Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans

Spokaans—Nederlands     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

 

Nederlands—Spokaans     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
 

b:: (naam vd letter B) be {C}; »zeggen.

baai:: (=inham: smal) fonis {C}; (=inham: breed) móg {C}; (=kreek: breed en ondiep) pénk {C}.

baal:: kimp {C}, ball {C}.

baan:: (=betrekking) jobiy {C}, cijazuit {C}; (=reep: textiel) lÿ {C}; (strook grond: renbaan ed) vâliy {C}; (=tennis-/kegelbaan ed) blufk {C}, rutt {C}; (v planeet, projectiel) âskân {C}; het is van de ~: ef melde kaf ef ovap; iets in goede banen leiden: ef ripje flaju lango ef hytâc âskân lef uss; (sprkw) iets op de lange ~ schuiven: ef ÿrgvéne flaju fes ef ker (uitstellen en hopen dat het vergeten wordt).

baanbrekend:: slinârelira {I}; ~ onderzoek: slinârelira quÿlapp.

baanbreker:: (=pionier) âskân-dreuter {C}.

baanvak:: (deel ve spoorlijn) rutt-kanas {C}.

baanwachter:: rutterdrer {C}.

baar::

  1. (zn: =draagbaar/brancard) ÿtinâs {C}.
  2. (bv: geld) clenn {I}.

•baar:: »•att; »•amiy; »•n SN.

baard:: bârbe {C}; ~je (=sik): ets {C}; man met een ~: bârbe-merater {C}.

baardeloos:: net-bârbor {I}.

baardstoppel:: mirtémp {C}.

baardvleermuis:: bârbe-grûmiyl {C} (L. Myotis mystacinus).

•baarheid:: »•amer SN.

baarmoeder:: myzâlsért {C}.

baars:: stÿk {C} (L. Perca fluviatilis) (Spok variëteit: gevlekte ~: L. P- punctata).

baas:: (=directeur) nurp {C}; (=chef) was {C} (iro); de ~ spelen: ef nôzje sener envanos.

baasje:: (v huisdier) yrge {C}.

baat:: (=nut) mâncros {A}; iets te ~ nemen (=aangrijpen): hendre flaju {K; gst= hender}; ef putte flaju fara ef mâncros; te ~ nemen (=aanpakken): nastae {K}; ~ vinden bij: axerme kura |X| {U}; baten en lasten: mâncros-ur-mul {C}; ten bate van: armt ef ypro furt {C} (vz-uitdr).

babbelen:: dedde {U}; premme {U} (dl= Noord-Liftka); pludde {U; gst= plut} (dl= Munt/Ziyp).

babbelpraatje:: deddos {C}.

baby:: baby {C; mv= babes}, kamy {C} (dl= Cheetuc).

babysitter:: babyerdrer {C}.

babyverzorgster:: (=baker) maqurfiy {C}.

bacterie:: bakteriy {C}.

bacteriologie:: baktereolôiy {C}.

bacteriologisch:: baktereologise {I}.

bacterioloog:: baktereolôche {C}.

bad:: (ook badkuip) wik {C; mv= wika}; wikto {C} (arch); in ~ zitten: wike {Upr}; ef melde fes ef wik (spr); een ~ nemen: ef putte eft wikos.

badbroek:: (=zwembroek) knurfel-bof {C}.

baden:: (bad nemen) wike {U}; het ~: wikos {C}; (zwemmen: in open water) orefante {U}; (in zee) zée {U}.

badgast:: wikatjen {C}, wike-gâs {C}.

badhanddoek:: wikfâsto {C; mv= wikfâstôe; rsmv= wikfâstott}.

badhokje:: wik-keste {C}.

badhotel:: (particulier hotel aan zee of meer) wik-hotela {C}.

badhuis:: (=kuurbad) prôsuntik {C}; (=badinrichting) wik-sért {C}; zie ook Badhuizen in .

badinrichting:: (=badhuis) wik-sért {C}.

badjas:: (=badmantel) wik-kas {C}.

badkamer:: wiktomit {C}.

badkuip:: wiklot {C}, wik {C; mv= wika}; wikpÿt {C} (kleiner dan wiklot).

badmantel:: (=badjas) wik-kas {C}.

badmuts:: mir-zieo {C; rs= ..-ziet}.

badpak:: (=zwempak) knurfel-sut {C}.

badplaats:: wiksÿr {C}; (aan zee: zeebad) zé-wiksÿr {C}.

badstrand:: wik-ager {C} (strand met faciliteiten om te zwemmen ed).

badwater:: (sprkw) het kind met het ~ weggooien: ef leste ef marâtt (rs!) ðônosef ef iynk-splâkke (rs!).

bagage:: tiyns {Cmv}, wagâg {S}.

bagageband:: (lopende band) xole-bjelt {C}.

bagagedepot:: wagâg-simajos {C}.

bagagedrager:: (v fiets) tiyns-ÿtinâs {C}.

bagagerek:: (=imperiaal: op auto) wagâg-zillepip {C}.

bagageruimte:: (=vrachtruimte) wagâglot {C}.

bagagewagen:: (in trein) wagâgnolac {C}.

bagatelliseren:: syfjôrte {K}; (iets minder belangrijk voorstellen dan het is): ef ðobiyre flaju kaf ef ramiy-nregtâ.

baggeren:: bâgre {K; gst= bâgg; vdw= bâgas}.

baggering:: bâgros {C}.

baggermolen:: bâgeriy {C}; [grote] ~ (op zee): medriy-ycher {C}; (vrnl op de Trendon) fyg vluto {C}.

bah:: »jakkes.

Bahamaan:: (man vd Bahama's) Bahamany {Cef}.

Bahamaans:: (bv) bahama {IIef}; ~e vrouw: Bahamana {Cef}.

Bahama's:: de ~: Bahama {G}.

Bahrein:: Barenn {Gef}.

Bahreiner:: Barenny {Cef}.

Bahreins:: (bv) barenn {IIef}; ~e vrouw: Barenna {Cef}.

baileybrug:: Bailey-pônt |Eng.| {C}.

bajes:: (=bak/nor) jall {C} (pop), qundré {C} (pop).

bajonet:: bajonett {C}.

bajonetfitting:: (voor gloeilamp) [ondro-]ðé-gre-lelder {C}.

bajonetsluiting:: ðé-gre-fest {C}.

bak:: (=doos) tûrðâ {C}; (v metaal/steen/plastic; bijv plantenbak) iysteh {C}; (=trog) prajilot {C}; (voor drinken, eten ed) alot {C}; (nor/bajes) jall {C} (pop), qundré {C} (pop); (=mop: meestal schuin) gluff {C}.

bakbeest:: dracc {C}, elefânt-tiffug {C}.

bakboord:: babert {C}; aan ~: babertiy {I}; kaf babert.

baken:: gratyliy {C}.

baker:: (=babyverzorgster) maqurfiy {C}.

bakermat:: (fig) ilchaše {C}.

bakfiets:: tiyns-pitter {C}.

bakhuisje:: (apart gebouwtje met oven) frišoiy {C; rs= frišót}; (bij klemk; soms uitbouw aan schuur) lômt {C}.

bakkebaard:: rifom {C; mv= rifomi}.

bakken::

  1. (v deegwaren/aardappels) krodure {K}; (v klei) klalbe {K}; gebakken aardappels: kroduror cartôlks;
  2. (=braden: vis/vlees ed) (intrans) gyne {U}; (trans) lâgyne {K}; de vis bakt: ef fisa gyne; zij bakt de vis: eup lâgyne ef fisa.

bakker:: krodûr {C}.

bakkerij:: krodurâs {C}.

bakkes:: (=smoel) kegt {C} (vulg).

baksel:: (=bakwerk) kroduros {S} (soortnaam: alles wat v deeg gebakken is); (concreet voorwerp) tokrodurÿ {C}.

baksteen:: (alg) kolini {C/Sef}; (materiaal) derrs {Sef}; (voorwerp) derrs {Cef}, briyk {C}; tiyn {C} (dl= Peg); (bep soort grijze ~, vrnl in Peg) flâkâ {C}; (bep soort rood of groen geglazuurde ~, vrnl in Bloi) tigge {C}; van ~ gemaakt (bv: =bakstenen): derrs {I}.

bakstenen:: (v baksteen gemaakt) derrs {I}.

bakwerk:: (=baksel) kroduros {S} (soortnaam: alles wat v deeg gebakken is); (concreet voorwerp) tokrodurÿ {C}.

bakzeilhalen:: (=terugkrabbelen) pârare {Upr}; (minder hoge toon aanslaan: »toon).

bal::

  1. (rond voorwerp) (=bol) kôp {C}; (=bal) •bâl {SX > c}; [rubberen] ~ (=speelbal: alg; hoeft niet per se van rubber te zijn): gûmbâl {C}; sneeuw~: snÿbâl {C}; (sprkw) je weet nooit hoe het ~letje kan rollen (hoe een koe een haas vangt): ef kôbo égtecû zôft armt wefot.
  2. (=dansfeest) bala {C}.

balans:: (met arm en 2 schalen) drakâ-tiyn {C}; (lett: =evenwicht) tygtjadraka {C}; (boekhouden) reparr {C}; (v stereogeluid) glistipros {A} in ~ (in evenwicht): (lett) olaniy {I}; in ~ zijn (stabiel zijn: niet omvallen): olane {U}.

baldadig:: fitsec {I}, nosiy {I; [mv=enk]}.

baldadigheid:: spôroût {C}.

balein:: balynn {C}, kval-knociy {C}.

balie:: bar {C}; (bij rechtbank) bert {C}.

balk:: (dik: v hout) trajiy {C; mv= trâjen}; (v metaal) giyrt {C}; (dwars op een trajiy of giyrt) gôrde {C}.

Balkan-den:: Kulano-sparot {C} (L. Pinus peuce).

balkon:: (aan huis; 1e verdieping in theater) bâlcon {C}; (in trein, tram) plât {C}.

ballade:: (in Spok, 15e-17e eeuw, begeleid met prâggah) karûja {C}.

ballast:: iylft {C}; (als zwaar gewicht) svartiy {C}.

ballen:: (balspel beoefenen, met een bal spelen) bâle {U}.

ballerina:: balettera {C}.

ballet:: balett {C}.

balletdanser:: baletter {C}.

balletdanseres:: balettera {C}.

balletje:: »bal A.

balling:: chealmper |..amp..| {C}.

ballon:: balôna {C}.

ballonvaren:: balônzôle {U}.

ballotage:: luftvotos {C}.

ballote:: stinkende ~: koffonkuðe {C} (L. Ballota nigra foetida).

ballpoint:: ferflappa {C}.

balpen:: ferflappa {C}.

balsahout:: bâlsa {Sef}; van ~ gemaakt: bâlsa {I}.

balsahouten:: (van balsahout gemaakt) bâlsa {I}.

balsem:: (=zalf) balsem {S}.

balsemen:: lâbalseme {K}.

balsempopulier:: zwarte ~: Ameriy-peple {C; mv= ..-peplân} (L. Populus trichocarpa).

balspel:: (ihb voetbalspel) bâlmert {C}.

balsport:: bâlsport {C}.

Baltisch:: de ~e landen/staten: ef Bâltiyc-šarks/stats.

balustrade:: (=overloop) mehan {C}, mehân {C} (dl= Peg); (=leuning) haiyrumos {C}; (=hekwerk) irreâ {C; rs= irrete}.

bamboe:: bambu {S}; van ~ gemaakt: bambuiy {I}.

ban:: chacc {C}; in de ~ doen: chaccare {K}; in de ~ van: fes ef gârp rifo (vz-uitdr).

banaal:: fonna {I}.

banaan:: wananjâ {C}.

band::

  1. (=reep/strook) bjelt {C}, bent {C}; elastieken ~: olijaparorr {C}; lopende ~ (=transportband): xole-bjelt {C};
  2. (=auto-/fietsband) bent {C}; lekke ~: râk {C}; de auto heeft een lekke ~: ef oto melde fes râk;
  3. (=relatie) araros {A}; ~ scheppen tussen: arare {K};
  4. (fig) bjeltos {A}; aan ~en leggen (fig): hue {K; gst= hut; vdw= hûs}; het aan ~en leggen: huos {A}.

bandeloos:: (=vrijgevochten) nehuor {I}.

bandiet:: papgy {C}.

bandrecorder:: bentfester {C} (pop).

banen:: (v weg) mitaloine {K}.

bang:: baniyl {I}; iemand ~ maken: ânkestare rast; ef qugle ânkest ón rast; ~ zijn voor: baniyle {K}; ~ zijn: ânkeste {U}; ~ zijn (vrezen, bezorgd zijn): vare U; ik ben ~ dat ze ziek is: gress vare den eup melde kinur ~ om fouten te maken (=faalangst): fotelbaniyl {I}; zo ~ als een wezel: xômp-queff {I}.

Bangladesh:: Bângladeše {G}; »Bengalees enz.

bank::

  1. (geld) benc {C}; het geld staat op een Zwitserse ~: ef smurf melde fes eft sanoprof benc; zie ook Banken in .
  2. (om op te zitten) (alg) bankres {C}; (=canapé; gestoffeerd met achter- en zijleuningen) messat {C}, mezzat {C}; (eenvoudig, zonder leuningen) feltegtâ {C}; tafel~ (tweepersoonsbank met tafeltjes ipv armleuningen): kelbrasat {C}; »tuinbank.

bankbiljet:: jeji {C}; een ~ van 10 : eft amain-jeji; een ~ van 5 euro: eft euro-avÿr-jeji; zie ook Bankbiljetten in .

bankcheque:: benc-šecc {C} (afk= ).

banket:: (=feestmaal) mala {C}; (=cake) printiy {S}, toriyst {C}.

banketbakker:: krodûr {C}.

banketbakkerij:: krodurâs {C}.

bankier:: bencer {C}.

bankloper:: benc-yrgtâ {C}, (vrw) benc-yrgtina {C; mv= ..-yrgtinas}.

bankpasje:: (=debit card) benc-kârta {C}.

bankrekening:: zolle-nota {C}; (waarvan de periodieke posten automatisch worden afgeschreven) otozolle-nota {C} (afk= OZN); een ~ openen: ef lée eft zolle-nota; geld op een ~: smurf fes eft zolle-nota.

bankrekeningnummer:: zolle-nota-hor {C} (afk= ZNH).

bankroet:: bencrott {I}; ~ gaan: bencrotte {E}.

bankschroef:: vosite {C}.

bannen:: chealmpe |..ampe| {K}.

banning:: chealmpos |..amp..| {C}.

banvloek:: chacc-vlukk {C}.

bar::

  1. (zn)
    1. (=café) póntel {C}, câðy {C} (dl= Liftka); (=kroeg/tent) flerrt {C; mv= regelm.} (pop); zie ook Bars in ;
    2. (toonbank in een café, maar niet het café zelf) baliy {C}.
  2. (bv) (=erg) graviy {I}; (=guur) noðiy {I; [mv=enk]}.

barak:: bâracc {C}.

barbaar:: ÿrzeét {C}.

barbaars:: (=onmenselijk) ÿrzée {I}.

barbaarsheid:: (barbaarse daad) ÿrzéeta {SC}.

Barbadaan:: (man uit Barbados) Bârbadôsy {Cef}.

Barbadaans:: (bv: uit Barbados) bârbadôs {IIef}; ~e vrouw: Bârbadôsa {Cef}.

Barbados:: Bârbadôs {G}.

Barbarakruid:: gewoon ~: bârbarea {C/S; rs= bârbareat} (L. Barbarea vulgaris).

barbeel:: (vis) bârbel {C} (L. Barbus barbus).

Barbuda:: Bârbuda {G}.

barcode:: (=streepjescode) prexâ-kote {C}.

baren:: myzâle {K}.

barenskramp:: (=wee) myzâlos {C}.

baret:: leteh {C}.

barg:: (gecastreerd varken) ygert {C}.

barmhartig:: dres-zefân {I}.

barmsijs:: littit-basc {C} (L. Acanthis flammea).

barnsteen:: (stof) bureini {S}; [stuk] ~ (barnstenen voorwerp): bureiniyn {C}; van ~ gemaakt (=barnstenen): bureiniy {I}.

barnstenen:: (v barnsteen gemaakt) bureiniy {I}; ~ voorwerp: bureiniyn {C}.

barometer:: baro-messer {C}.

baron:: jolarater {C}.

barones:: jolasjeus {C}.

barrevoets:: (=blootsvoets) nucer tetiffuge {I}.

barrière:: (lett) dâl {C}; (=afzetting) siyr {C}; (fig) bârjerr {SC}.

bars:: (=nors) krem {I}, siytine {I}; ~ vragen (=gebieden): réke {K}.

barst:: bârstos {C}; (=breuk) tundart {C}.

barsten:: bârste {E}.

Baruch:: (bijbel) Baruc {N} (afk= Bar).

bas:: (stem) bâs {C}; (snaarinstrument) bâsa {C}; op een ~ spelen: bâsamerre {U}.

baseren:: ~ op (=gronden op): feshajime fes {K}; gebaseerd zijn op: feshajime fes {Upr}.

basalt:: basâltiy {S}; van ~ gemaakt (basalten): basâlta {I}.

basalten:: (van basalt gemaakt) basâlta {I}.

basering:: feshajimos {A}.

Baskenland:: Bâskiy {G}.

Baskisch:: bâskiy {IIef; mv=enk}.

basilicum:: (specerij, plant) baselk {S} (L. Ocimum basilicum).

basis:: bas {C}; (fig: grondslag) pazzostala {Crs}; (fig: fundament) stala {SC}; basis• (fundamenteel): stafiy {I; [mv=enk]}; het ~idee: ef stafiy moris; op ~ van iets: lef flaju fara stala; op [individuele] ~: kaf [individuela] stala.

bassin:: wik-lup {C; mv= ..-lûps}.

bassist:: bâsamerr {C}.

bast:: (=schors) bynt {C}.

bastaard:: (dier) tofrenvu {C}.

bastaardsatijnvlinder:: blakker wola-flyddere {C} (L. Euproctis chrysorrhoea).

bataljon:: bateljon {C}.

bate:: »baat.

baten:: xerme {E}, mâncre {E; gst= mâncer}; het ~: mâncros {A}; (sprkw) baat het niet dan schaadt het niet: nert ort ef achômm, nert ûqu ef achômm.

batterij:: (=accu) bateriâ {C; rs= bateriât}, âku {C}.

baviaan:: babjenn {C}.

bazaar:: basariy {C}.

Bazel:: Bâslo {G}.

bazelen:: (=dazen) léte {U}.

bazig:: rozûftâ {I}.

bazuin:: bukynâ {C}.

beambte:: (=ambtenaar) hut {C}.

beangstigen:: ânkestare {K}.

beangstiging:: ânkestaros {A}.

beantwoorden:: (antwoord geven op) umpvertare {K}; ~ aan (fig): uzigfetare {K}; hij weet/voelt dat zij zijn liefde niet kan ~: groft rovretos melde lâg furt eup.

beantwoording:: (antwoord geven op) umpvertaros {A}; (fig) uzigfetaros {A}.

bebloed:: (lett: =bloederig) kursuus {I}.

beboeten:: béljote {K}.

beboeting:: béljotos {A}.

bebossen:: (bos planten) lâwumae {K}.

bebossing:: lâwumaos {C}.

beboteren:: bârtece {K}.

bebouwd:: (met huizen) aâlp {I}; ~e kom: toâlbosÿ {C}.

bebouwen:: (met huizen) aâlbe {K}; (agrarisch) ideketše {K}.

bebouwing:: (met huizen) aâlbos {C}; (het bebouwen: v akker) ideketšos {C}; (landbouw: wat op het land staat) plânt {C}.

bed::

  1. slapelsat {C}; (slaapplaats) sat {C} (arch); in/te ~: teslapelsata {I}, fes ef slapelsat; naar ~ gaan: slapelsate {U}; niet naar ~ gaan (=opblijven): ef tinde marest {III}; uit ~ komen (=opstaan): levere {K}; ze is al naar ~: eup melde pip teslapelsata; een ~ verschonen: ef kurakette tolainÿ luft eft slapelsat; een kamer met twee ~den (een tweepersoonskamer, in hotel): eft ten-kanas mittus; »kluisteren;
  2. ~ and breakfast(B&B): mittus ur brakest {C} (afk= M&B); »Mittus ur Brakest SN; zie ook Bed and breakfast in .

bedaard:: menna {I}; (=bezadigd) ôftachiy {I}.

bedaardheid:: (=bezadigdheid) ôftacher {A; mv=enk}.

bedacht:: ~ zijn op: luftmiypare {K}.

bedachtzaam:: miypertiy {I}.

bedankbrief:: ~[je]: missafiy {C}.

bedanken:: iemand ~ voor iets: misse rast frópjÿ flaju {K}.

bedankt:: (dank u wel) missjeffô; ~ voor uw hulp!: missjeffô furt gert cÿrtiyr!.

bedaren:: (tot rust komen) ôftache {U}; doen ~ (sussen): ôftachare {K}.

bedauwd:: (=dauwig) ðôte {I}.

beddengoed:: essfâstôe {Cmv; rsmv= essfâstott}.

beddenpan:: zjol-hecc {C}.

bedding:: (=loop: rivier) rimm {C}.

bede:: (gebed: christelijk) priaros {C}.

bedeesd:: (=schuchter) kamÿr {I}.

bedekken:: (alg) caribe {K}; ~ met: caribe lef/tjâg {K}; met riet ~ (dak): ziynðe {K}; bedekt zijn met: caribe lef/tjâg {Upr}.

bedekking:: caribos {C}.

bedekt:: carip {I}; ~ met: carip pai (vz-uitdr); ~ met aanslag/corrosie/condens: rékóf {I}; ~ met takken (vroegere methode om modderwegen te "verharden"): lâcÿraor {I} (arch); ~ zijn met: caribe lef/tjâg {Upr}.

bedelaar:: krÿniatjen {C}; (=schooier) joccer {C}; (hond die veel bedelt en zeurt) krÿnier {C}.

bedelarij:: (=gebedel) krÿnios {C}.

bedelen:: bédelen om (ook v hond): krÿnie {K}.

bedelnap:: (=bedelzakje) lust {C}.

bedelven:: quilše {K}; het ~: st[r]itert {C}; »bedolven.

bedelving:: quilšos {C}.

bedelzakje:: (=bedelnap) lust {C}.

bedenkelijk:: miypera {I}.

bedenken:: (=uitdenken) miypere {K}; (bewust zijn) bedenk daarbij dat ze ...: abarit furt ef, den eup ....

bedenking:: miyperos {A}.

bedenksel:: miyperos {C}.

bedenktijd:: miypare-fort {C}.

bederf:: (ihb v voedsel) ufros {C}, kôlstjynos {C}; (=rotting) nortos {C}, tvalos {A}; (fig: zedelijk ed) téšaqu {C}.

bederven:: (intrans: ihb v voedsel) ufre {K; gst= ufer}; kôlstjyne {U}; (=rotten) tvale {K}; gemakkelijk te ~ (=lichtbederfelijk): norte-âp {I}.

bedevaart:: piylgrem-poh {C}; (Erg: heilige tocht) kvâg {C}.

bediende:: (=huisknecht) harber {C}.

bedienen:: (alg) harbe {K}; (v apparaat) elešiye {K}.

bediening:: (alg) harbos {C}; (v apparaat) elešiyos {C}.

bedieningsknop:: cnô {C}.

bedingen:: kaflate {K}.

bedinging:: kaflatos {A}.

bediscussiëren:: tyrare {K}.

bedlegerig:: slapelsatelira {I}; ~ zijn: teslapelsate {I}.

bedoeld:: »bedoelen; »bovengenoemd.

bedoelen:: (alg) splônje {K; gst= splônt}; (=menen) calijanone {K}; (oogmerk hebben) ejelifare beri {E}; bedoeld zijn: ejelifare {Upr}; dit toneelstuk is bedoeld om te ontroeren: dena bunmert sen ejelifare den turrene; het is goed bedoeld: ef frart calijanone quista (vergoelijkende opmerking).

bedoeling:: (=betekenis) ûmfral {Aef}; (=mening) calijanonos {A}; (=oogmerk) ejeliftiy {SC}, splônjos {A}; het is de ~: ef splônjos prÿme.

bedolven:: ~ liggen onder: quilšote fes {U}; ~ raken (verpletterd worden: zonder agens): st[r]ite {U}.

bedompt:: (=muf) bajiy {I; [mv=enk]}.

bedorven:: (voedsel) ufror {I}; (=[ver]rot) nort {I}, tval {I}; (=ongezond) tâmla {I}.

bedrag:: (hoeveel iets kost) câstjyto {C}; totale ~ (=som): šômt {C}; opgetelde ~ (=optelling): ôspsagos {C}; verschuldigde ~ (te betalen som): ÿðyje {C}; gestort ~ (op een bankrekening ed): mitapildos {C}; ~ dat het budget te boven gaat: nelatiycâmiy {C}; ten ~e van: furt ef câstjyto rifo (vz-uitdr).

bedragen:: (=kosten) melde |melde| {K}, meldare {K}; (=belopen) arfine-mip {K}.

bedreigen:: ÿkrâje {K; gst= ÿkrât}; iemand ~: kafpaine helkara rast {E}.

bedreiging:: ÿkrâjos {A}.

bedreven:: (=ervaren) tÿtiy {I; [mv=enk]}; ôrgec {I}; ~ in (ervaren in): ôrgec luft (vz-uitdr).

bedriegen:: (=oplichten) ustjâge {K}; iemand ~: cjestovle armt rast {U; gst= cjestoff}.

bedrieger:: cjestovler {C}; (=oplichter) ustjâger {C}.

bedrieglijk:: ustjâgelira {I}.

bedrijf:: (=zaak) ÿrgott {C; mv= ergôte}; (=firma) firma {C; mv= firmâe; rsmv= firmatt}, glûfiy {C}; (=nering) safôt {C}; gespecialiseerd ~ (vakhandel): criazen-ÿrgott {C; mv= ..-ergôte}; agrarisch ~: safôtukér {C}; particulier ~ (privéonderneming): mainkloitoh-glûfiy {C}; (toneel: als deel ve toneelstuk) stû-kanas {C}; (v machine) ÿfartos {C}; in ~ (in werking): armt ÿfartos; buiten ~ (buiten werking): mip ÿfartos; zie ook Spokanische bedrijven in .

bedrijfsgebouw:: (waarin verscheidene bedrijven/kantoren zijn gehuisvest) tosafôtÿ {C}; glûfiy-huflif {C}; (gebouw/pand waar één bedrijf is gehuisvest, of dat daarvoor bestemd is) ÿrgott-huflif {C}; (industrie, niet uitsluitend kantoor) huflifôm {C}.

bedrijfsleider:: (=manager: v filiaal ed) mâner {C}.

bedrijfsleven:: glûfiy {C}, toglûfiyÿ {C}.

bedrijfspand:: »bedrijfsgebouw.

bedrijfsvoering:: glûfiy-wencatos {A}.

bedrijven:: (liefde/zonde) vâgte {K}; (=plegen: misdaad/moord ed) klâfe {K}; het ~: klâfos {C}.

bedrijvengebouw:: »bedrijfsgebouw.

bedrijvig:: (druk in de weer) vâgt {I}; (=arbeidzaam) giss {I}.

bedrijvigheid:: jârdiy {C}; (=drukte) flippiy {C}.

bedroefd:: korabiy {I}; (=droevig) druff {I}.

bedroeven:: korabe {K}.

bedrog:: cjestovliy {C}, ustjâgos {C}.

bedruipen:: zich ~ (fig): lardare {Upr}.

bedrukt:: (lett: met inkt) lâkabior {I}; (fig: =neerslachtig) pôšidde {I}.

beduiden:: (=betekenen) mefre {K; gst= meff}.

beduimeld:: ÿrliriy-fojeldriy {I}.

beduvelen:: (=belazeren) idequppe {K}.

bedwang:: in ~ houden: miyrare {K}.

bedwelmd:: syruntiy {I}, tuquf {I}.

bedwelmen:: syrunte {K}.

bedwelming:: syruntos {C}.

bedwingen:: (=beheersen) wehave {K}.

bedwinging:: (=beheersing) wehavos {A}.

