Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans
Spokaans—Nederlands A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Nederlands—Spokaans
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z
b:: (naam vd letter B) be {C}; »zeggen.
baai:: (=inham: smal) fonis {C}; (=inham: breed) móg {C}; (=kreek: breed en ondiep) pénk {C}.
baal:: kimp {C}, ball {C}.
baan:: (=betrekking) jobiy {C}, cijazuit {C}; (=reep: textiel) lÿ {C}; (strook grond: renbaan ed) vâliy {C}; (=tennis-/kegelbaan ed) blufk {C}, rutt {C}; (v planeet, projectiel) âskân {C}; het is van de ~: ef melde kaf ef ovap; iets in goede banen leiden: ef ripje flaju lango ef hytâc âskân lef uss; (sprkw) iets op de lange ~ schuiven: ef ÿrgvéne flaju fes ef ker (uitstellen en hopen dat het vergeten wordt).
baanbrekend:: slinârelira {I}; ~ onderzoek: slinârelira quÿlapp.
baanbreker:: (=pionier) âskân-dreuter {C}.
baanvak:: (deel ve spoorlijn) rutt-kanas {C}.
baanwachter:: rutterdrer {C}.
baar::
•baar:: »•att; »•amiy; »•n SN.
baard:: bârbe {C}; ~je (=sik): ets {C}; man met een ~: bârbe-merater {C}.
baardeloos:: net-bârbor {I}.
baardstoppel:: mirtémp {C}.
baardvleermuis:: bârbe-grûmiyl {C} (L. Myotis mystacinus).
•baarheid:: »•amer SN.
baarmoeder:: myzâlsért {C}.
baars:: stÿk {C} (L. Perca fluviatilis) (Spok variëteit: gevlekte ~: L. P- punctata).
baas:: (=directeur) nurp {C}; (=chef) was {C} (iro); de ~ spelen: ef nôzje sener envanos.
baasje:: (v huisdier) yrge {C}.
baat:: (=nut) mâncros {A}; iets te ~ nemen (=aangrijpen): hendre flaju {K; gst= hender}; ef putte flaju fara ef mâncros; te ~ nemen (=aanpakken): nastae {K}; ~ vinden bij: axerme kura |X| {U}; baten en lasten: mâncros-ur-mul {C}; ten bate van: armt ef ypro furt {C} (vz-uitdr).
babbelen:: dedde {U}; premme {U} (dl= Noord-Liftka); pludde {U; gst= plut} (dl= Munt/Ziyp).
babbelpraatje:: deddos {C}.
baby:: baby {C; mv= babes}, kamy {C} (dl= Cheetuc).
babysitter:: babyerdrer {C}.
babyverzorgster:: (=baker) maqurfiy {C}.
bacterie:: bakteriy {C}.
bacteriologie:: baktereolôiy {C}.
bacteriologisch:: baktereologise {I}.
bacterioloog:: baktereolôche {C}.
bad:: (ook badkuip) wik {C; mv= wika}; wikto {C} (arch); in ~ zitten: wike {Upr}; ef melde fes ef wik (spr); een ~ nemen: ef putte eft wikos.
badbroek:: (=zwembroek) knurfel-bof {C}.
baden:: (bad nemen) wike {U}; het ~: wikos {C}; (zwemmen: in open water) orefante {U}; (in zee) zée {U}.
badgast:: wikatjen {C}, wike-gâs {C}.
badhanddoek:: wikfâsto {C; mv= wikfâstôe; rsmv= wikfâstott}.
badhokje:: wik-keste {C}.
badhotel:: (particulier hotel aan zee of meer) wik-hotela {C}.
badhuis:: (=kuurbad) prôsuntik {C}; (=badinrichting) wik-sért {C}; zie ook Badhuizen in .
badinrichting:: (=badhuis) wik-sért {C}.
badjas:: (=badmantel) wik-kas {C}.
badkamer:: wiktomit {C}.
badkuip:: wiklot {C}, wik {C; mv= wika}; wikpÿt {C} (kleiner dan wiklot).
badmantel:: (=badjas) wik-kas {C}.
badmuts:: mir-zieo {C; rs= ..-ziet}.
badpak:: (=zwempak) knurfel-sut {C}.
badplaats:: wiksÿr {C}; (aan zee: zeebad) zé-wiksÿr {C}.
badstrand:: wik-ager {C} (strand met faciliteiten om te zwemmen ed).
badwater:: (sprkw) het kind met het ~ weggooien: ef leste ef marâtt (rs!) ðônosef ef iynk-splâkke (rs!).
bagage:: tiyns {Cmv}, wagâg {S}.
bagageband:: (lopende band) xole-bjelt {C}.
bagagedepot:: wagâg-simajos {C}.
bagagedrager:: (v fiets) tiyns-ÿtinâs {C}.
bagagerek:: (=imperiaal: op auto) wagâg-zillepip {C}.
bagageruimte:: (=vrachtruimte) wagâglot {C}.
bagagewagen:: (in trein) wagâgnolac {C}.
bagatelliseren:: syfjôrte {K}; (iets minder belangrijk voorstellen dan het is): ef ðobiyre flaju kaf ef ramiy-nregtâ.
baggeren:: bâgre {K; gst= bâgg; vdw= bâgas}.
baggering:: bâgros {C}.
baggermolen:: bâgeriy {C}; [grote] ~ (op zee): medriy-ycher {C}; (vrnl op de Trendon) fyg vluto {C}.
bah:: »jakkes.
Bahamaan:: (man vd Bahama's) Bahamany {Cef}.
Bahamaans:: (bv) bahama {IIef}; ~e vrouw: Bahamana {Cef}.
Bahama's:: de ~: Bahama {G}.
Bahrein:: Barenn {Gef}.
Bahreiner:: Barenny {Cef}.
Bahreins:: (bv) barenn {IIef}; ~e vrouw: Barenna {Cef}.
baileybrug:: Bailey-pônt |Eng.| {C}.
bajes:: (=bak/nor) jall {C} (pop), qundré {C} (pop).
bajonet:: bajonett {C}.
bajonetfitting:: (voor gloeilamp) [ondro-]ðé-gre-lelder {C}.
bajonetsluiting:: ðé-gre-fest {C}.
bak:: (=doos) tûrðâ {C}; (v metaal/steen/plastic; bijv plantenbak) iysteh {C}; (=trog) prajilot {C}; (voor drinken, eten ed) alot {C}; (nor/bajes) jall {C} (pop), qundré {C} (pop); (=mop: meestal schuin) gluff {C}.
bakbeest:: dracc {C}, elefânt-tiffug {C}.
bakboord:: babert {C}; aan ~: babertiy {I}; kaf babert.
baken:: gratyliy {C}.
baker:: (=babyverzorgster) maqurfiy {C}.
bakermat:: (fig) ilchaše {C}.
bakfiets:: tiyns-pitter {C}.
bakhuisje:: (apart gebouwtje met oven) frišoiy {C; rs= frišót}; (bij klemk; soms uitbouw aan schuur) lômt {C}.
bakkebaard:: rifom {C; mv= rifomi}.
bakken::
bakker:: krodûr {C}.
bakkerij:: krodurâs {C}.
bakkes:: (=smoel) kegt {C} (vulg).
baksel:: (=bakwerk) kroduros {S} (soortnaam: alles wat v deeg gebakken is); (concreet voorwerp) tokrodurÿ {C}.
baksteen:: (alg) kolini {C/Sef}; (materiaal) derrs {Sef}; (voorwerp) derrs {Cef}, briyk {C}; tiyn {C} (dl= Peg); (bep soort grijze ~, vrnl in Peg) flâkâ {C}; (bep soort rood of groen geglazuurde ~, vrnl in Bloi) tigge {C}; van ~ gemaakt (bv: =bakstenen): derrs {I}.
bakstenen:: (v baksteen gemaakt) derrs {I}.
bakwerk:: (=baksel) kroduros {S} (soortnaam: alles wat v deeg gebakken is); (concreet voorwerp) tokrodurÿ {C}.
bakzeilhalen:: (=terugkrabbelen) pârare {Upr}; (minder hoge toon aanslaan: »toon).
balans:: (met arm en 2 schalen) drakâ-tiyn {C}; (lett: =evenwicht) tygtjadraka {C}; (boekhouden) reparr {C}; (v stereogeluid) glistipros {A} in ~ (in evenwicht): (lett) olaniy {I}; in ~ zijn (stabiel zijn: niet omvallen): olane {U}.
baldadig:: fitsec {I}, nosiy {I; [mv=enk]}.
baldadigheid:: spôroût {C}.
balein:: balynn {C}, kval-knociy {C}.
balie:: bar {C}; (bij rechtbank) bert {C}.
balk:: (dik: v hout) trajiy {C; mv= trâjen}; (v metaal) giyrt {C}; (dwars op een trajiy of giyrt) gôrde {C}.
Balkan-den:: Kulano-sparot {C} (L. Pinus peuce).
balkon:: (aan huis; 1e verdieping in theater) bâlcon {C}; (in trein, tram) plât {C}.
ballade:: (in Spok, 15e-17e eeuw, begeleid met prâggah) karûja {C}.
ballast:: iylft {C}; (als zwaar gewicht) svartiy {C}.
ballen:: (balspel beoefenen, met een bal spelen) bâle {U}.
ballerina:: balettera {C}.
ballet:: balett {C}.
balletdanser:: baletter {C}.
balletdanseres:: balettera {C}.
balletje:: »bal A.
balling:: chealmper |..amp..| {C}.
ballon:: balôna {C}.
ballonvaren:: balônzôle {U}.
ballotage:: luftvotos {C}.
ballote:: stinkende ~: koffonkuðe {C} (L. Ballota nigra foetida).
ballpoint:: ferflappa {C}.
balpen:: ferflappa {C}.
balsahout:: bâlsa {Sef}; van ~ gemaakt: bâlsa {I}.
balsahouten:: (van balsahout gemaakt) bâlsa {I}.
balsem:: (=zalf) balsem {S}.
balsemen:: lâbalseme {K}.
balsempopulier:: zwarte ~: Ameriy-peple {C; mv= ..-peplân} (L. Populus trichocarpa).
balspel:: (ihb voetbalspel) bâlmert {C}.
balsport:: bâlsport {C}.
Baltisch:: de ~e landen/staten: ef Bâltiyc-šarks/stats.
balustrade:: (=overloop) mehan {C}, mehân {C} (dl= Peg); (=leuning) haiyrumos {C}; (=hekwerk) irreâ {C; rs= irrete}.
bamboe:: bambu {S}; van ~ gemaakt: bambuiy {I}.
ban:: chacc {C}; in de ~ doen: chaccare {K}; in de ~ van: fes ef gârp rifo (vz-uitdr).
banaal:: fonna {I}.
banaan:: wananjâ {C}.
band::
bandeloos:: (=vrijgevochten) nehuor {I}.
bandiet:: papgy {C}.
bandrecorder:: bentfester {C} (pop).
banen:: (v weg) mitaloine {K}.
bang:: baniyl {I}; iemand ~ maken: ânkestare rast; ef qugle ânkest ón rast; ~ zijn voor: baniyle {K}; ~ zijn: ânkeste {U}; ~ zijn (vrezen, bezorgd zijn): vare U; ik ben ~ dat ze ziek is: gress vare den eup melde kinur ~ om fouten te maken (=faalangst): fotelbaniyl {I}; zo ~ als een wezel: xômp-queff {I}.
Bangladesh:: Bângladeše {G}; »Bengalees enz.
bank::
bankbiljet:: jeji {C}; een ~ van 10 : eft amain-jeji; een ~ van 5 euro: eft euro-avÿr-jeji; zie ook Bankbiljetten in .
bankcheque:: benc-šecc {C} (afk= BŠ).
banket:: (=feestmaal) mala {C}; (=cake) printiy {S}, toriyst {C}.
banketbakker:: krodûr {C}.
banketbakkerij:: krodurâs {C}.
bankier:: bencer {C}.
bankloper:: benc-yrgtâ {C}, (vrw) benc-yrgtina {C; mv= ..-yrgtinas}.
bankpasje:: (=debit card) benc-kârta {C}.
bankrekening:: zolle-nota {C}; (waarvan de periodieke posten automatisch worden afgeschreven) otozolle-nota {C} (afk= OZN); een ~ openen: ef lée eft zolle-nota; geld op een ~: smurf fes eft zolle-nota.
bankrekeningnummer:: zolle-nota-hor {C} (afk= ZNH).
bankroet:: bencrott {I}; ~ gaan: bencrotte {E}.
bankschroef:: vosite {C}.
bannen:: chealmpe |..ampe| {K}.
banning:: chealmpos |..amp..| {C}.
banvloek:: chacc-vlukk {C}.
bar::
barak:: bâracc {C}.
barbaar:: ÿrzeét {C}.
barbaars:: (=onmenselijk) ÿrzée {I}.
barbaarsheid:: (barbaarse daad) ÿrzéeta {SC}.
Barbadaan:: (man uit Barbados) Bârbadôsy {Cef}.
Barbadaans:: (bv: uit Barbados) bârbadôs {IIef}; ~e vrouw: Bârbadôsa {Cef}.
Barbados:: Bârbadôs {G}.
Barbarakruid:: gewoon ~: bârbarea {C/S; rs= bârbareat} (L. Barbarea vulgaris).
barbeel:: (vis) bârbel {C} (L. Barbus barbus).
Barbuda:: Bârbuda {G}.
barcode:: (=streepjescode) prexâ-kote {C}.
baren:: myzâle {K}.
barenskramp:: (=wee) myzâlos {C}.
baret:: leteh {C}.
barg:: (gecastreerd varken) ygert {C}.
barmhartig:: dres-zefân {I}.
barmsijs:: littit-basc {C} (L. Acanthis flammea).
barnsteen:: (stof) bureini {S}; [stuk] ~ (barnstenen voorwerp): bureiniyn {C}; van ~ gemaakt (=barnstenen): bureiniy {I}.
barnstenen:: (v barnsteen gemaakt) bureiniy {I}; ~ voorwerp: bureiniyn {C}.
barometer:: baro-messer {C}.
baron:: jolarater {C}.
barones:: jolasjeus {C}.
barrevoets:: (=blootsvoets) nucer tetiffuge {I}.
barrière:: (lett) dâl {C}; (=afzetting) siyr {C}; (fig) bârjerr {SC}.
bars:: (=nors) krem {I}, siytine {I}; ~ vragen (=gebieden): réke {K}.
barst:: bârstos {C}; (=breuk) tundart {C}.
barsten:: bârste {E}.
Baruch:: (bijbel) Baruc {N} (afk= Bar).
bas:: (stem) bâs {C}; (snaarinstrument) bâsa {C}; op een ~ spelen: bâsamerre {U}.
baseren:: ~ op (=gronden op): feshajime fes {K}; gebaseerd zijn op: feshajime fes {Upr}.
basalt:: basâltiy {S}; van ~ gemaakt (basalten): basâlta {I}.
basalten:: (van basalt gemaakt) basâlta {I}.
basering:: feshajimos {A}.
