat ~ een kerk: kusami melde eft calyje korda; ~ niet (niet eens): calyje noi; ik mag ~ niet lachen!: gress geldre beri obezjere calyje noi!.
zelfstandig:: mainklotâ {I}; (zonder verzorgende familie) târk {I}; ~ naamwoord (taalk: =substantief): tiynelder {C}, supstantiviy {C}; als ~ naamwoord (taalk: substantivisch): supstantivise {I}; ~ voornaamwoord (taalk: in dit woordenboek gemerkt met {ZV}): stusoroni {C}.
zelfstandige:: (iemand met een vrij beroep) mainkloitoh {C}.
zelfstandigheid:: mainklotâiy {A; mv=enk; rs= mainklotâtt}.
zelftest:: dres-testos {C}.
zelfverdediging:: quandronarân {C}.
zelfverloochening:: dres-kafquennos {A}.
zelfvertrouwen:: ðÿr-trustos {A}.
zelfverwijt:: dres-cÿrézos {A}.
zelfzucht:: (=egoïsme) quandroproba {C}.
zemelen:: (mv) liyk {S}.
zemen:: (=lappen: v ramen) glântre {K; gst= glânter}.
zendeling:: zâlbinasatjen {C}.
zenden:: (=versturen) zâlbinase {K}; iets ~ aan/naar iemand: ef zâlbinase flaju ón rast; voor zich uit ~/sturen: zâlbinase-furt {K}.
zender:: (radio/tv) strâless {C; mv/rsmv= strâlesses}; zie ook Zenders in .
zending:: (wat gezonden wordt) zâlbinastiyn {C}.
zendmast:: strâless-taris {C}.
zenegroen:: kruipend ~: ajuga {C} (L. Ajuga reptans).
zenuw:: jaðo {C}.
zenuwachtig:: (=nerveus) nervoss {I}.
zenuwen:: (=nervositeit) nervossiy {A; mv=enk}; het op zijn ~ krijgen: ef tasse fes nervoss-tiyn {C}.
zenuwinzinking:: rûl-fesblôfos {A}.
zenuwstelsel:: nerfas {C}; opast rifo jaðo {C}.
zes:: sers {TW}.
zesendertig:: rân {TW}; (rekenkundig) dursa-sers {TW}; (rân gevolgd door ENKELvoud) ~ boeken: rân mimpit = dursa-sers mimpits.
zestig:: main-hent-main {TW} (=10+5×10); (rekenkundig) sersa {TW}.
zet:: snep {C}; (bij schaken) met {C}.
zetel:: (gestoelte: lett/fig) hÿkot {C}; (fig) stull {C}.
zetelen:: (v instantie: ergens gevestigd zijn) feldre {U; gst= felt; wst= feld•}; de FYSP, ~d in Gÿrô: ef FYSP, feldrelira ber Gÿrô.
zetkast:: plašelot {C}.
zetmeel:: melle {S}.
zetpil:: bliyf-piyl {C}.
zetsel:: (v letters) plašos {C}, rojitos {C}.
zetten::
zetterij:: rojitos {C}.
zeug:: (vrw varken) plót {C}.
zeulen:: (moeizaam sjouwen) synne {E}.
zeurderig:: (v geluid, pijn) wempelira {I}; (vervelend, zeikerig, langdradig) lâcsulor {I}.
zeuren:: ûmše {U}; (=klagen) zycesike {U}; (=zaniken) wempe {E}, senje {U; gst= sent}; ~ over: wempare {K}.
zeurpiet:: (=zanik) wemp {C}; (=lastpost) talma {C; mv= télmen}; ontstellende ~ (zeikerd): csulnes {C}.
zeven::
zevenblad:: biyšôp-lofa {C} (L. Aegopodium podagraria).
zevenster:: (plant) heferg-star {C} (L. Trientalis europaea).
zeventig:: rân-tenerg-sers {TW} (=36+28+6); (rekenkundig) hefergsa {TW}; in de jaren ~: lóf ef tenrân-zempers; lóf ef hefergsa-zempers.
zich:: (ook mezelf; jezelf; uzelf; onszelf);
{WN} enk | actief | rs | {SX.vz} | passief | |
---|---|---|---|---|---|
1/2 3 | C (bezield) C/S (zaak) A/SC | sen sen frart/sen efa | senne senne senne efae | [•siyn] [•siyn] •siyn | prap prap prap prap |
{WN} mv | actief | rs | {SX.vz} | passief | |
---|---|---|---|---|---|
1/2 3 | C/S A/SC | sena sena efa | senae senae efae | [•siyn] •siyn | prap prap prap |
zicht:: zerfiy {A; mv=enk}; op ~: lo zerfiy; in ~: fes zerfos {A}.
•zicht:: •-zerfos {SX > n} (in namen van villa's, hotels ed) (bijv) Hertâ-zerfos: Beekzicht (naam ve herberg).
zichtbaar:: zerfan {I}, zerfatt {I}.
zichtbaarheid:: zerfaniy {A; mv=enk}.
zichzelf:: op ~ (los v iets anders beschouwd): fes ef frenvu; op ~ is deze kast wel mooi: dena feldariy melde fit hordâ fes ef frenvu; uit ~ (selfsupporting): frartiy {Cef; mv=enk}: (nominalisatie v frart); de auto begint uit ~ te rijden: ef oto finne beri ufire lo ef frartiy; Spokanië kan voor ~ zorgen: Spooksoliy melde ef frartiy; »zelf; »zich.
zieden:: (koken: zeep/zout) tjondere {K}.