beëdigd:: nézéor {II} (afk= nz.).

beëdigen:: nézéare {K}.

beëindigen:: ~ [met] (afsluiten van verhaal/film/gesprek/vergadering ed, zonder dat de nadruk op "voltooiing" gelegd wordt): croifte [tjâg] {K}; (nadruk op "voltooiing"): dÿfe {K}; »afsluiten 3; »afmaken.

beëindiging:: (afsluiting v verhaal/film/gesprek/vergadering ed) croiftos {C}.

beek:: bajuftô {C}; ~je (=riviertje): belt-prusot {C}; hertâ = herrte {C} (dl= Tjemp/Plefô); ondergrondse ~ (of rivier): quntiyst {C}; (korte ~ die in vlak kustgebied ontspringt, ipv in bergen) xijeprusot {C}; kabbelend ~je: kluršynne {S} (poe); murmelend ~je: hûmmos {C} (poe); zie ook Beken in en Onderaardse beken in .

beekjuffer:: prachtige ~ (libel): bajuftô-quda-zôler {C} (L. Calopteryx virgo).

beekpunge:: (plant) bajuftô-veronica {C/S} (L. Veronica beccapunga).

beeld:: (fig) tjef {C}; (ihb op tv/film) fjy {C}; (=standbeeld) monumentos {C; mv= monumentosz}; ~je (klein sculptuur): klôp {C}.

beeldend:: ~e kunst: fjy-kûra {C/S}; ~e tekst: fjy-tecše {C} (suggestief geschreven tekst, niets aan de verbeelding overlatend).

beeldhouwen:: kûra-riðe {K/U}; (=beeldhouwkunst) kûra-riðos {C}.

beeldhouwer:: axaratjen {C}.

beeldhouwkunst:: kûra-riðos {C}.

beeldhouwwerk:: riðe-qummertiyn {C}.

beeldig:: (=schattig) gylla {I}, lovve {I}.

beeldje:: (klein sculptuur) klôp {C}.

beeldscherm:: (v tv/computer ed) vitrynn {C}; (ook: =projectiescherm) nÿle-kerpa {C}.

beeldschoon:: enzolus {I}.

beeldspraak:: tomux {C}; versleten ~ (=cliché): ošo knurfel {S}.

beeltenis:: fjytiyn {C}.

beemdgras:: hôster-kles {S} (L. Poa); smal ~: fyg hôster-kles (L. P- angustifolia); ruw ~: presÿr hôster-kles (L. P- trivialis).

beemdkroon:: (plant) heiyg {C} (L. Knautia arvensis).

beemdooievaarsbek:: blufk-geranym |blufge..| {C} (L. Geranium pratense).

been::

  1. (lichaamsdeel) bonarô {C}; op de ~: tetiffuge {I}; slecht ter ~: slévendiy {I}; met beide benen op de grond (realistisch): kafsompelira {I}; dat is iemand tegen het zere ~: ef melde eft kursuus qulos furt rast (1niv!).
  2. (=bot) knociy {C}; van ~ [gemaakt] (=benen): knocyne {I}.

beenbreek:: (plant) knociytirdus {C/S} (L. Narthecium ossifragum).

beer::

  1. (mnl/ntr) pytšutû {C}; (vrw: =berin) honn {C}; bruine ~: miterus pytšutû (L. Ursus arctos).
  2. (mnl varken) kélt {C}.
  3. (vlinder) grote ~: roffiy bof-ÿtiner {C} (L. Arctia caja).

beest:: belp |belp/bel| {C}.

beestachtig:: hâbârc {I}; (=bestiaal) belp-otlôgtiy {I}.

beet:: ortâc {C}; beet! (als een vis bij het hengelen toehapt): ârp!.

beetje:: een ~ (een weinig): eft vloja {C}; een ~ suiker: eft vloja [rifo] sucro; een ~ (net iets: voor een trap v verg) vlo {II}; een klein ~ (schijntje): prôxer {C}; Jâns auto rijdt een ~ sneller dan de mijne: Jânex ef oto ufire vlo vita terat dus ef kostiy paine; een ~ (=iets): effekluft {III}; een ~ groter dan ...: effekluft hupster terat dus ...; ~ bij ~ (in gedeelten): indonsót {I}; »even 2.

beetnemen:: (=voor de gek houden) motate {Krs}, (=verlakken) tygtjaklâme {K}.

beetneming:: (=verlakkerij) tygtjaklâmos {A}.

beetpakken:: (=grijpen) lelde {K}; (=stevig vastgrijpen) riye {K; vdw= rao}.

beflijster:: ozÿrtiy-ômfer {C} (L. Turdus torquatus).

begaafd:: cÿrbaror {I}.

begaan:: (=plegen: moord/misdaad) qugle {K; gst= qugg}, klâfe {K}; het ~: klâfos {C}; hij heeft een misdaad ~: do eft cmontolâ qugle/klâfe; een grote vergissing ~: ef qugle eft hupster erros; een blunder ~: ef riffe eft uas-tegt.

begaanbaar:: fartatt {I}.

begeerd:: ([veel] gevraagd) gért {I}.

begeerte:: géronos {A}.

begeleiden:: ÿrfla'e {K; gst= ÿrflat; ws= ÿrfla•}.

begeleider:: ÿrfla'ôk {C}.

begeleiding:: (lett) šentôf {C}; (lett/fig) ÿrfla'os {A}; onder ~ van: lóf ÿrfla'os rifo (vz-uitdr).

begeren:: gérone {K}.

begerig:: géroniy {I}.

begeven::

  1. (=kapot gaan) kirturÿne {U}; de auto heeft het ~: ef oto kirturÿno;
  2. zich ~ (alg: =gaan): vende {U}; zich ~ naar (gaan naar): vârpje {K; gst= vârpt};
  3. zich ~ in (fig: =zich storten in: problemen): ibjeéffite {K}.

begieten:: (water geven: v planten) lardare {K}; de begoten bloemen: ef lorgissor hurons (lorgissor = vdw v lorgisse).

begieting:: (het water geven: v planten) lardaros {C}.

begijn:: begyna {C; mv= begynas}.

begin:: (lett: =beginpunt) finn {C}; (alg: =aanvang) finne {C}, finnos {A}; (tijdsbepaling) ponto-• {PX}; begin 1975: ponto-1975; in het ~ van deze week: lelmo ponto-mink; aan het ~: fes ef finn; in den ~ne (bijbel): fara finne; van [het] ~ tot [het] eind: rifo finne lef dÿfo.

beginne:: »begin.

beginneling:: (=nieuweling) finnatjen {C}.

beginnen:: finne [beri/den] {E}; de menigte begon te juichen: ef clûma finno beri vereste; hij begint altijd over politiek [te spreken]: do finne riyfain rifo politiycs; om te ~ (=in eerste instantie): fara finne; ~ met: lâfinne {K}; finne lef {U}; hij begint met zijn werk: do lâfinne sener ÿrôm; het woord begint met een r: ef wufta finne lef eft r; (fig: =aanpakken/aanleggen) ef paine leldelira; ik weet niet hoe ik met mijn scriptie moet ~ (hoe ik het moet aanpakken): gress nert tiffe, kol perke beri paine leldelira sener revertafiy; aan zo'n zaakje moet je niet ~: nert lappe-tûe kafonn sest tiyn.

beginner:: finner {C}.

beginsel:: rytos {A}; (element) finntiyn {SC}.

beginsnelheid:: jelpjeve-vitešo {C}.

begluren:: (=beloeren) ûmare {K}.

begonia:: begonja {C}; »bladbegonia; »dwergbegonia; »struikbegonia.

begraafplaats:: (=kerkhof: bij kerk) korda-arâbe {C}; (park, niet bij kerk) terrafane-arâbe {C}; zie ook Begraafplaatsen in .

begrafenis:: (alg) terrafanos {C}.

begrafenisondernemer:: terrafane-manner {C}.

begraven:: (alg) delpe {K}; (alg; ihb v doden als officieel ritueel) terrafane {K}; hij heeft het lijk in de tuin ~: do ef lekk delpe fes ef arâbe (illegale/criminele handeling); dat wat ~ is (begraving): delpos {C}.

begraving:: (dat wat begraven is) delpos {C}.

begrensd:: (beperkt, gelimiteerd) netÿtyniy {I; [mv=enk]}.

begrenzen:: (lett/fig) limite {K}.

begrenzing:: (lett/fig) limitos {C}; (fig) limitos {A}.

begrijpelijk:: xâratt {I}, xâriy {I}.

begrijpen:: (=vatten) xâre {K}, haóge {K}; (=verstaan) unere {K}; willen ~ (inzien): haógare {K}; gemakkelijk te ~ (wat te vernemen is): ganeta {I}; gemakkelijk te ~ (bevattelijk): vitaxâriy {I}; gemakkelijk te ~ zijn: vitaxâriye {U}.

begrip:: (het begrijpen) uneros {A}; (=benul) xâros {A}; (=notie) stint {C}; ~ [kunnen] opbrengen voor iets/iemand: ef kette ef xâros rifo flaju/rast.

begroeid:: (niet kaal) leltiy {I}; ~ met: leltiy pai (vz-uitdr); woest ~ (ruig: vrnl v terrein): kôrch {I}; enigszins ~ (niet geheel kaal: v terrein): riyn {I}.

begroeten:: cÿrlôpe {K}.

begroeting:: cÿrlôpos {C}, bija {C}.

begroten:: (=beramen) ÿoze {K}.

begroting:: ÿozos {C}.

begunstigen:: fâše {K}; ~ boven (=voortrekken): ef lyde lo nurpaniy kura {K}.

begunstiger:: morg {C}, fâšatjen {C}.

begunstiging:: fâšos {A}.

behaaglijk:: lâðiy {I}; ~ zijn: lâðe {U}; iets wat ~ is: lâðer {C}.

behaaglijkheid:: lâðer {C}.

behaagziek:: šovabariy {I}.

behaard:: (=harig) miriy {I}.

behagen::

  1. (ww: =bevallen/bekoren) xârfane ón {U};
  2. (zn) xârfanos {A}; ~ scheppen in: ef putte xârfanos mip.

behalen:: (=verwerven) tûne {K}; (met inspanning verwerven) fenteste {K}; een overwinning ~: ef fenteste eft huch.

behalve::

  1. (uitgezonderd; met uitzondering van; op ... na) hinta {VZ}, quâ {VZ}, tvokatiy {VZ2n} (schr); niemand anders ~ ik: râste hinta gress; mijn hele familie is katholiek, ~ ik: kost pijâ fatasôr melde câtoliyc, quâ gress; u moet elke maand betalen, ~ (met uitzondering van) in mei: gÿrs kaftât jadâk hertel tvokatiy ef mai;
  2. (negatieve toegeving) ~ [dan] dat: quâ {VG}; hinta {VG}; het weer was goed, ~ dat het zo nu en dan een beetje regende: ef wónzol meldo quista, quâ ef bidalo eft vloja érpâf fes fort; de politie heeft in alle kamers, ~ de badkamer, gezocht: ef polišo ješo fes cradef omittus quâ/hinta ef wiktomit; mijn hele familie ~ ik is katholiek: kost pijâ fatasôr quâ/hinta gress melde câtoliyc.

behandelen:: reverte {K}; ~ als: reverte fara {K}; identiek behandeld worden (niet voorgetrokken worden): quimatere {U}.

behandeling:: revertos {C}; eerbiedige ~: hântefos {C}; in ~ nemen: lisagere {K}.

behang:: (in Spok meestal textiel, vaak als gordijnen langs de wanden gehangen) krurfâsto {S; mv= krurfâstôe; rsmv= krurfâstott}.

behangen:: ~ met (lett): lâmunke tjâg {K}; (v kamer: in Spok vaak ook met textiel langs de wanden) krurfâsto-munke {K}.

behartigen:: uzige {K}.

behartiging:: uzigos {A}.

beheer:: chikonos {C}; (in opdracht ve ander) stÿrðos {A}; in eigen ~ (zelf iets uitgeven): fara dres-ÿrðiy; in eigen ~ uitgeven: dres-ÿrðe {K}.

beheerd:: ~ worden door: nertuie luft {U; gst= nertuit}.

beheerder:: chikonatjen {C}; (in opdracht ve ander) stÿrðer {C}.

beheersen:: armtwoiyste {K}; (=bedwingen) wehave {K}; zich ~ (fig: zich inbinden): loatite {U}; zich niet [kunnen] ~ (zich laten meeslepen): ef farte kaf ef râstiym.

beheersing:: armtwoiystos {C}; (=bedwinging) wehavos {A}.

behekst:: lâgrolliy {I}.

behelzen:: (fig: =omvatten) znynte {K}; (als onderwerp hebben) het document behelst enkele richtlijnen: ef dokumentos znynte gopirus loners.

behelzing:: (het omvatten) znyntos {A}.

behendig:: trénbâ {I}.

behept:: ~ zijn met: naubere {K}.

beheren:: chikone {K}; (in opdracht ve ander) stÿrðe {K}.

behoeden:: ~ tegen (=beschutten tegen): zille ón {K}.

behoedzaam:: zôrst {I}.

behoefte:: mennirros {C}; ~ hebben aan: ef lelperre eft mennirros furt.

behoeftig:: (=noodlijdend) kaba {I}; (=arm) kabor {I}.

behoeftige:: (arme: persoon zonder geld of bezittingen) kabor {Cef; mv= kabôrm}.

behoeve:: ten ~ van: fes ef mennirre rifo (afk= f.m.r.) (vz-uitdr).

behoeven:: »hoeven.

behoorlijk:: (=netjes/keurig/gepast) penða {I}; (voldoende/niet te gering of slecht) ÿabrovve {I}; (niet al te best) kômah {I} (dikwijls iro); (tussen tamelijk en erg in) brôep armtzerfelira |andzer..| {I}; tork {III}; hij is ~ ziek: do kinure kômah; dat is ~ duur: pana melde brôep armtzerfelira mikar; ze is al ~ grijs: eup melde pip tork grist.

behoren:: (=betamen) bekace beri {E}; ~ aan (toebehoren): ÿrylare {K}; ~ bij (=passen bij; goed samengaan): ef melde quista na; ~ bij/tot: ÿryle {K}; ~ tot (vallen onder): kette ja {Upr}; ~ tot (deel uitmaken van): kanase armt {Upr}; ~ te zijn (moeten zijn: vlgs moraal/gewoonte/voorschrift/[natuur]wet ed): wakkle {K; gst= wakkel}; we ~ eerlijk te zijn: kirro wakkle [lo] honesty.

behoud:: wencatos {A}; met ~ van ...: lo wencatelira ... (vz-uitdr).

behouden::

  1. (ww: niet wegdoen/niet verliezen) wencate {K}; tinke {K} (arch);
  2. (bv) ~ blijven (niet verdwijnen/veranderen): ef tinde fes wencât.

behoudens:: (=afgezien van) dotoje {VZ}; (=met/onder voorbehoud van) nâs-miypelira {VZ}.

behulp:: met ~ van: wÿrtâlacc {VZ}; wÿrtâla• {PX} (px-vorm v wÿrtâlacc, indien samen met gereduceerde vorm v pv); met ~ van hem: wÿrtâladû = wÿrtâlacc do; met ~ van schreeuwen bereik je niets: stus ejelife flâjû wÿrtâlacc ef ÿscemros; »met 2.

behulpzaam:: cÿrtiriy {I}.

beide:: (=allebei/alletwee) perdÿr {I}; ~ (allebei de) mogelijkheden: ef perdÿr posiblatiys; ~[n]: perdÿrs {ZV} (gnz= perdÿrser; gnp= perdÿrsÿr; rs= perdÿrses) = tersas {ZV} (gnp= tersaser; gnz= tersasÿr; rs= tersat) (mv); ik heb twee boeken gekocht en ~/allebei vallen ze tegen: gress ten mimpits lorerde ur perdÿrs/tersas frylôpe; Mariy negeert [hen] ~n/alletwee: Mariy co'ifche perdÿrses/tersat; ze klinken ~ als [mit]: óps drue fara perdÿrs [mit] (let op positie v perdÿrs!).

beiderzijds:: (van weerskanten) ovap-perdÿr {III}.

Beier:: Bejereno {Cef}.

beieren:: (v klokken) diyndenne {U}.

Beieren:: Bejeren {Gef}.

Beiers:: (bv) bejeren {IIef}; ~e vrouw: Bejerena {Cef}.

beige:: (kleur) beše {I}.

beïnvloeden:: krabée {K}; (geestelijk bewerken) fesÿrôme {K}.

beïnvloeding:: krabéos {A}.

beitel:: hâkos {C}, erulšiys {C}.

beits:: (voor hout) stenn {S}.

beitsen:: (v hout) stenne {K}.

bejaard:: (op leeftijd) armt zempers = armt-zempers |antsem..| {I}.

bejaarden:: (alle oude mensen bij elkaar: zowel mnl als vrw) liftkaroiy |..fk..| {S}.

bejaardentehuis:: liftkasért |..fk..| {C}; zie ook Bejaardentehuizen in .

bejegenen:: umpocÿrme tukst {U}; (fig: =benaderen) werôxe {K}.

bejegening:: umpocÿrmos {A}; (fig: =benadering) werôxos {A}; vriendelijke ~: fionn {C}.

bek:: (alg: =mond) motrik {C}; (=muil) gart {C}; grote ~ (geschetter): westaros {C}; hou je grote ~!: texe dena beder! (vulg); hij heeft een grote ~: do lelperre eft hupster gart.

bekeerling:: zyfma {C}.

bekend:: knôf {I}; ~ maken [aan]: lyde [piti] {K}, (openbaar maken) enne {K}; ~ staan als/om: ef melde fes ef publiyc fara/frópjÿ; ~ worden: knôfare {U}; ~ zijn: knôfe {U}; het ~ zijn: knôfos {A}; ~ persoon: knôfatjen {C}; ~ zijn met (kennen): vlûme {K}; het ~ zijn (bekendheid): vlûmos {A}; ~ zijn met (op de hoogte zijn van): tâgare {K}; het komt mij ~ voor: ef melde knôf ón gress; zoals ~ [is]: lo knôfe; algemeen ~: (spreekwoordelijk) âfry mipa-seg.

bekende:: (zn: persoon) knôfatjen {C}.

bekendheid:: (beroemd persoon) knôfiyer {C}; (ve zaak) knôfiy {A; mv=enk}; (het bekend-zijn) vlûmos {A}; de ~ met de plaatselijke gebruiken: ef vlûmos ón ef sÿrtos osks (ón is vz); ~ geven aan iemand/iets: knôfiy-pilde rast/flaju {K}; ~ genieten als: ef ÿzjale fara knôfiyer yargeloh.

bekendmaking:: lydos {C}; schriftelijke ~ (convocatie): lydafiy {C}; (openbaarmaking) ennos {C}.

bekennen:: (=toegeven) tisjane {K}.

bekenning:: (=bekentenis) tisjanos {A}.

bekentenis:: (=bekenning) tisjanos {A}.

beker:: (=kroes) {C} (ook v plastic of karton), wôt {C; mv= wete}; (=kelk/glas) oûs {C}.

bekeren:: kestgre |..sg..| {K; gst= kestgret}.

bekering:: kestgros |..sg..| {A}.

bekertje:: (v plastic of karton) {C}; een koffie~: eft cafer-kô.

bekermos:: (lichtgroene soort) fyg-oûser {S} (L. Cladonia fimbriata); (zeldzame soort in Lor: L. Cladonia lorica).

bekerzwam:: bleekbruine ~: mitrawôt-missis (mitraôt-missis) {C; mv= ..-missisa} (L. Peziza repanda); grote oranje ~: rofawôt-missis (rofaôt-missis) {C; mv= ..-missisa} (L. Aleuria aurantia).

bekeuren:: xyfole {K}.

bekeuring:: (=boete) xyfolos {C}; een ~ van 100 herco: eft xyfolos furt 100 herco.

bekijken:: (lett: kijken naar) lâzerfe {K}; vluchtig ~ (=dóórzien): lâzerfare {K}; (=aanzien) lifroste {K}; (=opnemen) nalalôve {K}; kritisch ~ (=doornemen: tekst/oefening ed): zôzje {K; gst= zôss}; (=beschouwen; in overweging nemen [en de voor- en nadelen tegen elkaar afwegen]) torke {K}; alles graag willen ~ (vrnl uit interesse: kijklustig): lutteraerôx {I}.

bekken:: (=kom/schotel) alst[r]ah {C}; (in skelet) zelfÿ-knociy {C}; (waterbassin) wik-lup {C; mv= ..-lûps}; (=cimbaal: muziekinstrument) simbaliy {C}.

beklaagde:: (=aangeklaagde) jiymacc {C}.

bekladden:: ynôge {K}.

beklaagdenbank:: jiymacc-ferdu {C}.

beklag:: pitigûfqu {C}; zijn ~ doen bij: pitigûfque ón {E}.

beklagen:: gûfque-piti {K}; zich ~ over: gûfquare kura {U}.

beklagenswaardig:: yolmist[r]jô |..strô/..stjô| {I}.

bekleden:: (overtrékken: stoel/matras) lâfâstoe {K}; (=uitoefenen: functie) ufne {K; gst= uff}.

bekleding:: (v voorwerp) dâk {C}; (=overtrek) lâfâstoos {C}; (functie) ufne-fort {C}.

beklemmend:: mrašô {I}.

beklemming:: (fig) gârpjos {A}.

beklijven:: (duurzaam worden) cyfâje {E; gst= cyfâs}.

beklimmen:: cremale {K}.

beklimming:: cremalos {C}.

beknopt::

  1. (op kleine schaal) naracc {I};
  2. beknopt||uitgebreid: molef {Iid}; .

beknorren:: iemand ~ (mopperen tegen iemand): siytinte piti rast {U}.

beknorring:: siytintos {C}.

beknotten:: (=beperken: v vrijheid) wÿmre {K; gst= wÿmm}.

beknotting:: (v vrijheid) wÿmros {A}.

bekoelen:: (fig: =verkoelen) šegare {K}; (fig: ijver) utôe {U}.

bekoeling:: (fig: v ijver) utôos {C}.

bekogelen:: (met stenen ed) xlegge |X| {K}.

bekomen:: (gevolgen hebben voor) tygtjaputte ón {U}; dat zal je slecht ~: tygtjaputte mittof tildâ ón tu; het bekomt mij slecht: ef qugjohe gress lo tildâ {K; gst= qugjot}.

bekommeren:: zich ~ om: vjopaâcce {K}.

bekommering:: (=bezorgdheid) vjopaâccos {A}.

bekoorlijk:: (=knap) lovaniy {I}; (=charmant) tyll {I}.

bekoorlijkheid:: (=charme) tylliy {A; mv=enk}.

bekoren:: kafuzjôce {K}; (=behagen) xârfane ón {U}.

bekoring:: kafuzjôcos {A}.

bekorten:: (=verkorten) portâre {K}.

bekostigen:: (=betalen) kafte {K}; iets ~: ef ksvenne ef ðôpecc rifo flaju.

bekostiging:: ðôpecc-ksvennos {A}.

bekrachtigen:: (=bezegelen) pitiquâme {K}.

bekrachtiging:: (=bezegeling) pitiquâmos {A}.

bekrast:: (vol krassen) pâpsót {I}.

bekritiseren:: kafuenge {K}.

bekritisering:: kafuengos {C}.

bekrompen:: (fig: benepen) nar {I}; (=burgerlijk) ÿry-lardelira {I}.

bekvechten:: (=kibbelen) pike {U}; ef piyrste lef ef[t] nes-bjelt.

bekwaam:: primitâ {I}.

bekwaamheid:: kurrelyra {SC}; (kunne) primitâiy {A; mv=enk; rs= primitâe}.

bel:: (=schel/klok) zeft {C}; (kerkklok) bamico {C}; (gas-/luchtbel) blel {C}.

belachelijk:: ridikuliy {I}, tôra {I}; (te gek om los te lopen) myss {I}; belachelijk! (uitroep v verontwaardiging): tânnâc!.

beladen::

  1. (ww) ladare {K}; te zwaar ~ (overláden): pâltlade {K};
  2. (bv) ihyt {I}; (=volgeladen) jocc {I}; ~ met: jocc rifo (vz-uitdr); te zwaar ~ [met] (vrnl lett: overláden [met]): pâltlatiy [pai] {I}; een te zwaar ~ kruiwagen: eft pâltlatiy weruntenolac.

belading:: ladaros {C}.

belanden:: (fig: =terechtkomen) šarke {U}; ~ in/bij (=terechtkomen, ook fig): fonise {K}.

belang:: côstišerpse {Aef}, yjéfiy {Aef; mv= yjéfiys}; van ~ zijn: ôst[r]ommente {U}; in het ~ zijn van: mikkelele luft {U}; het is in het ~ van de mensheid: ef mikkelele luft ef velduros; in het ~ van: mikkelelelira luft (evtl als vz-uitdr); van ~ zijnd (belangrijk): côstišerpse {I}, calyje {I} (dl= Centraal-Berref); van secundair ~ zijnd: dussÿrtiy côstišerpse; iets van ondergeschikt ~: eft luftzarô côstišerpse tiyn.

belangeloos:: (=onbaatzuchtig) ðÿmyjéfiy = šâmyjéfiy {I; [mv=enk]}.

belangenverstrengeling:: yjéfiy-wila'os {C}.

belanghebbend:: yjéfiy {I; [mv=enk]}.

belanghebbende:: yjéfater {C}.

belangrijk:: mikkelel {I}; (=aanzienlijk) wuxelira {I}; ~ zijn: mikkelele {U}; (van belang zijnd) côstišerpse {I}, calyje {I} (dl= Centraal-Berref); het ~ste zijn: ef lelperre ef progrâm; voor het ~ste deel: mikkelel tu-kanas {III}.

belangrijkheid:: mikkeleliy {C}; wat betreft de ~: nechepp {I}.

belangrijkste:: (hoofd•) menn• {PX}.

belangstellen:: ~ in: côstišerpe {K}.

belangstellend:: (=geïnteresseerd) côstišerpelira {I}.

belangstellende:: (persoon) côstišerpâ {C}.

belangstelling:: côstišerpos {A}; ~ hebben voor: côstišerpe {K}; blijk van ~: côstišerpe-râgtos {A}; in het middelpunt van de ~ staan: bronne {U}; in het middelpunt van de ~ staand: bronn {I}; in de ~ treden: ef sette kaf ef côstišerpos.

belangwekkend:: yjéfiy {I; [mv=enk]}; (=interessant) ÿrfótelira {I}.

belast:: (ermee gemoeid zijnd) cijaziy {I}.

belasten::

  1. (verzwaren) (lett) mul-ðobiyre {K}; (fig) cÿrâcÿre {K};
  2. (belasting heffen op) tâx-ðobiyre kaf {U}.

belasting::

  1. (lett) mul-ðobiyros {C}; max. ~ 3 ton (opschrift op vrachtauto bijv): MÐ: 3meg; (fig: verzwaring) cÿrâcÿros {A};
  2. (betalen) tâx {C}; een ~ op rijst: eft tâx kaf prôrgy; zie ook Belastingen in .

belastingaangifte:: declarašo {C}.

belastingaanslag:: blaffos {C}.

belastingbetaler:: (=belastingplichtige) tâxkafter {C}.

belastingconsulent:: tâx-vlazzer {C}.