Baskenland:: Bâskiy {G}.
Baskisch:: bâskiy {IIef; mv=enk}.
basilicum:: (specerij, plant) baselk {S} (L. Ocimum basilicum).
basis:: bas {C}; (fig: grondslag) pazzostala {Crs}; (fig: fundament) stala {SC}; basis• (fundamenteel): stafiy {I; [mv=enk]}; het ~idee: ef stafiy moris; op ~ van iets: lef flaju fara stala; op [individuele] ~: kaf [individuela] stala.
bassin:: wik-lup {C; mv= ..-lûps}.
bassist:: bâsamerr {C}.
bast:: (=schors) bynt {C}.
bastaard:: (dier) tofrenvu {C}.
bastaardsatijnvlinder:: blakker wola-flyddere {C} (L. Euproctis chrysorrhoea).
bataljon:: bateljon {C}.
bate:: »baat.
baten:: xerme {E}, mâncre {E; gst= mâncer}; het ~: mâncros {A}; (sprkw) baat het niet dan schaadt het niet: nert ort ef achômm, nert ûqu ef achômm.
batterij:: (=accu) bateriâ {C; rs= bateriât}, âku {C}.
baviaan:: babjenn {C}.
bazaar:: basariy {C}.
Bazel:: Bâslo {G}.
bazelen:: (=dazen) léte {U}.
bazig:: rozûftâ {I}.
bazuin:: bukynâ {C}.
beambte:: (=ambtenaar) hut {C}.
beangstigen:: ânkestare {K}.
beangstiging:: ânkestaros {A}.
beantwoorden:: (antwoord geven op) umpvertare {K}; ~ aan (fig): uzigfetare {K}; hij weet/voelt dat zij zijn liefde niet kan ~: groft rovretos melde lâg furt eup.
beantwoording:: (antwoord geven op) umpvertaros {A}; (fig) uzigfetaros {A}.
bebloed:: (lett: =bloederig) kursuus {I}.
beboeten:: béljote {K}.
beboeting:: béljotos {A}.
bebossen:: (bos planten) lâwumae {K}.
bebossing:: lâwumaos {C}.
beboteren:: bârtece {K}.
bebouwd:: (met huizen) aâlp {I}; ~e kom: toâlbosÿ {C}.
bebouwen:: (met huizen) aâlbe {K}; (agrarisch) ideketše {K}.
bebouwing:: (met huizen) aâlbos {C}; (het bebouwen: v akker) ideketšos {C}; (landbouw: wat op het land staat) plânt {C}.
bed::
bedaard:: menna {I}; (=bezadigd) ôftachiy {I}.
bedaardheid:: (=bezadigdheid) ôftacher {A; mv=enk}.
bedacht:: ~ zijn op: luftmiypare {K}.
bedachtzaam:: miypertiy {I}.
bedankbrief:: ~[je]: missafiy {C}.
bedanken:: iemand ~ voor iets: misse rast frópjÿ flaju {K}.
bedankt:: (dank u wel) missjeffô; ~ voor uw hulp!: missjeffô furt gert cÿrtiyr!.
bedaren:: (tot rust komen) ôftache {U}; doen ~ (sussen): ôftachare {K}.
bedauwd:: (=dauwig) ðôte {I}.
beddengoed:: essfâstôe {Cmv; rsmv= essfâstott}.
beddenpan:: zjol-hecc {C}.
bedding:: (=loop: rivier) rimm {C}.
bede:: (gebed: christelijk) priaros {C}.
bedeesd:: (=schuchter) kamÿr {I}.
bedekken:: (alg) caribe {K}; ~ met: caribe lef/tjâg {K}; met riet ~ (dak): ziynðe {K}; bedekt zijn met: caribe lef/tjâg {Upr}.
bedekking:: caribos {C}.
bedekt:: carip {I}; ~ met: carip pai (vz-uitdr); ~ met aanslag/corrosie/condens: rékóf {I}; ~ met takken (vroegere methode om modderwegen te "verharden"): lâcÿraor {I} (arch); ~ zijn met: caribe lef/tjâg {Upr}.
bedelaar:: krÿniatjen {C}; (=schooier) joccer {C}; (hond die veel bedelt en zeurt) krÿnier {C}.
bedelarij:: (=gebedel) krÿnios {C}.
bedelen:: bédelen om (ook v hond): krÿnie {K}.
bedelnap:: (=bedelzakje) lust {C}.
bedelven:: quilše {K}; het ~: st[r]itert {C}; »bedolven.
bedelving:: quilšos {C}.
bedelzakje:: (=bedelnap) lust {C}.
bedenkelijk:: miypera {I}.
bedenken:: (=uitdenken) miypere {K}; (bewust zijn) bedenk daarbij dat ze ...: abarit furt ef, den eup ....
bedenking:: miyperos {A}.
bedenksel:: miyperos {C}.
bedenktijd:: miypare-fort {C}.
bederf:: (ihb v voedsel) ufros {C}, kôlstjynos {C}; (=rotting) nortos {C}, tvalos {A}; (fig: zedelijk ed) téšaqu {C}.
bederven:: (intrans: ihb v voedsel) ufre {K; gst= ufer}; kôlstjyne {U}; (=rotten) tvale {K}; gemakkelijk te ~ (=lichtbederfelijk): norte-âp {I}.
bedevaart:: piylgrem-poh {C}; (Erg: heilige tocht) kvâg {C}.
bediende:: (=huisknecht) harber {C}.
bedienen:: (alg) harbe {K}; (v apparaat) elešiye {K}.
bediening:: (alg) harbos {C}; (v apparaat) elešiyos {C}.
bedieningsknop:: cnô {C}.
bedingen:: kaflate {K}.
bedinging:: kaflatos {A}.
bediscussiëren:: tyrare {K}.
bedlegerig:: slapelsatelira {I}; ~ zijn: teslapelsate {I}.
bedoeld:: »bedoelen; »bovengenoemd.
bedoelen:: (alg) splônje {K; gst= splônt}; (=menen) calijanone {K}; (oogmerk hebben) ejelifare beri {E}; bedoeld zijn: ejelifare {Upr}; dit toneelstuk is bedoeld om te ontroeren: dena bunmert sen ejelifare den turrene; het is goed bedoeld: ef frart calijanone quista (vergoelijkende opmerking).
bedoeling:: (=betekenis) ûmfral {Aef}; (=mening) calijanonos {A}; (=oogmerk) ejeliftiy {SC}, splônjos {A}; het is de ~: ef splônjos prÿme.
bedolven:: ~ liggen onder: quilšote fes {U}; ~ raken (verpletterd worden: zonder agens): st[r]ite {U}.
bedompt:: (=muf) bajiy {I; [mv=enk]}.
bedorven:: (voedsel) ufror {I}; (=[ver]rot) nort {I}, tval {I}; (=ongezond) tâmla {I}.
bedrag:: (hoeveel iets kost) câstjyto {C}; totale ~ (=som): šômt {C}; opgetelde ~ (=optelling): ôspsagos {C}; verschuldigde ~ (te betalen som): ÿðyje {C}; gestort ~ (op een bankrekening ed): mitapildos {C}; ~ dat het budget te boven gaat: nelatiycâmiy {C}; ten ~e van: furt ef câstjyto rifo (vz-uitdr).
bedragen:: (=kosten) melde |melde| {K}, meldare {K}; (=belopen) arfine-mip {K}.
bedreigen:: ÿkrâje {K; gst= ÿkrât}; iemand ~: kafpaine helkara rast {E}.
bedreiging:: ÿkrâjos {A}.
bedreven:: (=ervaren) tÿtiy {I; [mv=enk]}; ôrgec {I}; ~ in (ervaren in): ôrgec luft (vz-uitdr).
bedriegen:: (=oplichten) ustjâge {K}; iemand ~: cjestovle armt rast {U; gst= cjestoff}.
bedrieger:: cjestovler {C}; (=oplichter) ustjâger {C}.
bedrieglijk:: ustjâgelira {I}.
bedrijf:: (=zaak) ÿrgott {C; mv= ergôte}; (=firma) firma {C; mv= firmâe; rsmv= firmatt}, glûfiy {C}; (=nering) safôt {C}; gespecialiseerd ~ (vakhandel): criazen-ÿrgott {C; mv= ..-ergôte}; agrarisch ~: safôtukér {C}; particulier ~ (privéonderneming): mainkloitoh-glûfiy {C}; (toneel: als deel ve toneelstuk) stû-kanas {C}; (v machine) ÿfartos {C}; in ~ (in werking): armt ÿfartos; buiten ~ (buiten werking): mip ÿfartos; zie ook Spokanische bedrijven in .
bedrijfsgebouw:: (waarin verscheidene bedrijven/kantoren zijn gehuisvest) tosafôtÿ {C}; glûfiy-huflif {C}; (gebouw/pand waar één bedrijf is gehuisvest, of dat daarvoor bestemd is) ÿrgott-huflif {C}; (industrie, niet uitsluitend kantoor) huflifôm {C}.
bedrijfsleider:: (=manager: v filiaal ed) mâner {C}.
bedrijfsleven:: glûfiy {C}, toglûfiyÿ {C}.
bedrijfspand:: »bedrijfsgebouw.
bedrijfsvoering:: glûfiy-wencatos {A}.
bedrijven:: (liefde/zonde) vâgte {K}; (=plegen: misdaad/moord ed) klâfe {K}; het ~: klâfos {C}.
bedrijvengebouw:: »bedrijfsgebouw.
bedrijvig:: (druk in de weer) vâgt {I}; (=arbeidzaam) giss {I}.
bedrijvigheid:: jârdiy {C}; (=drukte) flippiy {C}.
bedroefd:: korabiy {I}; (=droevig) druff {I}.
bedroeven:: korabe {K}.
bedrog:: cjestovliy {C}, ustjâgos {C}.
bedruipen:: zich ~ (fig): lardare {Upr}.
bedrukt:: (lett: met inkt) lâkabior {I}; (fig: =neerslachtig) pôšidde {I}.
beduiden:: (=betekenen) mefre {K; gst= meff}.
beduimeld:: ÿrliriy-fojeldriy {I}.
beduvelen:: (=belazeren) idequppe {K}.
bedwang:: in ~ houden: miyrare {K}.
bedwelmd:: syruntiy {I}, tuquf {I}.
bedwelmen:: syrunte {K}.
bedwelming:: syruntos {C}.
bedwingen:: (=beheersen) wehave {K}.
bedwinging:: (=beheersing) wehavos {A}.
beëdigd:: nézéor {II} (afk= nz.).
beëdigen:: nézéare {K}.
beëindigen:: ~ [met] (afsluiten van verhaal/film/gesprek/vergadering ed, zonder dat de nadruk op "voltooiing" gelegd wordt): croifte [tjâg] {K}; (nadruk op "voltooiing"): dÿfe {K}; »afsluiten 3; »afmaken.
beëindiging:: (afsluiting v verhaal/film/gesprek/vergadering ed) croiftos {C}.
beek:: bajuftô {C}; ~je (=riviertje): belt-prusot {C}; hertâ = herrte {C} (dl= Tjemp/Plefô); ondergrondse ~ (of rivier): quntiyst {C}; (korte ~ die in vlak kustgebied ontspringt, ipv in bergen) xijeprusot {C}; kabbelend ~je: kluršynne {S} (poe); murmelend ~je: hûmmos {C} (poe); zie ook Beken in en Onderaardse beken in .
beekjuffer:: prachtige ~ (libel): bajuftô-quda-zôler {C} (L. Calopteryx virgo).
beekpunge:: (plant) bajuftô-veronica {C/S} (L. Veronica beccapunga).
beeld:: (fig) tjef {C}; (ihb op tv/film) fjy {C}; (=standbeeld) monumentos {C; mv= monumentosz}; ~je (klein sculptuur): klôp {C}.
beeldend:: ~e kunst: fjy-kûra {C/S}; ~e tekst: fjy-tecše {C} (suggestief geschreven tekst, niets aan de verbeelding overlatend).
beeldhouwen:: kûra-riðe {K/U}; (=beeldhouwkunst) kûra-riðos {C}.
beeldhouwer:: axaratjen {C}.
beeldhouwkunst:: kûra-riðos {C}.
beeldhouwwerk:: riðe-qummertiyn {C}.
beeldig:: (=schattig) gylla {I}, lovve {I}.
beeldje:: (klein sculptuur) klôp {C}.
beeldscherm:: (v tv/computer ed) vitrynn {C}; (ook: =projectiescherm) nÿle-kerpa {C}.
beeldschoon:: enzolus {I}.
beeldspraak:: tomux {C}; versleten ~ (=cliché): ošo knurfel {S}.
beeltenis:: fjytiyn {C}.
beemdgras:: hôster-kles {S} (L. Poa); smal ~: fyg hôster-kles (L. P- angustifolia); ruw ~: presÿr hôster-kles (L. P- trivialis).
beemdkroon:: (plant) heiyg {C} (L. Knautia arvensis).
beemdooievaarsbek:: blufk-geranym |blufge..| {C} (L. Geranium pratense).
been::
beenbreek:: (plant) knociytirdus {C/S} (L. Narthecium ossifragum).
beer::
beest:: belp |belp/bel| {C}.
beestachtig:: hâbârc {I}; (=bestiaal) belp-otlôgtiy {I}.
beet:: ortâc {C}; beet! (als een vis bij het hengelen toehapt): ârp!.
beetje:: een ~ (een weinig): eft vloja {C}; een ~ suiker: eft vloja [rifo] sucro; een ~ (net iets: voor een trap v verg) vlo {II}; een klein ~ (schijntje): prôxer {C}; Jâns auto rijdt een ~ sneller dan de mijne: Jânex ef oto ufire vlo vita terat dus ef kostiy paine; een ~ (=iets): effekluft {III}; een ~ groter dan ...: effekluft hupster terat dus ...; ~ bij ~ (in gedeelten): indonsót {I}; »even 2.
beetnemen:: (=voor de gek houden) motate {Krs}, (=verlakken) tygtjaklâme {K}.
beetneming:: (=verlakkerij) tygtjaklâmos {A}.
beetpakken:: (=grijpen) lelde {K}; (=stevig vastgrijpen) riye {K; vdw= rao}.
beflijster:: ozÿrtiy-ômfer {C} (L. Turdus torquatus).
begaafd:: cÿrbaror {I}.
begaan:: (=plegen: moord/misdaad) qugle {K; gst= qugg}, klâfe {K}; het ~: klâfos {C}; hij heeft een misdaad ~: do eft cmontolâ qugle/klâfe; een grote vergissing ~: ef qugle eft hupster erros; een blunder ~: ef riffe eft uas-tegt.
begaanbaar:: fartatt {I}.
begeerd:: ([veel] gevraagd) gért {I}.
begeerte:: géronos {A}.
begeleiden:: ÿrfla'e {K; gst= ÿrflat; ws= ÿrfla•}.
begeleider:: ÿrfla'ôk {C}.