ziedend:: (=woedend) st[r]âkenn {I}.
ziek:: (alg) kinur {I}; kinn {I} (pop), stóf {I} (pop); (=beroerd) wâzeniy {I}; beetje ~ (niet helemaal in orde): tokinur {I}; ~ zijn: (alg) kinure {U}, (in de lappenmand zijn) ef pónze lem brÿdâs; mocht men ~ worden (in geval van ziekte): kinurami {I}.
ziekbed:: (bed) hij is aan het ~ gekluisterd: do sen binde zléf ef ontroâ; (ziekte) kinâ-zirdos {C}; na een lang ~: mintof eft paqur kinâ-zirdos.
zieke:: (=patiënt) wâzer {C}, kinet {C}.
ziekelijk:: kinurerÿ {I}; (fig: =ongezond) nehelt {I}.
ziekenauto:: (=ambulance) kinânolac {C}.
ziekenfonds:: kinfônts {C}.
ziekenhuis:: hôspitalo {C}, hôs {C} (pop); (arch) kinsért {C}; zie ook Ziekenhuizen in .
ziekenverpleging:: otÿeren {C}.
ziekenzaal:: kinet-zalas {C}.
ziekte:: kinâ {SC}; in geval van ~ (mocht men ziek worden): kinurami {I}; ~ vaststellen (diagnose stellen): oôntare {U}; ziekte||gezondheid: mófiy {Aid; mv=enk}; .
Ziektekostenverzekering:: Kinâ-insûrânsos {A}; Aanvullende ~: Liliy Kinâ-insûrânsos {A} (afk= LiKi[-insûrânsos]).
ziekteverlof:: kinâ-geldros {C}.
ziel:: ÿrgô'iyc {SC}; (Erg) nâf {SC}.
zielenpoot:: (=stakker) ostral {C} (pop).
zielig:: (=aandoenlijk) ostraliatan {I}; (=arm) pôrer {I}.
zielloos:: (=ontzield) idenâfor {I}.
zieltogen:: ulliye {E}.
zieltogend:: vâstyf {I}.
zieltoging:: ulliyos {C}.
ziens:: tot ~!: carynn!; mip ef canazâ!; tukst zerfelira!.
zier:: hij begrijpt er geen ~ van: do unere ef grulótser danšos; do unere nÿf lÿn šotiys.
ziezo:: ~! (dat zit erop!: na voltooiing v iets): kâ tiyn melde!; ef rât bzaéjer!.
zigeuner:: sygeno {C}; (=nomade) nomâde = nomâte {C}.
zigeunerin:: sygena {C; mv= sygenas}.
zigzag:: siksak {I}.
1niv | {PV} | pass. | verbaal |
---|---|---|---|
vrw C A/SC | eup° ef/mittof/kâ* ef/kâ | épe ófe ófe | eppere efere efere |
° |ep/epp| * kâ bij concr zn'n is vrnl spr |
1niv | {PV} | pass. | verbaal |
---|---|---|---|
mnl vrw ntr C/S/A/SC | óps belt óps tem/efs | ÿpse biylte ÿpse tiymme/ófe* | ópsene beltene ópsene temane |
* ófe is vrnl spr en minder formele schr |
zijdelings:: (lett) ovapiy {I}; (=indirect) nedirecc {I}.
zijden:: (van zijde gemaakt) sÿta {I}.
zijderups:: sÿt-ljôl {C}.
zijdevlinder:: sÿt-qugier {C} (L. Bombyx mori).
zijkant:: »kant A.
zijspan:: (aan motorfiets) ovapnolac {C}; zie ook Weggebruikers in .
zijstraat:: mirra-ef-ovap {C}.
zijtak:: (v spoorlijn/rivier ed) ovap-ÿrra {C}; (v familie) nefuproje = suuproje {C}.
zijwaarts:: ovapÿr {I}.
zijweg:: weg-ef-ovap {C}.
zijwind:: ovap-omelech {C}; met ~: fes ovap-omelech.
zilt:: sel {I}; het ~e nat (de zee): ef sel wik.
zilver:: šifer {Sef}; stuk ~: šifer {Cef}; van ~ gemaakt (zilveren): šifer {I}; met een laag ~ (verzilverd): lâšiferor {I}.
zilveren:: (van zilver gemaakt/zilverhoudend) šifer {I}; ~ voorwerp: šifer {Cef}.
zilverhoudend:: (=zilveren) šifer {I}.
zilverkleurig:: šifer-marâsiy {I}.
zilverlinde:: šifer-yvôp {C} (L. Tilia tomentosa).
zilvermeeuw:: mindasnep-meve {C} (L. Larus argentatus).
zilvermerk:: šifer-ségg {C} (afk= ŠS).
zilvermijn:: šifer-umyn {C}.
zilverpapier:: šifornin {S}.
zilverplevier:: sank-plier {C} (L. Pluvialis squatarola).
zilverschoon:: (plant) uas-lofa {C} (L. Potentilla anserina).
zilverspar:: (alg) blakker ðôle {C} (L. Abies alba); blotter ðôle, piro (Spok variant vd zilverspar: L. A- spocanica); Griekse ~: greka-ðôle (L. A- cephalonica); Nikko ~: Cârwÿnn-ðôle (L. A- homolepsis); Pacifische ~: tévet-ðôle (L. A- amabilis); reuzen~: frÿcc-ðôle (L. A- grandis).
zilverstaartmeeuw:: šifer-trunn-meve {C} (L. Larus argenticaudatus).
Zimbabwaan:: (bewoner) Zimbabiyny {Cef}.