Belastingdienst:: (Spok equivalent) Aquonda Tâx-hoefos {N} (afk= ATh).

belastinginspecteur:: blaffoser {C}, tâx-inspekterr {C}.

belastingontduiking:: tâx-véniestaros {A}.

belastingontwijking:: tâx-rotjulos {A}.

belastingparadijs:: tâx-paradiso {C}.

belastingplichtige:: (=belastingbetaler) tâxkafter {C}.

belastingstelsel:: tâxeren {C}.

belastingverhoging:: tâx-kafpainos {A}; een ~ van 5%: eft tâx-kafpainos fes 5%.

belazeren:: (=beduvelen) idequppe {K}; (=besodemieteren) ticre {K; gst= ticc} (pop); het ~: ticros {C} (pop).

belazerij:: (oneerlijke handel) pôrtje-lebet {C}.

belazering:: (=afzetterij) idequppos {C}.

beledigd:: (=geraakt) dakk {I}; ~ zijn: dakrare {E}; zich ~ voelen: quarre {U}.

beledigen:: dakre {K; gst= dakk}.

belediging:: dakros {A}.

beleefd:: (=voorkómend) polityâ {I}; (=hoffelijk) slamestiy {I; [mv=enk]}; zogenaamd ~ (=gemaakt): slamestiyerÿ {I}.

beleefdheid:: polityâ {Aef}.

beleg:: (v stad) vozaben {Aef}.

belegen:: (kaas: nog niet echt oud) toliftkar |..fk..| {I}.

belegerd:: vozaben {I}.

belegeren:: vozabiye {K}; het ~ (belegering): vozabiyos {C}.

belegering:: (het belegeren) vozabiyos {C}.

beleggen:: (v vergadering) ququlte {K}; (v geld) tygtjamite {K}.

belegger:: (v geld) zaafétt {C}.

belegging:: (v vergadering): ququltos {A}; (v geld) tygtjamitos {A}.

beleid:: aupross |aup../wup..| {C; mv= auprâ}.

belemmeren:: xÿmpre {K; gst= xÿmp; wst= xÿmp•}.

belemmering:: xÿmpros {C}.

belendend:: (ertegenaan) haiyrum {I}; (=naastgelegen) kusamatiy {I}.

belenen:: (als onderpand geven) tÿrthakéfe |tÿrta..| {K}.

belening:: tÿrthakéfos |tÿrta..| {A}.

beletsel:: zvÿrt {C}.

beletten:: iemand iets ~ (=verhinderen): tmâhe rast tukst flaju {K; gst= tmât}; ik belet Petriy te vertrekken: gress tmâhe Petriy tukst ef ÿpratos.

beletting:: tmâhos {A}.

beleven:: calare {K}; [plezier/vreugde/..] ~ aan iets/iemand: ef fescente [ef joiy/hâng/..] lef flaju/rast.

beleving:: calaros {A}.

belezen:: (veel gelezen hebbend: persoon) roji-sador {I}.

belezenheid:: hij gaat prat op zijn ~: do lelperre eft utfin mimpitblef.

Belg:: Belgann {Cef}.

België:: Belgano {G}.

Belgisch:: (bv) belgano {IIef}; ~e vrouw: Belgana {Cef}.

belichten:: (lett: films ed; ook fig) lâarmâtate {K}.

belichting:: (lett: films ed) lâarmâtatos {C}; (foto) armâtatos {C}.

belichtingstijd:: (foto) armâtatos-fort {C}.

believen:: naar ~: lo ef bladidos chaquinde.

belijden:: (schuld) armtpurte {K}; (overtuiging/geloof) rente {K}.

belijdenis:: rentos {A}.

belijding:: armtpurtos {A}.

Belizaan:: (man uit Belize) Beliziyny {Cef}.

Belizaans:: (bv: uit Belize) beliziy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Beliziyna {Cef}.

Belize:: Beliziy {Gef}.

bellen::

  1. (=schellen) zefe {U}.
  2. (=opbellen) krÿše {K}; ik zal hem ~: krÿše gress do.

bellettrie:: kûra-stindos {C}.

beloeren:: (=begluren) ûmare {K}.

belofte:: fesreppos {A}, promisos {A}, tinpos {A}; een ~ doen: ef promise eft painos; zijn ~ niet nakomend: nepromisiy {I}.

belonen:: (loon geven) wagje {K; gst= wagg}; (=prijzen) ksvenne {K}.

beloning:: ksvennos {A}.

beloop:: iets op zijn ~ laten: tuie ón flaju {U; gst= tuit}; ef kirture beri sterde flaju fes ef cyrotâ.

belopen:: (lett: lopen in/op/over) lâfarte {K}; (fig: bedragen) arfine-mip {K}.

beloven:: promise beri/den {U}; ik beloof te komen: gress promise beri arfine; iemand iets ~: fesreppe flaju ón rast {K}, tinpe rast kaf flaju = tinpe flaju ón rast {K}; ik beloof het!: kost promisos! {A}.

belust:: ~ op: ortelira fes {III} (vz-uitdr).

bemachtigen:: [armt]ryte {K}.

bemachtiging:: [armt]rytos {A}.

bemannen:: meratere {K}.

bemanning:: merateros {C}; (=manschappen) ÿrðônt {C}.

bemerken:: ÿrsflaâge {K}, ygbronne {K}; het ~: ygbronnos {C}.

bemesten:: perane {K}.

bemesting:: peranos {C}.

bemiddelaar:: (=tussenpersoon) jafarter {C}.

bemiddeld:: ofortâsiy {I}.

bemiddelen:: jafarte {U}.

bemiddeling:: jafartos {A}.

bemind:: (=geliefd) monet {I}.

beminnelijk:: lyatt {I}.

beminnen:: (houden van) affionnose [beri/den] {K}, lye {K}.

bemodderd:: (met modder bespat) medriyor {vdw}.

bemodderen:: medriye {K; gst= medriyt}.

bemoedigend:: pâple-âp {I}.

bemoediging:: (=opbeuring) pâplos {C}.

bemoeial:: (=betweter) prabarer {C}.

bemoeien:: zich ~ met (zich inmengen in): taffe rifo {Upr}.

bemoeienis:: (=tussenkomst) taffos {C}.

bemoeiing:: (=inmenging) taffos {C}.

bemoeilijken:: (moeilijk[er] maken) mâltefe {K}.

bemoeilijking:: mâltefos {A}.

bemost:: (met mos begroeid) alo {I}.

benadelen:: benadelen||bevoordelen: lântate {Kid}; .

benaderen:: (lett/fig: nader komen; zich wenden tot) pitiloine {K}; (=bejegenen) werôxe {K}; (getal) surrondare {K}; »bereiken 1.

benadering:: (lett) pitiloinos {C}; (fig) pitiloinos {A}; (fig: =bejegening) werôxos {A}; (getal) surrondaros {A}; bij ~: furt ef surrondare.

benadrukken:: âksentuere |..ÿje| {K}.

benaming:: toquankaÿ {C}; beschermde oorsprongs~ (BOB): paaftor origiy-toquankaÿ {C} (afk= POT) (officieel keurmerk).

benard:: kenk {I}.

benarren:: (fig: =benauwen) klempare {K}.

benauwd:: (moeilijk kunnen ademen) lûgâ {I}; (drukkend: lucht/weer) nefôrsiy {I}, plaka {I}; (fig) iðebbe {I}; het ~ hebben: môque {U}; niet ~ (frisjes): bÿa {I}.

benauwdheid:: (moeilijk kunnen ademen) lûgé {C}; (gebrek aan frisse lucht) nefôrs {C}.

benauwen:: (fig: =benarren) klempare {K}.

bende:: (=boevenbende) tomeraterÿ {C}; (=rotzooi) kverf {C}, qu'âxÿ {C}; (=wanorde/rotzooi) hiyðe {C}; (=troep) rippe {C}; (mensen) wat een losgeslagen ~! (het lijkt hier wel een gekkenhuis!: bij wild feest ed): ef pâstoriy offerte spiryt!.

beneden::

  1. (bv: =onder) zjoba {III}; van ~ naar boven: zjoba kafes; hij komt ~; hij gaat naar ~ (de trap af): do pónze zjoba = do zjobaare; ~ zijn: zjobae {U}; [naar] ~ komen; naar ~ gaan (de trap af): zjobaare {U}; ~ blijven (niet naar boven komen): zjobaÿne {U}; naar ~ (=neer[waarts]): cor {III}, ryses {III}.
  2. (vz)
    1. (plaats: =onder) zjoba {VZ}; ~ in: rysfes {VZ}; ~ op: ryskaf {VZ};
    2. (beweging binnen bep grenzen: =onder) rys {VZ}; ~ in: rysfes {VZ}; ~ op: ryskaf {VZ}.

benedeneinde:: (=ondereinde) tûgtquch |..gq..| {C}.

benedenhelft:: (=onderhelft) tûgtanas {C}.

benedenhoek:: zjobaiy eka {C}; de rechter ~: ef rikbi-zjobaiy eka.

benedenste:: (=onderste) zjobaiy {I}.

benedenstrooms:: (=stroomafwaarts) pôx {I}; ~ van het dorp: pôx mip ef zeces.

benedenzijde:: (=onderkant) tûgtovap {C}.

benedictijn:: (mnl lid v RK kloosterorde) benedictino {C}.

benedictines:: (vrw lid v RK kloosterorde) benedictina {C; mv= benedictinas}.

benemen:: (=ontnemen) [iemand] iets ~: gâfje flaju [ón rast] {K; gst= gâff; wst= gâf•}; de schutting beneemt ons het uitzicht: ef ûrbest gâfje ef zerfos ón kirro; de boom beneemt veel licht: ef vildul blaffe pert armâtatt (rs!) (met de gedachte aan de duisternis onder de boom); »ontnemen.

benen:: (van been/bot [gemaakt]) knocyne {I}.

benepen:: (fig: =bekrompen) nar {I}, trûnt {I}.

benevelen:: (door drank) lâdviynde {K}; ze zijn door de drank beneveld: ef spiryt óps lâdviynde.

benevens:: (=en óók/alsmede) én {VZ}, zarô {VZ}; én {VG}; »alsmede; »en B.

Bengalees::

  1. (zn: man uit Bangladesh) Bângladešeny {Cef};
  2. (bv: uit Bangladesh) bângladeše {IIef}; Bengalese vrouw: Bângladešena {Cef}.

bengel:: (=deugniet) kânlâ {C}.

benieuwd:: ~ zijn naar: mÿvare {K}; ~ zijn of (met indirecte vragende zin): mÿve {U}; ik ben ~ of hij komt: gress mÿve, âl do arfinât.

benig:: tâk {I}; ~/lang/mager persoon: kval-knociy {C}.

benijden:: jalorse armt {U}.

Benin:: Beninn {G}.

Beniner:: Beniny {Cef}.

Benins:: (bv) beninn {IIef}; ~e vrouw: Benina {C}.

benodigdheden:: (=toebehoren) tocÿrbattÿ {C}.

benoemen:: (=aanstellen) fesperkoše {K}; ~ tot: kimore fes {K}, akimore tukst {K}.

benoeming:: kimoros {C}, akimoros {C}; (=aanstelling) fesperkošos {A}.

benoorden:: »noorden.

benul:: leliy {C}; (=begrip) xâros {A}.

benutten:: woiyste {K}.

benutting:: woiystos {A}.

benzine:: bensynn {S}; van ~ gemaakt; met ~: bensynniy {I}; deze motor loopt op ~: dena moter melde bensynniy.

benzinebon:: (voor de benzinerantsoenering in Spok) bensynn-quistarafiy {C}, bensqu {C} (pop afk).

benzinepomp:: (pomp) bensynn-echuh {C}, burâg-echuh {C}; (verkooppunt v brandstof) bensynnâs {C}, burâgâs {C}.

benzinestation:: (alg: tankstation om brandstof te tanken) bensynnâs {C}, burâgâs {C}; (met extra auto-service) oto-póntel {C}; (uitgebreide accommodatie langs autosnelweg: met restaurant en evtl motel/camping/winkel/garage ed) wegsÿrt {C}.

benzineverbruik:: bensynn-ušos {A}.

beoefenen:: fesufne {K; gst= fesuff}; (sport ed) ufne-kaf {K}.

beoefening:: fesufnos {C}; (sport ed) ufnos-kaf {C}.

beogen:: eittôze |wi..| {K}; het ~ (beoging): eittôzos |wi..| {A}.

beoging:: (het beogen) eittôzos |wi..| {A}.

beoordelen:: ~ als: ošume lo {K}.

beoordeling:: ošumos {A}.

beoosten:: »oosten.

bepaald:: (=vaststaand) qurtiy {I}; (=zeker) serten {I}; (echt; als het erop aankomt) real {I}; ze zijn niet ~ royaal: óps nert melde real rôrfiyn.

bepalen:: serte {K}; (=vaststellen) qurte {K}.

bepaling:: (=beschikking) qurtos {A}.

bepeinzen:: (=overwegen) kuramiype {K}.

bepeinzing:: (=overweging) kuramiypos {C}.

beperken:: zloffe {K}; zich ~ tot: zloffare {K}; (=beknotten: vrijheid) wÿmre {K; gst= wÿmm}.

beperking:: zloffos {A}; (vrijheid) wÿmros {A}; iemand met een ~ (gehandicapte): eft netÿtyniy veldur (euf).

beperkt:: (begrensd, gelimiteerd) netÿtyniy {I; [mv=enk]}; zloffiy {I}; (niet zo goed; twijfelachtig) zloff {I}; ~ tot: zloffiy armt (vz-uitdr).

beplanten:: (met planten/struiken/bomen voorzien) lâazerše {K}.

beplanting:: (planten/struiken/bomen) lâazeršos {C}.

bepleiten:: oxodde {K}.

bepleiting:: oxoddos {A}.

bepraten:: mitatjyme {K}.

beproefd:: (wie veel tegenspoed heeft [gehad]) chéft {I}.

beproeven:: (uitproberen) krodane [beri/den] {K}; (op de proef stellen) ucôgare {K}.

beproeving:: chéftiy {A; mv=enk}, ucôgaros {A}.

beraad:: jérstos {A}; na rijp ~ (weloverwogen): empajiy {I}; mintof eft zovert jérstos.

beraadslagen:: jérste {U}; ~ met iemand (overléggen): zvoge lef rast {U}.

beraadslaging:: jérstos {A}; (=overleg) zvogos {A}.

beramen:: (v plan) hântefare {K}; (=begroten) ÿoze {K}.

beraming:: (v plan) hântefaros {A}.

beredderen:: ÿréste {K}.

bereden:: »politie.

beredeneerd:: (met overleg) molaiy {I; [mv=enk]}.

bereid:: (=bereidwillig) probarelira {I}; tot alles ~ (zeer gewillig): loper {I}; ~ blijven: cûndale {U}; ~ verklaren: cûnðie {K}; ~ zijn [tot iets]: cûnðiyte [tukst flaju] {U}; (verplichte kerndeletie in den-zin:) hij is ~ te sterven: do cûnðiyte den sterde.

bereiden:: (gereed maken) lytane {K}; (=koken: voedsel) riffe {K}.

bereidheid:: cûnðiyt {C}; cûnðiytos {A}.

bereidverklaring:: cûnðios {A}.

bereidwillig:: probarelira {I}.

bereik:: (lett) šâstos {C}; (fig) ejelifos {A}.

bereikbaar:: (alg) šâstatt {I}; (fig) plemiy {I; mv=enk}; goed bereikbaar||onbereikbaar: kynne {Iid}; .

bereikbaarheid:: xolija {C}; (fig) plemer {A; mv=enk}; de ~ van de winkels (of je er makkelijk kunt komen): ef plemer helkara ef misans.

bereiken::

  1. (lett/fig) ejelife {K}, šâste {K}; ~ met je hand (komen bij): šâstare {K}; hij kan de bel niet ~ (erbij komen): do nert šâstarecû ef zeft; (benaderen, erbij komen) ejelife {K}; de brandweer kon de boerderij niet ~: ef nertflecs ef keldus nert ejelifecû;
  2. (fig) melle {K}; iets ~ (fig: het ver brengen): ejelife {Upr}.

bereizen:: (reizend bezoeken) tupplip-quardere {K}.

berekend:: (steeds op voordeel uit) tûrgencatiy {I}; ~ zijn op: umpâpe {K}; voor een taak ~ zijn: uquest[r]e {K; gst= uquesst; wst= uquest•}; het ~ zijn voor een taak: uquest[r]os {A}; persoon die voor zijn taak ~ is (geschikte persoon): uquest[r]os {C}.

berekenen:: kunte {K}; opnieuw ~ (narekenen om te kijken of de berekening klopt): note-kaf {K}.

berekening:: kuntos {C}; (het berekenen) notos {C}.

berenklauw:: (plant) hérôgst |hérôst| {C} (alg) (L. Heracleum sphondylium); (ihb: paarse berenklauw: vrnl Oost-Liftka en Brÿr) (L. Heracleum purpureum).

berg:: granô {C}; (hoge heuvel) bergo {C}; (lett: stapel stenen ed) trovôctiyn {C}; (lett/fig: stapel/opeenhoping/hoop) tnÿr {C}; een ~ zand: eft tnÿr rifo pleko; een ~ (boel) werk: eft tnÿr rifo ÿrôm; iemand gouden ~en beloven (iemand iets voorspiegelen): tocirre rast {K}; zie ook Bergen in .

bergachtig:: granôsót {I}; ~ land: tobergÿ-šark {C}.

bergbasterdwederik:: epilobym {C} (L. Epilobium montanum).

bergbeklimmen:: (als sport) bergalefos {S}.

bergbeklimmer:: bergalef {C}.

bergdal:: ðarmiy {C}.

bergden:: bergo-sparot {C} (L. Pinus mugo).

bergdravik:: (grassoort) bergo-broms {S} (L. Bromus erectus).

bergeend:: urven {C} (L. Tadorna tadorna).

bergen:: (v schip) berge {K}; (in veiligheid brengen) ubere-fes {K}.

berggebied:: tobergÿ-areû {C; rs= ..-areût}.

berging:: (v schip) bergos {C}; (het in veiligheid brengen) uberos-fes {C}.

bergketen:: (gebergte) litt {C}; (rij bergen) bósa {C}.

bergnachtorchis:: blakker Grât-ôrgidé {C} (L. Platanthera chlorantha).

bergpad:: (=bergweg) tsiymâ {C}.

bergpas:: kôl {C}; zie ook Bergpassen in .

bergplaats:: (om iets op te bergen) simaje-sÿrt {C}; (plaats/dorp in de bergen) bergosÿr {C}.

bergrand:: granô-bôrté {C}; aan de ~ gelegen: fes ef labe.

bergrug:: bergo-temp {C}.

bergsneeuw:: granô-snÿ {S}.

bergspitsmuis:: granô-rât {C} (L. Sorex alpinus).

bergsport:: (vrnl bergbeklimmen) bergalefos {S}; (alg) granô-sport {C}; zie ook Bergsport in .

bergstad:: (plaats/dorp in de bergen) bergosÿr {C}.

bergtop:: agru {C}; zie ook Bergtoppen in .

bergweg:: (alg: weg in de bergen) granô-mirra {C}; (=bergpad) tsiymâ {C}.

bericht:: (=tijding) tÿden {C}; goed/positief ~: yclómm {C}; slecht ~: môduh {C}; ~je sturen (iets van je laten horen): lôpe {K}; ik zal Jân een ~je sturen: lôpe gress Jân.

berijdbaar:: (alg) ufiratt {I}; (v weg) lat {I}.

berijden:: (rijden in auto, op paard ed) ufirare {K}; (rijden op/over weg/brug, door tunnel ed) lâufire {K}; wij ~ de nieuwe autoweg naar Gret (=rijden over ...): kirro lâufire ef kleter mennweg helkara Gret.

berin:: (vrw beer) honn {C}.

berispen:: iemand ~: ef kette wâriy ón rast.

berisping:: (officieel) tygtjacar {C}; (=standje) wâriy {C}, quistarafiy {C} (pop).

berk:: (alg) berkiy {C} (L. Betula); ruwe ~: menkerate-berkiy {C} (L. B- pendula); witte ~: blakker berkiy (L. B- alba); zachte ~: Bytset-berkiy {C} (L. B- pubescens); steen~: kânp {C} (soort ruwe berk met knoestige stam: L. Betula petraea).

berkenboleet:: berkiy-chént {C} (L. Leccinum scabrum).

berkenpage:: (vlinder) roffiy marestjer {C} (L. Thecla betulae).

berkenzwam:: berkiy-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Piptoporus betulinus).

Berlijn:: Berlyna {G}.

berm:: (v weg) mârg {C}, mirrovap {C}; (glooiend) fiyreâ {C; rs= fiyreât}.

bermooievaarsbek:: bergo-geranym {C} (L. Geranium pyrenaicum).

bermpje:: (vis) medriy-râbity {C} (L. Noemacheilus barbatulus).

Bermuda:: Bermuda {G}.

Bermudaan:: Bermudany {Cef}.

Bermudaans:: (bv) bermuda {IIef}; ~e vrouw: Bermudana {Cef}.

bernardijn:: (mnl lid v RK kloosterorde) bernardino {C}.

beroemd:: huldufit {I}; ~ persoon (beroemdheid): huldufitter {C}.

beroemdheid:: (beroemd persoon) huldufitter {C}; (fig: v ding) huldufitiy {C}.

beroemen:: zich ~ op: iafle armt {Upr; gst= iaff}.

beroep:: (=baan) slojet {C}; hij is schoenmaker van ~: do melde slojet must-riffent; het ~ van dokter: ef medikiy-slojet; een ~ doen op: gvoie {K; gst= gvoit; vdw= gvóter}; Polen doet een groot/zwaar ~ op de landbouwsubsidies: ef Pôlsa gvoie musklaiy ef supsiðiyukérs; zij hebben een sterk ~ op mij gedaan: óps gvoia musklaiym gress.

beroepschauffeur:: lenkatjen {C}.

beroepshalve:: fara slojet.

beroepsjargon:: slojet-pjôl {C}.

beroepsleger:: fest-verestâ {C}.

beroepsonderwijs:: (alg) [school voor] lager ~: ðâklen-koles {C}; (gezien als Spok onderwijsinstituut) Ðâklen-Koles {N}; zie ook Schooltypen in .

beroepsopleiding:: (school voor hogere ~) slojet-koles {C}; (gezien als Spok onderwijsinstituut) Slojet-Koles {N}; (school voor lagere ~) slojet-sukoles {C}; (gezien als Spok onderwijsinstituut) Slojet-Sukoles {N} (afk= SSK); zie ook Schooltypen in .

beroepssfeer:: slojet-sfero {C}.

beroerd:: (=vervelend) iftšormt |ifš..| {I}, peskiy {I}; (=ziek) wâzeniy {I}; niet te ~ zijn om: ef cûnðiyte quista zjentiy tukst (vooral iro).

beroeren:: (=aanraken) jabie {K}; (=bewegen) vûmse {K}.

beroering:: (=beweging: het doen bewegen/beroeren) vûmsos {C}; (=verontrusting) alirdeftos {C}.

beroerte:: âtacos {C}.

berokkenen:: (=aandoen) qugle {K; gst= qugg}; iemand schade ~: ef qugle sgâtos ón rast.

berooid:: (geen geld/bezittingen) maqulira {I; mv=enk}.

berouw:: pâst {C}; ~ hebben: pâstiye {U; gst= pâstiy[t]}.

berouwen:: pâstare {K}.

berouwvol:: pâstiy {I}.

beroven:: iemand ~: xûstiche raste {Krs}; iemand ~ van iets: xûstiche flaju ón rast {K}.

beroving:: xûstichos {C}.

berucht:: tildâ huldufit {I}.

berusten:: ~ in: nakirture {K}, lenne {K}; ~ op (fig: steunen op): lenne {K}; ~ op (fig): ÿfalye {K}.

berusting:: (alg) nakirturos {A}; (=gelatenheid) ivrôché {Aef}, ðeff {SC}.

bes:: (alg) labâ {C}; zwarte ~: doffiybâ {C}.

beschaafd:: (alg; zich netjes gedragend) queo {I}, vobaror {I}; (smaak tonend; cultureel betrokken ed) tejâniy {I}.

beschaamd:: impajalû {I}.

beschadigd:: estrar {I}.

beschadigen:: est[r]are {K}.

beschadiging:: est[r]aros {C}.

beschamen:: impajalûare {K}; (verlegen maken) qust[r]are {K}.

beschaming:: (het verlegen maken) qust[r]aros {A}.

beschaven:: tejâne {K}.

beschaving:: tejân {C}.

bescheiden:: elx {I}; niet echt ~ (schijnheilig): toelx |X| {I}.

bescheidenheid:: elxiy {A; mv=enk}.

beschermd:: fes zillos; het dorp ligt ~/beschut tussen de bergruggen: ef zeces locâteše fes zillos ja ef bergo-temps.

beschermen:: (lett) paafte {K}; ~ tegen (=beschutten tegen): zille ón {K}; ~ tegen iets: protekte âst flaju {K} (arch/poe) (vrnl v personen tegen het kwaad).

beschermend:: (lett) paafâ {I}.

bescherming:: zillos {A}; (scherm) paaftos {C}; (het beschermen) paafâ {Aef}; ~ bieden tegen: ef kette eft zillos âst; ~ zoeken: frajare {Upr}.

beschermlaag:: harde ~: jûntiyos {C}.

beschieten:: (=schieten op) reve tygtja {U}; (=bestoken: vesting ed, met kanon) héggere {K}.

beschieting:: lârevos {C}.

beschijnen:: (schijnen op/over) lânÿle {K}.

beschikbaar:: hûšatiy {I}; ~ stellen: hûšatare {K}; ~ zijn: hûšate {U}; ~ komen: hûšatare {Upr}; het ~ zijn (beschikbaarheid): hûšatos {A}.

beschikbaarheid:: (het beschikbaar zijn) hûšatos {A}.

beschikbaarstelling:: hûšataros {A}.

beschikken:: ~ op (beslissen over: een verzoek ed): falede armt {U}; ~ over (de beschikking hebben over): ef lelperre ef pevutro rifo {C}.

beschikking:: (=bepaling) qurtos {A}; de ~ hebben over: ef lelperre ef pevutro rifo {C}; ter ~ stellen voor/aan: kurapevutre ón {K; gst= kurapevutt}.

beschilderen:: lâverfute {K}; een muur, beschilderd met rode zonnen: eft krur, lâverfut tjâg mindefit kôbos.

beschimmelen:: natriyche {U}.

beschimpen:: pjohelle {K}; (=verguizen) jÿrtane {K}.

beschimping:: pjohellos {A}, pémos {A}; (=verguizing) jÿrtanos {A}.

beschonken:: (=dronken) plurtor {I}.

beschot:: (houten afscheiding) bret {C}.

beschouwd:: ~ worden als: funte tukst {Upr}.

beschouwen::

  1. (=bekijken; in overweging nemen [en de voor- en nadelen tegen elkaar afwegen]) torke {K};
  2. ~ als (mening: =vinden): cônsidere [lo] |..ÿje| {K}; hij beschouwt zichzelf als een groot artiest: do sen cônsidere lo eft hupster artiys; »vinden 2;
  3. ~ als (=opvatten als): obléskre fara {K; gst= oblések; wst= oblésk•}; obléskre lo {K} (spr); [serieus] ~ als: torkare lo {K}; hij beschouwt haar als zijn zuster: do obléskre eup fara/lo sener sour (lo is vz en spr); hij beschouwt haar als erg dom: do obléskre eup lo terat pûl ki (lo is dt bij objectief add);
  4. (het in aanmerking nemen) cônsideros {A}.

beschouwend:: torkiy {I}.

beschouwing:: [serieuze] ~: torkaros {C}; (=overweging) torkos {A}.

beschrijven:: (fig: =schilderen) vro'egie {K}; moeilijk te ~ (non-descript): holfatiy |hof..| {I}.

beschrijving:: (fig: =schildering) vro'egios {C}; kun je een duidelijke ~ van hem geven?: (fig) aftel tu kettecû eft klôrt foto kura do?.

beschuit:: (hard bros gebak) tjâciyk {C}.

beschuldigd:: [bewust] valselijk ~: ulot {I}.

beschuldigen:: ~ van: ÿrgyre tukst {K}; iemand [bewust] valselijk ~ van: ulote rast tukst flaju {K}.

beschuldiging:: ÿrgyros {A}; [bewust] valse ~: ulot {Aef}, ulotos {A}.

beschut:: zillaror {vdw}; fes zillos; de ~te dalen: ef zillaror ðarmiys; het dorp ligt ~/beschermd tussen de bergruggen: ef zeces locâteše fes zillos ja ef bergo-temps.

beschutten:: zillare {K}; ~ tegen (=beschermen tegen): zille ón {K}.

beschutting:: zillaros {C}.

besef:: feskettos {A}.

beseffen:: feskette {K}.

beslaan::