begeleiding:: (lett) šentôf {C}; (lett/fig) ÿrfla'os {A}; onder ~ van: lóf ÿrfla'os rifo (vz-uitdr).
begeren:: gérone {K}.
begerig:: géroniy {I}.
begeven::
begieten:: (water geven: v planten) lardare {K}; de begoten bloemen: ef lorgissor hurons (lorgissor = vdw v lorgisse).
begieting:: (het water geven: v planten) lardaros {C}.
begijn:: begyna {C; mv= begynas}.
begin:: (lett: =beginpunt) finn {C}; (alg: =aanvang) finne {C}, finnos {A}; (tijdsbepaling) ponto-• {PX}; begin 1975: ponto-1975; in het ~ van deze week: lelmo ponto-mink; aan het ~: fes ef finn; in den ~ne (bijbel): fara finne; van [het] ~ tot [het] eind: rifo finne lef dÿfo.
beginne:: »begin.
beginneling:: (=nieuweling) finnatjen {C}.
beginnen:: finne [beri/den] {E}; de menigte begon te juichen: ef clûma finno beri vereste; hij begint altijd over politiek [te spreken]: do finne riyfain rifo politiycs; om te ~ (=in eerste instantie): fara finne; ~ met: lâfinne {K}; finne lef {U}; hij begint met zijn werk: do lâfinne sener ÿrôm; het woord begint met een r: ef wufta finne lef eft r; (fig: =aanpakken/aanleggen) ef paine leldelira; ik weet niet hoe ik met mijn scriptie moet ~ (hoe ik het moet aanpakken): gress nert tiffe, kol perke beri paine leldelira sener revertafiy; aan zo'n zaakje moet je niet ~: nert lappe-tûe kafonn sest tiyn.
beginner:: finner {C}.
beginsel:: rytos {A}; (element) finntiyn {SC}.
beginsnelheid:: jelpjeve-vitešo {C}.
begluren:: (=beloeren) ûmare {K}.
begonia:: begonja {C}; »bladbegonia; »dwergbegonia; »struikbegonia.
begraafplaats:: (=kerkhof: bij kerk) korda-arâbe {C}; (park, niet bij kerk) terrafane-arâbe {C}; zie ook Begraafplaatsen in .
begrafenis:: (alg) terrafanos {C}.
begrafenisondernemer:: terrafane-manner {C}.
begraven:: (alg) delpe {K}; (alg; ihb v doden als officieel ritueel) terrafane {K}; hij heeft het lijk in de tuin ~: do ef lekk delpe fes ef arâbe (illegale/criminele handeling); dat wat ~ is (begraving): delpos {C}.
begraving:: (dat wat begraven is) delpos {C}.
begrensd:: (beperkt, gelimiteerd) netÿtyniy {I; [mv=enk]}.
begrenzen:: (lett/fig) limite {K}.
begrenzing:: (lett/fig) limitos {C}; (fig) limitos {A}.
begrijpelijk:: xâratt {I}, xâriy {I}.
begrijpen:: (=vatten) xâre {K}, haóge {K}; (=verstaan) unere {K}; willen ~ (inzien): haógare {K}; gemakkelijk te ~ (wat te vernemen is): ganeta {I}; gemakkelijk te ~ (bevattelijk): vitaxâriy {I}; gemakkelijk te ~ zijn: vitaxâriye {U}.
begrip:: (het begrijpen) uneros {A}; (=benul) xâros {A}; (=notie) stint {C}; ~ [kunnen] opbrengen voor iets/iemand: ef kette ef xâros rifo flaju/rast.
begroeid:: (niet kaal) leltiy {I}; ~ met: leltiy pai (vz-uitdr); woest ~ (ruig: vrnl v terrein): kôrch {I}; enigszins ~ (niet geheel kaal: v terrein): riyn {I}.
begroeten:: cÿrlôpe {K}.
begroeting:: cÿrlôpos {C}, bija {C}.
begroten:: (=beramen) ÿoze {K}.
begroting:: ÿozos {C}.
begunstigen:: fâše {K}; ~ boven (=voortrekken): ef lyde lo nurpaniy kura {K}.
begunstiger:: morg {C}, fâšatjen {C}.
begunstiging:: fâšos {A}.
behaaglijk:: lâðiy {I}; ~ zijn: lâðe {U}; iets wat ~ is: lâðer {C}.
behaaglijkheid:: lâðer {C}.
behaagziek:: šovabariy {I}.
behaard:: (=harig) miriy {I}.
behagen::
behalen:: (=verwerven) tûne {K}; (met inspanning verwerven) fenteste {K}; een overwinning ~: ef fenteste eft huch.
behalve::
behandelen:: reverte {K}; ~ als: reverte fara {K}; identiek behandeld worden (niet voorgetrokken worden): quimatere {U}.
behandeling:: revertos {C}; eerbiedige ~: hântefos {C}; in ~ nemen: lisagere {K}.
behang:: (in Spok meestal textiel, vaak als gordijnen langs de wanden gehangen) krurfâsto {S; mv= krurfâstôe; rsmv= krurfâstott}.
behangen:: ~ met (lett): lâmunke tjâg {K}; (v kamer: in Spok vaak ook met textiel langs de wanden) krurfâsto-munke {K}.
behartigen:: uzige {K}.
behartiging:: uzigos {A}.
beheer:: chikonos {C}; (in opdracht ve ander) stÿrðos {A}; in eigen ~ (zelf iets uitgeven): fara dres-ÿrðiy; in eigen ~ uitgeven: dres-ÿrðe {K}.
beheerd:: ~ worden door: nertuie luft {U; gst= nertuit}.
beheerder:: chikonatjen {C}; (in opdracht ve ander) stÿrðer {C}.
beheersen:: armtwoiyste {K}; (=bedwingen) wehave {K}; zich ~ (fig: zich inbinden): loatite {U}; zich niet [kunnen] ~ (zich laten meeslepen): ef farte kaf ef râstiym.
beheersing:: armtwoiystos {C}; (=bedwinging) wehavos {A}.
behekst:: lâgrolliy {I}.
behelzen:: (fig: =omvatten) znynte {K}; (als onderwerp hebben) het document behelst enkele richtlijnen: ef dokumentos znynte gopirus loners.
behelzing:: (het omvatten) znyntos {A}.
behendig:: trénbâ {I}.
behept:: ~ zijn met: naubere {K}.
beheren:: chikone {K}; (in opdracht ve ander) stÿrðe {K}.
behoeden:: ~ tegen (=beschutten tegen): zille ón {K}.
behoedzaam:: zôrst {I}.
behoefte:: mennirros {C}; ~ hebben aan: ef lelperre eft mennirros furt.
behoeftig:: (=noodlijdend) kaba {I}; (=arm) kabor {I}.
behoeftige:: (arme: persoon zonder geld of bezittingen) kabor {Cef; mv= kabôrm}.
behoeve:: ten ~ van: fes ef mennirre rifo (afk= f.m.r.) (vz-uitdr).
behoeven:: »hoeven.
behoorlijk:: (=netjes/keurig/gepast) penða {I}; (voldoende/niet te gering of slecht) ÿabrovve {I}; (niet al te best) kômah {I} (dikwijls iro); (tussen tamelijk en erg in) brôep armtzerfelira |andzer..| {I}; tork {III}; hij is ~ ziek: do kinure kômah; dat is ~ duur: pana melde brôep armtzerfelira mikar; ze is al ~ grijs: eup melde pip tork grist.
behoren:: (=betamen) bekace beri {E}; ~ aan (toebehoren): ÿrylare {K}; ~ bij (=passen bij; goed samengaan): ef melde quista na; ~ bij/tot: ÿryle {K}; ~ tot (vallen onder): kette ja {Upr}; ~ tot (deel uitmaken van): kanase armt {Upr}; ~ te zijn (moeten zijn: vlgs moraal/gewoonte/voorschrift/[natuur]wet ed): wakkle {K; gst= wakkel}; we ~ eerlijk te zijn: kirro wakkle [lo] honesty.
behoud:: wencatos {A}; met ~ van ...: lo wencatelira ... (vz-uitdr).
behouden::
behoudens:: (=afgezien van) dotoje {VZ}; (=met/onder voorbehoud van) nâs-miypelira {VZ}.
behulp:: met ~ van: wÿrtâlacc {VZ}; wÿrtâla• {PX} (px-vorm v wÿrtâlacc, indien samen met gereduceerde vorm v pv); met ~ van hem: wÿrtâladû = wÿrtâlacc do; met ~ van schreeuwen bereik je niets: stus ejelife flâjû wÿrtâlacc ef ÿscemros; »met 2.
behulpzaam:: cÿrtiriy {I}.
beide:: (=allebei/alletwee) perdÿr {I}; ~ (allebei de) mogelijkheden: ef perdÿr posiblatiys; ~[n]: perdÿrs {ZV} (gnz= perdÿrser; gnp= perdÿrsÿr; rs= perdÿrses) = tersas {ZV} (gnp= tersaser; gnz= tersasÿr; rs= tersat) (mv); ik heb twee boeken gekocht en ~/allebei vallen ze tegen: gress ten mimpits lorerde ur perdÿrs/tersas frylôpe; Mariy negeert [hen] ~n/alletwee: Mariy co'ifche perdÿrses/tersat; ze klinken ~ als [mit]: óps drue fara perdÿrs [mit] (let op positie v perdÿrs!).
beiderzijds:: (van weerskanten) ovap-perdÿr {III}.
Beier:: Bejereno {Cef}.
beieren:: (v klokken) diyndenne {U}.
Beieren:: Bejeren {Gef}.
Beiers:: (bv) bejeren {IIef}; ~e vrouw: Bejerena {Cef}.
beige:: (kleur) beše {I}.
beïnvloeden:: krabée {K}; (geestelijk bewerken) fesÿrôme {K}.
beïnvloeding:: krabéos {A}.
beitel:: hâkos {C}, erulšiys {C}.
beits:: (voor hout) stenn {S}.
beitsen:: (v hout) stenne {K}.
bejaard:: (op leeftijd) armt zempers = armt-zempers |antsem..| {I}.
bejaarden:: (alle oude mensen bij elkaar: zowel mnl als vrw) liftkaroiy |..fk..| {S}.
bejaardentehuis:: liftkasért |..fk..| {C}; zie ook Bejaardentehuizen in .
bejegenen:: umpocÿrme tukst {U}; (fig: =benaderen) werôxe {K}.
bejegening:: umpocÿrmos {A}; (fig: =benadering) werôxos {A}; vriendelijke ~: fionn {C}.
bek:: (alg: =mond) motrik {C}; (=muil) gart {C}; grote ~ (geschetter): westaros {C}; hou je grote ~!: texe dena beder! (vulg); hij heeft een grote ~: do lelperre eft hupster gart.
bekeerling:: zyfma {C}.
bekend:: knôf {I}; ~ maken [aan]: lyde [piti] {K}, (openbaar maken) enne {K}; ~ staan als/om: ef melde fes ef publiyc fara/frópjÿ; ~ worden: knôfare {U}; ~ zijn: knôfe {U}; het ~ zijn: knôfos {A}; ~ persoon: knôfatjen {C}; ~ zijn met (kennen): vlûme {K}; het ~ zijn (bekendheid): vlûmos {A}; ~ zijn met (op de hoogte zijn van): tâgare {K}; het komt mij ~ voor: ef melde knôf ón gress; zoals ~ [is]: lo knôfe; algemeen ~: (spreekwoordelijk) âfry mipa-seg.
bekende:: (zn: persoon) knôfatjen {C}.
bekendheid:: (beroemd persoon) knôfiyer {C}; (ve zaak) knôfiy {A; mv=enk}; (het bekend-zijn) vlûmos {A}; de ~ met de plaatselijke gebruiken: ef vlûmos ón ef sÿrtos osks (ón is vz); ~ geven aan iemand/iets: knôfiy-pilde rast/flaju {K}; ~ genieten als: ef ÿzjale fara knôfiyer yargeloh.
bekendmaking:: lydos {C}; schriftelijke ~ (convocatie): lydafiy {C}; (openbaarmaking) ennos {C}.
bekennen:: (=toegeven) tisjane {K}.
bekenning:: (=bekentenis) tisjanos {A}.
bekentenis:: (=bekenning) tisjanos {A}.
beker:: (=kroes) kô {C} (ook v plastic of karton), wôt {C; mv= wete}; (=kelk/glas) oûs {C}.
bekeren:: kestgre |..sg..| {K; gst= kestgret}.
bekering:: kestgros |..sg..| {A}.
bekertje:: (v plastic of karton) kô {C}; een koffie~: eft cafer-kô.
bekermos:: (lichtgroene soort) fyg-oûser {S} (L. Cladonia fimbriata); (zeldzame soort in Lor: L. Cladonia lorica).
bekerzwam:: bleekbruine ~: mitrawôt-missis (mitraôt-missis) {C; mv= ..-missisa} (L. Peziza repanda); grote oranje ~: rofawôt-missis (rofaôt-missis) {C; mv= ..-missisa} (L. Aleuria aurantia).
bekeuren:: xyfole {K}.
bekeuring:: (=boete) xyfolos {C}; een ~ van 100 herco: eft xyfolos furt 100 herco.
bekijken:: (lett: kijken naar) lâzerfe {K}; vluchtig ~ (=dóórzien): lâzerfare {K}; (=aanzien) lifroste {K}; (=opnemen) nalalôve {K}; kritisch ~ (=doornemen: tekst/oefening ed): zôzje {K; gst= zôss}; (=beschouwen; in overweging nemen [en de voor- en nadelen tegen elkaar afwegen]) torke {K}; alles graag willen ~ (vrnl uit interesse: kijklustig): lutteraerôx {I}.
bekken:: (=kom/schotel) alst[r]ah {C}; (in skelet) zelfÿ-knociy {C}; (waterbassin) wik-lup {C; mv= ..-lûps}; (=cimbaal: muziekinstrument) simbaliy {C}.
beklaagde:: (=aangeklaagde) jiymacc {C}.
bekladden:: ynôge {K}.
beklaagdenbank:: jiymacc-ferdu {C}.
beklag:: pitigûfqu {C}; zijn ~ doen bij: pitigûfque ón {E}.
beklagen:: gûfque-piti {K}; zich ~ over: gûfquare kura {U}.
beklagenswaardig:: yolmist[r]jô |..strô/..stjô| {I}.
bekleden:: (overtrékken: stoel/matras) lâfâstoe {K}; (=uitoefenen: functie) ufne {K; gst= uff}.
bekleding:: (v voorwerp) dâk {C}; (=overtrek) lâfâstoos {C}; (functie) ufne-fort {C}.
beklemmend:: mrašô {I}.
beklemming:: (fig) gârpjos {A}.
beklijven:: (duurzaam worden) cyfâje {E; gst= cyfâs}.
beklimmen:: cremale {K}.
beklimming:: cremalos {C}.
beknopt::
beknorren:: iemand ~ (mopperen tegen iemand): siytinte piti rast {U}.
beknorring:: siytintos {C}.