Zimbabwaans:: (bv) zimbabiy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Zimbabiyna {Cef}.
Zimbabwe:: Zimbabiy {G}.
zin::
zindelijk:: sâvriy {I; [mv=enk]}; (v huis ed: schoon en netjes) nopa {I}.
zingen:: chafoste {K}; zachtjes ~ (neuriën): mebje {U; gst= mepp}; in slaap ~: mûmse {K}; met uithalen ~ (uithalen): lôlte {U}; (=kwinkeleren: vogels) sâlme {U}.
zink:: (metaal) usienc {Sef}; van ~ gemaakt (zinken): usienc {I}.
zinken::
zinloos:: jegaches {I}, gâlse {I}; zinloze handeling verrichten (iets voor niets of zonder uitwerking doen): quzéše [beri] {U}, quzerše {U} (arch); het is ~ dat ik de brief geschreven heb (ik heb de brief voor niets geschreven): gress ef letra quzéše beri stinde; het is ~ (het mag/moet niet gedaan worden): ef melde furt ef knok (dikwijls als aanmaning/verbod); jouw protest is ~ (je hoeft niet te protesteren): vilt protestašo melde furt ef knok.
zinnebeeld:: miypfjy {SC}.
zinnelijk:: kô {I}.
zinnen:: ~ op (wraak ed): zyrrele tukst {U}.
zinnig:: (=zinvol) gals {I}; ~ zijn (zinvol zijn): galse {U}.
zinsbegoocheling:: sinn-pógos {A}.
zinsdeel:: môto {C}.
zinsnede:: (passage) pâsa |pÂsa/pâsA| {C; mv= pâsaes}.
zinspelen:: ~ op: ju'ecce {K}; (vager dan ju'ecce:) prae {K}.
zinspeling:: ju'eccos {A}, praos {A}; een ~ op: eft ju'eccos/praos tygtja.
zintuig:: sinn {C}.
zintuiglijk:: sinniy {I}.
zinvol:: (=betekenisvol) ûmfral {I}; (=zinnig) gals {I}; ~ zijn (zinnig zijn): galse {U}.
zit:: ~! (ga zitten!: tegen hond): tegta!.
zitkamer:: sértmit {C}.
zitplaats:: feltsat {C}.
zitten::
zittend:: (leven) feldriy {I}.
zitting:: (v stoel) felt {C}; (=zetel; fig) stull {C}; (fig) ziytos {C}; ~ nemen (vergadering ed): ziyte {U}.
zitvlak:: (=achterste) trunntiyn {C}; (met nadruk op zitten) feldre-tiyn {C}.
zoal:: (in feite, eigenlijk) cÿrlÿo {III}.
zoals:: na {VG} (bewering); het zal niet lukken, ~ ik al zei: ef nert di eftarsu, na gress reppo; (gelijk aan: betrekking/vergelijking) fitfara {VZ/VG}; ik doe het ~ ik [het] gewend ben: gress paine ef, fitfara gress oske; ik houd er niet van, ~ hij liegt: gress nert affionnose, fitfara do merfe; het gaat niet ~ ik wil [dat het gaat]: ef nert vende fitfara gress probare beri vendelira; hij bejegent haar ~ hij haar wil bejegenen (zoals hij dat wil): do umpocÿrme tukst eup, fitfara do probare beri umpocÿrmelira; ~ gezegd: fara reppos; ~ nimmer: iyrte {I}; ("zoals" kan in Ned soms achterwege blijven:) allemaal gezeur, ~ u zult denken = allemaal gezeur, zult u denken: cratiyn meldelira senjos, na gÿrs di miypu; »als.
zodadelijk:: hétra {III}.
zodanig:: ~ ... dat: mittof ... fitfara; met ~e snelheid dat hij viel: lef mittof upk, fitfara do tassa; ~ dat: tu-vrôk, fitfara; als ~: na-vrôk = na-wys {III}; (op die manier) ~ [dat]: tu-vrôk [fitfara]; »dusdanig.
zodat:: (gevolg) fittof {VG}; fes = fés {DT}; het regent, ~ ik geen zin heb om de hond uit te laten: ef bidale, fittof gress nert affionnose beri bôrade ef myl = ef fes/fés bidale, gress nert affionnosilóme beri bôrade ef myl; ~ niet: ny {DT} (gevolg); je moet je haasten, ~ je niet te laat komt: tu ny hurtiyrât, tu mešanilóme kiygt.
zode:: (plag: v gras/turf ed) ôlgt {C}.
zodoende:: mrâ mittof.
zodra::
zoek:: ~ zijn: ef melde chucern.
zoekactie:: gvârce-âkšo {C}.
zoeken::
zoeklicht:: gvârctat {C}.
zoekraken:: (=wegraken) lóse {U}.
zoel:: (=lauw) lem {I}; (=drukkend: weer) rófi {I}.
zoemen:: (alg) nûme {U}; (=brommen) brône {U}; (v insecten) zequme {U}.
zoen:: (=kus) ichizos {C}, xedira {C; mv= xediren}, mopp {C}; iemand een ~ geven: ef paine eft xedira furt rast.
zoenen:: (=kussen) ichize {K}, xedirie {K}.
zoenpartij:: (=gekus) xedirios {C}.
zoet:: (smaak) grum {I}; (reuk) fâjâf {I}; (=lief) rovret {I}; (v water: niet zout) nesel {I}; (smaak v witte wijn) kittianer {I}.
zoethoudertje:: velp zovertaros {A}.
zoethout:: (drop) grum-moftos {C; mv= ..-moftosz}.