  1. (v paard) kycve {K; gst= kycc};
  2. (met condens ed) réfte {U}, decce {Upr}; doen ~: decce {K}; het vochtige wasgoed doet de ruiten ~: ef huma luktôsta decce ef wyjos;
  3. (=omvatten) znyntare {K}; de brief beslaat vier kantjes: ef letra znyntare fâr pracâs.

beslag::

  1. (om te bakken) prânos {S}.
  2. (v paard) dâk {C}.
  3. ~ leggen op; in ~ nemen: dres-kette {K}, investere |..ÿje| {K}; in ~ nemen (lett: innemen: ruimte): sence {K}; (fig: opgaan in): slitûšare {K}; de studie neemt hem [geheel] in ~: ef stûderos slitûšare do.

beslagen:: (=gecorrodeerd) rékóf {I}; ~ ten ijs komen: ef stâge lef rist ur chutân.

beslechten:: geschil ~: lÿrchône {U}; het ~ van een geschil: lÿrchônos {A}.

beslijmd:: lâblâsor {I}.

beslissen:: falede {K}; ~ over (=besluiten over): falede armt {U}; we ~ om te komen: kirro falede, den kirro arfine = kirro falede kirroex larfinos; een koop ~ (zeggen dat je met de koop akkoord gaat): ðôpecce {K}; het ~ (beslissing): faledos {C}.

beslissing:: (het beslissen) faledos {C}; (onherroepelijk) falétt {C}; een ~ nemen: ef putte eft falétt.

beslist:: (=zeker) brôep {III}, serten {I}; (=uitgemaakt) fespilt {I}; (=absoluut) {I}; (=vastberaden) quander {I}; ~ niet: noi gû; brôep nert; ~ niet (allesbehalve): pasot {III}.

beslommering:: (=zorg) nelatiycos {A}; (zware zorg) lûiy {A; mv=enk: rs= lûte}.

besloten:: (v vereniging: alleen voor leden) glydaiy {I}.

besluit:: (=conclusie) cicÿralos {A}; (=decreet) ÿrsto'ecc {C}; een ~ nemen: ef putte eft cicÿralos.

besluiteloos:: (=weifelend) hóndré {I}; (=halfslachtig) holfatiy |hof..| {I}; ~ maken: écÿre {K}; het ~ maken: écÿros {A}.

besluiten:: (het plan opgevat hebben) cÿrale beri/den {U}, cicÿrale {U}; (=concluderen) cicÿrale {U}; ~ over (=beslissen over): falede armt {U}; ~ tot: tukstpaine helkara |..ksp..| {U}.

besmeren:: (=bestrijken) šmeste |smeste/šeste| {K}; het ~: šmestos |smestos/šestos| {C}.

besmettelijk:: (alg) kurapainn {I}; (v ziekte) festassiy {I}.

besmettelijkheid:: festasser {A; mv=enk}.

besmetten:: (=infecteren: ziekte) festasse {K}.

besmetting:: (=infectie) infekšo {C}, festassos {C}; [ernstige] ~ (ook fig): stûléos {C}.

besmeuren:: ~ met: flyrre tjâg {K}.

besneeuwd:: lâsnÿor {I}.

besnijdenis:: lâvekos {C}; zie ook Godsdienstvrijheid in .

besodemieteren:: (=belazeren) ticre {K; gst= ticc} (pop); het ~: ticros {C} (pop).

besparen:: (zuinig zijn met) huâse {K}; iemand iets ~: tijâfraje flaju armt rast {K; gst= tijâfrat}.

besparing:: huâsos {A}.

bespeuren:: ik bespeur onraad: ef taqurubos hulle gress.

bespieden:: feslate {K}; (terwijl men zichzelf verborgen houdt) srâtje {K; gst= srâtt}.

bespieder:: feslater {C}.

bespieding:: feslatos {C}, srâtjos {A}.

bespoedigen:: ÿazjâpje {K; gst= ÿazjâpp}, azjâpje {K; gst= azjâpp} (arch/poe); iets ~ (fig: haast achter iets zetten): ef riffe flaju lo vita.

bespoediging:: ÿazjâpjos {A}.

bespottelijk:: nert-miypelira {I}; zich ~ maken (zich blameren): jôske {U}.

bespotten:: (de draak steken met) râmpnére {K}; (fig: =aanfluiten) stiyne {K}.

bespotting:: râmpnéros {C}, stiynos {A}.

bespraakt:: muxiy {I}.

bespreekbaar:: oaroamiy {I}.

bespreken:: (spreken over; uitleggen) tyre {K}; (=reserveren) kaffane {K}; [met elkaar] ~ (overléggen): oaroe {U; gst= oarot; vdw= poaro}.

bespreking:: (het spreken over; uitleg) tyros {C}; (=reservering) kaffanos {C}; (=overleg) oaroi {C; rs= oaroe}; een ~ voeren: ef rate wuftas.

besprenkelen:: miynte {K}.

besprenkeling:: miyntos {C}.

besproeien:: zlânke {K}.

besproeiing:: zlânkos {C}.

bespugen:: lâcsule {K}.

best:: [het] ~: guldâ {I; =ot v quista}; niet al te ~ (matig, niet overdreven): kômah {I} (dikwijls iro); zijn [uiterste] ~ doen [om ...] (moeite doen om iets te bereiken): [prap] kette lo [wâlc] zefa [, den ...] {Upr}; (vrnl geestelijk) âtemelira luft ef ÿ..os; ik doe mijn ~ om je te helpen: gress [sen] kette lo zefa den cÿrtire tu; ik doe mijn ~ om jou te begrijpen: gress âtemelira luft ef luneros enn tu; hij wil weinig zijn ~ doen: do kettavy litel lo zefa; het ~e zijn (er bovenuit steken): proe {U}; het is het ~e dat je morgen vertrekt; je kunt het ~ morgen vertrekken: ef proe den tu prate mas; van deze [goede] verhalen is het uwe het ~e: mip tem quista storâsa ef gertiy lelperre ef progrâm; op zijn ~ zijn: kuranÿle {Upr}; de wijn zal in 2018 op zijn ~ zijn: sen kuranÿle ef weinô fes 2018.

bestaan:: (=existeren) eksistere |..ÿje| {U}; ~ uit: coðare {K}; (vóórkomen, aanwezig zijn) coðare {U} (dl= Zverosta); (zn) coðaros {A}; niet meer ~d (lett: uitgestorven): dodor {I}; »middel 3.

bestaand:: (bv) coðart {I}.

bestaansrecht:: eksistere-rigt {C}.

bestand:: (=wapenstilstand) spero-stjoft {C}; (=data: verzameling gegevens; ook computerdata) ramâos {C}; ~ zijn tegen: armtpevutre {K; gst= armtpevutt}.

bestanddeel:: (=ingrediënt) ótauc {C}.

besteden:: ~ aan (gebruiken voor): uše furt {K}; nuttig ~ (een goed/intensief gebruikmaken van): menee |..ewe| {K; gst= menet}; hij besteedt zijn vrije tijd zeer nuttig: do menee sener jola forts; goed/nuttig besteed zijn: menee |..ewe| {Upr}; de subsidie is er goed aan besteed: ef supsiðiy sen menee furt ef; dat is niet aan jou besteed (dat is niets voor jou): ef nert melde ón tu; ze hebben veel geld te ~: óps šove smurf-meneosz.

besteding:: ušos {A}; goede ~ (uitbuiting): meneos {A}.

bestek:: (=couvert) toleftelÿ {C}; (fig) tolânt {C}; (=bouwtekening) mipšovos {C}; het valt buiten het ~ (buiten het onderwerp): ef farte cupp ef klarbÿrs.

bestelauto:: luftpârnolac |lufp..| {C}; zie ook Weggebruikers in .

bestelbaar:: ojelste-âp {I}.

bestelbusje:: tiynsnolac {C}; zie ook Weggebruikers in .

bestelen:: (stelen van: iemand) tijâkuntiyre {K}.

bestelgoed:: arânka-ojelstos {C}.

besteling:: tijâkuntiyros {C}.

bestellen:: ojelste {K}; mag ik wat ~? (pop opmerking in kroeg om de aandacht vd barkeeper te trekken): gress dôxe tómaros.

bestelling:: ojelstos {C}.

bestemd:: ~ voor: destineror furt (vz-uitdr); ~ zijn voor: destinere furt |..ÿje| {Upr}; ~ zijn voor iemand: melde ón rast (ón is vz); iets is voor jezelf ~: flaju melde dres (spr).

bestemmen:: destinere |..ÿje| {K}.

bestemming:: (alg) destineros {C}; (=reisdoel) destinašo {C}, poh-col {C; mv= ..-côle}.

bestempelen:: ~ als: kafléde fara {K}.

bestendig:: (=duurzaam) wencât {I}; (=onveranderlijk) utôharbiy {I}.

bestiaal:: (=beestachtig) belp-otlôgtiy {I}.

bestijgen:: ([be]klimmen) cremale {K}; (paard of hoger gelegen plek) pjaqurre kaf {U}.

bestijging:: cremalos {C}.

bestoken:: (=beschieten: vesting ed, met kanon) héggere {K}.

bestormen:: kafpânte {K}.

bestorming:: kafpântos {C}.

bestraffen:: tjelfe {K}, pûnyre {K}.

bestraffing:: tjelfos {C}.

bestraten:: (=plaveien) hast[r]e {K; gst= hast; wst= hast•}.

bestrating:: (=plaveisel) hast {C}.

bestrijden:: (lett/fig) ôtlazre {Krs; gst= ôtlass; wst= ôtlaz•}; (fig: =aanvechten) pallefarte {K}.

bestrijding:: (lett/fig) ôtlazros {C}; (fig: =aanvechting) pallefartos {Ars}.

bestrijdingsmiddel:: (=pesticide) pestisitt {S}.

bestrijken:: (=besmeren) šmeste |smeste/šeste| {K}; (schootsveld v kanon) snue {K}; (fig: =omvatten) znyntare {K}.

bestrooien:: jiyxare {K}.

bestrooiing:: jiyxaros {C}.

bestseller:: (veel gelezen/gekocht boek) trempe-mimpit {C}.

bestuderen:: oltake {K}, armtstûdere |..ÿje| {K}.

bestudering:: (=studie) oltakos {A}, armtstûderos {A}.

besturen:: (alle vervoermiddelen, behalve auto) rozjepe {K}; (auto) lenke {K}; (land) lyde {K}; het ~ (=bestuur: land): lydos {A}.

besturing:: (=stuurinrichting) torozjeposÿ {C}.

bestuur:: (v vereniging ed; groep personen) lydos {C}; (=bewind) lytt {C}; (het besturen: v land) lydos {A}; (v Spok eiland) hôzesy {C}; (v Spok district) leblâ {C}; raad van ~: regle-ratt {C}; zie ook Spokanisch bestuur in .

bestuurder:: (=stuurman: v vervoermiddel, behalve auto) rozjeper {C}; (v auto: níét als beroep) lenker {C}; (v trein/tram) côndekterr {C}; (regént) lydatjen {C}.

bestuurslid:: lydos-glyda {C}.

betaalbaar:: kaftatt {I}.

betaald:: kaftor {vdw}; niet ~ (onvoldaan): nemann {I}.

betalen:: (=afrekenen) kafte {K}; gepast ~ (passen): pijâkafte {K}; (=voldoen: v rekening) manne {K; vdw= mann}; ~ met een biljet van 10 herco: ef kafte tjâg eft amain-jeji; gedeeltelijk ~ (en de rest wordt kwijtgescholden): friyme {K}.

betaling:: kaftos {C}; (het voldoen v rekening) mannos {C}; tegen ~ van: ón ef kafte rifo (vz-uitdr).

betalingsverkeer:: kafte-parfâsos {A}; zie ook Betalingsverkeer in .

betamen:: (=passen) coðe {K}; (=behoren) bekace beri {E}.

betasten:: (=aanraken) tušare {K}; (bewust voelen) kiyne {K}.

betasting:: (=aanraking) tušos {C}.

betekenen:: (=beduiden) mefre {K; gst= meff}; niet veel ~d (onbeduidend): net-istjo {I}.

betekenis:: mefros {A}, istjo {Aef}; van ... ~ zijn [voor]: ef lelperre ef ... istjo [furt]; deze dag is van grote ~ voor mij: lelmo tof lelperre ef hupster istjo furt gress; (=zin/bedoeling) ûmfral {Aef}; in de ~ van: fes ef mefros fara.

betekenisvol:: (=relevant) istjo {I}; (=zinvol) ûmfral {I}.

beter:: ("meer goed") gulder {I; =vt v quista}; (genezen/geheel opgeknapt) stómy {I}; des te ~: rifo ef gulderiy {C}; X is ~ dan Y: X guldere dus Y; ~ maken (met medicijnen): flome {K}; het ~ maken (genezing): flomos {C}; ~ worden (genezen): oônte {U}; er ~ aan doen om: ef riffe ef gulder stebe beri.

beterschap:: stómyiy {A; mv=enk}.

betichten:: iemand ~ van iets: wékore flaju ón rast {K}.

betichting:: wékoros {A}.

betogen:: (protest) gôsare {U}; (redeneren) ÿcyspohe {U; gst= ÿcyspot}, cyspohe {U; gst= cyspot} (arch/poe).

betoging:: (demonstratie[optocht]) gôsaros {C}; ~ houden: gôsare {U}.

beton:: betôn {S}; van ~ gemaakt (betonnen): betôna {I}; gewapend ~: lâzeffor betôn.

betonblok:: betônjiy {C}.

betonen:: (nadruk leggen op) purfille {K}; het ~: purfillos {A}.

betonnen::

  1. (ww: vaarwater v tonnen/boeien/bakens voorzien) lâbûe {K}.
  2. (bv: van beton gemaakt) betôna {I}.

betonning:: ([systeem v] afbakening v vaarwater) lâbûos {C}.

betoog:: ÿcyspohos {C}.

betoon:: šovos {C}.

betoveren:: (lett) tâfne {K; gst= tâff}; (=verrukken) roote {K}.

betoverend:: (=verrukkelijk) rootiy {I}.

betovering:: (lett) tâfnos {A}; (=verrukking) rootos {A}.

betrappen:: (inbreker) drabone {K}; iemand op heterdaad ~: ef drabone rast fes ef flecs; het ~: drabonos {C}; de leraar betrapt haar bij het spieken: ef gekker drabone eup luft ef ÿjepsaros.

betreden:: settare {K} (jur); u betreedt het terrein op eigen risico: gÿrs settare ef areû furt sener dres riskašo.

betreffen:: bzeure {K}; het betreft hem niet: do nert bzeure; »betreft; »gaan 7.

betreffend:: (=wat betreft) frópjÿ {VZ}; (=aangaande) bzeurelira {VZ}.

betreft:: wat ~: frópjÿ {VZ}; wat dit ~ (op dit punt): xÿ {III}; wat mij ~: rep'gress {III}; wat mij ~ (als ik het voor het zeggen heb, als het aan mij ligt): âme ef melde tsazi tsil; wat dat feest ~, we gaan er niet heen: fitfara mittof fenta, kirro nert vende 'kara ef; wat ~ het zojuist besprokene (hieronder/hiermee): fes pip serten (afk= f.p.s.).

betrekkelijk:: (=relatief) cijazut {I}; (niet-volstrekt) ÿsðiy |ÿzðiy| {I}; (als afzwakking v add) vléša'emm {III}; cijazut-• {PX}; het boek is ~ duur: ef mimpit melde vléša'emm mikar = ef mimpit melde cijazut-mikar; ~ voornaamwoord: côntekstoroni {C}.

betrekken::

  1. (bewolking) kafcaribe {U};
  2. (naar binnen gaan) nyxemje {K; gst= nyxemm};
  3. ~ bij: cijazéte ón {K}; (erbij halen) cijazute {K};
  4. een plaats ~ (bezetten v ruimte): chebae {K}.

betrekking::

  1. (baan) jobiy {C}, cijazuit {C}, slojet {C};
  2. (het naar binnen gaan) nyxemjos {C};
  3. (relatie) cijazutos {A}; met ~ tot (aangaande): frópjÿ {VZ}; met ~ tot (gezien): yargeloh |war..| {VZ}; ~ hebben op: natrekke {K}.

betreuren:: rôšypje {K; gst= rôšypp}; het ~ (spijt): rôšypjos {A}.

betrokken:: (v hemel) drôg {I}; (ermee gemoeid zijnd) cijaziy {I}; [actief] ~ raken bij iets: ef pónze [âkteff] cijaziy luft flaju.

betrokkene:: (persoon die ermee te maken heeft) stunner {C}.

betrouwbaar:: (alg) lat {I}; (te vertrouwen) trustatt {I}.

betten:: (=deppen) wikare {K}.

betuigen:: stâe {K; gst= stât}.

betuiging:: stâos {A}.

betweter:: (=bemoeial) prabarer {C}; (=allesweter: iemand die alles weet/denkt te weten) tiffer {C}.

betwijfelen:: ksvife {K}.

betwist:: (=omstreden) hybjiy {I}, tânessiy {I}; ~ gebied: tânessos {C}.

betwistbaar:: tânesta {I}.

betwisten:: hybjare {K}, tânesse {K}.

betwisting:: (het strijden over) hybjaros {A}; (ook: betwist gebied) tânessos {C}.

beugel:: flect {C}.

beuk:: ~[eboom]: bûst {C}, quita {C} (L. Fagus sylvatica).

beukenboom:: bûst {C}, quita {C} (L. Fagus sylvatica).

beukennoot:: quitôk {C}.

beul:: (iemand die [beroepshalve] de doodstraf uitvoert) wull {C}; (iemand die martelt) kassatjen {C}.

beunhaas:: (knoeier: die zijn vak niet verstaat) iyper {C}.

beurs:: (handelsbeurs) burrs {C}; (=portemonnee) smurflot {C}; (tentoonstelling ed) farr {C}; met een krappe ~: lef eft tûs smurflot.

beurt:: jermiy {C}, metel {C}; (om een speelkaart af te nemen) putt {C}; om de ~; ieder op zijn ~: metelâ {I}; nu is de ~ aan Petriy: ral Petriyex ef jermiy melde; aan de ~ zijn; de ~ hebben: ef lelperre ef jermiy; die vraag komt nu aan de ~: mittof linnos lelperre ral ef jermiy.

bevaarbaar:: njebopâ {I}.

bevaarbaarheid:: njebopâjiy {C}.

bevallen::

  1. (=behagen) xârfane ón {U};
  2. (=aanspreken) insule {K}; het schilderij bevalt me niet: ef platiranu nert insule gress;
  3. (=aanstaan) lamire {K}; het bevalt me: gress lamire ef;
  4. ~ van (v kind): fesarfine lef {U}; ze is van een zoon ~: eup fesarfino lef eft waler; zijn vrouw is van een zoon ~: do fesarfino lef eft waler (spr);
  5. minder goed ~/werken/zijn (dan het vorige ding; dan men verwachtte): tÿrt[w]encatare {U}; de nieuwe kachel bevalt minder goed [dan de oude/dan ik verwacht had]: ef kleter warmohit tÿrtwencatare; zijn vorige auto beviel minder goed [dan de huidige]: groft bentvendiy oto tÿrtwencataro.

bevalling:: (v kind) fesarfinos {C}.

bevaren:: (varen op/in/over) lânjebope {K}.

bevattelijk:: (gemakkelijk te begrijpen) vitaxâriy {I}; ~ zijn: vitaxâriye {U}.

bevatten:: (=inhouden) ÿrgefûðe {K}; (=begrijpen) haóge {K}.

bevattingsvermogen:: xâre-ÿtin {C}.

beveiligen:: qurube {K}.

beveiliging:: (=veiligheid) qurubos {C}.

bevel:: blaffos {A}; op ~ van: tsazi blaffos rifo (vz-uitdr) (afk= ts.b.r.).

bevelen:: blaffe {K}.

beven:: (=sidderen) laice {U}.

bever:: myjâ {C} (L. Castor fiber).

bevernel:: grote ~ (met rode bloemen): piympel {C} (L. Pimpinella major); kleine ~: natriyc-huron {C} (L. P- saxifraga).

beverrat:: wola-beks {C} (L. Myocastor coypus).

bevertjes:: (trilgras-soort) pôr tsere-kles {S} (L. Briza media).

bevestigen::

  1. (=vastmaken) rye {K}; aan een oog of haak ~: ârpixe {K};
  2. bevestigen||ontkennen: terfyre {Kid}; .

bevestiging::

  1. (het vastmaken; zoals het vastgemaakt is) ryos {C};
  2. bevestiging||ontkenning: terfyros {Aid}; .

bevestigingspunt:: •ârp {SX > c}.

bevinden:: zich ~: wâfersence {Upr}; zich ~ in/te (verkeren in/te): lâmelde {K}; (zich zo hoog ~/hangen dat je er niet bij kan) trefe {U}.

bevlekt:: (lett: =vlekkerig) fojeldriy {I}.

bevlieging:: (=opwelling) verkatos {C}; een ~ hebben (impulsief reageren): verkate {E}.

bevochtigen:: ropjare {K}.

bevoegd:: jabinciy {I}; bevoegd||onbevoegd: prôpen {Iid}; bevoegd zijn||onbevoegd zijn: prôpene {Uid}; het [daartoe] ~e gezag: ef lacs-prôpen stat; .

bevoegdheid:: fu'egg {SC}.

bevolken:: (vol met mensen raken) zâmpe {E}; (voorzien van mensen) feszâmpe |fesâ..| {K}; (v dieren: in de lucht, op het water ed) chebae {C}; de meeuwen ~ de lucht: ef meves chebae ef ayr; het ~ (het voorzien van mensen): feszâmpos |fesâ..| {C}.

bevolking:: zampôrtiy {C}.

bevolkingsregister:: (burgerlijke stand) ÿrânteramâ {C} (afk= ÿr/amâ).

bevoordelen:: (een voordeel gunnen) yproe {K}; bevoordelen||benadelen: lântate {Kid}; .

bevoordeling:: yproos {C}.

bevooroordeeld:: (vol vooroordelen) nâltoniy {I}; (vooringenomen) tobaxiy {I}.

bevoorrechten:: ef kette még ón.

bevorderd:: ~ worden: krodanare {U}.

bevorderen:: kafðobiyre {K}; ~ tot (rang): yošéme helkara {K}; bevorderd worden: krodanare {U}.

bevordering:: krodanaros {C}, kafðobiyros {A}; (in rang) yošémos {A}.

bevrachten:: mule {K}.

bevrachting:: mulos {C}.

bevragen:: te ~ bij (in advertenties): linnatt ón {I} (ón is vz; vz-uitdr) (afk= ltó of ltoe).

bevredigen:: ézóte {K}; niet te ~ (fig: onblusbaar): wychole-fest {I}.

bevredigend:: ézótiy {I}, trusske {I}.

bevrediging:: ézótiy {Aef}.

bevreesd:: variy {I}; (vrnl in:) ~ zijn (vrezen dat ...): ef melde variy, den ....

bevriend:: ~ [met]: piaqut [lef] {I}.

bevriezen:: [doen] ~: dres-cryre {K}; door de koude wind zijn haar oogleden bevroren: ef martel omelech belt eit-closes dres-cryre; het water bevriest: ef knurfel sena dres-cryre.

bevriezing:: dres-cryros {C}; plotselinge ~ van een vloeistof: kabéaros {C}.

bevrijden:: ~ [uit] (lett/fig): zrame [mip] {K; vdw= zrâg of regelm.}.

bevrijding:: zramos {C}.

bevroren:: cryrt {I}.

bevruchten:: fûrtale {K}.

bevruchting:: (vruchtbaarheid) fûrtalos {C}.

bevuilen:: dirte {K}; (sterker dan dirte) dirtare {K}; (=bezoedelen) ajire {K}.

bevuiling:: dirtaros {C}; (=bezoedeling) ajiros {C}.

bewaakt:: lestôk {I}.

bewaarplaats:: (=depot) zolle-sÿrt {C}.

bewaken:: gerdre {K; gst= gerder; wst= gerd•}; het ~ (bewaking): gerdros {A}.

bewaker:: (=oppasser) gerdatjen {C}.

bewaking:: (groep personen die bewaakt) gerdros {C}; (het bewaken) gerdros {A}.

bewakingsdienst:: gerdre-harbos {A}.

bewapend:: (=gewapend) wapor {I}.

bewapenen:: lâwâpe (lââpe) {K}, gûne {K}; het ~ (bewapening): gûnos {C}.

bewapening:: (alle wapens tezamen) togûnosÿ {C}; (het bewapenen) gûnos {C}.

bewaren:: (niet wegdoen) zolle {K}; (=conserveren) sivve {K}; met zorg ~ (=koesteren): plâge {K}, tamðe {K}.

bewaring:: huis van ~: leldast-sért {C}; in ~ stellen: ef lelde fes ef zôr (jur: politie kan iemand maximaal 3 weken opsluiten voor nader verhoor).

beweegbaar:: rutramiy {I}; een beweegbare brug: eft âkteff pônt.

beweeglijk:: rutracc {I}.

beweeglijkheid:: rutracciy {A; mv=enk}.

beweegreden:: (=motief) ÿzâmbaso {C}.

bewegen:: rutre {U; gst= rutt}; (=beroeren) vûmse {K}; hij beweegt langzaam [met] zijn hoofd: do rutre lôftquar lef ef nurp.

bewegend:: (snel heen en weer; onrustig) kviylt {I}.

beweging:: (lett) solft {C}, rutros {C}; (=beroering: het doen bewegen/beroeren) vûmsos {C}; (ook fig: organisatie ed) rutros {C}; ritmische ~ (cadans): festsolft {C}; in ~ zetten: rutrare {K}; »moeilijk.

bewegingsruimte:: (=armslag) rumpstjô |rumstô| {C}.

bewenen:: (alg) arkettare {K}, lâhâle {K}; (huilen om een dode, als Erg-ritueel) jÿšée {K}.

bewening:: (het huilen om een dode, als Erg-ritueel) jÿšéos {C}.

beweren:: zjoffe [beri/den] {K}, lyze beri/den {U} (dl= Peg); hij beweert kanker te hebben: do zjoffe beri lelperre kânks; men beweert dat ... (schijnen te zijn): ÿrmoie {K; gst= ÿrmoit; vdw= ÿrmót}; men beweert dat Lerdu miljonair is (Lerdu schijnt miljonair te zijn): Lerdu ÿrmoie eft miljonarr; Lerdu wil dat men denkt (beweert) dat hij miljonair is: Lerdu ÿrmoitavy eft miljonarr; men beweert dat het verhaal waar is (het verhaal schijnt waar): ef storâs ÿrmoie trufô (invoeging van lo is incorrecte spr: ef storâs ÿrmoie lo trufô); iemand van wie men altijd beweerde dat hij miljonair was (een vermeende miljonair): eft ÿrmót miljonarr (en dat blijkt nu niet zo te zijn); (sprkw) als je iets beweert is nog niet bewezen dat het waar is (dit gezegde is een verzoek om met bewijzen voor de dag te komen): ef kimore strâ melde ef pe.

bewering:: (=onware/niet verifieerbare mededeling) šâfpos {A}; (=stelling) zjoffos {C}.

bewerken::

  1. (boeken) edite {K};
  2. (grond) oofe |wofe| {K}; het ~: oofos |wofos| {C};
  3. (hout/metaal/steen) présize {K}; bewerkt voorwerp: présizos {C};
  4. (fig: geestelijk beïnvloeden) fesÿrôme {K}.

bewerker:: (boeken) editiy {C}; (hout/metaal/steen) présizatjen {C}.

bewerking:: (boeken) editos {C}; (het bewerken: grond) oofos |wofos| {C}; (hout/metaal/steen) présizos {C}.

bewerkt:: ~ voorwerp: présizos {C}.

bewesten:: »westen.

bewijs:: (akte: rijbewijs ed) kornin {C/S; mv= kartafiy}; (het bewijzen) cÿraelos {C}; van bewijzen voorzien (documenteren): csâðÿre {K}.

bewijsbriefje:: (=bon/kwitantie) quistarafiy {C}.

bewijskracht:: cÿraele-crâf {C}.

bewijzen:: cÿraele {K}; »beweren.

bewind:: (=bestuur) lytt {C}; (=regering) tangodâm {SC}.

bewogen:: (geschiedenis) ÿrašor {I}.

bewolken:: epðaare {U}.