beknotten:: (=beperken: v vrijheid) wÿmre {K; gst= wÿmm}.
beknotting:: (v vrijheid) wÿmros {A}.
bekoelen:: (fig: =verkoelen) šegare {K}; (fig: ijver) utôe {U}.
bekoeling:: (fig: v ijver) utôos {C}.
bekogelen:: (met stenen ed) xlegge |X| {K}.
bekomen:: (gevolgen hebben voor) tygtjaputte ón {U}; dat zal je slecht ~: tygtjaputte mittof tildâ ón tu; het bekomt mij slecht: ef qugjohe gress lo tildâ {K; gst= qugjot}.
bekommeren:: zich ~ om: vjopaâcce {K}.
bekommering:: (=bezorgdheid) vjopaâccos {A}.
bekoorlijk:: (=knap) lovaniy {I}; (=charmant) tyll {I}.
bekoorlijkheid:: (=charme) tylliy {A; mv=enk}.
bekoren:: kafuzjôce {K}; (=behagen) xârfane ón {U}.
bekoring:: kafuzjôcos {A}.
bekorten:: (=verkorten) portâre {K}.
bekostigen:: (=betalen) kafte {K}; iets ~: ef ksvenne ef ðôpecc rifo flaju.
bekostiging:: ðôpecc-ksvennos {A}.
bekrachtigen:: (=bezegelen) pitiquâme {K}.
bekrachtiging:: (=bezegeling) pitiquâmos {A}.
bekrast:: (vol krassen) pâpsót {I}.
bekritiseren:: kafuenge {K}.
bekritisering:: kafuengos {C}.
bekrompen:: (fig: benepen) nar {I}; (=burgerlijk) ÿry-lardelira {I}.
bekvechten:: (=kibbelen) pike {U}; ef piyrste lef ef[t] nes-bjelt.
bekwaam:: primitâ {I}.
bekwaamheid:: kurrelyra {SC}; (kunne) primitâiy {A; mv=enk; rs= primitâe}.
bel:: (=schel/klok) zeft {C}; (kerkklok) bamico {C}; (gas-/luchtbel) blel {C}.
belachelijk:: ridikuliy {I}, tôra {I}; (te gek om los te lopen) myss {I}; belachelijk! (uitroep v verontwaardiging): tânnâc!.
beladen::
belading:: ladaros {C}.
belanden:: (fig: =terechtkomen) šarke {U}; ~ in/bij (=terechtkomen, ook fig): fonise {K}.
belang:: côstišerpse {Aef}, yjéfiy {Aef; mv= yjéfiys}; van ~ zijn: ôst[r]ommente {U}; in het ~ zijn van: mikkelele luft {U}; het is in het ~ van de mensheid: ef mikkelele luft ef velduros; in het ~ van: mikkelelelira luft (evtl als vz-uitdr); van ~ zijnd (belangrijk): côstišerpse {I}, calyje {I} (dl= Centraal-Berref); van secundair ~ zijnd: dussÿrtiy côstišerpse; iets van ondergeschikt ~: eft luftzarô côstišerpse tiyn.
belangeloos:: (=onbaatzuchtig) ðÿmyjéfiy = šâmyjéfiy {I; [mv=enk]}.
belangenverstrengeling:: yjéfiy-wila'os {C}.
belanghebbend:: yjéfiy {I; [mv=enk]}.
belanghebbende:: yjéfater {C}.
belangrijk:: mikkelel {I}; (=aanzienlijk) wuxelira {I}; ~ zijn: mikkelele {U}; (van belang zijnd) côstišerpse {I}, calyje {I} (dl= Centraal-Berref); het ~ste zijn: ef lelperre ef progrâm; voor het ~ste deel: mikkelel tu-kanas {III}.
belangrijkheid:: mikkeleliy {C}; wat betreft de ~: nechepp {I}.
belangrijkste:: (hoofd•) menn• {PX}.
belangstellen:: ~ in: côstišerpe {K}.
belangstellend:: (=geïnteresseerd) côstišerpelira {I}.
belangstellende:: (persoon) côstišerpâ {C}.
belangstelling:: côstišerpos {A}; ~ hebben voor: côstišerpe {K}; blijk van ~: côstišerpe-râgtos {A}; in het middelpunt van de ~ staan: bronne {U}; in het middelpunt van de ~ staand: bronn {I}; in de ~ treden: ef sette kaf ef côstišerpos.
belangwekkend:: yjéfiy {I; [mv=enk]}; (=interessant) ÿrfótelira {I}.
belast:: (ermee gemoeid zijnd) cijaziy {I}.
belasten::
belasting::
belastingaangifte:: declarašo {C}.
belastingaanslag:: blaffos {C}.
belastingbetaler:: (=belastingplichtige) tâxkafter {C}.
belastingconsulent:: tâx-vlazzer {C}.
Belastingdienst:: (Spok equivalent) Aquonda Tâx-hoefos {N} (afk= ATh).
belastinginspecteur:: blaffoser {C}, tâx-inspekterr {C}.
belastingontduiking:: tâx-véniestaros {A}.
belastingontwijking:: tâx-rotjulos {A}.
belastingparadijs:: tâx-paradiso {C}.
belastingplichtige:: (=belastingbetaler) tâxkafter {C}.
belastingstelsel:: tâxeren {C}.
belastingverhoging:: tâx-kafpainos {A}; een ~ van 5%: eft tâx-kafpainos fes 5%.
belazeren:: (=beduvelen) idequppe {K}; (=besodemieteren) ticre {K; gst= ticc} (pop); het ~: ticros {C} (pop).
belazerij:: (oneerlijke handel) pôrtje-lebet {C}.
belazering:: (=afzetterij) idequppos {C}.
beledigd:: (=geraakt) dakk {I}; ~ zijn: dakrare {E}; zich ~ voelen: quarre {U}.
beledigen:: dakre {K; gst= dakk}.
belediging:: dakros {A}.
beleefd:: (=voorkómend) polityâ {I}; (=hoffelijk) slamestiy {I; [mv=enk]}; zogenaamd ~ (=gemaakt): slamestiyerÿ {I}.
beleefdheid:: polityâ {Aef}.
beleg:: (v stad) vozaben {Aef}.
belegen:: (kaas: nog niet echt oud) toliftkar |..fk..| {I}.
belegerd:: vozaben {I}.
belegeren:: vozabiye {K}; het ~ (belegering): vozabiyos {C}.
belegering:: (het belegeren) vozabiyos {C}.
beleggen:: (v vergadering) ququlte {K}; (v geld) tygtjamite {K}.
belegger:: (v geld) zaafétt {C}.
belegging:: (v vergadering): ququltos {A}; (v geld) tygtjamitos {A}.
beleid:: aupross |aup../wup..| {C; mv= auprâ}.
belemmeren:: xÿmpre {K; gst= xÿmp; wst= xÿmp•}.
belemmering:: xÿmpros {C}.
belendend:: (ertegenaan) haiyrum {I}; (=naastgelegen) kusamatiy {I}.
belenen:: (als onderpand geven) tÿrthakéfe |tÿrta..| {K}.
belening:: tÿrthakéfos |tÿrta..| {A}.
beletsel:: zvÿrt {C}.
beletten:: iemand iets ~ (=verhinderen): tmâhe rast tukst flaju {K; gst= tmât}; ik belet Petriy te vertrekken: gress tmâhe Petriy tukst ef ÿpratos.
beletting:: tmâhos {A}.
beleven:: calare {K}; [plezier/vreugde/..] ~ aan iets/iemand: ef fescente [ef joiy/hâng/..] lef flaju/rast.
beleving:: calaros {A}.
belezen:: (veel gelezen hebbend: persoon) roji-sador {I}.
belezenheid:: hij gaat prat op zijn ~: do lelperre eft utfin mimpitblef.
Belg:: Belgann {Cef}.
België:: Belgano {G}.
Belgisch:: (bv) belgano {IIef}; ~e vrouw: Belgana {Cef}.
belichten:: (lett: films ed; ook fig) lâarmâtate {K}.
belichting:: (lett: films ed) lâarmâtatos {C}; (foto) armâtatos {C}.
belichtingstijd:: (foto) armâtatos-fort {C}.
believen:: naar ~: lo ef bladidos chaquinde.
belijden:: (schuld) armtpurte {K}; (overtuiging/geloof) rente {K}.
belijdenis:: rentos {A}.
belijding:: armtpurtos {A}.
Belizaan:: (man uit Belize) Beliziyny {Cef}.
Belizaans:: (bv: uit Belize) beliziy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Beliziyna {Cef}.
Belize:: Beliziy {Gef}.
bellen::
bellettrie:: kûra-stindos {C}.
beloeren:: (=begluren) ûmare {K}.
belofte:: fesreppos {A}, promisos {A}, tinpos {A}; een ~ doen: ef promise eft painos; zijn ~ niet nakomend: nepromisiy {I}.
belonen:: (loon geven) wagje {K; gst= wagg}; (=prijzen) ksvenne {K}.
beloning:: ksvennos {A}.
beloop:: iets op zijn ~ laten: tuie ón flaju {U; gst= tuit}; ef kirture beri sterde flaju fes ef cyrotâ.
belopen:: (lett: lopen in/op/over) lâfarte {K}; (fig: bedragen) arfine-mip {K}.
beloven:: promise beri/den {U}; ik beloof te komen: gress promise beri arfine; iemand iets ~: fesreppe flaju ón rast {K}, tinpe rast kaf flaju = tinpe flaju ón rast {K}; ik beloof het!: kost promisos! {A}.
belust:: ~ op: ortelira fes {III} (vz-uitdr).
bemachtigen:: [armt]ryte {K}.
bemachtiging:: [armt]rytos {A}.
bemannen:: meratere {K}.
bemanning:: merateros {C}; (=manschappen) ÿrðônt {C}.
bemerken:: ÿrsflaâge {K}, ygbronne {K}; het ~: ygbronnos {C}.
bemesten:: perane {K}.
bemesting:: peranos {C}.
bemiddelaar:: (=tussenpersoon) jafarter {C}.
bemiddeld:: ofortâsiy {I}.
bemiddelen:: jafarte {U}.
bemiddeling:: jafartos {A}.
bemind:: (=geliefd) monet {I}.
beminnelijk:: lyatt {I}.
beminnen:: (houden van) affionnose [beri/den] {K}, lye {K}.
bemodderd:: (met modder bespat) medriyor {vdw}.
bemodderen:: medriye {K; gst= medriyt}.
bemoedigend:: pâple-âp {I}.
bemoediging:: (=opbeuring) pâplos {C}.
bemoeial:: (=betweter) prabarer {C}.
bemoeien:: zich ~ met (zich inmengen in): taffe rifo {Upr}.
bemoeienis:: (=tussenkomst) taffos {C}.
bemoeiing:: (=inmenging) taffos {C}.
bemoeilijken:: (moeilijk[er] maken) mâltefe {K}.
bemoeilijking:: mâltefos {A}.
bemost:: (met mos begroeid) alo {I}.
benadelen:: benadelen||bevoordelen: lântate {Kid}; .
benaderen:: (lett/fig: nader komen; zich wenden tot) pitiloine {K}; (=bejegenen) werôxe {K}; (getal) surrondare {K}; »bereiken 1.
benadering:: (lett) pitiloinos {C}; (fig) pitiloinos {A}; (fig: =bejegening) werôxos {A}; (getal) surrondaros {A}; bij ~: furt ef surrondare.
benadrukken:: âksentuere |..ÿje| {K}.
benaming:: toquankaÿ {C}; beschermde oorsprongs~ (BOB): paaftor origiy-toquankaÿ {C} (afk= POT) (officieel keurmerk).
benard:: kenk {I}.
benarren:: (fig: =benauwen) klempare {K}.
benauwd:: (moeilijk kunnen ademen) lûgâ {I}; (drukkend: lucht/weer) nefôrsiy {I}, plaka {I}; (fig) iðebbe {I}; het ~ hebben: môque {U}; niet ~ (frisjes): bÿa {I}.
benauwdheid:: (moeilijk kunnen ademen) lûgé {C}; (gebrek aan frisse lucht) nefôrs {C}.
benauwen:: (fig: =benarren) klempare {K}.
bende:: (=boevenbende) tomeraterÿ {C}; (=rotzooi) kverf {C}, qu'âxÿ {C}; (=wanorde/rotzooi) hiyðe {C}; (=troep) rippe {C}; (mensen) wat een losgeslagen ~! (het lijkt hier wel een gekkenhuis!: bij wild feest ed): ef pâstoriy offerte spiryt!.
benedeneinde:: (=ondereinde) tûgtquch |..gq..| {C}.
benedenhelft:: (=onderhelft) tûgtanas {C}.
benedenhoek:: zjobaiy eka {C}; de rechter ~: ef rikbi-zjobaiy eka.
benedenste:: (=onderste) zjobaiy {I}.
benedenstrooms:: (=stroomafwaarts) pôx {I}; ~ van het dorp: pôx mip ef zeces.
benedenzijde:: (=onderkant) tûgtovap {C}.
benedictijn:: (mnl lid v RK kloosterorde) benedictino {C}.
benedictines:: (vrw lid v RK kloosterorde) benedictina {C; mv= benedictinas}.
benemen:: (=ontnemen) [iemand] iets ~: gâfje flaju [ón rast] {K; gst= gâff; wst= gâf•}; de schutting beneemt ons het uitzicht: ef ûrbest gâfje ef zerfos ón kirro; de boom beneemt veel licht: ef vildul blaffe pert armâtatt (rs!) (met de gedachte aan de duisternis onder de boom); »ontnemen.
benen:: (van been/bot [gemaakt]) knocyne {I}.
benepen:: (fig: =bekrompen) nar {I}, trûnt {I}.
benevelen:: (door drank) lâdviynde {K}; ze zijn door de drank beneveld: ef spiryt óps lâdviynde.
benevens:: (=en óók/alsmede) én {VZ}, zarô {VZ}; én {VG}; »alsmede; »en B.
bengel:: (=deugniet) kânlâ {C}.
benieuwd:: ~ zijn naar: mÿvare {K}; ~ zijn of (met indirecte vragende zin): mÿve {U}; ik ben ~ of hij komt: gress mÿve, âl do arfinât.
benig:: tâk {I}; ~/lang/mager persoon: kval-knociy {C}.
benijden:: jalorse armt {U}.
Benin:: Beninn {G}.
Beniner:: Beniny {Cef}.