zoetsappig:: feûlos-tiyt {I}.
zoetwatermoeras:: (in binnenland, nooit aan zee) ker {C}.
zo-even:: (=daarnet) lâstÿrô {III}.
zog:: (=moedermelk) fôlts-helt {S}.
zogen:: fôltsare {K}.
zogenaamd:: ber kimore (afk= b.k.).
zoiets:: (enk) fitaju {ZV; gnz= fitacÿr; rs= fitajje}; •taju {SX.vz} (dl= gereduceerde vorm v fitaju; Zuid-Liftka/Tigof/Lomky); op ~: kaftaju = kaf fitaju; (vaak geringschattend/nietig); ik heb nog nooit ~ groots gezien: gress zerfo kvâ fitaju hupster; we begrijpen het nut van ~ niet: kirro nert unere fitacÿr hâc; het is reuzeflauw om ~ te ontkennen: fitacÿr wa'éros melde jûxûxiy; en moet je ~ doodslaan?: we, tu olelira jazy fitajje? (tegen een kind dat een onschuldig beestje aan het doodslaan is); ~ als een: felðe {OV} (enk/stoff), feltes {OV} (mv/stoff) (vaak ironisch/onverschillig/minachtend); ik houd niet van ~ als een leugen: gress nert affionnose felðe merfos; deze schoorsteen is van ~ als marmer: dena mÿrt melde mip felðe/feltes canazâ (maar ziet er eerder als geschilderd hout uit); dat zijn ~ als dennenbomen: ef melde feltes sparots (lijken op dennenbomen); ze eten ~ als kersen: óps larde feltes huldus (onverschilligheid over wat het precies is); »zo'n.
zojuist:: (=zo-even) lâstÿrô {III}.
zolang:: (gelijktijdigheid) fitabry {VG}; ik kan niet werken ~ hij praat (geldt voor een concreet moment): gress nert ÿrômecû, fitabry do pjôle; (momentaan: met dt ek in bijzin) fara {DT}; ik kan niet werken ~ hij praat (concreet moment): gress nert fara ÿrômecû, do pjôlilóme ek; (voorwaarde) ~ de buren niet klagen, stoken wij onze open haard: nÿn ef ÿksanuters gûfque, kirro strôle sener loÿbuti; »mits; »tenzij.
zolder:: flerrt {C; mv= flertes}; op [de] ~: fes ef flerrt; de kinderen spelen op ~: ef efantys merre fes ef flerrt; (vgl) de man staat op het dak: ef merater giffe KAF ef flerrt (indien men bij het dak denkt aan de zolder die er direct onder ligt).
zoldering:: (=plafond) tlafo {C}.
zolderkast:: ([grote] kast op zolder) drûft {C}.
zomen:: (omzómen) milte {K}.
zomer::: kormondô {C}; afgelopen ~: lâst kormondô; de vorige ~: ef furtkormondô {C}; zo goed als elke ~ ('s zomers): kormondôtas {III}; elke ~: riyfain kormondôtas; Begin van de Zomer: Ponto-kormondô {N} (officiële feestdag; winkels beperkt geopend).
zomereik:: sésiy-ÿc {C} (L. Quercus robur).
zomerhuisje:: (=vakantiehuisje) kôbo-smyl {C; mv= ..-smiyle}; zie ook Zomerhuisjes in .
zomerklokje:: mai-cônp {C} (L. Leucojum aestivum).
zomerlinde:: (grootbladige linde) kjupt-yvôp {C} (L. Tilia platyphyllos).
zomermeter:: (vlinder) kleine ~: mesâ wuma-flyddere {C} (L. Hemithea aestivaria); groene ~: Litafa-flyddere {C} (L. Geometra papilionaria).
zomers:: kormondô-kettelira {I}.
zomertaling:: (eend) kjupt-krek {C} (L. Anas querquedula).
zomertijd:: (zomermaanden) kormondô-fort {C}; (tijd waarbij het in de zomer 1 uur later is dan in de winter; wordt in Spok niet toegepast) terratat-hûase-fort {C}; zie ook Tijdrekening in .
zomertruffel:: (paddenstoel) mofûster {C} (L. Tuber aestivum).
zomerverblijf:: (=buitenhuis) tiyf {C} (idyllisch gelegen, v rijke stadsmensen, 18e en 19e eeuw).
zomin:: net ~ als (evenmin als): loiy noi (ontkenning van loiy = evenals).
zomprus:: ošo ponto-óf {S} (L. Juncus articulatus).
zon:: kôbo {C}; (zonlicht) kôbotat {C}; (zonneschijn) kôbo-nÿlos {C}; in de ~ (met nadruk op de warmte of het zonnebaden) lagitofot/rys ef kôbo, tekôboe {I}; in de ~ (in het zonlicht: met nadruk op het licht) zjoba ef kôbo; de ~ is onder: ef kôbo melde zjoba ef.
zo'n:: ~ ... dat: mittof ... fitfara; met ~ snelheid dat hij viel: lef mittof upk, fitfara do tassa; (ongeveer, een stuk of) effers {I}; het kost ~ 100 herco: ef melde effers 100 herco; er wonen ~ 200 mensen in het dorp: effers 200 veldurs zâre fes ef zeces; hij is toch ~ vervelende vent: do melde jazy eft fit iftšormt hânc; »zo 9.
zondaar:: ksenpatjen {C}.
zondag:: kôbotof {Cef} (afk= kt of kôb).
zondagsschilder:: tokûrater {C}.