bewolking:: epðaos {C}.

bewolkt:: epða {I}; ~ zijn: epðae {U}.

bewonderaar:: cubu-tiraer {C}.

bewonderen:: bewonderen||verafschuwen: tirae {Kid}; .

bewondering:: bewondering||afgunst: monslâ {SCid}; .

bewonen:: (wonen in/op) lâzâre {K}; het ~ (bewoning): lâzâros {C}.

bewoner:: zâreldur {C}; ~s (inwoners): jupan {S}; ~s•, wat betreft de ~s/inwoners: jupana {I}; aantal ~s/inwoners: jupano {C/S}; (bewoners v Spok geografische locaties worden met het sx •zâr gevormd; de gereduceerde variant •ze is alg spr en ihb dialect (dl= Berref): Lomky/bewoner v (eiland) Lomky: Lomky/Lomkyzâr; Korif/bewoner v (stad) Korif: Korif/Korifzâr; »•zâr; »•ze SN.

bewoning:: (het bewonen) lâzâros {C}.

bewoonbaar:: zâramiy {I}.

bewoond:: (huis) zârt {I}.

bewoording:: een brief in fraaie/scherpe ~en: eft letra lef korsamen/riyps towuftosÿs.

bewust::

  1. abarit {I}; zich ~ zijn van (alg): abarite {Kpr}; quiquije {K; gst= quiquit; vdw= quiqur}; het probleem waarvan men zich ~ [geweest] is: ef quiqur môntyos; zich ~ zijn van (zich realiseren): zréftje {K; gst= zréft; wst= zréft•}; de zich van niets ~e patiënt: ef quâlostiy kinet; nergens van ~ (nietsvermoedend): nequiqu {I};
  2. (die ter sprake komt/is) pjôlt {I}; die ~e dag was ik niet thuis: mittof pjôlt tof gress nert meldo fesért.

bewusteloos:: netabarit {I}; ~ raken: ef arfine netabarit.

bewustzijn:: abaritos {A}, quiquijos {A}.

bezaaien:: (lett) moflare {K}.

bezadigd:: (=bedaard) ôftachiy {I}.

bezadigdheid:: (=bedaardheid) ôftacher {A; mv=enk}.

bezatten:: zich ~ (dronken worden): yspare {U}.

bezegelen:: (=zegelen) ségge {K}; (=bekrachtigen) pitiquâme {K}.

bezegeling:: (=bekrachtiging) pitiquâmos {A}.

bezeilen:: (zeilen op/in/over) lâsaile {K}.

bezem:: prûla {C}.

bezemsteel:: prûlazorâ {C}.

bezeren:: (pijn doen: personen) ÿkate {K}, kate {K} (arch).

bezering:: ÿkatos {C}.

bezet::

  1. (ruimte/stoel) cheba {I};
  2. (geen tijd hebbend) idefortor {I}; (gebonden: door drukke werkzaamheden) fes ef ékupiy; (door leger) ÿos {I}.

bezeten:: ~ zijn door/van: kasole rifo {U}; ~ zijn van: yubere {K}.

bezetten:: (ruimte/stoel) chebae {K}; (door leger) ÿozzije |wozz..| {K; gst= ÿozzit; vdw= ÿos}.

bezetting:: (door leger) ÿozzijos |wozz..| {C}.

bezichtigen:: lutterafe {K}; alles graag willen ~ (vrnl uit interesse: kijklustig): lutteraerôx {I}.

bezichtiging:: lutterafos {C}; (een kijkje) lutt {C} (pop).

bezield:: (=enthousiast) chylo {I}.

bezielen:: chyloe {K}.

bezieling:: chyloos {A}; (=enthousiasme) chylo {Aef}.

bezienswaardig:: akalbinâk {I}, luttielba {I}.

bezienswaardigheid:: akalbinâk {Cef}; zie ook Bezienswaardigheden in .

bezig:: (doende) painelira {I}; druk ~: rutracc {I}; ~ zijn met: mitapaine {K}; het [druk] ~ zijn ([drukke] ~heid): mitapainos {C}; er niet [meer] mee ~ zijn (laten rusten): ef lelde fes ef limmerân.

bezigheid:: (wat men actueel doet) painos {C}; (waar men zich iha mee bezighoudt) zebbe {C}; [drukke] ~ (het [druk] bezig zijn): mitapainos {C}.

bezighouden:: zich ~ met: paine tukst {Upr}; zich intensief ~ met iets: kobature lef flaju {Upr}; het zich ~ met iets: kobaturos {A}; ef slituše ef nurp fes flaju.

bezijden:: ~ de waarheid: kusamat ef kâmpaiy.

bezinken:: (v vaste stof in vloeistof) zalatre {U; gst= zalatt}; (helder worden: v vloeistof) latrare {U}.

bezinksel:: zalatros {C}.

bezinnen:: zich ~ op: géšiyðe ump {E}.

bezinning:: géšiyðos {A}.

bezit:: (=eigendom) spâkelak {C; mv= spâkelâke}; (wat men in bezit heeft) lelperros {C}; (het bezitten) holos {A}; het ~ van Lerdu (degene die bezit): Lerduex ef lelperros; het ~ van een dure auto (dat wat men bezit): eft mikar otoecÿr holos; in het ~ van: lef lânt tukst (id; vz-uitdr); hij is in het ~ van goede woonruimte: do melde lef lânt tukst quista zâre-rumpstjô lo eft lelperros; .

bezittelijk:: ~ voornaamwoord: lelperroroni {C}.

bezitten:: (alg) lelperrere {K}, spâkelae {K} (arch/dl= Liftka); (=hebben) lelperre {K}; (bij zich hebben: met de bedoeling om weg/af te geven) hole {K}; het ~ (bezit): holos {A}; »hebben 1.

bezitter:: (=eigenaar) spâklân {C}; een ~ van iets: eft spâklan ón flaju (ón is vz); ~ van groot aantal honden: kynolôche {C} (iro).

bezitting:: (=eigendom) spâkelak {C; mv= spâkelâke}; al zijn ~en (zijn hele hebben en houden): groft noji lef vults ur netâsz.

bezoedelen:: (=bevuilen) ajire {K}.

bezoedeling:: (=bevuiling) ajiros {C}.

bezoek:: (het bezoeken) quarderos {C}; (bezoeker: één persoon) quardiy {C}; ik heb ~ (mensen in huis): gress lelperre quardiys; (=visite) truch {C}; een ~ brengen aan: ef kette eft truch ón; plechtig ~ (opwachting): dôx {C}; kom eens op ~!: zerfe-tûe kost/kult hitt!.

bezoeken:: (alg) quardere {K}; iemand even ~: ef zerfe ef cafer hôs rast; het ~ (bezoek): quarderos {C}; druk bezocht (met veel mensen): centys {I}; zeer druk bezocht worden (storm lopen): ef vende kaf ef dufja; (mogelijk om) te ~: quardere-âp {I}; de kwekerij is te ~: ef paqurâs melde quardere-âp.

bezoeker:: quardaliy {C}; (bezoek: één persoon) quardiy {C}.

bezoekuur:: quardere-zurt {C}.

bezoldigen:: (=salariëren) wagye {K}.

bezoldiging:: (=salariëring) wagyos {C}.

bezondigen:: zich ~ aan: ksenpare {K}.

bezorgd:: (=ongerust) ybrodé {I}, worÿ {I}.

bezorgdheid:: (=ongerustheid) ybroðiy {C}, worÿtiy {SC}; (=bekommering) vjopaâccos {A}.

bezorgen:: (=afgeven) luftmÿze {K}; (v post) trofiyare {K}.

bezorging:: (=afgifte) luftmÿzos {C}; (v post) trofiyaros {C}.

bezuiden:: »zuiden.

bezuinigen:: huare {U}.

bezuiniging:: huaros {A}.

bezuinigingsplannen:: (het gehele pakket maatregelen dat de overheid voorstelt) huare-plânos {S}.

bezuren:: (=ontgelden) lâtreoxje {K; gst= lâtreox}.

bezwaar:: ÿrhapû {C}; een ~ tegen iets: eft ÿrhapû ûqu flaju; ze hebben geen ~ tegen ...: óps nert lelperre ef ÿrhapûs frópjÿ ...; de bezwaren uiten: ef chaquinde-mip ef ÿrhapûs.

bezwaarschrift:: ÿrhapûafiy {C}.

bezwangerd:: ~/doordrongen zijn met (vocht/stank/slechte eigenschappen ed): hâsiopente {K}.

bezweet:: (zonder dat het vies is) dyn {I}; (op onsmakelijke wijze: =zweterig) zvettiy {I}.

bezweken:: faelgest {I}.

bezweren:: nézée {K}.

bezwering:: nézéos {A}.

bezwijken:: (de geest geven) hâgme {U; gst= hâgg}, faelge {U}; ~ aan (een ziekte/ontberingen): tijâfarte armt {U}; ~ voor: faelgare {K}; het ~ (bezwijking): hâgmos {A}, faelgest {Aef}.

bezwijking:: (het bezwijken) hâgmos {A}, faelgest {Aef}.

Bhutaan:: (bewoner) Butano {Cef}.

Bhutaans:: (bv) butaniy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Butana {Cef}.

Bhutan:: Butaniy {G}.

bibberen:: ÿrðele {U}; »stem.

bibliografie:: bibliografijâ {C}.

bibliothecaris:: bibliotekker {C}.

bibliotheek:: (gebouw/instituut) bibliotekke {C}; (boekenverzameling) tomimpitÿ {C}; (leeskamer: in groter woonhuis) trempelmit {C}; zie ook Bibliotheken in .

bicarbonaat:: bicârbonatiy {S}.

bidden:: (Chr) priare {U}; (Erg) lôve {U}; (Erg: gezamenlijk overpeinzen) bzadâmene {U}; ~ om iets (Erg): lôve furt flaju; om genade ~: unkettare {U}; de rozenkrans ~: ef sterne ef roskryva; (een gebed uitspreken) ef reppe eft priaros.

bidprentje:: priartây {C; rs= priartâte}.

biecht:: feskoffos {A}; (RK) cônfešo {C}.

bieden:: (bod doen) ozyre {K}; (bij kaartspel) óge {K}; (de mogelijkheid geven) ÿstrjôfje ón |ÿstôfje| {K; gst= ÿstrjôff}; iets te ~ hebben: ef kurre beri ÿstrjôfje flaju; ik bood hem 10 herco: gress 10 herco ozyre ón do; deze opleiding biedt een solide toekomst voor afgestudeerden: dena qummertaros ÿstrjôfje eft kâiyp arfinvelkiy ón miptrempers.

biefstuk:: bjefflâp {C}.

biefstukzwam:: ôx-ingocher {C} (L. Fistulina hepatica).

biels:: (onder rails) prart {C}.

bier:: bjerr {S}; glas ~ (pilsje): bjerr-kliqu {C}, bjerr {C}; sitt {C} (pop), siddos {C} (pop); (gebrouwen in Spok: lijkt op ale of bokbier) léf {S}, léft {S} (dl= Tigof/Lomky); een glas léf[t]: eft léf[t] {C}; zie ook Bier en biercultuur in .

bierbrouwer:: sidder {C}.

bierbrouwerij:: siddos {C} (meestal in mv: siddôsta).

bierbuik:: man met een ~ (dikke buik): molâfit-synner {C}.

bierglas:: bjerr-kliqu {C}.

bierpul:: kmâst {C}.

biertje:: (glas bier) bjerr {C}; sitt {C} (pop), siddos {C} (pop).

bierviltje:: kliqu-zjober {C} (ook: onderzetter onder een glas; kartonnen bierviltjes worden in Spok cafés niet gebruikt; wel liggen er vaak badstoffen kleedjes op de bar of tafel om een nat glas op te zetten).

bies::

  1. (versieringsrand) faboh {C}; (rand op kleding) giyne {C}.
  2. [matten]~: stâ {S} (L. Scirpus lacustris).

bieslook:: jéns-lék {S} (L. Allium schoenoprasum).

biet:: rode ~ (=kroot): lijamalâse {C}; (suikerbiet) sucrolâse {C}; .

big:: (jong varken) frû {C; mv= frûa; rsmv= frutt}; guinees ~getje (cavia): cavija {C}.

biggekruid:: gewoon ~: lâtiypor kles-kolai {S} (L. Hypochaeris radicata).

bij::

  1. (zn) [honing]~: biy {C} (L. Apis mellifera); ~en houden: biy-wencate {U}, biyencate {U}.
  2. (vz)
    1. (plaats) luft {VZ}; er groeit een eik ~ de schuur: eft ÿc lelde luft ef kul; ~ deze: kusamiluft {I}; ~ ... thuis: hôs {VZ}; thuis ~ mijn ouders: hôs kost fosies; hij koopt de wijn ~ de supermarkt: do lorerde ef weinô luft ef lorerde-sÿrt; ~ de dokter: luft/hôs ef medikiy (als het niet specifiek gaat om "thuis", wordt hôs als spr beschouwd); (fig) dan moet je niet ~ mij zijn!: tu pojare dus!;
    2. (maat) tuf {VZ}; een kamer van drie ~ vier meter: eft mittus âfry dur tuf fâr meter;
    3. (relatie) hij heeft een kind ~ die vrouw: do lelperre eft efanty lÿ mittof mosjeus (lÿ alleen mbt de moeder);
    4. (gelijktijdigheid) ~ het openen van de deur ... (= als/toen ik de deur open[de]): tsazi ef ÿgyros enn ef argerat ...;
    5. (gedurende de tijd dat er sprake is ve bepaalde situatie) lóf {VZ} (tijd); ~ hoogwater (zolang het hoogwater is): lóf preiptjek;
    6. ~ elkaar (bijeen): ðônosiy {I}; ~ elkaar horen: fûðe {Upr}; ~ elkaar/nader brengen (fig): chabre {K; gst= chapp; vdw= chapor}; het ~ elkaar brengen: chabros {C};
    7. zo hoog hangen/zich bevinden dat je er niet ~ kan: trefe {U}; hij kan niet ~ de bel: ef zeft trefe ón do = do nert šâstarecû ef zeft.

bij•:: {C} (neven•/ondergeschikt) nef• = su• {PX}; (zie desbetreffende lemma's).

bijbedoeling:: nefsplônjos = susplônjos {A}.

bijbehoren:: het ~ (het horen bij): ÿrylos {C}.

bijbehorend:: ÿryliy {I}; met ~[e] (annex): ÿryliy {VZ}.

bijbel:: biblâ {C}.

bijbenen:: farte-minkÿr {K}.

bijbetalen:: xlakafte {K}.

bijbetaling:: xlakaftos {C}.

bijbetekenis:: nefistjo = suistjo {Aef}.

bijblad:: rijesafiy {C}.

bijblijven:: (het kunnen bijhouden) cÿrfriylpe {U}.

bijbouwen:: (=aanbouwen) âlbe-luft {K}.

bijbrengen:: iemand iets ~: ef holare flaju ort raster iyc (raster = gen).

bijdehand:: zakett {I}; ~ en opmerkzaam: yggiy {I; [mv=enk]}.

bijdoen:: (=toevoegen) paine-luft {K}.

bijdrage:: jÿšedos {C}; een ~ leveren aan: luftpârare eft jÿšedos furt.

bijdragen:: jÿšede {K}; ~ aan: jÿšede furt {U}; ~ tot: jÿšede ón {U}.

bijeen:: (bij elkaar) ðônosiy {I}; luft wâlkân.

bijeendrijven:: (=samendrijven: v vee) énare ... lo ðônos {K}; de boerinnen drijven de koeien bijeen: ef keltosz énare ef boerts lo ðônos.

bijeengegraaid:: (wanordelijk samengeraapt) fónopiy {I}.

bijeengraaien:: (=samenrapen) fónope {K}.

bijeenkomen:: pije {U; gst= pit}.

bijeenkomst:: (het bijeenkomen) pijos {C}; (=vergadering) gadros {C}; feestelijke ~ (=receptie): kluntâ {C}; gezellige ~ (groot feest): kofano {Cef}.

bijeenpakken:: wehote {K}; het ~: wehotos {C}.

bijeenpakking:: (het bijeenpakken) wehotos {C}.

bijeenroepen:: ðônos-rupke {K}.

bijeenroeping:: ðônos-rupkos {C}.

bijenhouder:: biyatjen {C}.

bijenkast:: biylot {C}.

bijenkorf:: biy-korfe {C}.

bijenorchis:: littit vogily-huron {C} (L. Ophrys apifera).

bijenwas:: biy-fóst {S}; (ook boenwas) fóst {S}.

bijgaand:: rijess {I}.

bijgebouw:: (losstaand) nefhuflif {C}; (aanbouw: vast aan groter gebouw) suhuflif {C} (het onderscheid tussen nefhuflif en suhuflif wordt in de praktijk niet altijd gemaakt (wel in een ambtelijke context)); (dependance: elders gehuisvest deel ve organisatie) nefhuflif = suhuflif {C}.

bijgeloof:: ciulotos {C}; (geloof in buitenaardse dingen) fûmp {SC}.

bijgelovig:: ~ zijn: ciulote {U}.

bijgesloten:: rijess {I}.

bijgevolg::

  1. (=derhalve) lÿtiy {I};
  2. (ten gevolge waarvan) lÿtiy {VG} (gevolg); gisteren heeft hij een ongeluk gekregen, en ~ moet hij zijn vakantie uitstellen: do eft moplariy pónze hols, lÿtiy do miptrekkât sener zirrot.

bijhouden:: (=volgen/meegaan) sompe {K}; (niet achter raken) ralsompe {K}; het kunnen ~ (bijblijven): cÿrfriylpe {U}; niet kunnen ~ (achterblijven): bleffe {U}; (onderhouden v woning ed; actueel houden v administratie ed; in stand houden v gezondheid ed) wencate-armt {K}; het ~ (bijhouding): wencatos-armt {A}.

bijhouding:: (het bijhouden: v woning/administratie ed) wencatos-armt {A}.

bijkantoor:: (=filiaal) ÿrra-sért {C}.

bijkomen:: (uitrusten/uitblazen) nâne {U}; (opknappen: na ziekte) kafhelte {U}.

bijkomend:: (extra) ruelira {I}.

bijkomstig:: (=erbij komend) ÿzjalelira {I}; (=ondergeschikt) luftzarô {I}.

bijl:: axos {C}, trâs {C}; »kaasschaaf.

bijlage:: rijesafiy {C}.

bijleggen:: (v ruzie) nânce {K}.

bijna:: pordel {I}; (=schier) topijâ = topije {I} (arch/poe); ~ altijd: pordel riyfain; ~ niet: pordel nert; ~ nooit (heel zelden): pijâ lendiy.

bijnaam:: toquanka {C}; (=spotnaam) ÿndre-quanka {C}.

bijproduct:: nefprodûk = suprodûk {C}.

bijscholing:: nefkolestiymos {A}.

bijschrift:: (=onderschrift) zat-tecše {C}.

bijslag:: xlasmurf {C}.

bijsmaak:: tolâs {C}.

bijsnijden:: ba'efrare {K}.

bijsnijding:: ba'efraros {C}.

bijspijkeren:: (kennis oid [weer] op peil brengen) poertere {K}; je moet je fysiek ~: poertere-tûe sener froâp xnârf.

bijstaan:: (fig: ondersteunen/helpen) moie {K; gst= moit; vdw= mót}.

bijstand:: (fig: hulp) moios {C}, moit {C}; ~ verlenen aan: cÿrtyrâhe = ÿrtyrâhe {K; gst= [c]ÿrtyrât}; het verlenen van ~: cÿrtyrâhos {C}; hij zit in de ~: do melde lef eft SOX; »bijstandsuitkering.

bijstandsuitkering:: sošala xlaharros {C} (afk= SOX).

bijstellen:: (opnieuw afstellen: machine/ontsteking) yge {K}.

bijstelling:: (=afstelling: machine/ontsteking) ygos {C}.

bijsturen:: (vrnl fig: zorgen dat iets in goede banen geleid wordt) lenke-armt {K}.

bijt:: (in ijs) géx {C}.

bijten:: (alg) orte {K; vdw= porte}; het ~: ortos {C}; (v vissen: hengelaarsterm) ârpe {U}.

bijtijds:: fes zurt.

bijval:: (=applaus) hentrupk {C}; daverende ~: crubunelira pretšÿrs.

bijvalsbetuiging:: hentrupkos {C}.

bijverdienste:: xlarinnos {C}.

bijvoegen:: (=voegen bij) riješe {K}; hij voegt mij bij de groep: do riješe gress luft ef grup; de batterij is (in de verpakking) bijgevoegd: ef bateriâ melde fes ef riješos.

bijvoeging:: (=insluiting: in envelop/verpakking) riješos {C}.

bijvoegsel:: (bijlage) rijesafiy {C}.

bijvoet:: (plant) frotqumter {C} (L. Artemisia vulgaris).

bijvoorbeeld:: (alg) kurre-melde {III} (afk= k.m.); (met de nadruk op het geven ve voorbeeld) fara oxoddos (afk= f.o.).

bijvullen:: ÿrge-kaf {K}; het ~ (bijvulling): ÿrgos-kaf {C}.

bijvulling:: (het bijvullen; bijgevulde hoeveelheid) ÿrgos-kaf {C}.

bijwagen:: (v tram) lajâfnolac {C}.

bijwerken:: (up-to-date maken: gegevens/archief/encyclopedie ed) fort-edite {K}.

bijwonen:: lâbare {K}; (iets gadeslaan) bare armt flaju {U}.

bijwoning:: baros {C}, lâbaros {A}.

bijzaak:: kim {C}.

bijzettafel:: (salontafel: met korte poten) dryk {C}.

bijziend:: (=kippig) tarôzerfa {I}; ~ persoon: tarôzerfi {C}.

bijzijn:: in het ~ van: moôs {VZ2n}; (in aanwezigheid van) fes ef hûšat rifo (vz-uitdr).

bijzonder:: (=apart) flacÿr {I}; zeer ~ (=buitengewoon): kuragei {I}; in het ~: iyrst {I}; [in het] ~ (speciaal): spešala {I}; (als versterking) hij is ~ kribbig: do melde kuragei grÿqust.

bijzonderheid:: flacÿrko {C}.

bil:: (=achterwerk) âlbât {C}.

biljart:: (Spok variant heeft 3 rode, 3 witte en 1 gele bal) biljarr {C}.

biljartbal:: biljarbâl {C}.

biljarten:: biljarmerre {U}.

biljartspel:: (het spelen) biljarmert {C}; »biljart.

biljartspelen:: biljarmerre {U}.

biljartspeler:: biljarmerr {C}.

biljartstok:: (=keu) kuiy {C; rs= kute}.

biljet:: (=kaartje) lofa {C}, tiycet {C}.

biljoen:: (miljoen × miljoen) biljôn {TW}.

billijk:: (=redelijk) kvâmpajé {I}.

billijken:: (=goedvinden) quistare {K}.

billijkheid:: (=redelijkheid) kvâmpajos {A}.

billijking:: (=goedvinding) quistaros {C}.

bilzekruid:: vult-krutt {C/S} (L. Hyoscyamus niger).

binden::

  1. (alg: lett) binde {K}; aan elkaar ~: ôle {K};
  2. (v boeken) nate {K}; (chemisch) bindare {K};
  3. (fig) (relatie) arare {K}; (=beperken: vrijheid) wÿmre {K; gst= wÿmm}; zich ~ aan (fig): uberare {K};
  4. (saus/soep) ûlke {K; vdw= regelm.}; het ~ (binding: saus/soep): ûlkos {C};
  5. (dier vastbinden/tuieren): plytare ón {K}; ze bindt het paard aan het hek: eup plytare ef râf ón ef blof.

binding::

  1. (chemisch) bindaros {C}; (het binden: saus/soep) ûlkos {C};
  2. (fig) (relatie) araros {A}; (vrijheid) wÿmros {A}.

bindwerk:: (boeken) natos {C}.

bingelkruid:: Xanôs-ardekir |X| {C} (L. Mercurialis); eenjarig ~: portâ Xanôs-ardekir (L. M- annua); overblijvend ~: quÿelira Xanôs-ardekir (L. M- perennis).

binnen::

  1. (bw) ânt {III}; [naar] ~: fesdu {III}; hij zit ~: do feldre ânt; hij loopt ~ [rond]: do farte ânt; hij loopt naar ~: do farte fesdu; hij is ~: do melde fesdu (met het idee dat hij van buiten naar binnen gegaan is); ~ [in]: ânt fes (ânt als bijwoord bij vz fes); naar ~ laten (=inlaten: persoon/zon): šôme {K}; we hebben de bestelling nog niet ~ (ontvangen; in ons bezit): kirro lelperre ef ojelstos strâ fes ef sako; ~ blijven (in huis blijven): ef wencate ef sért.
  2. (vz)
    1. (plaats: =in) fes {VZ}; het huis ligt nog [juist] ~ (de grenzen van) de stad: ef sért melde velk ÿrô fes ef sÿrt; ~ [in]: ântfes {VZ}; het huis ligt nog ~ de stadsmuren: ef sért melde velk ântfes ef sÿrt-ulâns; ~ de perken (fig): fes ef fini-lÿnts;
    2. (beweging binnen bep grenzen: =in) ânt {VZ}; hij loopt ~ de omheining [rond]: do farte ânt ef togrûsÿ; ~ langs: langofes {VZ}; hij loopt ~ langs de muur: do farte langofes ef krur;
    3. (richting) naar ~: fesdu {VZ}; hij loopt het huis ~: do farte fesdu ef sért;
    4. (tijd) (nadruk dat iets korter duurt dan de aangegeven periode; nadruk op een afgesloten handeling) ânte {VZ}; (nadruk op de periode zelf) kurof {VZ}; hij heeft het boek ~ een/één uur gelezen (hoeft niet een heel uur te duren): do ef mimpit trempe ânte eft/ér zurtarr; we rijden ~ één dag naar Parijs (hoeft niet de hele dag te duren): kirro ufire helkara Paris ânte ér tof; (vgl) we rijden in/gedurende één dag naar Parijs (de reis duurt precies de hele dag): kirro ufire helkara Paris lóf ér tof; het schip doorkruist de zee ~ enkele uren: ef karé krose-fes ef zé kurof gopirus zurtarr; volgende week moeten ze schuur ~ [de tijd van] vier dagen schilderen: ef pirmink óps verfutûs ef kul kurof fâr terrats; »in 4.

binnenband:: ayrlot {C}.

binnendringen:: (=indringen) ulljeve {K}; met geweld ~: kuranyxemje {K; gst= kuranyxemm}.

binnendringing:: (=indringing) ulljevos {C}.

binnengaan:: (gaan in) fesende {K}; (=binnentreden) entre {U; gst= enter}.

binnenhalen:: (=inhalen) fes-pâre |fEspâre| {K}; (oogst) nânce-armt {K}.

binnenhaling:: (=inhaling) fes-pâros |fEspâros| {C}.

binnenhoek:: (in de kamer ed) eka {C}.

binnenhuisarchitect:: fesdu-flartolar {C}.

binnenin:: ântfes {I}.

binnenkant:: (=binnenzijde) fesovap {C}.

binnenkomen:: arfine fes {U}; hij komt de kamer binnen: do arfine fes ef mittus; (theatraal: opgang maken) entrare {U}; (ontvangen worden) het geld dat bij u binnenkomt: ef smurf, fesendelira kirnem.

binnenkomst:: (=intocht) entros {C}.

binnenkort:: ântfort {III}; (=spoedig/eens) zôft {III; vt= wânta; ot= bent}; ik wacht al een uur, ~ moet hij [toch] komen: gress quÿe pip lóf ér zurtarr, zôft do arfinât.

binnenland:: (in eigen land) fešark {C}; (inwendige deel ve land, ver van de kusten) fesdu-šark {C}; (meestal in het mv) binnenlanden: fesdu-šarks; naar/in het ~: festnese {I}; in binnen- en buitenland: interse {I}.

binnenlands:: fešarcess {I}; [ministerie van] ~e zaken: Fesdu-Tiyns {N} (afk= FT).

binnenlaten:: (=inlaten: persoon/zon) šôme {K}; niet ~ (voor de deur laten staan): mipméte {K}.

binnenlopen:: farte-fes {K} (spr); hij komt de kamer binnen lopen: do farte-fes ef mittus; (aan komen wippen) farte-fes {U}; het ~: fartos-fes {C}; (v haven) rutôse-mip {K}; het ~ (haven): rutôsos-mip {C}.

binnenmuur:: feskrur {C}.

binnenplaats:: eâs {C}; (bij boerderij: ook erf) kellirrotiy {Crs}; (=patio) patjo {C}.

binnenrijden:: fesufire {K}.

binnenruimte:: fesrumpstjô |fesrumstô| {C}.

binnenscheepvaart:: fesnjebopiy {C}.

binnenshuis:: (plaats) fesdusértiy {I/VZ}; de koeien staan in de stal ~/die in het huis gelegen is: ef boerts melde fesdusértiy ef ferrÿ.

binnenslands:: (plaats) fesdušarkiy {I/VZ}; in de toeristengebieden ~, in de binnenlandse toeristengebieden: fesdušarkiy ef entrafer-areûs.

binnensmonds:: fesdumotrikiy {I}.

binnenstad:: (stadskern) kruiy {C; rs= krute}; (oude stadskern: min of meer zelfstandig deel [omringd door wallen] ve stad) toulânÿ {C}.

binnenste::

  1. (bv) fester {I}; ~ buiten: fesdotoje {I};
  2. (zn) het ~: ef fester tiyns; (=wezen/kern) iyc {SC}.

binnentreden:: (=binnengaan) entre {U; gst= enter}.

binnenvallen:: (onverwachts binnenkomen) spege-fes {K}; (leger: ander land binnentrekken) sôgare {K}.

binnenvaren:: (varen in) njebope-fes {K}; het schip vaart [de haven] binnen: ef karé njebope-fes [ef port].

binnenwaarts:: fesloiniy {I}.

binnenwand:: feskrur {C}.

binnenweg:: (=achteraf-weg) kronomirra {C}.

binnenzijde:: (=binnenkant) fesovap {C}.

biochemie:: biogemiy {C}.

biografie:: biografijâ {C}.

biologie:: biolôiy {C}.

biologisch:: biologise {I}.

bioloog:: biolôche {C}.

bioscoop:: dokerat {C}; zie ook Bioscopen in .

biotoop:: biotopiy {C}.

birgittines:: (vrw lid v RK kloosterorde) birgitina {C; mv= birgitinas}.