Benins:: (bv) beninn {IIef}; ~e vrouw: Benina {C}.
benodigdheden:: (=toebehoren) tocÿrbattÿ {C}.
benoemen:: (=aanstellen) fesperkoše {K}; ~ tot: kimore fes {K}, akimore tukst {K}.
benoeming:: kimoros {C}, akimoros {C}; (=aanstelling) fesperkošos {A}.
benoorden:: »noorden.
benul:: leliy {C}; (=begrip) xâros {A}.
benutten:: woiyste {K}.
benutting:: woiystos {A}.
benzine:: bensynn {S}; van ~ gemaakt; met ~: bensynniy {I}; deze motor loopt op ~: dena moter melde bensynniy.
benzinebon:: (voor de benzinerantsoenering in Spok) bensynn-quistarafiy {C}, bensqu {C} (pop afk).
benzinepomp:: (pomp) bensynn-echuh {C}, burâg-echuh {C}; (verkooppunt v brandstof) bensynnâs {C}, burâgâs {C}.
benzinestation:: (alg: tankstation om brandstof te tanken) bensynnâs {C}, burâgâs {C}; (met extra auto-service) oto-póntel {C}; (uitgebreide accommodatie langs autosnelweg: met restaurant en evtl motel/camping/winkel/garage ed) wegsÿrt {C}.
benzineverbruik:: bensynn-ušos {A}.
beoefenen:: fesufne {K; gst= fesuff}; (sport ed) ufne-kaf {K}.
beoefening:: fesufnos {C}; (sport ed) ufnos-kaf {C}.
beogen:: eittôze |wi..| {K}; het ~ (beoging): eittôzos |wi..| {A}.
beoging:: (het beogen) eittôzos |wi..| {A}.
beoordelen:: ~ als: ošume lo {K}.
beoordeling:: ošumos {A}.
beoosten:: »oosten.
bepaald:: (=vaststaand) qurtiy {I}; (=zeker) serten {I}; (echt; als het erop aankomt) real {I}; ze zijn niet ~ royaal: óps nert melde real rôrfiyn.
bepalen:: serte {K}; (=vaststellen) qurte {K}.
bepaling:: (=beschikking) qurtos {A}.
bepeinzen:: (=overwegen) kuramiype {K}.
bepeinzing:: (=overweging) kuramiypos {C}.
beperken:: zloffe {K}; zich ~ tot: zloffare {K}; (=beknotten: vrijheid) wÿmre {K; gst= wÿmm}.
beperking:: zloffos {A}; (vrijheid) wÿmros {A}; iemand met een ~ (gehandicapte): eft netÿtyniy veldur (euf).
beperkt:: (begrensd, gelimiteerd) netÿtyniy {I; [mv=enk]}; zloffiy {I}; (niet zo goed; twijfelachtig) zloff {I}; ~ tot: zloffiy armt (vz-uitdr).
beplanten:: (met planten/struiken/bomen voorzien) lâazerše {K}.
beplanting:: (planten/struiken/bomen) lâazeršos {C}.
bepleiten:: oxodde {K}.
bepleiting:: oxoddos {A}.
bepraten:: mitatjyme {K}.
beproefd:: (wie veel tegenspoed heeft [gehad]) chéft {I}.
beproeven:: (uitproberen) krodane [beri/den] {K}; (op de proef stellen) ucôgare {K}.
beproeving:: chéftiy {A; mv=enk}, ucôgaros {A}.
beraad:: jérstos {A}; na rijp ~ (weloverwogen): empajiy {I}; mintof eft zovert jérstos.
beraadslagen:: jérste {U}; ~ met iemand (overléggen): zvoge lef rast {U}.
beraadslaging:: jérstos {A}; (=overleg) zvogos {A}.
beramen:: (v plan) hântefare {K}; (=begroten) ÿoze {K}.
beraming:: (v plan) hântefaros {A}.
beredderen:: ÿréste {K}.
bereden:: »politie.
beredeneerd:: (met overleg) molaiy {I; [mv=enk]}.
bereid:: (=bereidwillig) probarelira {I}; tot alles ~ (zeer gewillig): loper {I}; ~ blijven: cûndale {U}; ~ verklaren: cûnðie {K}; ~ zijn [tot iets]: cûnðiyte [tukst flaju] {U}; (verplichte kerndeletie in den-zin:) hij is ~ te sterven: do cûnðiyte den sterde.
bereiden:: (gereed maken) lytane {K}; (=koken: voedsel) riffe {K}.
bereidheid:: cûnðiyt {C}; cûnðiytos {A}.
bereidverklaring:: cûnðios {A}.
bereidwillig:: probarelira {I}.
bereik:: (lett) šâstos {C}; (fig) ejelifos {A}.
bereikbaar:: (alg) šâstatt {I}; (fig) plemiy {I; mv=enk}; goed bereikbaar||onbereikbaar: kynne {Iid}; .
bereikbaarheid:: xolija {C}; (fig) plemer {A; mv=enk}; de ~ van de winkels (of je er makkelijk kunt komen): ef plemer helkara ef misans.
bereizen:: (reizend bezoeken) tupplip-quardere {K}.
berekend:: (steeds op voordeel uit) tûrgencatiy {I}; ~ zijn op: umpâpe {K}; voor een taak ~ zijn: uquest[r]e {K; gst= uquesst; wst= uquest•}; het ~ zijn voor een taak: uquest[r]os {A}; persoon die voor zijn taak ~ is (geschikte persoon): uquest[r]os {C}.
berekenen:: kunte {K}; opnieuw ~ (narekenen om te kijken of de berekening klopt): note-kaf {K}.
berekening:: kuntos {C}; (het berekenen) notos {C}.
berenklauw:: (plant) hérôgst |hérôst| {C} (alg) (L. Heracleum sphondylium); (ihb: paarse berenklauw: vrnl Oost-Liftka en Brÿr) (L. Heracleum purpureum).
berg:: granô {C}; (hoge heuvel) bergo {C}; (lett: stapel stenen ed) trovôctiyn {C}; (lett/fig: stapel/opeenhoping/hoop) tnÿr {C}; een ~ zand: eft tnÿr rifo pleko; een ~ (boel) werk: eft tnÿr rifo ÿrôm; iemand gouden ~en beloven (iemand iets voorspiegelen): tocirre rast {K}; zie ook Bergen in .
bergachtig:: granôsót {I}; ~ land: tobergÿ-šark {C}.
bergbasterdwederik:: epilobym {C} (L. Epilobium montanum).
bergbeklimmen:: (als sport) bergalefos {S}.
bergbeklimmer:: bergalef {C}.
bergdal:: ðarmiy {C}.
bergden:: bergo-sparot {C} (L. Pinus mugo).
bergdravik:: (grassoort) bergo-broms {S} (L. Bromus erectus).
bergeend:: urven {C} (L. Tadorna tadorna).
bergen:: (v schip) berge {K}; (in veiligheid brengen) ubere-fes {K}.
berggebied:: tobergÿ-areû {C; rs= ..-areût}.
berging:: (v schip) bergos {C}; (het in veiligheid brengen) uberos-fes {C}.
bergketen:: (gebergte) litt {C}; (rij bergen) bósa {C}.
bergnachtorchis:: blakker Grât-ôrgidé {C} (L. Platanthera chlorantha).
bergpad:: (=bergweg) tsiymâ {C}.
bergpas:: kôl {C}; zie ook Bergpassen in .
bergplaats:: (om iets op te bergen) simaje-sÿrt {C}; (plaats/dorp in de bergen) bergosÿr {C}.
bergrand:: granô-bôrté {C}; aan de ~ gelegen: fes ef labe.
bergrug:: bergo-temp {C}.
bergsneeuw:: granô-snÿ {S}.
bergspitsmuis:: granô-rât {C} (L. Sorex alpinus).
bergsport:: (vrnl bergbeklimmen) bergalefos {S}; (alg) granô-sport {C}; zie ook Bergsport in .
bergstad:: (plaats/dorp in de bergen) bergosÿr {C}.
bergtop:: agru {C}; zie ook Bergtoppen in .
bergweg:: (alg: weg in de bergen) granô-mirra {C}; (=bergpad) tsiymâ {C}.
bericht:: (=tijding) tÿden {C}; goed/positief ~: yclómm {C}; slecht ~: môduh {C}; ~je sturen (iets van je laten horen): lôpe {K}; ik zal Jân een ~je sturen: lôpe gress Jân.
berijdbaar:: (alg) ufiratt {I}; (v weg) lat {I}.
berijden:: (rijden in auto, op paard ed) ufirare {K}; (rijden op/over weg/brug, door tunnel ed) lâufire {K}; wij ~ de nieuwe autoweg naar Gret (=rijden over ...): kirro lâufire ef kleter mennweg helkara Gret.
berin:: (vrw beer) honn {C}.
berispen:: iemand ~: ef kette wâriy ón rast.
berisping:: (officieel) tygtjacar {C}; (=standje) wâriy {C}, quistarafiy {C} (pop).
berk:: (alg) berkiy {C} (L. Betula); ruwe ~: menkerate-berkiy {C} (L. B- pendula); witte ~: blakker berkiy (L. B- alba); zachte ~: Bytset-berkiy {C} (L. B- pubescens); steen~: kânp {C} (soort ruwe berk met knoestige stam: L. Betula petraea).
berkenboleet:: berkiy-chént {C} (L. Leccinum scabrum).
berkenpage:: (vlinder) roffiy marestjer {C} (L. Thecla betulae).
berkenzwam:: berkiy-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Piptoporus betulinus).
Berlijn:: Berlyna {G}.
berm:: (v weg) mârg {C}, mirrovap {C}; (glooiend) fiyreâ {C; rs= fiyreât}.
bermooievaarsbek:: bergo-geranym {C} (L. Geranium pyrenaicum).
bermpje:: (vis) medriy-râbity {C} (L. Noemacheilus barbatulus).
Bermuda:: Bermuda {G}.
Bermudaan:: Bermudany {Cef}.
Bermudaans:: (bv) bermuda {IIef}; ~e vrouw: Bermudana {Cef}.
bernardijn:: (mnl lid v RK kloosterorde) bernardino {C}.
beroemd:: huldufit {I}; ~ persoon (beroemdheid): huldufitter {C}.
beroemdheid:: (beroemd persoon) huldufitter {C}; (fig: v ding) huldufitiy {C}.
beroemen:: zich ~ op: iafle armt {Upr; gst= iaff}.
beroep:: (=baan) slojet {C}; hij is schoenmaker van ~: do melde slojet must-riffent; het ~ van dokter: ef medikiy-slojet; een ~ doen op: gvoie {K; gst= gvoit; vdw= gvóter}; Polen doet een groot/zwaar ~ op de landbouwsubsidies: ef Pôlsa gvoie musklaiy ef supsiðiyukérs; zij hebben een sterk ~ op mij gedaan: óps gvoia musklaiym gress.
beroepschauffeur:: lenkatjen {C}.
beroepshalve:: fara slojet.
beroepsjargon:: slojet-pjôl {C}.
beroepsleger:: fest-verestâ {C}.
beroepsonderwijs:: (alg) [school voor] lager ~: ðâklen-koles {C}; (gezien als Spok onderwijsinstituut) Ðâklen-Koles {N}; zie ook Schooltypen in .
beroepsopleiding:: (school voor hogere ~) slojet-koles {C}; (gezien als Spok onderwijsinstituut) Slojet-Koles {N}; (school voor lagere ~) slojet-sukoles {C}; (gezien als Spok onderwijsinstituut) Slojet-Sukoles {N} (afk= SSK); zie ook Schooltypen in .
beroepssfeer:: slojet-sfero {C}.
beroerd:: (=vervelend) iftšormt |ifš..| {I}, peskiy {I}; (=ziek) wâzeniy {I}; niet te ~ zijn om: ef cûnðiyte quista zjentiy tukst (vooral iro).
beroeren:: (=aanraken) jabie {K}; (=bewegen) vûmse {K}.
beroering:: (=beweging: het doen bewegen/beroeren) vûmsos {C}; (=verontrusting) alirdeftos {C}.
beroerte:: âtacos {C}.
berokkenen:: (=aandoen) qugle {K; gst= qugg}; iemand schade ~: ef qugle sgâtos ón rast.
berooid:: (geen geld/bezittingen) maqulira {I; mv=enk}.
berouw:: pâst {C}; ~ hebben: pâstiye {U; gst= pâstiy[t]}.
berouwen:: pâstare {K}.
berouwvol:: pâstiy {I}.
beroven:: iemand ~: xûstiche raste {Krs}; iemand ~ van iets: xûstiche flaju ón rast {K}.
beroving:: xûstichos {C}.
berucht:: tildâ huldufit {I}.
berusten:: ~ in: nakirture {K}, lenne {K}; ~ op (fig: steunen op): lenne {K}; ~ op (fig): ÿfalye {K}.
berusting:: (alg) nakirturos {A}; (=gelatenheid) ivrôché {Aef}, ðeff {SC}.
bes:: (alg) labâ {C}; zwarte ~: doffiybâ {C}.
beschaafd:: (alg; zich netjes gedragend) queo {I}, vobaror {I}; (smaak tonend; cultureel betrokken ed) tejâniy {I}.
beschaamd:: impajalû {I}.
beschadigd:: estrar {I}.
beschadigen:: est[r]are {K}.
beschadiging:: est[r]aros {C}.
beschamen:: impajalûare {K}; (verlegen maken) qust[r]are {K}.
beschaming:: (het verlegen maken) qust[r]aros {A}.
beschaven:: tejâne {K}.
beschaving:: tejân {C}.
bescheiden:: elx {I}; niet echt ~ (schijnheilig): toelx |X| {I}.
bescheidenheid:: elxiy {A; mv=enk}.
beschermd:: fes zillos; het dorp ligt ~/beschut tussen de bergruggen: ef zeces locâteše fes zillos ja ef bergo-temps.
beschermen:: (lett) paafte {K}; ~ tegen (=beschutten tegen): zille ón {K}; ~ tegen iets: protekte âst flaju {K} (arch/poe) (vrnl v personen tegen het kwaad).
beschermend:: (lett) paafâ {I}.
bescherming:: zillos {A}; (scherm) paaftos {C}; (het beschermen) paafâ {Aef}; ~ bieden tegen: ef kette eft zillos âst; ~ zoeken: frajare {Upr}.
beschermlaag:: harde ~: jûntiyos {C}.
beschieten:: (=schieten op) reve tygtja {U}; (=bestoken: vesting ed, met kanon) héggere {K}.
beschieting:: lârevos {C}.
beschijnen:: (schijnen op/over) lânÿle {K}.
beschikbaar:: hûšatiy {I}; ~ stellen: hûšatare {K}; ~ zijn: hûšate {U}; ~ komen: hûšatare {Upr}; het ~ zijn (beschikbaarheid): hûšatos {A}.
beschikbaarheid:: (het beschikbaar zijn) hûšatos {A}.
beschikbaarstelling:: hûšataros {A}.
beschikken:: ~ op (beslissen over: een verzoek ed): falede armt {U}; ~ over (de beschikking hebben over): ef lelperre ef pevutro rifo {C}.
beschikking:: (=bepaling) qurtos {A}; de ~ hebben over: ef lelperre ef pevutro rifo {C}; ter ~ stellen voor/aan: kurapevutre ón {K; gst= kurapevutt}.
beschilderen:: lâverfute {K}; een muur, beschilderd met rode zonnen: eft krur, lâverfut tjâg mindefit kôbos.
beschimmelen:: natriyche {U}.
beschimpen:: pjohelle {K}; (=verguizen) jÿrtane {K}.