zonde:: yppâtos {A}; (het zondigen) ksenpos {A}; [dat is] ~ voor dat boek: derjiy [melde] ón dena mimpit.
zondebok:: ksenpe-mitré {C; mv= ..-mitréja of ..-mitréje}.
zonder::
zonderling:: (=excentriek) mipgei {I}, ûqugei {I}; (=vreemdeling) tneferiy {C}; (=excentriekeling) hâmp {C}.
zondig:: ksenpiy {I}.
zondigen:: ksenpe {U}; het ~ (zonde): ksenpos {A}; ~ tegen: yppâte {K}.
zondiging:: yppâtos {A}.
zondvloed:: diluvve {C}.
zone:: zône {C}; blauwe ~: latizône {C} (parkeren alleen toegestaan indien dit expliciet is aangegeven).
zoniet:: »zo 4.
zonlicht:: kôbotat {C}; water dat in het ~ schittert: tlette {C/S}; in het ~ (in de zon: met nadruk op de warmte): tekôboe {I}; in het ~ (met nadruk op het licht): zjoba ef kôbo; »zonneschijn.
zonnebad:: kôbo-wikos {C}; (het bruinen in de zon) zutteros {C}.
zonnebaden:: kôbo-wike {U}.
zonnebloem:: kôbo-huron {C}, kôbo-trôchâ {C} (poe) (L. Helianthus).
zonnebril:: kôbo-specc {C}.
zonnedauw:: (plant) kôbo-ðô {C} (L. Drosera); lange ~: fyg kôbo-ðô (L. D- anglica); ronde ~: ronter kôbo-ðô (L. D- rotundifolia).
zonnepaneel:: (om stroom op te wekken) kôbo-hâmos {C}.
zonneroosje:: groot ~: Frina-adoratjen {C} (L. Helianthemum nummularium); Apennijns ~: Lomkyex ef Frina-adoratjen (L. H- apenninum).
zonnescherm:: (=parasol) lagitofôbo {C}, labo {C} (pop); (=markies) kôbopaaf {C}.
zonneschijn:: kôbo-nÿlos {C}; in de ~ (met nadruk op de warmte): lagitofot/rys ef kôbo; »zonlicht.
zonnesteek:: kôbo-xôt {C}.
zonnestelsel:: kôboeren {C}.
zonnestraal:: kôbo-chiqurs {C}.
zonnewijzer:: (alg) kôbo-pra {C}; (trad Spok, in fallusvorm) fort-wehaver {C}; wehaver {C} (pop).
zonnig:: kôbót {I}.
zonovergoten:: kôbo-zlânk {I}.
zonsondergang:: kôbotass {C; mv= kôbotassa}, ÿrslompos {C}, blôfos {C} (spr).
zonsopgang:: kôboégg {C}, égt {C} (spr).
zonsverduistering:: kôbo-iðâfos {C}.
zoogdier:: mamûl {C}; (alg: mnl) ru {C}; (alg: vrw) tef {C}.
zool:: soliy {C}.
zoölogie:: (=dierkunde) zoolôiy {C}.
zoom:: (in textiel) milt {C}; hâm {C} (dl= Tigof/Lomky); een ~ leggen in: ef riffe eft milt armt.
zoon:: (alg) waler {C}; (klein kind) walo {C}; en Zoon (& Zn): ur Waler (afk= u/Wr); en Zonen: ur Walers (afk= u/Wrs); firma Metrusse & Zn: firma Metrusse u/Wr.
zoontje:: (klein kind) walo {C}, belt-waler {C}.
zootje:: (bende; troep) rippe {C}.
zorg::
zorgelijk:: (=ongerust) nelatiy {I}.
zorgeloos:: pentero {I}.
zorgen:: ~ voor:
zorgvuldig:: (=secuur) labinâr {I}.
zorgvuldigheid:: (=secuurheid) labinâriy {C}.
zorgwekkend:: nelatiykkettâ {I}.
zorgzaam:: (=attent) nelatiyca {I}.
zot:: »gek.
zout:: (zn) sel {Sef}; (bv) sel {I} (ook v water); ~ toevoegen; in ~ conserveren (zouten): [lâ]sele {K}.
zoutachtig:: selerÿ {I}.
zouteloos:: (fig: =flauw) jûxiy {I}.
zouten:: (zout toevoegen; in zout conserveren) [lâ]sele {K}.
zoutloos:: (zonder zout) sojele {I}.
zoutmelde:: gewone ~: sgora-cjât {C} (L. Halimione portulacoides).
zoutmijn:: sel-umyn {C}.
zoutminnend:: sel-lyelira {I}.
zoutpan:: upmstóf |M| {C; rs= upmstófet}.
zoutvaatje:: sellot {C}; (ook: pepervaatje) rûslot {C}.
zoutzuur:: hydroclorasitt {S}.
zoveel:: het tarief is twee keer ~: ef tareff melde ef dubla tiyn; »zoiets; »veel 4.
zoveelste:: de ~: ef tiyntef tiyn.
zover:: in ~[re]; voor ~[re]: tu plâks, den; we zijn het in ~re eens geworden: kirro sena vonara tu plâks; het is ~: (sprkw) ef vildul melde furt ef axos.
zoverre:: »zover.
zowaar:: ÿnn {III}.
zowel:: ~ ... als (verbinding): cÿr ... is {VG}; ~ mijn broer als ik zijn ziek: cÿr kost frera is gress kinure.
zozeer:: niet ~ A als wel B: nert A ur danen fes B; Lerdu is niet ~ een artiest als wel een fantasievol persoon: Lerdu nert melde eft artiys ur danen fes eft veldur lef kâgos.
zucht:: huss {C; mv= hussus}, huzvos {C}; diepe ~: adermos-mip {C}; ~je wind (windvlaagje): vydre {C}; een ~ slaken: ef ešue eft huss.
zuchten:: huzve {U; gst= huss; wst= huz•; vdw= hušor}.
zuid:: zutter {I}.