Birma:: Birma {G}.

Birmaan:: Birmano {Cef}.

Birmaans:: (bv) birma {IIef}; ~e vrouw: Birmana {Cef}.

bis:: (=nogmaals) hÿ {I}; bis! bis!: hÿ! hÿ! (bij concerten).

biscuit:: (=koek) rafeo {C; rs= rafette}.

bisdom:: biyšôpstat {C}.

bisschop:: (RK) biyšôp {C}.

bit:: (paard) rek {C}.

bits:: (=vinnig) deût {I}, leks {I}.

bitter:: (smaak) érot {I}; (wrang v smaak) trâte {I}; (fig: koude/gevecht ed) gûfren {I}; ~ smaken: yste {E}; ~e smaak (bitterheid): ÿystiy {A; mv=enk}.

bitterheid:: (bittere smaak) ÿystiy {A; mv=enk}.

bittervoorn:: muslé-kârpiy {C} (L. Rhodeus sericeus amarus).

bitterzoet:: (plant) bârÿr miskofiðâf {C} (L. Solanum dulcamara).

bivak:: byvâk {C}.

bivakkeren:: byvâke {U}.

bivakmuts:: caribe-zieo {C; rs= ..-ziet}.

blaar:: (=bult) frÿtâs {C}; (witte vlek op kop) cÿrspe-liytâ {C}.

blaas:: (orgaan in lichaam) blerr {C}, blel {C} (dl= West-Berref); (gasbel/luchtbel) blel {C}.

blaasbalg:: fitrutatjen {C}, sméiyn {C}; iemand die [beroepshalve] op ~ (v orgel) trapt ("het orgel treedt"): pitter {C}.

blaasinstrument:: fitrutyss {C; mv= fitrutiysse}.

blaasjeskruid:: blerr-krutt {C/S} (L. Utricularia); klein ~: belt blerr-krutt (L. U- minor); gewoon ~: presÿr blerr-krutt (L. U- vulgaris); "laat ~" (alleen in Spok): kiygt blerr-krutt (L. U- tarda).

blaassilene:: (plant) [presÿr] silenn {C} (L. Silene vulgaris).

blad::

  1. (aan boom) lofa {C}; [laag van] dorre, afgevallen ~eren (in de herfst): tâlpiyg {S}, zarâx {S};
  2. (v papier) (vel) siyc {C}; (tijdschrift) fortpit {C};
  3. (=schoep: waterrad/scheepsschroef/ventilator ed) venn {C}.

bladbegonia:: lofa-begonja {C} (L. Begonia rex hybride).

bladderen:: (v verf) kirene {U}; het ~: kirenos {C}.

bladeren:: pracâe {U; gst= pracât}.

bladerloos:: lofa-gôl {I}.

bladertooi:: (=gebladerte) râx {S} (arch/poe).

bladgoud:: cfoliy-jôl |cvo..| = cvoliy-jôl {C/S}; voorzien van ~: lâjôlor {I}.

bladgroen:: (helder/fris groen) lofa-mesâ {I} (poe), râx-mesâ {I} (poe).

bladveer:: plâc-ost[r]âf {C}.

bladvulling:: pracâ-ÿrgos {C}.

bladwesp:: (alg) lofa-ÿvâna {C}.

bladzijde:: (=pagina) pracâ {C} (afk= pr.), pagina {C}; op de eerste ~: fes ef értef pracâ/pagina; fes pracâ/pagina ér; op de derde ~: fes ef durtef pracâ/pagina; fes pracâ/pagina dur; op de laatste ~: fes ef aðiyk pracâ/pagina.

blaffen:: helderte {U}; ~ tegen: helderte {K}; »woef.

blaker:: (=kandelaar) ðak-kronâm {C}.

blakeren:: (fel schijnen op) fére {K}; (=schroeien) treoxje {K; gst= treox; vdw= treôx}.

blakering:: (fel schijnen) féros {C}; (=schroeiing) treoxjos {C}.

blameren:: zich ~ (zich bespottelijk maken): jôske {U}.

blanco:: (onbeschreven/onbedrukt: papier/strafblad/cheque ed) blânko {I}; (=oningevuld: formulier) nescriftor {I}.

blank:: (=wit: ook ras) blakker {I}; (lichtgekleurd) vjârt {I}; (v metaal) yrles {I}; (onder water staand) plita {I}; »blanco.

blanke:: (man/vrouw) blakker {C}.

blankvoorn:: reche {C} (L. Rutilus rutilus).

blasé:: iyc-kinur {I}; iyc-stóf {I} (pop).

blaten:: (schaap) zeéke {U}.

blauw:: blotter {I}; helder ~: avyro-blotter; ~groen (kleur variërend van blauw tot groen): lati• {PX.c > c}; het ~ (blauwe kleur; wolkenloze hemel): ef blotteren {C}; het ~e water: ef blotter knurfel (idiomatisch: het heldere water); »bont B.

blauwgroen:: (tussen blauw en groen in) nydamesâ {I}; (kleur variërend van blauw tot groen) lati• {PX.c > c}.

blauwkous:: blotter-kors {C}.

blauwoogdaas:: (bep soort vlieg in Spok) vâpje-kônka {C} (L. Chrysops infestus).

blauwpaars:: bârablotter {I}.

blauwtje:: (bep vlindersoort) nydaflyddere {C} (L. Lysandra bellargus); bleek ~: plemaflyddere {C} (L. Lysandra coridon); bruin ~: dunje-trott {C} (L. Aricia agestis); gewoon ~: Jeelyex ef flyddere {C} (L. Polyommatus icarus); een ~ lopen: ef pónze ef ÿrk.

blauwzuurgas:: Prussa-asitt {S}.

blazen:: (met mond) fitrute {U}, marjere {K}; (wind) lâpollere {K}; op een fluit ~ (fluiten: muziekinstrument/locomotief): vlute {U}; de aftocht ~: ef kjônde ef rémmatân.

blazoen:: (=vaandel) jândra {C}.

bleek:: (=vaal) plôf {I}; zeer ~ (zeer vaal): fal {I}, zeer ~ zijn: fale {U}.

blei:: (=bliek: vis) ÿele |ÿele/wele| {C} (L. Blicca bjoerkna).

bleken:: (v stoffen) helke {K}.

blekerij:: helkâs {C}.

blesseren:: (zich verwonden) qulare {U}; hij is geblesseerd: do qulara.

bliek:: (=blei: vis) ÿele |ÿele/wele| {C} (L. Blicca bjoerkna).

blij:: glado {I}; ~ met: glado lef (vz-uitdr); ~ zijn [met]: gladoe [lef] {U}; ik ben ~ jou te ontmoeten: gress gladoe, den méte tu; ik ben ~ dat ... (gelukkig): fes kost aféu; ik ben ~ dat ze vertrekken (gelukkig vertrekken ze): óps prate fes kost aféu.

blijde:: (werptoestel) simut {C}.

blijdschap::

  1. gladote {C};
  2. blijdschap||verdriet: jalfuf {SCid}; .

blijk::

  1. (bewijs) râgtos {A}; ~ van belangstelling: côstišerpe-râgtos {A}; ~ geven van ...: ef kette ef ...-râgtos; hij geeft ~ van een groot gevoel voor humor: do kette eft hupster humor-mybbe-râgtos;
  2. (=teken) tótos {C}; ~ geven van: tótare {K};
  3. (vz) als ~ van (ten teken van): xyza {VZ}; een cadeautje als ~ van dankbaarheid: eft pamel xyza miskâniy.

blijkbaar:: (=klaarblijkelijk) moerf {III}.

blijken::

  1. (intrans) ~ te: râgtage beri/den {U}; hij blijkt morgen te komen: do râgtage beri arfine mas; hij blijkt het boek niet gelezen te hebben: do râgtage, den do enn ef mimpit nert trempe; Zula blijkt een hond te hebben: Zula râgtage beri lelperre eft hurt; het blijkt de waarheid te zijn: ef râgtage beri melde ef kâmpaiy;
  2. (trans) ~ [te zijn]: râgtage {K} (spr); het blijkt zo te zijn: ef râgtage; het blijkt de waarheid [te zijn]: ef râgtage ef kâmpaiy = (in schr liever:) ef râgtage beri melde ef kâmpaiy; hij blijkt ziek [te zijn]: do râgtage kinur = (schr) do râgtage beri kinure;
  3. ~ [uit]: zrempje {K; gst= zrempt; wst= zremp[j]•}; Fyns woede blijkt niet uit haar gedrag: Fynex ef korsta nert zrempje sener ocÿrma;
  4. laten ~: râgte {K}; Fyn laat haar woede niet ~: Fyn nert râgte ef korsta;
  5. (vz) zoals blijkt uit (blijkens): léns {VZ1n}; zoals blijkt uit zijn woordkeus is hij woedend op de belastinginspecteur: léns groft wufta-cos do mafurte ón ef blaffoser.

blijkens:: (=volgens) âfry {VZ}; (zoals blijkt uit) léns {VZ1n}; ~ zijn woordkeus is hij woedend op de belastinginspecteur: léns groft wufta-cos do mafurte ón ef blaffoser.

blijmoedig:: (=opgeruimd) potoe {I}.

blijspel:: (=komedie) komediy {C}; (authentiek Spok) kloderÿ {C} (arch; betekent tegenwoordig cabaret).

blijven::

  1. (niet weggaan; niet veranderen) tinde {K/U}; hij blijft eten (= hij is uitgenodigd om hier te eten): do tinde, den do larde; wij bleven de hele avond [om te] praten (= we gingen niet naar huis): kirro tinde, den enn ef tiyn chaquinde lóf ef pijâ luppor; hij blijft leraar: do tinde eft gekker; ze blijft vrolijk: eup tinde hupser; het boek blijft van mij (dus ik geef het niet weg): ef mimpit tinde ón gress; thuis ~; in huis ~: ef wencate ef sért; Petriy blijft aan het werk[en]: Petriy tinde ÿrômelira (progressief: houdt niet op met werken);
  2. (blijven zoals het is; niet veranderen) tinde {Upr}; alles blijft hetzelfde (er verandert niets): pipar sen tinde;
  3. (voortgaan met) tinde beri {E}; het blijft maar regenen (houdt niet op): ef tinde beri bidale; hij blijft [door]eten (houdt niet op): do tinde beri larde; wij bleven de hele avond [door]praten (gesprek werd zonder onderbreking voortgezet): kirro ef tiyn tinde beri chaquinde lóf ef pijâ luppor;
  4. (zich bevinden) mrâtare {U}; ik weet niet waar hij blijft: gress nert tiffe, ÿr do mrâtare; waar is het geld gebleven?: ef smurf mrâtare ÿr?.

blik::

  1. (metaal) quobett {S}; stuk ~; ~je (dun metaal): menk {C}; (trommel: metalen doos met deksel) lojalot {C}; van ~ gemaakt (blikken): quobetta {I}.
  2. (zien) kûltâ {C}; (plotseling/heftig geworpen ~) eittass {C; mv= eittassa}; een ~ slaan in (inzien): zerfare {K}; een ~ werpen op (vrnl fig): wetozje {K; gst= wetoss}; ~[ken] werpen (kijken): hunbe {U}.

blikje:: (=busje) menk {C}.

blikken::

  1. (ww: blik[ken] werpen, kijken) hunbe {U}.
  2. (bv: van blik gemaakt) quobetta {I}.

blikopener:: menk-plyp {C}.

bliksem:: prétt {C}; de ~ sloeg in het dak: ef prétt byta fes ef zillepip.

bliksemen:: (=weerlichten) kirtonne {U}.

bliksemschicht:: (=lichtflits) kirt {C}.

blikvanger:: hunbos {C}.

blind:: bliynt {I}; (gezien als gebrek) pûzerfiy {I}.

blinde:: (persoon) bliynter {C}.

blindedarm:: (inclusief appendix) tointestinn {C}.

blindedarmontsteking:: (=appendicitis) tointestinn-tochos {C}, âpendisitiys {C}.

blindelings:: (=onbezonnen) jârt {I}; iemand die ~ te werk gaat (onbezonnen persoon): jârter {C}.

blindengeleidehond:: lestôke-hurt {C}.

blindheid:: bliyntiy {C}.

blinken:: (=flonkeren: ook v sterren) plincre {U; gst= plink}.

blocnote:: toscrÿfktÿ |..ftÿ| {C}.

bloed:: kursuus {Sef}; sus {S} (spr/poe); kwaad ~ zetten: ef armtriffe jopa'i; ze kwam geheel onder het ~ thuis: eup arfino fesért én pijâ kursuus; het donkerrode ~ (ve gewonde op het slagveld): ef doffiy kursuus (arch/poe).

bloedbad:: kursuusmech {C}; »•mech SN.

bloedband:: (=bloedverwantschap) slâgteren {C}.

bloeddropje:: (=bloedvlekvlinder) kursuus-dvagger {C} (L. Zygaena; ihb Z- trifolii).

bloeden:: kursuuse {U}.

bloederig:: (lett: =bebloed) kursuus {I}; (fig) kursuuserÿ {I}.

bloedhond:: dôghurt {C}.

bloeding:: kursuusos {C}.

bloedrood:: kursuus-marâsiy {I}; (felrood) kursuus-mindefit {I}.

bloedverwant:: slâgt {C}.

bloedverwantschap:: (=bloedband) slâgteren {C}.

bloedvlekvlinder:: (=bloeddropje) kursuus-dvagger {C} (L. Zygaena; ihb Z- trifolii).

bloedzuiger:: (ihb medicinale bloedzuiger) [flome-]kursuus-fôltser {C} (L. Hirudo medicinalis).

bloei:: clajotos {C}; in ~ staan: ef melde fes clajoto.

bloeien:: clajote {U}.

bloeiend:: (lett) clajotelira {tdw}; (fig: handel ed) ialefelira {I}.

bloem::

  1. (deel ve plant) huron {C}; vol ~en (gebloemd, bloemrijk: zowel echte bloemen als afbeelding): huronsót {I}.
  2. (alg: meel) clalôi {S; rs= clalôe}; (fijn meel) môl {S}.

bloembak:: huron-iysteh {C}.

bloembed:: bet {C}.

bloembol:: huron-acÿr {C}, huronlâse {C}.

bloemengeur:: def {C}.

bloemenvaas:: vasa {C}.

bloemkelk:: kelg {C}.

bloemkool:: huron-ÿry {C/S}.

bloemlezing:: ântolôiy {C}, fiysdos {C}; fiytjos {C} (arch).

bloempot:: kvâlo {C}.

bloemrijk:: (gebloemd, vol bloemen: zowel echte bloemen als afbeelding) huronsót {I}; (fig) émpariy {I}.

bloesem:: blusôn {S}.

blok::

  1. (met nadruk op de rechte hoeken: =kubus) kramô {C}, kubûs {C};
  2. (onregelmatig v vorm) (hout) blô {C}; (ijzer/metaal) qurtyff {C}; iemand voor het ~ zetten (in een lastige positie brengen; tot een keuze dwingen): ef ðobiyre rast kaf eft koffon âskânn;
  3. (=katrol) portre {C};
  4. (deel ve spoorlijn) sluše {C; mv= slušen};
  5. (politieke eenheid) klóta {C}; het Oost~: ef Opper-klóta {G}.

blokhut:: šelter {C}.

blokje:: (kaas ed) kanas {C}; ~s kaas: blarâs-kanasz.

blokkade:: blôkeros {C}.

blokken:: (hard studeren) pleftiye {U} (pop).

blokkendoos:: (speelgoed) blôlot {C}.

blokkeren:: blôkere |..ÿje| {K}; (op slot zetten) ef paine fes ef ékupiy.

blokkering:: blôkeros {C}.

blokletter:: pegrefiy-roji {C} (afk= pegro), pegro {C}.

blokstelsel:: (wijze v beveiliging dmv blokken bij spoorwegen) slušeeren |..ewe..| {C}.

blokvormig:: (=kubusvormig) kram {I}.

blokwachter:: (bij spoorwegen) sluše-gert {C}.

blond:: (haar) šym {I}; ~e vrouw/man: šymiy {C}.

blondine:: (blonde vrouw) šymiy {C}.

bloot:: (onbedekt, ook v lichaam[sdeel]) tyng {I}; (v lichaam[sdeel]: =naakt) nucer {I}; met blote handen: nucer-hentiy {I}.

blootleggen:: (lett) lakiysore {K}; (fig) nucerare {K}.

blootlegging:: (lett) lakiysoros {C}; (fig) nuceraros {A}.

blootshoofds:: nucer-nurpiy {I}.

blootstaan:: ~ aan: idezille tygtja {E}.

blootstellen:: ~ aan: idezillare ón {K}.

blootsvoets:: (=barrevoets) nucer-tiffugiy {I}; nucer tetiffuge; póde {I} (arch/poe).

blos:: (op wangen) mindefitos {C}.

blouse:: (voor mannen: =overhemd, ook shirt) zleba {C}; (voor vrouwen) ÿgiy {C}.

blozen:: mindefite {U}.

blubber:: (=smurrie) sti {S} (spr).

bluffer:: (=snoever) eper {C}.

blunder:: (=flater) uas-tegt {C}; een ~ begaan: ef riffe eft uas-tegt.

blusemmer:: (=brandemmer) tefârx {C}.

blussen:: tyrâhe {K; gst= tyrât}; het ~ (bluswerk): tyrâhos {C}.

bluswerk:: (het blussen) tyrâhos {C}.

blut:: bijna ~ zijn: ef lelperre ne'âma traiy smurf.

boa:: (slang) boa {C; rs= bóte} (L. Boa); (om de nek) furo-cÿramm {C; mv= ..-cÿramma}.

board:: (plaatmateriaal van hout ed) bôrt {S}.

boardplaat:: bôrtiyn {C}.

bobbel:: frondoiy {C; rs= frondott}; ~tje: pvâla {C}; (=bult/knobbel) quc {C} (groot en hard).

bobbelig:: pvâlaliy {I}; ~ en ruw (rimpelig): sfrâkiy |sr..| {I}.

bobbeltje:: (=knobbeltje) pvâla {C}.

bochel:: (=bult) gjonett {C}, toh {C} (dl= Noord-Liftka/Noord-Brÿr).

bocht::

  1. (=boog/buiging) krum {C}; (=buiging) flectros {C}; een ~ nemen, door de ~ gaan: lâkrume {U}; dat is erg kort door de ~ (= te snel geconcludeerd): dena reff melde jazy vitae.
  2. (slechte waar) towétriyn {C}.

bochtig:: (=kronkelig) krumiy {I}.

bod:: ozyros {C}; ~ doen (bieden): ozyre {K}; aan ~ komen: ef prap sÿrte kaf ef ojelstos.

bode:: marestjer {C}; (=koerier: vrachtrijder) tupp {C}.

bodem::

  1. (grondvlak v voorwerp) bôtmo {C}; er zit nog een ~pje wijn in het glas: eft weinô-bôtmo melde velk fes ef kliqu;
  2. (=grond; laag vd aardkorst die aan de oppervlakte ligt) yšiqur {C}; een drassige ~: eft drâsiy yšiqur; drassige ~ (met gras begroeid): zvâmp {S};
  3. (bovenste laag vd aardkorst) pazzosti {Crs}; bodem• (grond•): pazzo• {PX}; de steenkool in de ~: ef zjol fes ef pazzosti; »grond 3;
  4. (=grondgebied) op vreemde ~: kaf tnefer areû.

bodemdiepte:: pazzozefaiy {Crs}.

bodemgebruik:: pazzoušos {Ars} (de wijze v gebruiken); zie ook Bodemgebruik in .

bodemgesteldheid:: pazzofrenvu {Crs}, stybôtmo {C}.

bodybuilder:: froâlber {C}; body-builder |Eng.| {C} (spr).

bodyscan:: froqueffos {C}.

boe:: (geluid v loeiende koeien) {!}.

boedel:: tokuramosÿ {C}; (=huisraad) sértiynstes {S}.

boef:: buffas {C}, merbôku {C}; (=vlegel) lóset {C}.

boeg:: (voorsteven) mét {C}.

boegbeeld:: (zowel mnl als vrw) mét-quiysta {C}.

boegspriet:: mét-riygt {C}.

boei:: (op het water) {C}; (=kluister) jûfquf {C}; in de ~en slaan (lett: boeien): jûfquve {K}.

boeien:: (lett: in de ~ slaan) jûfquve {K}; het ~ (lett): jûfquvos {C}; (v verhaal) ef sÿrte fes jûfqufs; het boek kan me niet ~: ef mimpit nert sÿrtecû gress fes jûfqufs.

boeiend:: hâclar {I}.

boek:: mimpit {C}; •mip {SX > c}; (met examenopgaven; studieboek) belmip {C}; onleesbaar/vervelend ~: papiygoe-mimpit {C}; zie ook Boeken in .

boekbinder:: natatjen {C}.

boekbinderij:: natâs {C}.

boekdeel:: nat {C}.

boeken:: (=inschrijven: reis/excursie ed) stinde-fes {K; vdw= stindas-fes}.

boekenkast:: mimpitlot {C}.

boekenplank:: mimpit-nregtâ {C}.

boekenrek:: kronâm {C}.

boekensteun:: mimpit-stunnâs {C}.

boekenverzameling:: tomimpitÿ {C}.

boeket:: (bos bloemen) [huron-]mûsoll {C}.

boekhandel:: mimpitfolâ {C}.

boekhandelaar:: mimpitfolâ {C}.

boekhouden:: mimpiterfe {U}; het ~: mimpiterfos {C}.

boekhouder:: mimpiterfer {C}.

boekhouding:: mimpiterfos {C}.

boeking:: (=inschrijving: reis/excursie ed) stindos-fes {C}.

boekjaar:: reparr-zemper {C}.

boekweit:: ramuchiytâ {S} (L. Fagopyrum esculentum) (Spok variëteit met lila bloemetjes: L. F- purpureum).

boel:: (fig: hoop) tnÿr {C}; een ~ werk: eft tnÿr rifo ÿrôm; een ~ herrie: eft tnÿr rifo muts; (veel) een ~ zand: pert pleko; (vgl) een hoop/berg zand: eft tnÿr rifo pleko; (fig) de ~ erbij neergooien: ef prap fesoume luft Brefcôch.

boem:: bôms {!}.

boemel:: aan de ~ gaan (cafés [gaan] bezoeken): ef gyfare ef sails.

boemelen:: (doorzakken in de kroeg) ef ufirare eft koffon blof.

boemeltrein:: (=stoptrein) zeces-treno {C}.

boenen:: het ~: glântros {C}.

boenwas:: (wrijfwas) glântre-fóst {S}; (bijenwas) fóst {S}.

boer::

  1. (landbouwer) kelte {C}; rijke ~ (herenboer): hupstkelte |..sk..| = hupskelte {C}; arme ~ (keuterboertje): beltkelt {C}; (in loondienst op een šarkdomenn) šarkater {C}; lachen als een ~ die kiespijn heeft: ef tarrzjere lef gârpjor ÿrliriys.
  2. (=oprisping) ruos {C}; een ~ laten (oprispen): rue {U}.

boerderij:: (alg: =hoeve) keldus {C}; (grote hoeve) rens {C}; (groot [collectief] boerderijencomplex, bewoond door verscheidene families, vrnl op Zuid-Liftka) klemk {C}; woongedeelte van een ~: kelsért {C}; op een ~: luft eft keldus/rens; fes eft klemk; zie ook Boerderijen in en Collectieve boerderijen (klemks) in .

boerendochter:: (=boerenmeid) ûstoukér {C}.

boerenerf:: eâs {C}, kellirrotiy {Crs}.

boerenjasmijn:: (struik) filadelfiy {C/S} (L. Philadelphus coronarius).

boerenjongen:: (=boerenzoon) walerukér {C}.

boerenkool:: cûrle-ÿry {C/S}.

boerenmeid:: (=boerendochter) ûstoukér {C}.

boerenopstand:: kelte-rel {C}.

boerenweggetje:: (=landweggetje) mirraukér {C}.

boerenwoning:: kelsért {C}.

boerenwormkruid:: nekof {C} (L. Tanacetum vulgare); (gedroogd, gebruikt als specerij) spyntec {S}.

boerenzoon:: (=boerenjongen) walerukér {C}.

boerenzwaluw:: [keldus-]zvâlp {C} (L. Hirundo rustica).

boerig:: (=boers) keltiy {I}.

boerin:: keltos {C; mv= keltosz}.

boers:: (=boerig) keltiy {I}.

boertig:: urrfeâ {I}; (zogenaamd leuk) xozjôcerÿ {I}.

boete:: (=bekeuring) xyfolos {C}; (religieus) penitenky {C}; een ~ van 100 herco: eft xyfolos furt 100 herco; een ~ geven (op de bon slingeren): ef munke armt ef ÿrra (pop); een ~ wegens te hard rijden: eft hups-ufire-xyfolos {C} (afk= HUX).

boeten:: (repareren v netten) nie {K; gst= nit}; (religieus: boete doen) penitenke {U}.

boetiek:: (exclusief winkeltje) butycc {C}.

boetseren:: fesqummerte {K}.

boevenbende:: tomeraterÿ {C}.

boezem:: (=borst) basc {C}; (=buste) briqu {C}.

boezemvriend:: festfrint {C}.

boezemvriendin:: festfrinta {C; mv= festfrintas}.

bof:: (ziekte) aša-frojiÿtus {Cmv}.

boiler:: (heetwatertoestel) hindepip {C; mv= hindepipû}, boler {C}.

bok::

  1. (geit) (mnl/ntr) kerkt |kert/regelm.| {C}; (mnl) mitré {C; mv= mitréja of mitréje}; gecastreerde ~ (mnl geit): vlâk {C};
  2. (voorwerp) (bank op rijtuig) mart {C}; (gymnastiektoestel) bôk {C}; (hijskraan) gyfe-stippô {C}.

bokaal:: bokaliy {C}; (bewerkte drinkbeker) korp {C}; (Erg: waaruit de slofaro gedronken wordt) pala {C}.

boksen:: (sport, wedstrijd) bôxmerre |ks| {U}; (maar niet als sport) bôxe |ks| {U}.

bokser:: (persoon) bôxmerr |ks| {C}, bôxatjen |ks| {C}.

bokswedstrijd:: bôxos |ks| {C}.

bol::

  1. (zn: bal) kôp {C}, •bâl {SX > c}; »bal A.
  2. (bv) frondo {I}.

boleet:: giftige ~ (in Spok met name dufja-tlôc en fisa-tlôc): tlôc {C}; "vissen~" (giftige boleet met geschubde hoed): fisa-tlôc {C} (L. Boletus piscatorius); groene ~: mesâ tlôc (zeer giftige paddenstoel, vaak gebruikt als zelfmoordmiddel).

bolgewas:: acÿr-ardekir {C}.

bolhoed:: frondo ÿršar {C; mv= ÿršara}.