beschimping:: pjohellos {A}, pémos {A}; (=verguizing) jÿrtanos {A}.
beschonken:: (=dronken) plurtor {I}.
beschot:: (houten afscheiding) bret {C}.
beschouwd:: ~ worden als: funte tukst {Upr}.
beschouwen::
beschouwend:: torkiy {I}.
beschouwing:: [serieuze] ~: torkaros {C}; (=overweging) torkos {A}.
beschrijven:: (fig: =schilderen) vro'egie {K}; moeilijk te ~ (non-descript): holfatiy |hof..| {I}.
beschrijving:: (fig: =schildering) vro'egios {C}; kun je een duidelijke ~ van hem geven?: (fig) aftel tu kettecû eft klôrt foto kura do?.
beschuit:: (hard bros gebak) tjâciyk {C}.
beschuldigd:: [bewust] valselijk ~: ulot {I}.
beschuldigen:: ~ van: ÿrgyre tukst {K}; iemand [bewust] valselijk ~ van: ulote rast tukst flaju {K}.
beschuldiging:: ÿrgyros {A}; [bewust] valse ~: ulot {Aef}, ulotos {A}.
beschut:: zillaror {vdw}; fes zillos; de ~te dalen: ef zillaror ðarmiys; het dorp ligt ~/beschermd tussen de bergruggen: ef zeces locâteše fes zillos ja ef bergo-temps.
beschutten:: zillare {K}; ~ tegen (=beschermen tegen): zille ón {K}.
beschutting:: zillaros {C}.
besef:: feskettos {A}.
beseffen:: feskette {K}.
beslag::
beslagen:: (=gecorrodeerd) rékóf {I}; ~ ten ijs komen: ef stâge lef rist ur chutân.
beslechten:: geschil ~: lÿrchône {U}; het ~ van een geschil: lÿrchônos {A}.
beslijmd:: lâblâsor {I}.
beslissen:: falede {K}; ~ over (=besluiten over): falede armt {U}; we ~ om te komen: kirro falede, den kirro arfine = kirro falede kirroex larfinos; een koop ~ (zeggen dat je met de koop akkoord gaat): ðôpecce {K}; het ~ (beslissing): faledos {C}.
beslissing:: (het beslissen) faledos {C}; (onherroepelijk) falétt {C}; een ~ nemen: ef putte eft falétt.
beslist:: (=zeker) brôep {III}, serten {I}; (=uitgemaakt) fespilt {I}; (=absoluut) gû {I}; (=vastberaden) quander {I}; ~ niet: noi gû; brôep nert; ~ niet (allesbehalve): pasot {III}.
beslommering:: (=zorg) nelatiycos {A}; (zware zorg) lûiy {A; mv=enk: rs= lûte}.
besloten:: (v vereniging: alleen voor leden) glydaiy {I}.
besluit:: (=conclusie) cicÿralos {A}; (=decreet) ÿrsto'ecc {C}; een ~ nemen: ef putte eft cicÿralos.
besluiteloos:: (=weifelend) hóndré {I}; (=halfslachtig) holfatiy |hof..| {I}; ~ maken: écÿre {K}; het ~ maken: écÿros {A}.
besluiten:: (het plan opgevat hebben) cÿrale beri/den {U}, cicÿrale {U}; (=concluderen) cicÿrale {U}; ~ over (=beslissen over): falede armt {U}; ~ tot: tukstpaine helkara |..ksp..| {U}.
besmeren:: (=bestrijken) šmeste |smeste/šeste| {K}; het ~: šmestos |smestos/šestos| {C}.
besmettelijk:: (alg) kurapainn {I}; (v ziekte) festassiy {I}.
besmettelijkheid:: festasser {A; mv=enk}.
besmetten:: (=infecteren: ziekte) festasse {K}.
besmetting:: (=infectie) infekšo {C}, festassos {C}; [ernstige] ~ (ook fig): stûléos {C}.
besmeuren:: ~ met: flyrre tjâg {K}.
besneeuwd:: lâsnÿor {I}.
besnijdenis:: lâvekos {C}; zie ook Godsdienstvrijheid in .
besodemieteren:: (=belazeren) ticre {K; gst= ticc} (pop); het ~: ticros {C} (pop).
besparen:: (zuinig zijn met) huâse {K}; iemand iets ~: tijâfraje flaju armt rast {K; gst= tijâfrat}.
besparing:: huâsos {A}.
bespeuren:: ik bespeur onraad: ef taqurubos hulle gress.
bespieden:: feslate {K}; (terwijl men zichzelf verborgen houdt) srâtje {K; gst= srâtt}.
bespieder:: feslater {C}.
bespieding:: feslatos {C}, srâtjos {A}.
bespoedigen:: ÿazjâpje {K; gst= ÿazjâpp}, azjâpje {K; gst= azjâpp} (arch/poe); iets ~ (fig: haast achter iets zetten): ef riffe flaju lo vita.
bespoediging:: ÿazjâpjos {A}.
bespottelijk:: nert-miypelira {I}; zich ~ maken (zich blameren): jôske {U}.
bespotten:: (de draak steken met) râmpnére {K}; (fig: =aanfluiten) stiyne {K}.
bespotting:: râmpnéros {C}, stiynos {A}.
bespraakt:: muxiy {I}.
bespreekbaar:: oaroamiy {I}.
bespreken:: (spreken over; uitleggen) tyre {K}; (=reserveren) kaffane {K}; [met elkaar] ~ (overléggen): oaroe {U; gst= oarot; vdw= poaro}.
bespreking:: (het spreken over; uitleg) tyros {C}; (=reservering) kaffanos {C}; (=overleg) oaroi {C; rs= oaroe}; een ~ voeren: ef rate wuftas.
besprenkelen:: miynte {K}.
besprenkeling:: miyntos {C}.
besproeien:: zlânke {K}.
besproeiing:: zlânkos {C}.
bespugen:: lâcsule {K}.
best:: [het] ~: guldâ {I; =ot v quista}; niet al te ~ (matig, niet overdreven): kômah {I} (dikwijls iro); zijn [uiterste] ~ doen [om ...] (moeite doen om iets te bereiken): [prap] kette lo [wâlc] zefa [, den ...] {Upr}; (vrnl geestelijk) âtemelira luft ef ÿ..os; ik doe mijn ~ om je te helpen: gress [sen] kette lo zefa den cÿrtire tu; ik doe mijn ~ om jou te begrijpen: gress âtemelira luft ef luneros enn tu; hij wil weinig zijn ~ doen: do kettavy litel lo zefa; het ~e zijn (er bovenuit steken): proe {U}; het is het ~e dat je morgen vertrekt; je kunt het ~ morgen vertrekken: ef proe den tu prate mas; van deze [goede] verhalen is het uwe het ~e: mip tem quista storâsa ef gertiy lelperre ef progrâm; op zijn ~ zijn: kuranÿle {Upr}; de wijn zal in 2018 op zijn ~ zijn: sen kuranÿle ef weinô fes 2018.
bestaan:: (=existeren) eksistere |..ÿje| {U}; ~ uit: coðare {K}; (vóórkomen, aanwezig zijn) coðare {U} (dl= Zverosta); (zn) coðaros {A}; niet meer ~d (lett: uitgestorven): dodor {I}; »middel 3.
bestaand:: (bv) coðart {I}.
bestaansrecht:: eksistere-rigt {C}.
bestand:: (=wapenstilstand) spero-stjoft {C}; (=data: verzameling gegevens; ook computerdata) ramâos {C}; ~ zijn tegen: armtpevutre {K; gst= armtpevutt}.
bestanddeel:: (=ingrediënt) ótauc {C}.
besteden:: ~ aan (gebruiken voor): uše furt {K}; nuttig ~ (een goed/intensief gebruikmaken van): menee |..ewe| {K; gst= menet}; hij besteedt zijn vrije tijd zeer nuttig: do menee sener jola forts; goed/nuttig besteed zijn: menee |..ewe| {Upr}; de subsidie is er goed aan besteed: ef supsiðiy sen menee furt ef; dat is niet aan jou besteed (dat is niets voor jou): ef nert melde ón tu; ze hebben veel geld te ~: óps šove smurf-meneosz.
besteding:: ušos {A}; goede ~ (uitbuiting): meneos {A}.
bestek:: (=couvert) toleftelÿ {C}; (fig) tolânt {C}; (=bouwtekening) mipšovos {C}; het valt buiten het ~ (buiten het onderwerp): ef farte cupp ef klarbÿrs.
bestelauto:: luftpârnolac |lufp..| {C}; zie ook Weggebruikers in .
bestelbaar:: ojelste-âp {I}.
bestelbusje:: tiynsnolac {C}; zie ook Weggebruikers in .
bestelen:: (stelen van: iemand) tijâkuntiyre {K}.
bestelgoed:: arânka-ojelstos {C}.
besteling:: tijâkuntiyros {C}.
bestellen:: ojelste {K}; mag ik wat ~? (pop opmerking in kroeg om de aandacht vd barkeeper te trekken): gress dôxe tómaros.
bestelling:: ojelstos {C}.
bestemd:: ~ voor: destineror furt (vz-uitdr); ~ zijn voor: destinere furt |..ÿje| {Upr}; ~ zijn voor iemand: melde ón rast (ón is vz); iets is voor jezelf ~: flaju melde dres (spr).
bestemmen:: destinere |..ÿje| {K}.
bestemming:: (alg) destineros {C}; (=reisdoel) destinašo {C}, poh-col {C; mv= ..-côle}.
bestempelen:: ~ als: kafléde fara {K}.
bestendig:: (=duurzaam) wencât {I}; (=onveranderlijk) utôharbiy {I}.
bestiaal:: (=beestachtig) belp-otlôgtiy {I}.
bestijgen:: ([be]klimmen) cremale {K}; (paard of hoger gelegen plek) pjaqurre kaf {U}.
bestijging:: cremalos {C}.
bestoken:: (=beschieten: vesting ed, met kanon) héggere {K}.
bestormen:: kafpânte {K}.
bestorming:: kafpântos {C}.
bestraffen:: tjelfe {K}, pûnyre {K}.
bestraffing:: tjelfos {C}.
bestraten:: (=plaveien) hast[r]e {K; gst= hast; wst= hast•}.
bestrating:: (=plaveisel) hast {C}.
bestrijden:: (lett/fig) ôtlazre {Krs; gst= ôtlass; wst= ôtlaz•}; (fig: =aanvechten) pallefarte {K}.
bestrijding:: (lett/fig) ôtlazros {C}; (fig: =aanvechting) pallefartos {Ars}.
bestrijdingsmiddel:: (=pesticide) pestisitt {S}.
bestrijken:: (=besmeren) šmeste |smeste/šeste| {K}; (schootsveld v kanon) snue {K}; (fig: =omvatten) znyntare {K}.
bestrooien:: jiyxare {K}.
bestrooiing:: jiyxaros {C}.
bestseller:: (veel gelezen/gekocht boek) trempe-mimpit {C}.
bestuderen:: oltake {K}, armtstûdere |..ÿje| {K}.
bestudering:: (=studie) oltakos {A}, armtstûderos {A}.
besturen:: (alle vervoermiddelen, behalve auto) rozjepe {K}; (auto) lenke {K}; (land) lyde {K}; het ~ (=bestuur: land): lydos {A}.
besturing:: (=stuurinrichting) torozjeposÿ {C}.
bestuur:: (v vereniging ed; groep personen) lydos {C}; (=bewind) lytt {C}; (het besturen: v land) lydos {A}; (v Spok eiland) hôzesy {C}; (v Spok district) leblâ {C}; raad van ~: regle-ratt {C}; zie ook Spokanisch bestuur in .
bestuurder:: (=stuurman: v vervoermiddel, behalve auto) rozjeper {C}; (v auto: níét als beroep) lenker {C}; (v trein/tram) côndekterr {C}; (regént) lydatjen {C}.
bestuurslid:: lydos-glyda {C}.
betaalbaar:: kaftatt {I}.
betaald:: kaftor {vdw}; niet ~ (onvoldaan): nemann {I}.
betalen:: (=afrekenen) kafte {K}; gepast ~ (passen): pijâkafte {K}; (=voldoen: v rekening) manne {K; vdw= mann}; ~ met een biljet van 10 herco: ef kafte tjâg eft amain-jeji; gedeeltelijk ~ (en de rest wordt kwijtgescholden): friyme {K}.
betaling:: kaftos {C}; (het voldoen v rekening) mannos {C}; tegen ~ van: ón ef kafte rifo (vz-uitdr).
betalingsverkeer:: kafte-parfâsos {A}; zie ook Betalingsverkeer in .
betamen:: (=passen) coðe {K}; (=behoren) bekace beri {E}.
betasten:: (=aanraken) tušare {K}; (bewust voelen) kiyne {K}.
betasting:: (=aanraking) tušos {C}.
betekenen:: (=beduiden) mefre {K; gst= meff}; niet veel ~d (onbeduidend): net-istjo {I}.
betekenis:: mefros {A}, istjo {Aef}; van ... ~ zijn [voor]: ef lelperre ef ... istjo [furt]; deze dag is van grote ~ voor mij: lelmo tof lelperre ef hupster istjo furt gress; (=zin/bedoeling) ûmfral {Aef}; in de ~ van: fes ef mefros fara.
betekenisvol:: (=relevant) istjo {I}; (=zinvol) ûmfral {I}.
beter:: ("meer goed") gulder {I; =vt v quista}; (genezen/geheel opgeknapt) stómy {I}; des te ~: rifo ef gulderiy {C}; X is ~ dan Y: X guldere dus Y; ~ maken (met medicijnen): flome {K}; het ~ maken (genezing): flomos {C}; ~ worden (genezen): oônte {U}; er ~ aan doen om: ef riffe ef gulder stebe beri.
beterschap:: stómyiy {A; mv=enk}.
betichten:: iemand ~ van iets: wékore flaju ón rast {K}.
betichting:: wékoros {A}.
betogen:: (protest) gôsare {U}; (redeneren) ÿcyspohe {U; gst= ÿcyspot}, cyspohe {U; gst= cyspot} (arch/poe).
betoging:: (demonstratie[optocht]) gôsaros {C}; ~ houden: gôsare {U}.
beton:: betôn {S}; van ~ gemaakt (betonnen): betôna {I}; gewapend ~: lâzeffor betôn.
betonblok:: betônjiy {C}.
betonen:: (nadruk leggen op) purfille {K}; het ~: purfillos {A}.
betonnen::
betonning:: ([systeem v] afbakening v vaarwater) lâbûos {C}.
betoog:: ÿcyspohos {C}.
betoon:: šovos {C}.
betoveren:: (lett) tâfne {K; gst= tâff}; (=verrukken) roote {K}.
betoverend:: (=verrukkelijk) rootiy {I}.
betovering:: (lett) tâfnos {A}; (=verrukking) rootos {A}.
betrappen:: (inbreker) drabone {K}; iemand op heterdaad ~: ef drabone rast fes ef flecs; het ~: drabonos {C}; de leraar betrapt haar bij het spieken: ef gekker drabone eup luft ef ÿjepsaros.