Zuid-Afrika:: Zutter-Afriy {G}.
Zuid-Afrikaan:: Zutter-Afro {Cef}.
Zuid-Afrikaans::
zuidelijk:: zutter {I}.
zuiden:: zutter {Aef}, ideóna {C}; in het ~: armt zutter; fes ideóna (afk= f/iw); in het ~ van: armt zutter fes (vz-uitdr); in het ~ van Hirdo: Hirdo armt zutter = armt zutter fes Hirdo; ten ~ van: zutter {VZ} (plaats); fes ideóna (afk= f/iw); ten ~ van Hirdo: zutter Hirdo; A ligt ten ~ van B: A melde rifo B fes ideóna; ten ~ langs: zutter-lango {VZrs} (richting); wij rijden ten ~ langs Hirdo: kirro ufire zutter-lango Hirdoe.
zuidenwind:: (die naar het noorden waait) wóner {C}.
zuiderbreedte:: zutter-trân {C} (afk= ZTr).
zuiderling:: (bewoner v een vd zuidelijke eilanden Tigof/Lomky/Garos) zutter-zârer {C}.
zuidkant:: langs de ~: zutter-lango {VZrs} (richting); wij rijden Hirdo aan de ~ voorbij: kirro ufire zutter-lango Hirdoe; aan de ~: zutter-ovap {III}.
Zuid-Korea:: Zutter-Korea {G}; »Korea- (en afleidingen).
zuidoost:: ~[elijk]: opper-zutter {I}.
zuidoosten:: opper-zutter {Aef}, šark-col {C}; in het ~: armt opper-zutter; helkara šark-col (afk= h/šc); ten ~ van: opper-zutter {VZ} (plaats); helkara šark-col (afk= h/šc); A ligt ten ~ van B: A melde rifo B helkara šark-col; in het ~ van Hirdo: Hirdo armt opper-zutter = armt opper-zutter fes Hirdo; ten ~ van Hirdo: opper-zutter Hirdo.
zuidpool:: zutter-ys {C}.
Zuid-Vietnam:: Zutter-Vietnâm {G}; »Vietnam- (en afleidingen).
zuidwest:: ~[elijk]: zutter-wefot {I}.
zuidwesten:: zutter-wefot {Aef}, rilko-kôbotass {C; geen mv}; in het ~: armt zutter-wefot; helkara rilko-kôbotass (afk= h/rlk); ten ~ van: zutter-wefot {VZ} (plaats); helkara rilko-kôbotass (afk= h/rlk); A ligt ten ~ van B: A melde rifo B helkara rilko-kôbotass; ten ~ van Hirdo: zutter-wefot Hirdo; in het ~: armt zutter-wefot; in het ~ van Hirdo: Hirdo armt zutter-wefot = armt zutter-wefot fes Hirdo.
zuigeling:: fôltsanty {C}, baby {C; mv= babes}, kamy {C} (dl= Cheetuc).
zuigen:: fôltse {U}, sóke {U}.
zuiger:: (v motor/pomp) lamtoh {C}.
zuigerstang:: lamtoh-bonarô {C}.
zuigfles:: sfég-liskos |sv..| {C; mv= ..-liskosz}.
zuiging:: (gezuig) fôltsos {C}.
zuil:: (=pilaar) zull {C}; (=kolom) mipper {C; mv/rsmv= mipperper}.
zuilengang:: (=zuilenhal) elder {C}.
zuilenhal:: (=zuilengang) elder {C}.
zuinig:: huâs {I}; ~ zijn met (besparen): huâse {K}; erg ~ zijn: ef sivve ef niyft ur kârek.
zuinigheid:: huâsiy {A; mv=enk}; (sprkw) ~ met vlijt bouwt huizen als kastelen: (ong) huâsen ef spentes, tur spenten furt ef pliffon.
zuipen:: (veel drinken) kalibatse {E}; zich te pletter ~: ef kalibatse tasselira.
zuiplap:: spiryt-tyrâher {C}, kalibatser {C}.
zuippartij:: (drinkgelag) kalibatsos {C}, kali {C} (pop).
zuivel:: (=zuivelproducten) zufel {S}.
zuivelbedrijf:: (melkboer) zufelâs {C}.
zuivelfabriek:: zufelriff {C}.
zuivelproduct:: zufel {C}; ~en: zufel {S}.
zuiver:: yuver {I}; ~ maken (zuiveren): yuvre {K}; (niet vals: v toon) hell {I}; (fig) šÿrðiy {I; [mv=enk]}.
zuiveren:: (zuiver maken) yuvre {K; gst= yuff}.
zuivering:: yuvros {C}.
zuiveringsinstallatie:: revertâs {C} (bijv voor rioolwater).
zulk:: ~ een (een dergelijk; zo'n): teâk {OV} (enk-concr); sest {OV} (enk-semc/abstr; stoff; mv); ~e koeien hebben ze hier niet: stus nert lelperre sest boerts kusami; ~e klei is niet vruchtbaar: sest klao nert melde fûrta; hij heeft ~e schulden dat hij zijn huis moet verkopen: do lelperre mittofs šâfts, fitfara do póbarât sener sért; »zo 9.