Bolivia:: Boliviy {G}.

Boliviaan:: Bolivo {Cef}.

Boliviaans:: (bv) boliviy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Boliva {Cef}.

bollenveld:: huron-acÿr-agen {C}.

bolletje:: (broodje) kôpa {C}.

bolvormig:: frondo {I}.

bolwerk:: ÿrâng {C}.

bom:: bômba {C}.

bomaanslag:: plâts {C}; bômba-plâts {C}.

bombardement:: bômbos {C}.

bombarderen:: bômbe {K}.

bommenwerper:: bômba-plano {C}.

bon:: (=kwitantie/bewijsbriefje) quistarafiy {C}; (=bekeuring) xyfolos {C}; op de ~ slingeren (een boete geven): ef munke armt ef ÿrra (pop).

bonafide:: iytermiyp {I}.

bonbon:: (=praline) šoclagrume {C}.

bond:: (verdrag, vereniging) bônt {C}, rófto {C}.

bondgenoot:: bôntuli {C}.

bondgenootschap:: bôntuliros {A}; ~ sluiten: bôntulire {U}.

bondig:: por'beciy {I}.

bondskanselier:: rófto-kânseler {C}.

bonenkruid:: saturÿ {S} (L. Satureja hortensis).

bonenstaak:: bjôlnzorâ {C}.

bont::

  1. (zn) bônt {C}; (pels) furo {C/S}; van ~ gemaakt: fura {I}.
  2. (bv: met veel kleuren) pertmarâsiy = pert-marâsiy {I}; (veelkleurig; gemengd) pluquah {I}; (=gevlekt) liyt {I}; ~ en blauw: ronter-blotter {I}.

bontbekplevier:: môliy-plier {C} (L. Charadrius hiaticula).

bontjas:: furo-kas {C}.

bontmuts:: lafets {C; mv= lafetsa}.

bonus:: bonus {C}.

bontstola:: furo-cÿramm {C; mv= ..-cÿramma}.

bonzen:: dânke {U}, qulne {E; gst= qull}.

boodschap:: (gekocht artikel) lebetjus {C}; (fig: dat wat gezegd moet worden) dragjos {C}; de ~ is duidelijk: ef dragjos ÿrðaage; ~pen doen (alg: gaan winkelen): ef pónze lebetjusz; de/een ~ doen (ihb: een bep artikel gaan kopen): ef pâre ef/eft lebetjus; de ~pen doen (ihb: bep artikelen gaan kopen): ef pâre ef lebetjusz; ik ben/kom terug van het ~pen doen: gress melde tÿrt/revente frópjÿ ef lebetjus-ÿpónzos.

boodschapper:: dragatjen {C}; (=nieuwsbrenger) tÿden-dragjer {C}.

boog:: (gebogen voorwerp/bouwwerk) ârc {C}; (=bocht/buiging) krum {C}.

boogbrug:: ârc-pônt {C}.

booglamp:: ârctat {C}.

boogschutter:: ârcatjen {C}.

Boogschutter:: (sterrenbeeld) Ârcatjen {N}, Sagitarys {N}.

boom::

  1. (alg: gewas) vildul {C}; vuldul {C} (arch/dl= Berref); altijd groene ~: mesâdul {C}; groep bomen (geboomte): tovildulÿ {C}; in stukken gezaagde ~: krâtstiyn {C}; (waaronder men kan schuilen) fen {C}; vol bomen (boomrijk): lâvildulor {I}; een ~ van een kerel (een kerel gelijk een boom): eft hânc zÿtâ eft zân; (sprkw) hoge bomen vangen veel wind: ef omeleche wânta kaf ef rufa dus lango ef stent; (sprkw) "kale bomen ruisen niet": xnep vilduls pafyre noi (als iemand maar wat zit te babbelen zegt hij feitelijk niets);
  2. (=slagboom) trat {C}.

boomgaard:: vuldurtos {C; mv= vuldurtosz}.

boomgroepje:: (op heide/môliy) ljÿniy {C}.

boomhazelaar:: hâslâfs-vildul {C} (L. Corylus colurna).

boomkikker:: vildul-fors {C} (L. Hyla arborea).

boomklever:: (vogel) zân-farter {C} (L. Sitta europaea).

boomkorvisserij:: pazzoqundré-chylfos {C}.

boomleeuwerik:: fliynkyrre {C} (L. Lullula arborea).

boommarter:: lelchat {C}, vildul-sustaâs {C} (L. Martes martes).

boommol:: vildul-mûle {C} (leeft in holle bomen op Teujan) (L. Talpa teujana).

boompieper:: (vogel) vildul-kvipp {C} (L. Anthus trivialis).

boomrijk:: (vol bomen) lâvildulor {I}.

boomstam:: zân {C}; holle ~: falecs {C}.

boomstronk:: strônc {C}.

boomtop:: raiy {C; rs= ratte}.

boomwortel:: moftos {C; mv= moftosz}.

boon:: bjôln {C}; (sprkw) je eigen ~tjes doppen: ef râše sener ðÿr hâpyjas.

boor:: (=boormachine) boros {C}.

boord::

  1. (=kraag) kol {C};
  2. (v schip) vetse {C}; aan ~: tekaréa {I}; de passagiers aan ~ gokken veel: ef tekaréa pâsagers perrse pert; aan ~ van (plaats/richting): tekaréa {VZ} (ook v vliegtuig, luchtballon ed); hij werkt aan ~ van een stoomschip: do ÿrôme tekaréa eft tâmpka; de passagiers gaan aan ~ van de "Prins Lodewijk": ef pâsagers vende tekaréa Prens Lowykka; van ~: vetsotoje {VZ} (plaats/richting); de auto's rijden van de veerboot af: ef otos ufire vetsotoje ef nûrcus.

boordevol:: bôrté-ÿrg {I}.

boormachine:: boros {C}.

boortoren:: (om olie uit de grond te halen) ool-taris {C}.

boos::

  1. (kwaad) rofonos {I}; ~ zijn op: rofone armt {U}; ~ worden op: vrontese ón {U}; hij maakt zich ~: do vrontese; als hij ~ is begint hij te schreeuwen: rofonomentos do finne beri scemre; het niet-boos-zijn: larôk {C}; ik ben [helemaal] niet ~ op je: gress lelperre eft larôk ón tu;
  2. (lelijk/slecht) miva {I}.

boosaardig:: rofonoserÿ {I}.

boosaardigheid:: rofonoserÿte {SC}.

boosheid::

  1. (kwaadheid) rofonosiy {A; mv=enk}; op een ogenblik van ~; in het geval van ~: rofonomentos = rofonošami {III};
  2. (slechtheid) mivaiy {A; mv=enk; rs= mivatt}.

booswicht:: (=onverlaat) jûmporel {C}, tigter {C}.

boot:: (alg) karé {C}; (=schuit) njep {C} (pop); klein ~je: stôl {C}; (sprkw) de ~ afhouden: ef zerfe helkara chabôrtelira tómaros.

bootje:: klein ~: stôl {C}.

bootsman:: (alg) karéer {C}; (marinerang) mennkôrprell {Crs}; voor militaire rangen, zie .

bootverbinding:: karé-fâgôtexa {C}; zie ook Bootverbindingen in .

bord::

  1. (etensbord) éttel {C}; diep ~ (soepbord): šupéttel {C}; groot ~ (=schotel): sejis {C};
  2. (alg: plank) šolg {C}; (fig) hij heeft een ~ voor zijn kop: eft léeja menkerate furt groft lomkâ; do zâre lef ilba rajas;
  3. (om [met krijt] op te schrijven; schoolbord) mitterener {Crs};
  4. (alg met tekst) •ôrm {SX.c > c}; (naambord) quankaôrm {C}; (verkeersbord) kûfôsôrm {C}; (naambordje) sinn {C}; (nummerbord; kentekenplaat) hormâ {C}.

bordes:: ÿrmef {C}.

borduren:: natorfe {K}.

borduursel:: fijn ~ (kant): natorfâ {S}.

boren:: bore {K}; ~ naar (aanboren: olie): injektere |..ÿje| {K}; de grond in ~ (fig: afkammen): xÿje {Krs; gst= xÿt}.

borg:: (persoon) zjecer {C}; ~ staan/blijven voor: prap wencate fara zjecer ón (ón is vz).

borgen:: (vastzetten, garanderen, ed) paine-fest {K}.

borrel:: (alcoholisch drankje) nôšy {C}; loff {C} (pop), tâmp {C} (pop); ~ drinken (borrelen): ef manne ef loff (pop).

borrelen::

  1. (vloeistof: ook bruisen) bôrle {U; gst= bôrr}; (met name bij hitte: vloeistof/pap/modderpoel ed) wûrðe {U}.
  2. (aperitief nuttigen) ef manne ef loff (pop); het ~ (borrel[uur]): póntelos {C} (pop).

borrel:: (borreluur, borrelen; tijd om een glas te drinken) póntelos {C} (pop).

borst:: (=boezem) basc {C}; (v vrouw) miym {C}; (=tiet) piyt {C} (vulg); ðôft {C} (spr); een kind de ~ geven: ef wencate eft efanty ón ef miym (ón is vz).

borstbeeld:: (=buste) busta {C}.

borstel:: râg {C; mv= reg}.

borstelbeurt:: râgos {C}.

borstelen:: (met borstel) râge {K}; (vegen) brûste {K}; (=schuieren) râgare {K}.

borstelkrans:: pôr tyma {S} (L. Satureja vulgaris).

borstkwaal:: basc-radiyk {C}.

borstrok:: (hemd) kurs {C}.

borstzwemmen:: (zn) molâfit-svimos {C}; (ww) ef manne ef molâfit-svimos.

bos::

  1. (alg woud, met nadruk op de bomen) fôresta {C}; tovildulÿ {C} (pop); (met nadruk op gehele ecologie) wuma {C; mv= wumaa; rsmv= wumatt}; (met nadruk op natuurschoon) wâlta {S}; ~ met dicht kreupelhout: uoff |woff| {C}; dicht begroeid ~: afriyniy {C} (poe); wat betreft ~: wâltiy {I}; in een ~ wonen: folate {U}; zie ook Bossen in ;
  2. (=bundel) (alg) otôsâ {C}, totiynÿ {C}; ~ bloemen (=boeket): huron-mûsoll {C}.

bosaardbei:: (plant) wuma-tomentusarÿ {C} (L. Fragaria vesca).

bosachtig:: wâltiy {I}, wumatiy {I}.

bosandoorn:: mrôge-notte {C}, wuma-notte {C} (L. Stachys sylvatica).

bosanemoon:: lora {C; mv= lorâe; rsmv= loratt} (L. Anemone nemorosa); (bep soort in Spok: wit, op vochtige grond onder loofbomen) moja {C} (L. Anemone nitida).

bosarbeider:: fôrestatjen {C}.

bosbes::

  1. (iha blauwe bosbes): (struik) tobjesâÿ {C}; (struik/vrucht) bjesâ {C} (L. Vaccinium myrtillus);
  2. rode ~ (=vossenbes): (struik) tohârtiyÿ {C}; (struik/vrucht) hârtiy {C} (L. Vaccinium vitis idaea); ("vinkenbes": bep soort in Spok: struik) lâkmtiy-tolabâÿ |M| {C}; (struik/vrucht) lâkmtiy-labâ |M| {C} (L. Vaccinium fringillaris).

bosbewoner:: folater {C}.

bosbouw:: môpeh {C}.

bosbouwer:: môpeh-râpoer {C}.

boschampignon:: schubbige ~: Lafter-chént {C} (L. Agaricus silvaticus).

bosgebied:: (uitgestrekt bos; gebied met bossen) towâltaÿ {C}.

bosgeest:: vÿmp {C}.

boshut:: (meestal met klimplanten overwoekerd) smyl {C; mv= smiyle}.

bosje:: (=kreupelhout) trek {C}.

boskrekel:: stéâ {C; rs= stétt} (L. Nemobius sylvestris).

boskruiskruid:: wuma-pazzozirdos {C/Srs} (L. Senecio sylvaticus).

boslathyrus:: plaju-vycc {S} (L. Lathyrus sylvestris).

bosmarmot:: wuma-murmunt {C} (in Amerika) (L. Marmota monax).

bosmier:: wuma-ÿrômer {C} (L. Formica); rode ~: mindefit wuma-ÿrômer (L. F- rufa); zwarte ~: doffiy wuma-ÿrômer (L. F- fusca).

bosmuis:: ziycc = ziycce {C; rs= ziyccee} (L. Apodemus sylvaticus).

Bosnië Herzegowina:: Bosniy-Herzegoinn {G}.

bosogentroost:: (plant) [wuma-]eit-hâng {C/S} (ihb: L. Euphrasia nemorosa).

bospad:: breed ~ (bosweg): grâx {C}.

bosparelmoervlinder:: tutt-flyddere {C} (L. Mellicta athalia).

bosrand:: moziy {C}; aan de ~ gelegen: traiy {I; [mv=enk]}; het huis aan de ~: ef traiy sért; een weg langs de rand van een bos: eft traiy mirra.

bosrandparelmoervlinder:: wuma-perle-sientur-flyddere {C} (L. Argynnis adippe).

bosrank:: moziy-fleter {C} (L. Clematis vitalba).

bosrijk:: wâltiy {I}.

bosrolklaver:: wuma-lotus {C} (L. Lotus sylvestris) (komt alleen op Teujan en Brÿr voor).

bosroos:: roza furt Steufima {C} (L. Rosa arvensis).

bosschouw:: (geregelde controle/bezichtiging v bossen, door eigenaar of overheidsinstanties) fôresta-tork {C}.

bosslaper:: (muis) slape-rât {C} (L. Dryomys nitedula).

bosspitsmuis:: nes-rât {C} (L. Sorex araneus).

bosuil:: wûmpel {C} (L. Strix aluco).

bosvergeet-mij-nietje:: wuma-nertufegtsil {C} (L. Myosotis sylvatica).

bosviooltje:: gewoon ~: Logono-vjoly {C} (L. Viola riviniana).

bosvleermuis:: vildul-grûmiyl {C} (L. Nyctalus leisleri).

boswachter:: roiy {C; rs= roiyt}, wuma-gert {C}.

boswachterij:: roiy-domenn {C}.

boswachterswoning:: roiysért {C}.

boswederik:: wuma-iylfaciy {C} (L. Lysimachia nemorum).

bosweg:: (breed bospad) grâx {C}.

boswikke:: (plant) wuma-vycc {S} (L. Vicia sylvatica).

boswilg:: edeloger {C} (L. Salix caprea).

boswitje:: (vlinder) wuma-blakker {C} (L. Leptidea sinapis).

bot::

  1. (zn: =been) knociy {C}; van ~ [gemaakt] (benen): knocyne {I}; (waar de hond op mag kluiven) spimuzros {C} (pop); (sprkw) ze zijn tot op het ~ verdeeld (qua mening ed): óps melde étârt na ef sgârf oras trâs.
  2. (zn: vis) kokk {C} (L. Platichthys flesus).
  3. (bv)
    1. (alg: niet scherp) pjoh {I}; (stomp: mes) tiympiy {I};
    2. (stom/dom) pûl {I}; ~ zijn (v persoon): pûle {U};
    3. (hufterig: v gedrag) sékótiy {I}.

botanisch:: botanise {I}.

boter:: bâr {S}; van ~ gemaakt; met ~ bereid; vol ~: bâriy {I}; gesmolten ~: plistep {S} (arch).

boterbloem:: tarrðe {C} (L. Ranunculus); kruipende ~: blacroelira tarrðe (L. R- repens); scherpe ~ (meest algemene soort): riyps tarrðe (L. R- acris).

boteren:: het botert niet tussen hen: ef pjâp nert ertavy luft óps.

boterham:: tjokâsa {C}; een ~ smeren: ef paine eft tjokâsa lef bâr; ~men met kaas/jam: blarâs/šem lef tjokâsas; er een goede ~ mee verdienen (fig): ef rinne eft fût brûe pai ef; een goed belegde ~ (verdienen): eft pijâperaniy šupa.

boterkrakeling:: (kluit roomboter in de vorm ve krakeling gekneed) bâr-krumer {C}; (krakelingvormige roomboterkoek) bâriy krumer {C}.

botervis:: guneliy {C} (L. Pholis gunnellus).

botervloot:: bârlot {C}.

botgriep:: »griep.

botheid:: (lett: onscherpte) pjohiy {C}; (stomheid) pûliy {A; mv=enk}.

botsen:: (=stoten) gróvéne {K}.

botsing::

  1. (lett) puos {C}; (waarbij beide delen in elkaar verwrongen zitten) futsitéos {C};
  2. (lett/fig) qurstoxos {C}; (fig: conflict) hasos {A}; tot een ~ komen met: hase {K}.

Botswaan:: Bôtsvany {Cef}.

Botswaans:: (bv) bôtsvana {IIef}; ~e vrouw: Bôtsvana {Cef}.

Botswana:: Bôtsvana {G}.

bottelaar:: (v wijn) liskosatjen {C}.

bottelen:: (v wijn) liskose {K}.

botteling:: (v wijn) liskosos {C}.

botvieren:: (fig) jolaare {K}.

boud:: (=stoutmoedig) mémtsiy {I}.

bougie:: slit-plûg {C}.

bouillon:: buljonn {S}.

boulevard:: (brede verkeersweg met allure door stad) pola {C}; (zelden in Spok) bulvarr {C}.

bout::

  1. (schroef) iynx |X| {C; mv= iynsen}.
  2. (v vogel) cÿrbott {C; mv= bott}; (v lam, schaap, grotere vogel: poot met bot erin) krest {C}.

bouvier:: (hond) buvjerr {C}.

bouw::

  1. (bouwwerkzaamheden) âlbosiy {A; mv=enk}; wat de ~ betreft: âlbos {I};
  2. (land/gewas) kingoh {S}.

bouwbedrijf:: âlbe-glûfiy {C}.

bouwen:: âlbe {K}.

bouwer:: (beroepshalve: v huizen, schepen ed) âlbatjen {C}; (iemand die als liefhebberij iets bouwt) âlber {C}.

bouwfonds:: (=woningfonds) zâros-fônts {C; mv= ..-fôntses}; .

bouwkeet:: sak {C}.

bouwkunde:: âlbe-tibân {C}; (=bouwkunst) âlbecur {C}.

bouwkundig:: ~ bureau: âlbe-ofiss {C; mv= ..-ofiser}.

bouwkunst:: (=bouwkunde) âlbecur {C}; zie ook Bouwkunst in .

bouwland:: râpo {C}.

bouwmaterialen:: âlbe-tiyns {Cmv}.

bouwmeester:: âlbe-ylâmater {C}.

bouwsel:: (gebouw) âlbos {C}.

bouwsteiger:: âlbe-kronâm {C}.

bouwstijl:: âlbe-vrôk {SC}.

bouwtekening:: (=bestek) mipšovos {C}.

bouwterrein:: âlbe-terÿnn {C}.

bouwvakker:: âlbatjen {C}.

bouwval:: (=ruïne) ruinn {C}, quûx {C}; quil {C} (arch).

bouwvallig:: quûxiy {I}; (=vervallen) sÿst[r]iy {I; [mv=enk]}.

bouwvergunning:: âlbe-jabincos {A}.

bouwwerk:: âlbe-xol {C}; zie ook Bouwwerken in .

boven::

  1. (bv) hogorit {III}; van ~ naar beneden: hogorit cor; hij komt ~; hij gaat naar ~ (de trap op): do pónze hogorit = do hogoritare; ~ zijn: hogorite {U}; [naar] ~ komen; naar ~ gaan (de trap op): hogoritare {U}; ~ blijven (niet naar beneden komen): hogoritÿne {U}; naar ~ (omhoog): kafes {III}; te ~ gaan (fig): quchare {K}; de T-shirts liggen ~ in de kast: ef T-kursz melde hogorit fes ef feldariy (= in de kast op de bovenverdieping); ef T-kursz melde zillepipfes ef feldariy (= bovenin in de kast, dus de bovenste plank vd kast); de kosten mogen de 20 herco niet te ~ gaan: ef ðôpecc nert qucharog 20; iets te ~ komen (v problemen ed): ef sterne flaju armt ef wÿt.
  2. (vz)
    1. (plaats) hogorit {VZ}; de lamp hangt ~ de tafel: ef litalu menkerate hogorit ef kelbra; de vogel vliegt ~ de bomen [rond]: ef vogily zôle hogorit ef vilduls;
    2. (richting) hogorit {VZrs}; hij springt ~ op de tafel (vanaf de grond): do jumpetece hogorit kaf ef kelbrae (rs!); de vogel vliegt ~ (over) de bomen: ef vogily zôle hogorit ef vildulses (rs!).

bovenal:: kaf ef agru.

bovendeks:: (op een schip) hogoriy {I; [mv=enk]}.

bovendien:: tranšô {I} (dikwijls als inleidende bijstelling); hij heeft ~ het gras gemaaid: tranšô, do [enn] ef kles moje; en daarbij komt nog ...: ur tranšô melde ...; (verder nog) kerru fit {III}; (spr) ekstra; en ~, ...: ur ekstra, ...; »alleen 3.

boveneinde:: preipquch {C}.

bovengenoemd:: (in jur geschriften ed) kusami kimor/kimorâx/kimorer (afk= k.k.); [de] ~e bepalingen: ef qurtosz k.k..

bovengronds:: rôry {I}; ~e leiding: rôry {Cef}.

bovenhelft:: preipanas {C}.

bovenhoek:: hogoritiy eka {C}; de rechter ~: ef rikbi-hogoritiy eka.

bovenhuis:: flerrt-sért {C}.

bovenin:: (plaats) zillepipfes {III}; de kussens liggen ~: ef beldrusts melde zillepipfes (bijv boven in de kast).

bovenkant:: (=bovenzijde) preipovap {C}.

bovenleiding:: (trein) rôry {Cef}.

bovenlijf:: fropreipanas {C}.

bovenlip:: mennÿtro {Crs}.

bovenloop:: (v rivier: meestal het onbevaarbare gedeelte) pennóf {C}.

bovenop::

  1. (plaats) kaf {VZ}, hogorit kaf {VZ} (met meer emfase); de kat ligt ~ de tafel: ef chat melde kaf ef kelbra; hij kijkt ~ de tafel (en staat ook op de tafel): do zerfe kaf ef kelbra; hij staat/springt rond ~ de tafel: do giffe/jumpetece hogorit kaf ef kelbra;
  2. [terecht] ~ (richting): kaf {VZrs}, kafonn {VZ} (meer abstract); de kat springt ~ de tafel: ef chat jumpetece kaf ef kelbrae (rs!); hij kijkt ~ de tafel (maar STAAT op de grond): do zerfe kafonn ef kelbra; hij is er weer ~ (hij heeft het gehaald: na ziekte/operatie): do melde tÿšelira (= tdw v tÿše).

bovenstaand:: hogorita {I}.

bovenste:: hogoritiy {I}.

bovenstrooms:: ~ van het dorp: hyber helkara ef zeces.

bovenverdieping:: zillepip-floôr {C}; op de ~: fes ef zillepip-floôr.

bovenzijde:: (=bovenkant) preipovap {C}.

bovenzinnelijk:: héšôc {I}.

bowl:: (drank) boll {S}.

bowlen:: bowlingmerre |bolinmerre| {U}.

bowling:: bowling |bolin| {S}.

boycot:: bócôter {C}.

boycotten:: bócôte {K}.

boze:: (zn: kwade) méjoa {SC; rs= méjóte}.

braadpan:: rucc {C; mv= rûcce}.

braadspit:: wÿt {C}; klein ~: piyn {C}, pinnos {C}.

braaf:: braviy {I}; (=gehoorzaam) mirt {I}.

braaf:: (=deugdzaam) vyrtosiy {I}.

braak:: ~ liggen (v land): idedreumâne {U}; kiysore {U} (dl= Renô).

braakliggend:: ~ terrein: edelog {C}.

braakrussula:: pâkdreg {C} (bep soort giftige zwam, maar met oranje hoed, bekend uit de trisâgo) (L. Russula emetica var. pratensis).

braaksel:: (=kots) mipruos {S}, côšos {S}.

braam:: ~[bes] (vrucht): doffâr {C}; (struik) todoffârÿ {C}, doffârs-lyotû {C} (L. Rubus fruticosus).

braamspinner:: doffâr-flyddere {C} (L. Thyatira batis).

braden:: (bakken: v vis/vlees ed) lâgyne {K}; (v vlees ed: aan alle kanten bruin) miterus-lâgyne {K}; (roosteren) knocire {K/Upr}; (intrans) gyne {U}; zij braadt het vlees: eup lâgyne ef fijânta; het vlees braadt: ef fijânta gyne; ik braad (rooster) het vlees: gress knocire ef fijânta; het vlees braadt (roostert): ef fijânta sen knocire.

brailleschrift:: pontoafiy {C}.

brak:: selerÿ {I}.

braken::

  1. (overgeven) miprue {U}, côše {U}; het ~: mipruos {C}; (sprkw) wie braakt leeft tenminste nog: hôm miprue, stus poire kelot velk (oud gezegde, 15e eeuw);
  2. (spuwen: v vuur/lava) kafierque-mip {K}; het ~: kafierquos-mip {C}.

brakwatergrondel:: (vis) clamiða-gobiy {C} (L. Pomatoschistus microps).

brallen:: (schreeuwen: met harde stem je mening verkondigen) dônde {U}.

brallend:: (=schreeuwerig) dôndiy {I}.

bramenstruik:: »braam.

brancard:: (=draagbaar) ÿtinâs {C}.

branche:: (economische sector) siyclo {C}; (meestal in samenstellingen, bijv:) auto~: oto-siyclo; verzekerings~: insûrânsos-siyclo.

brand:: buros {C}; in ~ steken (aansteken): flecse {K} (met goede bedoeling); ef rakle kaf ef buros (vooral als criminele daad); in ~ staan: ef melde armt fléms; in ~ steken: ef rakle kaf buros; in ~ vliegen: ef vlôte armt fléms; de ~ is met opzet gesticht: ef bedaros hâftero fes proba.

brandbaar:: buratt {I}.

brandblusapparaat:: tyrâher {C}.

brandemmer:: (=blusemmer) tefârx {C}.

branden:: (vuur) bure {E}; (v lichaamsdeel) bure {K}; hij brandt zijn hand aan de kachel: do bure ef ére hent armt ef warmohit; (kaars/olielamp) poire {U}; (schijnen: licht/zon) nÿle {E}.

brandend:: (=stekend/schraal) prola {I}.

brander:: (voor vlammen) bure-raddyf {Crs}.

brandewijn:: bure-svegt {S}.

brandgans:: nutter-uas {C} (L. Branta leucopsis).

brandglas:: fokus-kliqu {C}.

brandhaard:: bure-sÿrt {C}.

brandhout:: kôre {S}; bures {S} (spr); voorraad ~: ðus {C} (dl= Tigof); »houtvoorraad.

branding:: surdos {C}; een boot door de ~ de zee opduwen: pârme {E} (dl= Tjemp/Bloi).

brandkast:: (=safe) séf {C}.

brandladder:: burmittors {C}.

brandmelder:: bure-vârner {C}.

brandmerk:: gâflat {C}.

brandmerken:: (lett) gâfle {K; gst= gâff}; (fig: schandvlekken [als]) ef kette eft stâmp zÿtâ; gebrandmerkt stuk vee/persoon: ÿfattos {C}.

brandnetel:: [grote] ~: prolakuðe {C} (L. Urtica dioica); kleine ~: belt prolakuðe (L. U- urens).

brandpunt:: fokus {C}; (=focus) focus {C} (vrnl fig); in het ~: fes focus (fig).

brandschel:: (=alarmschel) bure-zeft {C}.

brandsingel:: (in bos) flecs-kûplô {C}.

brandstapel:: bure-granô {C}.

brandstichten:: bedare {E}.

brandstichter:: bedaratjen {C}.

brandstichting:: bedaros {C}.

brandstof:: burâg {C}, oclarese {S} (dl= Tjemp/Plefô).

brandstofprijs:: (alg, maar niet voor auto's) burâg-ðÿny {C}; (benzine, diesel ed) burâgâs-ðÿny {C}; zie ook Brandstofprijzen in .

brandtoren:: (in bos, op de hei) [bure-]kipt {C}.

brandtrap:: burmittors {C}.

brandweer:: nertflecs {C}.

brandweerman:: (=spuitgast) jâspatjen {C}.

brasem:: (vis) bremes {C} (L. Abramis brama).

braspartij:: (drink- en eetfestijn) ôpall {C}.