betreden:: settare {K} (jur); u betreedt het terrein op eigen risico: gÿrs settare ef areû furt sener dres riskašo.
betreffen:: bzeure {K}; het betreft hem niet: do nert bzeure; »betreft; »gaan 7.
betreffend:: (=wat betreft) frópjÿ {VZ}; (=aangaande) bzeurelira {VZ}.
betreft:: wat ~: frópjÿ {VZ}; wat dit ~ (op dit punt): xÿ {III}; wat mij ~: rep'gress {III}; wat mij ~ (als ik het voor het zeggen heb, als het aan mij ligt): âme ef melde tsazi tsil; wat dat feest ~, we gaan er niet heen: fitfara mittof fenta, kirro nert vende 'kara ef; wat ~ het zojuist besprokene (hieronder/hiermee): fes pip serten (afk= f.p.s.).
betrekkelijk:: (=relatief) cijazut {I}; (niet-volstrekt) ÿsðiy |ÿzðiy| {I}; (als afzwakking v add) vléša'emm {III}; cijazut-• {PX}; het boek is ~ duur: ef mimpit melde vléša'emm mikar = ef mimpit melde cijazut-mikar; ~ voornaamwoord: côntekstoroni {C}.
betrekken::
betreuren:: rôšypje {K; gst= rôšypp}; het ~ (spijt): rôšypjos {A}.
betrokken:: (v hemel) drôg {I}; (ermee gemoeid zijnd) cijaziy {I}; [actief] ~ raken bij iets: ef pónze [âkteff] cijaziy luft flaju.
betrokkene:: (persoon die ermee te maken heeft) stunner {C}.
betrouwbaar:: (alg) lat {I}; (te vertrouwen) trustatt {I}.
betten:: (=deppen) wikare {K}.
betuigen:: stâe {K; gst= stât}.
betuiging:: stâos {A}.
betweter:: (=bemoeial) prabarer {C}; (=allesweter: iemand die alles weet/denkt te weten) tiffer {C}.
betwijfelen:: ksvife {K}.
betwist:: (=omstreden) hybjiy {I}, tânessiy {I}; ~ gebied: tânessos {C}.
betwistbaar:: tânesta {I}.
betwisten:: hybjare {K}, tânesse {K}.
betwisting:: (het strijden over) hybjaros {A}; (ook: betwist gebied) tânessos {C}.
beugel:: flect {C}.
beuk:: ~[eboom]: bûst {C}, quita {C} (L. Fagus sylvatica).
beukenboom:: bûst {C}, quita {C} (L. Fagus sylvatica).
beukennoot:: quitôk {C}.
beul:: (iemand die [beroepshalve] de doodstraf uitvoert) wull {C}; (iemand die martelt) kassatjen {C}.
beunhaas:: (knoeier: die zijn vak niet verstaat) iyper {C}.
beurs:: (handelsbeurs) burrs {C}; (=portemonnee) smurflot {C}; (tentoonstelling ed) farr {C}; met een krappe ~: lef eft tûs smurflot.
beurt:: jermiy {C}, metel {C}; (om een speelkaart af te nemen) putt {C}; om de ~; ieder op zijn ~: metelâ {I}; nu is de ~ aan Petriy: ral Petriyex ef jermiy melde; aan de ~ zijn; de ~ hebben: ef lelperre ef jermiy; die vraag komt nu aan de ~: mittof linnos lelperre ral ef jermiy.
bevaarbaar:: njebopâ {I}.
bevaarbaarheid:: njebopâjiy {C}.
bevallen::
bevalling:: (v kind) fesarfinos {C}.
bevaren:: (varen op/in/over) lânjebope {K}.
bevattelijk:: (gemakkelijk te begrijpen) vitaxâriy {I}; ~ zijn: vitaxâriye {U}.
bevatten:: (=inhouden) ÿrgefûðe {K}; (=begrijpen) haóge {K}.
bevattingsvermogen:: xâre-ÿtin {C}.
beveiligen:: qurube {K}.
beveiliging:: (=veiligheid) qurubos {C}.
bevel:: blaffos {A}; op ~ van: tsazi blaffos rifo (vz-uitdr) (afk= ts.b.r.).
bevelen:: blaffe {K}.
beven:: (=sidderen) laice {U}.
bever:: myjâ {C} (L. Castor fiber).
bevernel:: grote ~ (met rode bloemen): piympel {C} (L. Pimpinella major); kleine ~: natriyc-huron {C} (L. P- saxifraga).
beverrat:: wola-beks {C} (L. Myocastor coypus).
bevertjes:: (trilgras-soort) pôr tsere-kles {S} (L. Briza media).
bevestigen::
bevestiging::
bevestigingspunt:: •ârp {SX > c}.
bevinden:: zich ~: wâfersence {Upr}; zich ~ in/te (verkeren in/te): lâmelde {K}; (zich zo hoog ~/hangen dat je er niet bij kan) trefe {U}.
bevlekt:: (lett: =vlekkerig) fojeldriy {I}.
bevlieging:: (=opwelling) verkatos {C}; een ~ hebben (impulsief reageren): verkate {E}.
bevochtigen:: ropjare {K}.
bevoegd:: jabinciy {I}; bevoegd||onbevoegd: prôpen {Iid}; bevoegd zijn||onbevoegd zijn: prôpene {Uid}; het [daartoe] ~e gezag: ef lacs-prôpen stat; .
bevoegdheid:: fu'egg {SC}.
bevolken:: (vol met mensen raken) zâmpe {E}; (voorzien van mensen) feszâmpe |fesâ..| {K}; (v dieren: in de lucht, op het water ed) chebae {C}; de meeuwen ~ de lucht: ef meves chebae ef ayr; het ~ (het voorzien van mensen): feszâmpos |fesâ..| {C}.
bevolking:: zampôrtiy {C}.
bevolkingsregister:: (burgerlijke stand) ÿrânteramâ {C} (afk= ÿr/amâ).
bevoordelen:: (een voordeel gunnen) yproe {K}; bevoordelen||benadelen: lântate {Kid}; .
bevoordeling:: yproos {C}.
bevooroordeeld:: (vol vooroordelen) nâltoniy {I}; (vooringenomen) tobaxiy {I}.
bevoorrechten:: ef kette még ón.
bevorderd:: ~ worden: krodanare {U}.
bevorderen:: kafðobiyre {K}; ~ tot (rang): yošéme helkara {K}; bevorderd worden: krodanare {U}.
bevordering:: krodanaros {C}, kafðobiyros {A}; (in rang) yošémos {A}.
bevrachten:: mule {K}.
bevrachting:: mulos {C}.
bevragen:: te ~ bij (in advertenties): linnatt ón {I} (ón is vz; vz-uitdr) (afk= ltó of ltoe).
bevredigen:: ézóte {K}; niet te ~ (fig: onblusbaar): wychole-fest {I}.
bevredigend:: ézótiy {I}, trusske {I}.
bevrediging:: ézótiy {Aef}.
bevreesd:: variy {I}; (vrnl in:) ~ zijn (vrezen dat ...): ef melde variy, den ....
bevriend:: ~ [met]: piaqut [lef] {I}.
bevriezen:: [doen] ~: dres-cryre {K}; door de koude wind zijn haar oogleden bevroren: ef martel omelech belt eit-closes dres-cryre; het water bevriest: ef knurfel sena dres-cryre.
bevriezing:: dres-cryros {C}; plotselinge ~ van een vloeistof: kabéaros {C}.
bevrijden:: ~ [uit] (lett/fig): zrame [mip] {K; vdw= zrâg of regelm.}.
bevrijding:: zramos {C}.
bevroren:: cryrt {I}.
bevruchten:: fûrtale {K}.
bevruchting:: (vruchtbaarheid) fûrtalos {C}.
bevuilen:: dirte {K}; (sterker dan dirte) dirtare {K}; (=bezoedelen) ajire {K}.
bevuiling:: dirtaros {C}; (=bezoedeling) ajiros {C}.
bewaakt:: lestôk {I}.
bewaarplaats:: (=depot) zolle-sÿrt {C}.
bewaken:: gerdre {K; gst= gerder; wst= gerd•}; het ~ (bewaking): gerdros {A}.
bewaker:: (=oppasser) gerdatjen {C}.
bewaking:: (groep personen die bewaakt) gerdros {C}; (het bewaken) gerdros {A}.
bewakingsdienst:: gerdre-harbos {A}.
bewapend:: (=gewapend) wapor {I}.
bewapenen:: lâwâpe (lââpe) {K}, gûne {K}; het ~ (bewapening): gûnos {C}.
bewapening:: (alle wapens tezamen) togûnosÿ {C}; (het bewapenen) gûnos {C}.
bewaren:: (niet wegdoen) zolle {K}; (=conserveren) sivve {K}; met zorg ~ (=koesteren): plâge {K}, tamðe {K}.
bewaring:: huis van ~: leldast-sért {C}; in ~ stellen: ef lelde fes ef zôr (jur: politie kan iemand maximaal 3 weken opsluiten voor nader verhoor).
beweegbaar:: rutramiy {I}; een beweegbare brug: eft âkteff pônt.
beweeglijk:: rutracc {I}.
beweeglijkheid:: rutracciy {A; mv=enk}.
beweegreden:: (=motief) ÿzâmbaso {C}.
bewegen:: rutre {U; gst= rutt}; (=beroeren) vûmse {K}; hij beweegt langzaam [met] zijn hoofd: do rutre lôftquar lef ef nurp.
bewegend:: (snel heen en weer; onrustig) kviylt {I}.
beweging:: (lett) solft {C}, rutros {C}; (=beroering: het doen bewegen/beroeren) vûmsos {C}; (ook fig: organisatie ed) rutros {C}; ritmische ~ (cadans): festsolft {C}; in ~ zetten: rutrare {K}; »moeilijk.
bewegingsruimte:: (=armslag) rumpstjô |rumstô| {C}.
bewenen:: (alg) arkettare {K}, lâhâle {K}; (huilen om een dode, als Erg-ritueel) jÿšée {K}.
bewening:: (het huilen om een dode, als Erg-ritueel) jÿšéos {C}.
beweren:: zjoffe [beri/den] {K}, lyze beri/den {U} (dl= Peg); hij beweert kanker te hebben: do zjoffe beri lelperre kânks; men beweert dat ... (schijnen te zijn): ÿrmoie {K; gst= ÿrmoit; vdw= ÿrmót}; men beweert dat Lerdu miljonair is (Lerdu schijnt miljonair te zijn): Lerdu ÿrmoie eft miljonarr; Lerdu wil dat men denkt (beweert) dat hij miljonair is: Lerdu ÿrmoitavy eft miljonarr; men beweert dat het verhaal waar is (het verhaal schijnt waar): ef storâs ÿrmoie trufô (invoeging van lo is incorrecte spr: ef storâs ÿrmoie lo trufô); iemand van wie men altijd beweerde dat hij miljonair was (een vermeende miljonair): eft ÿrmót miljonarr (en dat blijkt nu niet zo te zijn); (sprkw) als je iets beweert is nog niet bewezen dat het waar is (dit gezegde is een verzoek om met bewijzen voor de dag te komen): ef kimore strâ melde ef pe.
bewering:: (=onware/niet verifieerbare mededeling) šâfpos {A}; (=stelling) zjoffos {C}.
bewerken::
bewerker:: (boeken) editiy {C}; (hout/metaal/steen) présizatjen {C}.
bewerking:: (boeken) editos {C}; (het bewerken: grond) oofos |wofos| {C}; (hout/metaal/steen) présizos {C}.
bewerkt:: ~ voorwerp: présizos {C}.
bewesten:: »westen.
bewijs:: (akte: rijbewijs ed) kornin {C/S; mv= kartafiy}; (het bewijzen) cÿraelos {C}; van bewijzen voorzien (documenteren): csâðÿre {K}.
bewijsbriefje:: (=bon/kwitantie) quistarafiy {C}.
bewijskracht:: cÿraele-crâf {C}.
bewijzen:: cÿraele {K}; »beweren.
bewind:: (=bestuur) lytt {C}; (=regering) tangodâm {SC}.
bewogen:: (geschiedenis) ÿrašor {I}.
bewolken:: epðaare {U}.
bewolking:: epðaos {C}.
bewolkt:: epða {I}; ~ zijn: epðae {U}.
bewonderaar:: cubu-tiraer {C}.
bewonderen:: bewonderen||verafschuwen: tirae {Kid}; .
bewondering:: bewondering||afgunst: monslâ {SCid}; .
bewonen:: (wonen in/op) lâzâre {K}; het ~ (bewoning): lâzâros {C}.
bewoner:: zâreldur {C}; ~s (inwoners): jupan {S}; ~s•, wat betreft de ~s/inwoners: jupana {I}; aantal ~s/inwoners: jupano {C/S}; (bewoners v Spok geografische locaties worden met het sx •zâr gevormd; de gereduceerde variant •ze is alg spr en ihb dialect (dl= Berref): Lomky/bewoner v (eiland) Lomky: Lomky/Lomkyzâr; Korif/bewoner v (stad) Korif: Korif/Korifzâr; »•zâr; »•ze SN.
bewoning:: (het bewonen) lâzâros {C}.
bewoonbaar:: zâramiy {I}.
bewoond:: (huis) zârt {I}.
bewoording:: een brief in fraaie/scherpe ~en: eft letra lef korsamen/riyps towuftosÿs.
bewust::
bewusteloos:: netabarit {I}; ~ raken: ef arfine netabarit.
bewustzijn:: abaritos {A}, quiquijos {A}.
bezaaien:: (lett) moflare {K}.
bezadigd:: (=bedaard) ôftachiy {I}.
bezadigdheid:: (=bedaardheid) ôftacher {A; mv=enk}.
bezatten:: zich ~ (dronken worden): yspare {U}.
bezegelen:: (=zegelen) ségge {K}; (=bekrachtigen) pitiquâme {K}.
bezegeling:: (=bekrachtiging) pitiquâmos {A}.
bezeilen:: (zeilen op/in/over) lâsaile {K}.
bezem:: prûla {C}.
bezemsteel:: prûlazorâ {C}.
bezeren:: (pijn doen: personen) ÿkate {K}, kate {K} (arch).
bezering:: ÿkatos {C}.
bezet::
bezeten:: ~ zijn door/van: kasole rifo {U}; ~ zijn van: yubere {K}.
bezetten:: (ruimte/stoel) chebae {K}; (door leger) ÿozzije |wozz..| {K; gst= ÿozzit; vdw= ÿos}.
bezetting:: (door leger) ÿozzijos |wozz..| {C}.
bezichtigen:: lutterafe {K}; alles graag willen ~ (vrnl uit interesse: kijklustig): lutteraerôx {I}.
bezichtiging:: lutterafos {C}; (een kijkje) lutt {C} (pop).
bezield:: (=enthousiast) chylo {I}.
bezielen:: chyloe {K}.
bezieling:: chyloos {A}; (=enthousiasme) chylo {Aef}.