zullen:: (toekomende tijd)
zulte:: (plant) seût {C} (L. Aster tripolium).
zurigheid:: (zure smaak) azinoiy {C; rs= azinote}.
zuring:: (alg) âgt {C} (L. Rumex).
zus:: »zuster.
zusje:: »zuster.
zuur::
zuurbes:: azino-labâ {C} (L. Berberis vulgaris).
zuurhoudend:: (met zuur) •asita {SX.s > add}; (bijv) koolzuur: cârbonasita.
zuurkool:: azino-ÿry {C/S}.
zuurstof:: ôksigenym {S}; van/met ~ (zuurstofhoudend): ôksigena {I}.
zuurstofhoudend:: (van/met zuurstof) ôksigena {I}.
zuurtje:: (snoepje) grum {Cef}, grume {C}.
zwaai:: (=zwier) dvépp {C}.
zwaaien:: (=zwieren) dvébe {U}; ~ met: ðâene {K}; (als begroeting) bÿe {U}.
zwaan:: (mnl/ntr) sven {C}; (mnl) jasug {C}; (vrw) svéna {C; mv= svénas}; (in Spok vrnl knobbelzwaan: L. Cygnus olor); wilde ~: gâm-sven {C} (L. Cygnus cygnus).
zwaard:: zvart {C}; (Oudspok: puntig) rist {C}.
zwaardschede:: [kleine] ~ (schelp): ziyðy {C} (L. Ensis ensis).
zwaarlijvig:: (=gezet) zâniy {I}.
zwaarmoedig:: drakamutiy {I}.
zwaarmoedigheid:: drakamuter {A; mv=enk}.
zwaarte:: ihytiy {C}; (=gewicht) drakâs {C}.
zwaartekracht:: ihyt-crâf {C}.
zwaarwegend:: (=gewichtig) drakâsiy {I}.
zwabber::
zwabberen:: (zeil of dek schoonmaken) câblâne {K}.
zwachtel:: (voor wond) biynðe {C}.
zwachtelen:: biynðare {K}.
zwager:: frera-mâlp {C}; de ~s; de ~[s] en schoonzuster[s]: ef freras-mâlp.
zwak:: (niet sterk/gespierd; zonder kracht) sóm {I}; (v licht/stem/bocht) mârve {I}; (v gezondheid/karakter) clex {I}; een ~ hebben voor: ef šove eft wâvet cubu ón.
zwakheid:: (geen sterkte) sómiy {A; mv=enk}; (flauwheid) mârve {Aef}; (=zwakte: v gezondheid/karakter) clexiy {A; mv=enk}.
zwakkeling:: (zonder spierkracht/doorzettingsvermogen) sómer {C}; (met zwakke gezondheid) preltiy {C}.
zwakstroom:: (tot 24 volt) mârvelek {S}.
zwakte:: (=zwakheid: v gezondheid/karakter) clexiy {A; mv=enk}.
zwakzinnig:: wûltiy {I; [mv=enk]}.
zwalken:: (alg) trottare {U} (op zee) zlobe {U}.
zwaluw:: zvâlp {C} (ihb boerenzwaluw of huiszwaluw); boeren~: keldus-zvâlp {C} (L. Hirundo rustica); gier~: rolka {C} (L. Apus apus); huis~: jôrm-zvâlp {C} (L. Delichon urbica); nacht~: Urapas-rolka {C} (L. Caprimulgus europaeus); oever~: ripariy {C} (L. Riparia riparia); (sprkw) één ~ maakt nog geen zomer: ef értef pómt strâ mefre eft wuma.
zwam:: (paddenstoel: ihb zonder duidelijke steel en hoed, zoals koraal~ of varkensoor; dikwijls ook giftig) missis {C; mv= missisa}.
zwampvaren:: zvâmp-ferre {C} (zeldzame varensoort, vrnl in Blizerû-moeras) (L. Pteris infirmis).
zwanebloem:: Iylmeene-óf {S} (L. Butomus umbellatus).
zwang:: in ~ brengen: armtstâge {K}; het in ~ brengen: armtstâgos {A}; in ~ zijn: ef farte stâgelira (tdw v stâge).
zwanger:: ÿtinelira {I}; (=drachtig: v dieren) klytjef {I}; ze is ~: eup lelperre eft tustu fes ef horp (pop); eup lelperre eft tustu fes ef nesta (pej).
zwart:: doffiy {I}; doa• {PX.c > c}; pik~ haar (met een donkerblauwe glans): nydamirs {Cmv}; ~ op wit staan (geschreven staan): stinde {Upr; vdw= regelm.}; zo staat het ~ op wit: ef sen stinde lo kâ; lo kâ ef sen gârpje fes ef rojis; het ~ (zwarte kleur): doffiyen {C}; ~ werk (zonder belasting te betalen): doascvÿzos {C}.
zwarte:: (neger) doffer {C} (euf).
zwartgallig:: rizjômpiy {I}.
zwartkop:: (zangvogel) ÿršar-sâlmer {C} (L. Sylvia atricapilla).
zwartkopmelkzwam:: zjol-helter {C} (L. Lactarius lignyotus).
zwartrijden:: jola-xlâte {U} (in tram/bus/trein reizen zonder te betalen).
zwartrok:: doakerly {C} (scheldnaam voor RK geestelijke).
zwartsel:: (poeder om kachels zwart te maken) doffiy {S}.
zwartstreeptjiftjaf:: doalÿnt-hâme {C} (komt vrnl op Vlociys en Rurf voor) (L. Phylloscopus striata).
zwartwerken:: (zonder belasting te betalen) doascvÿze {U}.
zwart-wittelevisie:: doffiy-blakker-televišo {C}, DB-televišo {C}, DB-TV {C}.
zwavel:: sulfur {S}; van/met ~ (zwavelhoudend): sulfura {I}.
zwavelen:: (=luchten: wijnvaten) smômpe {K}.
zwavelhoudend:: (van/met zwavel) sulfura {I}.
zwavelkop:: gewone ~ (giftige paddenstoel): yste-rôska-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Hypholoma fasciculare).
zwavelzuur:: sulfurasitt {S}.
zwavelzwam:: sulfur-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Laetiporus sulphureus).