Braziliaan:: Brazilo {Cef}.

Braziliaans::

  1. (zn: variant v Portugees) brazilise {C};
  2. (bv) braziliy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Brazila {Cef}.

Brazilië:: Braziliy {G}.

breed:: (lett) utfin {I}; ~/breder maken (lett: verbreden): utfine {K}; een pad van 83 cm ~: eft kiyk luft 83sm; het niet ~ hebben: ef lelperre eft holfe bof ur eft holfe kas.

breedplaatstreephoed:: (paddenstoel) groller-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Megacollybia platyphylla).

breedsprakig:: (=breedvoerig) plâkstarer {I}.

breedte:: utfiniy {C}; met de ~ van: luft {VZ}; een pad met een ~ van 1 m ~: eft kiyk luft 1m.

breedvoerig:: (=breedsprakig) plâkstarer {I}; ~e uitleg/verklaring: plâkstariy {C}.

breekbaar:: frâgyll {I}, tundâriy {I}.

breekijzer:: wull {C}.

breien:: pâtre {K; gst= pâtt}; gebreid kledingstuk (breiwerk): pâtros {C}.

brein:: (=hersenen) brenkâ {C}.

breinaald:: pâtre-riygt {C}.

breiwerk:: (gebreid kledingstuk) pâtros {C}.

breken::

  1. (intrans) bône {U}; (trans) tundare {K; vdw= tûndare of regelm.}; (v golven op de kust) tundare {U; vdw= regelm.}; plotseling ~ (knakken): stâcce {K/U};
  2. (=storten: water/menigte) sôge {U}; het ~: sôgos {C}; aanrollen en ~ van golven (op strand): surde {U}.

brem:: [stekel]~: mut {C} (L. Genista anglica).

bremraap:: grote ~: presÿr mut-rapa {C} (L. Orobanche rapum-genistae).

brengen::

  1. dragje {K; gst= dragg}, holare {K}; het ~: holaros {A}; (bij zich hebben: met de bedoeling om weg/af te geven) hole {K}; ik kom een pakje ~: gress hole eft labiniy; (datgene wat men bij zich heeft om weg/af te geven, maar niet als cadeau) holos {C}; ik heb iets [voor je] meegebracht: gress lelperre eft holos;
  2. (=geven/veroorzaken) qugle {K; gst= qugg}; kette {K}; wat brengt de toekomst?: ef arfinvelkiy kette kluft?; veiligheid ~: ef qugle qurubo; met zich mede ~ (fig): armtqugle {Kpr; gst= armtqugg}; de zanger brengt een avondvullende voorstelling: ef chafostatjen kette eft luppor-ÿrgelira stâgos; ik wil graag koffie – ik zal het ~: gress bladide eft cafer – kette gress ef;
  3. nader/bij elkaar ~ (fig): chabre {K; gst= chapp; vdw= chapor}; het ver ~ (fig): ejelife {Upr}; hij heeft het ver gebracht (geschopt): do ef tiyns sen ejelife [lo plâks]; dat wat gebracht moet worden: dragjos {C}; het nader/bijelkaar ~: chabros {C}; naar voren ~ (opperen: v idee): karrðe {K}; naar voren ~ (=opperen: wens): kafplaše {K}; het onder woorden ~: ef riffe rifo lângâr.

bres:: tunt {C}; (kogelgat: in muur) hégg {C} op de ~ staan (klaar staan, bereid zijn): ef ularâfe ef rist.

Bretagne:: Bretân {G}.

bretel:: bof-munk {C}.

Breton:: Bretâny {Cef}.

Bretons::

  1. (zn: taal) bretânise {C};
  2. (bv) bretân {IIef}; ~e vrouw: Bretâna {Cef}.

breuk::

  1. (=barst) tundart {C}; (=knik) tnâkiy {C};
  2. (rekenkundig) spert {C}; tiendelige ~: côma-spert {C}; .
    BREUK Met vz mip tussen teller en noemer; noemer is rangtw op •tef 
    OF: met ur (en) tussen teller en noemer; noemer met sx •tefa
    voorbeelden drie zevende (3/7)
    een kwart (1/4)
    dur mip hefergtef = dur ur hefergtefa
    ér mip fârtef = ér ur fârtefa

breuklijn:: (in de bodem) pazzotundart {Crs}.

bridge:: (kaartspel) bridge |Eng.| {C}.

bridgen:: bridgemerre |Eng.-| {U}.

bridgespeler:: bridge-speler: bridgemerr |Eng.-| {C}.

brief:: letra {C}; trofiytiyn {C} (arch); officiële ~ (geschrift): stindos {C}.

briefje:: kort ~ (=memo/kennisgeving): yruna {C}.

briefkaart:: fjatôniy {C}, portetra {C}.

briefopener:: (ook vouwbeen) kornin-ynt {C}.

briefwisseling:: (=correspondentie) letraos {C}; ~ houden met: letrae {K}.

bries:: (zachte gelijkmatige maar koele wind) chys {C}.

briesen:: flynse {U}.

brievenbesteller:: (=postbode: op platteland): trofiyatjen {C}.

brievenbus:: (op straat) ôldis {C; mv= ôldisa}; (in huisdeur/voorgevel) letralot {C}.

brievenbusmaatschappij:: letralot-cômpanðo {C}.

brigade:: (politie/leger) slés {C}; (reddings-/brandweerbrigade) pretšÿr |prešÿr| {C}.

brigadegeneraal:: slés-generalo {C}, (vrw) slés-generala {C; mv= ..-generalas}; voor militaire rangen, zie .

brij:: (=pap) molarriy {S}; (=prut) smâs {S}.

briket:: misst {C}; ~ten stoken: misstere {U}; een stoomlocomotief die met ~ten gestookt wordt: eft missterelira fradâs.

bril:: specc {C}; grote ~ (uilenbril): zerfe-platas {Cmv} (pop).

briljant::

  1. (zn: edelsteen) briljentiy {C};
  2. (bv: fig) tjiykét {I}.

brillantine:: (haarcrème) mir-balsem {S}.

brillendoos:: (=brillenkoker) specclot {C}.

brillenkoker:: (=brillendoos) specclot {C}.

Brit:: Brity {Cef}.

brits:: (slaapbank) sen {C}.

Brits:: (bv) britann {IIef}; ~e vrouw: Brita {Cef}.

Brittannië:: Britann {G}; »Groot-Brittannië.

broche:: (=sierspeld) šove-tlâc {C}; ([sier]speld: bij Spok klederdracht) nill {C}.

brochure:: (=vlugschrift/bulletin) âkta {C}.

broeden:: zyrrele {U}; het ~: zyrrelos {C}.

broeder:: (verpleger) otÿer {C}; (RK kloosterling) frater {C}.

broederoverste:: (in klooster) prijollus {C}.

broedmachine:: zyrrelatjen {C}.

broedplaats:: (fig) zyrrele-wós {C}.

broedsel:: zyrr {C; mv= zyrren}.

broei:: (in hooi) ûstennos {C}.

broeien:: (v hooi) ûstenne {U}.

broeierig:: idék {I}; ~ weer (broeierigheid): idékiy {C}.

broeierigheid:: (broeierig weer) idékiy {C}.

broeikas:: riffe-kul {C}; (klein: voor in de tuin) scrâlmit {C}.

broeikaseffect:: riffe-kul-efecc {C}.

broek:: bof {C}; korte ~: tosiy {C}; (met wijde pijpen, gedragen in laarzen: bij Spok klederdracht): išâmt {C; mv= išâmta}; hij poept nog in zijn ~: do skéše velk fes ef bof.

broekspijp:: bof-jéns {C}.

broekzak:: skobof {C}.

broer:: frera {C}; zvôt {C} (dl= Tigof); de ~s; de ~[s] en zuster[s]: ef freras; oudste ~ (of vader) van een vrouw (dus de man die een ongehuwde moeder bijstaat bij de opvoeding ve dochter): pomiy {C}.

brok:: (=klont, brokstuk) lep {C}; ~ brood: ryx {C}; zonder ~ken (zonder een ongeluk te veroorzaken): šâm leps.

brokaat:: marcatâ {Sef}; van ~ gemaakt: marcatâ {I}.

brokaten:: marcatâ {I}.

brokkelen:: lepe {K}.

brokstuk:: (=brok) lep {C}; in ~ken uiteenspatten: ef spâtre fes leps ur tâts.

brom:: (=gebrom) brônos {C}.

bromfiets:: vendepitter {C}; zie ook Weggebruikers in .

brommen:: zore {U}; (=zoemen) brône {U}.

brommobiel:: dreutos-abôlg {C}; zie ook Weggebruikers in .

brompot:: (=mopperaar) zurratjen {C}.

bron:: (=wel) riffô {C; mv= riffós}, plezuvyty {C}; (geneeskrachtig) móni {C}; plaats met geneeskrachtige ~nen (kuuroord): afacha {C} (genoemd naar Afacha in Crona-gebergte); (fig) een ~ van ellende: eft riffô rifo/fân mimðer; de ~ van een citaat: ef riffô rifo eft siteros; zie ook Bronnen in .

bronchitis:: aderm-jéns-tochos {C}.

brongebied:: riffô-šark {C}.

brons:: crekšy {S}; stuk ~; bronzen voorwerp/beeld: crekjiy {C}; van ~ gemaakt (bronzen): crekša {I}.

bronst:: zela {C}.

brontekst:: (te vertalen tekst) labora-tecše {C}.

bronwater:: (zonder koolzuur) jatty {S} (genoemd naar Jatty in Lafter-gebergte); (koolzuurhoudend) chyve-jatty {S}, afacha {S} (oorspr uit Afacha); (ambtelijke term, om expliciet de herkomst uit een bron aan te duiden) riffô-knurfel {S}; een glas ~: eft jatty {C}, eft afacha {C}.

bronzen:: (van brons gemaakt) crekša {I}.

brood:: (vrnl wittebrood) tjokâs {C/S}; (alles, behalve wittebrood) tustûr {C/S}; geroosterd ~ (toast): knocitjokâs {C/S}; brok/homp ~: ryx {C}; »water 3.

broodbeleg:: ÿrgaros {C}.

broodje:: (=kadetje) kôpa {C}; (sprkw) zoete ~s bakken: ef lorgisse bjerr beri pónze sectâ.

broodoven:: tjokâsitt {C}.

broodpap:: ryx-brûe {S; rs= ..-brûet}.

broodplank:: (=snijplank) platt {C}.

broodrooster:: tjokâsknociyr {C}.

broom:: bromo {S}; van ~ gemaakt: broma {I}; met ~ (broomhoudend): bromoiy {I}; deze slaapmiddelen bevatten ~: tem slape-tiyns melde bromoiyn.

broomhoudend:: (met broom) bromoiy {I}.

broos:: (=bros) bro'ekô {I}.

bros:: (=broos) bro'ekô {I}.

brouwen:: (bier) sidde {K}; (letter R; zoals oa op Oost-Tigof gebeurt) gârge {U}.

brouwer:: (bier) sidder {C}.

brouwerij:: (bier) siddos {C} (meestal in mv: siddôsta).

brouwsel:: (gebrouwen drank, ihb bier) siddos {C}.

browser:: (computerterm) pracâe-progrâm {C}; browser |Eng.| {C}.

brug:: gÿrt {C}, pônt {C}; een beweegbare/vaste ~: eft âkteff/pâseff gÿrt/pônt; (op schip) caf {C}; een ~ in de weg: eft pônt/gÿrt armt ef weg/mirra; zie ook Bruggen in .

brugschool:: (in Spok: bijscholing of overbrugging tussen lagere en middelbare school, indien de leerling na max 5 jaar lagere school nog een te grote achterstand heeft om door te leren) ÿrijy-koles {C}; (gezien als Spok onderwijsinstituut:) Ÿrijy-Koles {N}.

brugwachter:: gÿrt-gert {C} (afk= GÿGe).

bruid:: mariansty {C}.

bruidegom:: marianer {C}.

bruidspaar:: mariyer {C}, marianers {Cmv}.

bruidssluier:: (lett) mariane-tull {C}.

bruidssuite:: mariyer-sat {C}.

bruikbaar:: kelde-âp {I}.

bruikleen:: kelde-tumos {A}; in ~: lo kelde-tumos.

bruiloft:: mariantof {C}.

bruiloftspastei:: (traditioneel Spok gerecht dat door de bruidegom met zijn mustknyf aangesneden moet worden) hâldrec {C}.

bruin:: miterus {I}; (okerkleurig/donkergeel) mitra• {PX.c > c}; ~ worden (bruinen: in de zon): zuttere {U}; het ~ in de zon (zonnebad): zutteros {C}.

bruinbraden:: (v vlees ed: aan alle kanten bruin) miterus-lâgyne {K}.

bruingeel:: kolamiterus {I}.

bruinig:: miteruserÿ {I}.

bruinkool:: mitrazjol {S}.

bruinvis:: martel delfenn {C} (L. Phocoena phocoena).

bruinwier:: kaklôbes-dyek {S}.

bruisen:: (met zeer fijne belletjes) sâtse {U}; (=borrelen) bôrle {U; gst= bôrr}.

brullen:: kilive {U}, móde {U}.

Brunei:: Brunÿ {G}.

Bruneier:: Brunÿy {Cef; rs= Brunÿyta}.

Bruneis:: (bv) brunÿ {IIef}; ~e vrouw: Brunÿa {Cef; rs= Brunÿata}.

Brussel:: Brûsall {G}.

brutaal:: onâfxu {I}.

bruto:: bruttô {I}.

bruusk:: (=onvoorzichtig) brutt {I}; (=onbehouwen) krôk {I}.

bruut:: (gemene vent) fâkom {C}; (bv) lâqus {I}.

btw:: pâltla'ycâ-tâx {C} (afk= PLT); .

BTW:: »btw.

bubbelbad:: bôrle-wik {C; mv= ..-wika}.

budget:: (begroting v baten en lasten) reparr-ÿozos {C}.

buffel:: bufliy {C}.

buffelen:: (gulzig eten) ef svûlge zÿtâ eft prusot-blof.

buffer:: fjâs-fan {C}.

buffet:: bar {C}.

bui::

  1. (regen-/hagelbui) gura {C}; zware ~en: lotiyn guras;
  2. (lach-/huilbui) tûrg {C};
  3. (=gemoed) rûl {Aef}; aan ~en lijdend (humeurig): rûl {I};
  4. goede||slechte bui: loa {Cid; rs= loatt}; .

buidel:: (v dier) âešoh {C}; (zak) kyr {C} (dl= Lomky/Tigof).

buideldier:: sako-belp {C}.

buigbaar:: flectren {I}.

buigen:: (alg) âglarfe {K}; (bocht[en] maken) flectre {K; gst= felec; wst= flect•}; (wringen) futsie {U}; (gebogen zijn) krume {U}; (=knikken) tegte {K}.

buiging:: (alg) âglarfos {C}; (=bocht) flectros {C}; (=boog/bocht) krum {C}; (=nijging) roos {C}; ~ maken (nijgen): roe {E; gst= rot}, tegte {Upr}.

buigzaam:: (lett) tegte-âp {I}; (fig: =gedwee) béln {I}.

buik:: molâfit {C}; man met een dikke ~ ("bierbuik"): molâfit-synner {C}; (sprkw) twee handen op één ~: perdÿrs lâpliyfone ér kliqu.

buil:: (=bult) âng {C; mv= ânka}.

buis::

  1. (=pijp) jéns {C}; (leiding voor vloeistof) hâksos {C}.
  2. (kledingstuk: =kiel) doytô {C}.

buisvormig:: jénsót {I}.

buit:: prefdef {C}.

buitelen:: (=dartelen) butele {E}; (=rollen) spege {U}.

buiteling:: butelos {C}; (=koprol) spegos {C}.

buiten::

  1. (bv) dalotoje {III}; hij zit ~: do feldre dalotoje; hij loopt ~ rond: do farte dalotoje; naar ~: mipdu {III}; hij loopt naar ~: do farte mipdu; ~ wonen (op het platteland wonen): districa-zâre {U}; ~ laten staan (niet binnenlaten): mipméte {K}; het ~ laten staan (lett: buitensluiting): mipmétos {C}; ze laten de collectant ~ staan (ze laten hem niet binnen): óps mipméte ef smurf-pârer; er niet ~ kunnen: pošate {K}; er niet ~ kunnen (niet kunnen missen: v iets wat je al hebt): nirre {K}; van ~ (uit het hoofd): kir {I}; hij draagt het gedicht van ~ (uit zijn hoofd) voor: do wuxe-furt ef poitiyn lo kir; niet van ~ (maar van een papiertje): fest {I}; hij draagt het gedicht niet van ~ voor (leest het op): do wuxe-furt ef poitiyn lo fest.
  2. (vz)
    1. (plaats: =uit) mip {VZ}; ~ Spokanië: mip Spooksoliy; ~ langs: miplango {VZ}; ~ in de regen (buitenshuis): mipsértiy ef bidalos; (uit) dalomip {VZ}; het huis staat ~ de stadsmuren: ef sért melde dalomip ef sÿrt-ulâns;
    2. (beweging binnen bep grenzen) dalotoje {VZ}; hij loopt ~ het huis [rond]: do farte dalotoje ef sért; ~ langs: langomip {VZ}; hij loopt ~ langs de muur: do farte langomip ef krur;
    3. (richting) cupp {VZ}; de tas valt ~ de auto: ef lôk tasse cupp ef oto;
    4. (plaats/beweging) ~ het schip (overboord): vetsotoje {VZ}; de trossen hangen ~ het schip: ef tôrsz menkerate vetsotoje ef karé;
    5. (tijd) ~ deze periode: dalotoje dena iyra;
    6. (betrekking) (afgezien van) dotoje {VZ}; ~ mijn medeweten: dotoje kost blûmtiffos (afk= d.k.b.); (niet behorend tot) iemand van ~ de politiek: rast dotoje rifo ef politiyc-siyclos.

buitenband:: ufire-bjelt {C}.

buitenbeentje:: (andersdenkende) querdomiyper {C}.

buitengebied:: (gebied buiten de bebouwde kom waar mensen wonen) mipareû {C; rs= mipareût}.

buitengesloten:: ik voel me ~ (geïsoleerd): gress sen cente fes isolašo.

buitengewoon:: (zeer bijzonder) kuragei {I}; (oneindig/onnoemelijk) môntyelira {I}; (=superieur) superierr {I}; (=uiterst: als versterking bij bv) superierr {III}; een ~ belangrijke mededeling: eft superierr mikkelel blompos.

buitenhoek:: koern {C}.

buitenhuis:: (=zomerverblijf) tiyf {C} (idyllisch gelegen, v rijke stadsmensen, 18e en 19e eeuw).

buitenissig:: mipgei {I}, rea {I}.

buitenkansje:: een ~: eft mesâ jecû {C}.

buitenkant:: (=buitenzijde) mipovap {C}.

buitenland:: mipšark {C}; uit het ~ (buitenlands): mipšarcess {I}; in/naar het ~ (buitenslands): mipšarkiy {I}; de toeristen die naar het ~ gaan (de buitenslands vertoevende toeristen): ef mipšarkiyn entrafers; in binnen- en ~: interse {I}; in/naar het ~: dâlnese {I}.

buitenlander:: (=vreemdeling) tneferdes {C}.

buitenlands:: (uit het buitenland) mipšarcess {I}; (in het buitenland) mipšarkiy {I/VZ}; (=vreemd) tnefer {I}; in de ~e toeristengebieden (in de toeristengebieden buitenslands): mipšarkiy ef entrafer-areûs; [ministerie van] ~e zaken: Dalotoje-Tiyns {N} (afk= DT); minister van ~e zaken: dalotoje-menester {C}.

buitenlucht:: mipayr {S}; van de ~ afsluiten: ef klahere mip ef mipayr.

buitenmuur:: mipkrur {C}.

buitenom:: (om de buitenzijde) dalokest {III}.

buitenshuis:: mipsértiy {I/VZ}; hij werkt ~: do ÿrôme mipsértiy.

buitenslands:: mipšarkiy {I/VZ}; de ~ vertoevende toeristen: ef mipšarkiyn entrafers; in de toeristengebieden ~: mipšarkiy ef entrafer-areûs.

buitensluiten:: (lett: niet binnenlaten) mipméte {K}; (fig) ~ van: mipqurstoxe armt {K}.

buitensluiting:: (lett: het buiten laten staan) mipmétos {C}.

buitenspiegel:: (v auto) otóstezerfi {C}.

buitensporig:: (=ongehoord) kainelira {I}, pyzôiy {I}; (=overmatig/onredelijk) tijâsliyselira {I}.

buitenstaander:: net-eaqupper {C}.

buitenste:: (uiterlijke) mipter {I}.

buitenwand:: mipkrur {C}.

buitenwijk:: [grote] ~ (ve stad): nefsÿrt = susÿrt {C}.

buitenzijde:: (=buitenkant) mipovap {C}.

buitmaken:: prefdeve {K}.

buitmaking:: prefdevos {C}.

buizenstelsel:: tojénsÿ {C}.

bukken:: zich ~: viyce {Upr}; het ~ (gebuk): viycos {C}.

buks:: bûx |ks| {C}.

bulderen:: pultre {U; gst= pulter}.

Bulgaar:: Bulgaro {Cef}.

Bulgaars::

  1. (zn: taal) bulgaros {C};
  2. (bv) bulgariy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Bulgara {Cef}; ~e yoghurt: Bulgaro-jogurt {S}.

Bulgarije:: Bulgariy {G}.

bulletin:: (=brochure/vlugschrift) âkta {C}.

bult:: (=buil) âng {C; mv= ânka}; (=bochel) gjonett {C}; (=bobbel, knobbel) quc {C} (groot en hard).

bultbok:: (bruin tot zwart gekleurd Spok schaap, zeer algemeen op de môliys) brâfoh (brahfô) |brâfô| {C}; (pop) quc-qurk {C} (L. Ovis nigra); (het woord "bultbok" is een leenvertaling vh pop woord quc-qurk, dat lett "bult-ram" betekent, maar "bultbok" is een mooiere alliteratie).

bumper:: (=stootkussen) gróvénos {C}.

bundel:: (=bos) otôsâ {C}, totiynÿ {C}; samengebonden ~ (zoals takken): bindos {C}, jori {C}.

bundeltje:: klûmp {C}.

bundelzwam:: kleine ~ (stobbenzwammetje): belt stobe-chént {C} (L. Kuehneromyces mutabilis); schubbige ~: geffy-larder {C} (L. Pholiota squarrosa).

bunder:: (=hectare) hektojak {C} (afk= hj).

bungalow:: (laag huis zonder verdiepingen) rastobos {C; mv= rastobosz}.

bungalowpark:: (woonwijk met bungalows in fraaie omgeving) torastobosÿ {C}; (vakantiepark met huisjes) kôbo-smyl-pârc {C}; zie ook Bungalowparken in .

bunker:: bûnk {C}.

bunzing:: fišo {C} (L. Mustela putorius).

burcht:: (=kasteel) husof {C}; (oord) manes {C}; (v dassen) husof {C}, manes {C}.

bureau:: (=kantoor) buro {C}, ofiss {C; mv= ofiser}; (meubelstuk) tabûl {C}.

bureaucratie:: burokrašo {C}.

bureaucratisch:: burokratise {I}.

burgemeester:: monercô {C}; (bep soort meeuw) nutter-meve {C} (L. Larus hyperboreus).

burger:: ÿrânter {C}; in ~ gekleed: fes ÿrânt {I}.

burgerij:: gewone ~ (=middenklasse): plastros {S}.

burgerlijk::

  1. (=civiel: wat betreft de burgers; niet-militair) ÿrântiy {I}; ~e stand (bevolkingsregister): ÿrânteramâ {C} (afk= ÿr/amâ);
  2. (=bekrompen) ÿry-lardelira {I}.

burgeroorlog:: ÿrâng-wÿsÿr {C}.

burgerzaken:: (een stadhuisafdeling) ÿrânterjeren {C}.

burggraaf:: manter {C}.

burggravin:: mantera {C}.

Burkina Faso:: Burkinafaso {G}.

Burundi:: Burundiy {G}.

Burundië:: Burundo {Cef}.

Burundisch:: (bv) burundiy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Burunda {Cef}.

bus::

  1. (=trommel/blik: metalen doos met deksel) lojalot {C}.
  2. (=autobus) gerlas {C}.

business:: (zakendoen, zakenwereld) ÿrgotos {C}.

busje::

  1. (=blikje) menk {C}.
  2. (personenbusje: groot soort auto om personen te vervoeren) belt-gerlas {C}; (jur) veldurnolac {C}; (bestelbusje: groot soort auto om goederen te vervoeren) tiynsnolac {C}; zie ook Weggebruikers in .

buskruit:: guntâmlek {S}, reftâmlek {S}.

buslijn:: gerlas-lÿnt {C}; zie ook Buslijnen in .

busstation:: gerlas-garrent {C}.

buste:: (=boezem) briqu {C}; (=borstbeeld) busta {C}; (=paspop) trÿkyl {C}.

bustehouder:: briqu-munk {C}; suchetader {C} (spr/dl= Cheetuc).

butler:: (hoofd vd huisbedienden) mennarber {C} (verbastering v mennharber).

buren:: ÿksanuters {Cmv}.

buur:: buren: ÿksanuters {Cmv}.

buur•:: ÿksa-• {PX}; (bijv) buurmeisje: ÿksa-'nin; de bomen bij de buren: ef ÿksa-vilduls.

buurman:: ÿksaner {C}; (ook: buurvrouw) ÿksanuter {C}.

buurt:: (kleine wijk: groepje huizen bij elkaar) ÿksanutos {C}; in de ~ (lett/fig): fes ef ÿksanutos; in de ~ (naastbijgelegen): tarô {I; vt= danen; ot= wena}; de brug hier in de ~: ef tarô pônt; in de ~ van (vlakbij): tarô {VZ}, xlÿtiy |X| {VZ}; in de ~ van de brug: tarô ef pônt; enkele mensen uit de ~ (omgeving): gopirus tarô veldurs; ik woon in de ~ van een postkantoor: gress zâre xlÿtiy eft pôstsért; in de ~ van; bij ... in de ~: qubâjo {VZ}; er zijn geen winkels bij ons in de ~: nÿf misans melde qubâjo kirro; uit de ~ van; van ... uit de ~: tijâ {VZ}; je moet het schilderij uit de ~ van de kachel hangen (niet te dicht bij): tu munkât ef platiranu tijâ ef warmohit.

buurtschap:: (=buurt) ÿksanutos {C}; (met de nadruk op de ligging op het platteland) tumt-ÿksanutos {C}.

buurtwinkel:: ÿksanutos-misan {C}.

buurvrouw:: ÿksanera {C; mv= ÿksanerÿ}; (ook: buurman) ÿksanuter {C}.

BVD:: (sinds 2002: AIVD) Qurubo-Lanko {C} (afk= QULA) ("Veiligheidskoepel": Spok geheime dienst).

 

© (2000) De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands

DICTIO