Zweden:: Sveden {G}.
Zweed:: Svedeny {Cef}.
Zweeds::
zweefvliegen:: jarmôje {U; gst= jarmôt}.
zweefvlucht:: jarros {C}.
zweem:: (spoor, schijn) glânt {C}.
zweep:: tesmriy |M| {C; rs= tesmriyt}.
zweepslag:: tesemros {C}.
zweer:: (ontstoken plek) ðép {C}.
zweet:: zvett {S}, seltos {S}; in het ~ uws aanschijns: fes ef zvett rifo gert lomkâ.
zweihaak:: (om een niet-rechte hoek over te zetten) jag-néstâ {C}.
zwelgen:: zvôlge {K}.
zwelging:: zvôlgos {C}.
zwellen:: (=opzetten) laeše {U}.
zwelling:: (=opzetting) laešos {S}.
zwembad:: (openbaar/in de natuur) orefaniâ {C; rs= orefaniât}; (ihb in particuliere tuin) svime-wik {C; mv= ..-wika}; zie ook Zwembaden in .
zwembroek:: (=badbroek) knurfel-bof {C}.
zwemen:: ~ naar (min of meer lijken op): tuše tygtja {U}.
zwemgordel:: svime-bjelt {C}.
zwemmen:: (baden: in open water) orefante {U}; (zich voortbewegen) svime {U}; (in zee) zée {U}; bang om te ~ (met watervrees): svime-baniyl {I}; het ~: svimos {C}.
zwempak:: (=badpak) knurfel-sut {C}.
zwempartij:: svimos {C}.
zwemvest:: svâme-doytô {C}, knurfel-doytô {C}.
zwemvlies:: svime-mut {C}.
zwemwedstrijd:: svime-tojesfsâ {C}.
zwendel:: moftos-ba'efros {C}, ustjâgos {C}.
zwengel:: (v pomp ed) flômp {C}.
zwenken:: vânde {U}.
zwenkgras:: rood ~: hâpyja-mindakles {S} (L. Festuca rubra).
zwenking:: vândos {C}.
zwepen:: tesemre {K; gst= tesemm}.
zweren::
zwerftocht:: trotte-poh {C}, trottos {C}.
zwerm:: tizjyr {C}; (vogels/insecten) tizjyros {C}.
zwermen:: (vliegen: menigte/vogels/insecten ed) tizjyre {U}.
zwerminktzwam:: verestâ-iynk-chént {C} (L. Coprinus disseminatus).
zwerven:: trotte {U}; het ~: trottos {C}; (langs de wegen) lÿnt-farte {U}.
zwerver:: trott {C}.
zweten:: selte {U}.
zweterig:: (=bezweet) zvettiy {I}; dik en ~ persoon: jasug {C} (pej).
zwetsen:: (=kletsen) râle {U}.
zweven:: jarre {U}; het ~ (gezweef): jarros {C}; ~de rib: surebbe {C}.
zweverig:: jarrerÿ {I}.
zwezerik:: brys {C}.
zwichten:: ~ voor: welfte ón/furt {U} (het vz furt wordt beschouwd als minder correcte spr).
zwiep:: ÿrdlavos {C}; (slag/snelle heen en weer gaande beweging: v tak/zweep ed) pos {C; mv= posz}.
zwiepen:: šypene {K}; heen en weer ~: ÿrdlave {U}; ~ van een tak (door de wind): nôft {C}.
zwier:: (=zwaai) dvépp {C}; (=gratie) sversiy {C}; aan de ~ zijn (doorzakken): ef farte fes ta'olos.
zwieren:: (=zwaaien) dvébe {U}.
zwierig:: svers {I}.
zwierigheid:: sversiy {C}.
zwijgen:: ÿlane {E}, zlabie {U}; lane {U} (arch/poe); (zn: zwijgzaamheid) ÿlanos {C}; ~ over: ÿlane kura; [stil]~ over: lâÿlane {K}; »graf.
zwijger:: ÿlanatjen {C}.
zwijgzaam:: ÿlanerÿ {I}.
zwijgzaamheid:: (het [stil]zwijgen) ÿlanos {C}.
zwijm:: in ~ (flauwgevallen): tohâgg {I} (arch).
zwijn:: wild ~: gnurr {C; mv= gnûrre} (L. Sus scrofa); »varken.
zwikken:: (=verstuiken: enkel/pols) ybeje {K; gst= ybét}.
Zwitser:: Sanoprofy {Cef}.
Zwitserland:: Sanoprof {G}.
Zwitsers:: (bv) sanoprof {IIef}; ~e vrouw: Sanoprofa {Cef}.
zwoegen:: kafsynne {E}.
zwoel:: zvitra {I}.
zwoelheid:: (=zwoelte) zvitra {Cef}.
zwoelte:: (=zwoelheid) zvitra {Cef}.
zwoerd:: miân {C}.
© (2000) De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands
DICTIO