bezienswaardig:: akalbinâk {I}, luttielba {I}.
bezienswaardigheid:: akalbinâk {Cef}; zie ook Bezienswaardigheden in .
bezig:: (doende) painelira {I}; druk ~: rutracc {I}; ~ zijn met: mitapaine {K}; het [druk] ~ zijn ([drukke] ~heid): mitapainos {C}; er niet [meer] mee ~ zijn (laten rusten): ef lelde fes ef limmerân.
bezigheid:: (wat men actueel doet) painos {C}; (waar men zich iha mee bezighoudt) zebbe {C}; [drukke] ~ (het [druk] bezig zijn): mitapainos {C}.
bezighouden:: zich ~ met: paine tukst {Upr}; zich intensief ~ met iets: kobature lef flaju {Upr}; het zich ~ met iets: kobaturos {A}; ef slituše ef nurp fes flaju.
bezijden:: ~ de waarheid: kusamat ef kâmpaiy.
bezinken:: (v vaste stof in vloeistof) zalatre {U; gst= zalatt}; (helder worden: v vloeistof) latrare {U}.
bezinksel:: zalatros {C}.
bezinnen:: zich ~ op: géšiyðe ump {E}.
bezinning:: géšiyðos {A}.
bezit:: (=eigendom) spâkelak {C; mv= spâkelâke}; (wat men in bezit heeft) lelperros {C}; (het bezitten) holos {A}; het ~ van Lerdu (degene die bezit): Lerduex ef lelperros; het ~ van een dure auto (dat wat men bezit): eft mikar otoecÿr holos; in het ~ van: lef lânt tukst (id; vz-uitdr); hij is in het ~ van goede woonruimte: do melde lef lânt tukst quista zâre-rumpstjô lo eft lelperros; .
bezittelijk:: ~ voornaamwoord: lelperroroni {C}.
bezitten:: (alg) lelperrere {K}, spâkelae {K} (arch/dl= Liftka); (=hebben) lelperre {K}; (bij zich hebben: met de bedoeling om weg/af te geven) hole {K}; het ~ (bezit): holos {A}; »hebben 1.
bezitter:: (=eigenaar) spâklân {C}; een ~ van iets: eft spâklan ón flaju (ón is vz); ~ van groot aantal honden: kynolôche {C} (iro).
bezitting:: (=eigendom) spâkelak {C; mv= spâkelâke}; al zijn ~en (zijn hele hebben en houden): groft noji lef vults ur netâsz.
bezoedelen:: (=bevuilen) ajire {K}.
bezoedeling:: (=bevuiling) ajiros {C}.
bezoek:: (het bezoeken) quarderos {C}; (bezoeker: één persoon) quardiy {C}; ik heb ~ (mensen in huis): gress lelperre quardiys; (=visite) truch {C}; een ~ brengen aan: ef kette eft truch ón; plechtig ~ (opwachting): dôx {C}; kom eens op ~!: zerfe-tûe kost/kult hitt!.
bezoeken:: (alg) quardere {K}; iemand even ~: ef zerfe ef cafer hôs rast; het ~ (bezoek): quarderos {C}; druk bezocht (met veel mensen): centys {I}; zeer druk bezocht worden (storm lopen): ef vende kaf ef dufja; (mogelijk om) te ~: quardere-âp {I}; de kwekerij is te ~: ef paqurâs melde quardere-âp.
bezoeker:: quardaliy {C}; (bezoek: één persoon) quardiy {C}.
bezoekuur:: quardere-zurt {C}.
bezoldigen:: (=salariëren) wagye {K}.
bezoldiging:: (=salariëring) wagyos {C}.
bezondigen:: zich ~ aan: ksenpare {K}.
bezorgd:: (=ongerust) ybrodé {I}, worÿ {I}.
bezorgdheid:: (=ongerustheid) ybroðiy {C}, worÿtiy {SC}; (=bekommering) vjopaâccos {A}.
bezorgen:: (=afgeven) luftmÿze {K}; (v post) trofiyare {K}.
bezorging:: (=afgifte) luftmÿzos {C}; (v post) trofiyaros {C}.
bezuiden:: »zuiden.
bezuinigen:: huare {U}.
bezuiniging:: huaros {A}.
bezuinigingsplannen:: (het gehele pakket maatregelen dat de overheid voorstelt) huare-plânos {S}.
bezuren:: (=ontgelden) lâtreoxje {K; gst= lâtreox}.
bezwaar:: ÿrhapû {C}; een ~ tegen iets: eft ÿrhapû ûqu flaju; ze hebben geen ~ tegen ...: óps nert lelperre ef ÿrhapûs frópjÿ ...; de bezwaren uiten: ef chaquinde-mip ef ÿrhapûs.
bezwaarschrift:: ÿrhapûafiy {C}.
bezwangerd:: ~/doordrongen zijn met (vocht/stank/slechte eigenschappen ed): hâsiopente {K}.
bezweet:: (zonder dat het vies is) dyn {I}; (op onsmakelijke wijze: =zweterig) zvettiy {I}.
bezweken:: faelgest {I}.
bezweren:: nézée {K}.
bezwering:: nézéos {A}.
bezwijken:: (de geest geven) hâgme {U; gst= hâgg}, faelge {U}; ~ aan (een ziekte/ontberingen): tijâfarte armt {U}; ~ voor: faelgare {K}; het ~ (bezwijking): hâgmos {A}, faelgest {Aef}.
bezwijking:: (het bezwijken) hâgmos {A}, faelgest {Aef}.
Bhutaan:: (bewoner) Butano {Cef}.
Bhutaans:: (bv) butaniy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Butana {Cef}.
Bhutan:: Butaniy {G}.
bibberen:: ÿrðele {U}; »stem.
bibliografie:: bibliografijâ {C}.
bibliothecaris:: bibliotekker {C}.
bibliotheek:: (gebouw/instituut) bibliotekke {C}; (boekenverzameling) tomimpitÿ {C}; (leeskamer: in groter woonhuis) trempelmit {C}; zie ook Bibliotheken in .
bicarbonaat:: bicârbonatiy {S}.
bidden:: (Chr) priare {U}; (Erg) lôve {U}; (Erg: gezamenlijk overpeinzen) bzadâmene {U}; ~ om iets (Erg): lôve furt flaju; om genade ~: unkettare {U}; de rozenkrans ~: ef sterne ef roskryva; (een gebed uitspreken) ef reppe eft priaros.
bidprentje:: priartây {C; rs= priartâte}.
biecht:: feskoffos {A}; (RK) cônfešo {C}.
bieden:: (bod doen) ozyre {K}; (bij kaartspel) óge {K}; (de mogelijkheid geven) ÿstrjôfje ón |ÿstôfje| {K; gst= ÿstrjôff}; iets te ~ hebben: ef kurre beri ÿstrjôfje flaju; ik bood hem 10 herco: gress 10 herco ozyre ón do; deze opleiding biedt een solide toekomst voor afgestudeerden: dena qummertaros ÿstrjôfje eft kâiyp arfinvelkiy ón miptrempers.
biefstuk:: bjefflâp {C}.
biefstukzwam:: ôx-ingocher {C} (L. Fistulina hepatica).
biels:: (onder rails) prart {C}.
bier:: bjerr {S}; glas ~ (pilsje): bjerr-kliqu {C}, bjerr {C}; sitt {C} (pop), siddos {C} (pop); (gebrouwen in Spok: lijkt op ale of bokbier) léf {S}, léft {S} (dl= Tigof/Lomky); een glas léf[t]: eft léf[t] {C}; zie ook Bier en biercultuur in .
bierbrouwer:: sidder {C}.
bierbrouwerij:: siddos {C} (meestal in mv: siddôsta).
bierbuik:: man met een ~ (dikke buik): molâfit-synner {C}.
bierglas:: bjerr-kliqu {C}.
bierpul:: kmâst {C}.
biertje:: (glas bier) bjerr {C}; sitt {C} (pop), siddos {C} (pop).
bierviltje:: kliqu-zjober {C} (ook: onderzetter onder een glas; kartonnen bierviltjes worden in Spok cafés niet gebruikt; wel liggen er vaak badstoffen kleedjes op de bar of tafel om een nat glas op te zetten).
bies::
bieslook:: jéns-lék {S} (L. Allium schoenoprasum).
biet:: rode ~ (=kroot): lijamalâse {C}; (suikerbiet) sucrolâse {C}; .
big:: (jong varken) frû {C; mv= frûa; rsmv= frutt}; guinees ~getje (cavia): cavija {C}.
biggekruid:: gewoon ~: lâtiypor kles-kolai {S} (L. Hypochaeris radicata).
bij::
bij•:: {C} (neven•/ondergeschikt) nef• = su• {PX}; (zie desbetreffende lemma's).
bijbedoeling:: nefsplônjos = susplônjos {A}.
bijbehoren:: het ~ (het horen bij): ÿrylos {C}.
bijbehorend:: ÿryliy {I}; met ~[e] (annex): ÿryliy {VZ}.
bijbel:: biblâ {C}.
bijbenen:: farte-minkÿr {K}.
bijbetalen:: xlakafte {K}.
bijbetaling:: xlakaftos {C}.
bijbetekenis:: nefistjo = suistjo {Aef}.
bijblad:: rijesafiy {C}.
bijblijven:: (het kunnen bijhouden) cÿrfriylpe {U}.
bijbouwen:: (=aanbouwen) âlbe-luft {K}.
bijbrengen:: iemand iets ~: ef holare flaju ort raster iyc (raster = gen).
bijdehand:: zakett {I}; ~ en opmerkzaam: yggiy {I; [mv=enk]}.
bijdoen:: (=toevoegen) paine-luft {K}.
bijdrage:: jÿšedos {C}; een ~ leveren aan: luftpârare eft jÿšedos furt.
bijdragen:: jÿšede {K}; ~ aan: jÿšede furt {U}; ~ tot: jÿšede ón {U}.
bijeen:: (bij elkaar) ðônosiy {I}; luft wâlkân.
bijeendrijven:: (=samendrijven: v vee) énare ... lo ðônos {K}; de boerinnen drijven de koeien bijeen: ef keltosz énare ef boerts lo ðônos.
bijeengegraaid:: (wanordelijk samengeraapt) fónopiy {I}.
bijeengraaien:: (=samenrapen) fónope {K}.
bijeenkomen:: pije {U; gst= pit}.
bijeenkomst:: (het bijeenkomen) pijos {C}; (=vergadering) gadros {C}; feestelijke ~ (=receptie): kluntâ {C}; gezellige ~ (groot feest): kofano {Cef}.
bijeenpakken:: wehote {K}; het ~: wehotos {C}.
bijeenpakking:: (het bijeenpakken) wehotos {C}.
bijeenroepen:: ðônos-rupke {K}.
bijeenroeping:: ðônos-rupkos {C}.
bijenhouder:: biyatjen {C}.
bijenkast:: biylot {C}.
bijenkorf:: biy-korfe {C}.
bijenorchis:: littit vogily-huron {C} (L. Ophrys apifera).
bijenwas:: biy-fóst {S}; (ook boenwas) fóst {S}.
bijgaand:: rijess {I}.
bijgebouw:: (losstaand) nefhuflif {C}; (aanbouw: vast aan groter gebouw) suhuflif {C} (het onderscheid tussen nefhuflif en suhuflif wordt in de praktijk niet altijd gemaakt (wel in een ambtelijke context)); (dependance: elders gehuisvest deel ve organisatie) nefhuflif = suhuflif {C}.
bijgeloof:: ciulotos {C}; (geloof in buitenaardse dingen) fûmp {SC}.
bijgelovig:: ~ zijn: ciulote {U}.
bijgesloten:: rijess {I}.
bijgevolg::
bijhouden:: (=volgen/meegaan) sompe {K}; (niet achter raken) ralsompe {K}; het kunnen ~ (bijblijven): cÿrfriylpe {U}; niet kunnen ~ (achterblijven): bleffe {U}; (onderhouden v woning ed; actueel houden v administratie ed; in stand houden v gezondheid ed) wencate-armt {K}; het ~ (bijhouding): wencatos-armt {A}.
bijhouding:: (het bijhouden: v woning/administratie ed) wencatos-armt {A}.
bijkantoor:: (=filiaal) ÿrra-sért {C}.
bijkomen:: (uitrusten/uitblazen) nâne {U}; (opknappen: na ziekte) kafhelte {U}.
bijkomend:: (extra) ruelira {I}.
bijkomstig:: (=erbij komend) ÿzjalelira {I}; (=ondergeschikt) luftzarô {I}.
bijl:: axos {C}, trâs {C}; »kaasschaaf.
bijlage:: rijesafiy {C}.
bijleggen:: (v ruzie) nânce {K}.
bijna:: pordel {I}; (=schier) topijâ = topije {I} (arch/poe); ~ altijd: pordel riyfain; ~ niet: pordel nert; ~ nooit (heel zelden): pijâ lendiy.
bijnaam:: toquanka {C}; (=spotnaam) ÿndre-quanka {C}.
bijproduct:: nefprodûk = suprodûk {C}.
bijscholing:: nefkolestiymos {A}.
bijschrift:: (=onderschrift) zat-tecše {C}.
bijslag:: xlasmurf {C}.
bijsmaak:: tolâs {C}.
bijsnijden:: ba'efrare {K}.
bijsnijding:: ba'efraros {C}.
bijspijkeren:: (kennis oid [weer] op peil brengen) poertere {K}; je moet je fysiek ~: poertere-tûe sener froâp xnârf.
bijstaan:: (fig: ondersteunen/helpen) moie {K; gst= moit; vdw= mót}.
bijstand:: (fig: hulp) moios {C}, moit {C}; ~ verlenen aan: cÿrtyrâhe = ÿrtyrâhe {K; gst= [c]ÿrtyrât}; het verlenen van ~: cÿrtyrâhos {C}; hij zit in de ~: do melde lef eft SOX; »bijstandsuitkering.
bijstandsuitkering:: sošala xlaharros {C} (afk= SOX).
bijstellen:: (opnieuw afstellen: machine/ontsteking) yge {K}.
bijstelling:: (=afstelling: machine/ontsteking) ygos {C}.
bijsturen:: (vrnl fig: zorgen dat iets in goede banen geleid wordt) lenke-armt {K}.
bijt:: (in ijs) géx {C}.
bijten:: (alg) orte {K; vdw= porte}; het ~: ortos {C}; (v vissen: hengelaarsterm) ârpe {U}.
bijtijds:: fes zurt.
bijval:: (=applaus) hentrupk {C}; daverende ~: crubunelira pretšÿrs.
bijvalsbetuiging:: hentrupkos {C}.
bijverdienste:: xlarinnos {C}.
bijvoegen:: (=voegen bij) riješe {K}; hij voegt mij bij de groep: do riješe gress luft ef grup; de batterij is (in de verpakking) bijgevoegd: ef bateriâ melde fes ef riješos.
bijvoeging:: (=insluiting: in envelop/verpakking) riješos {C}.
bijvoegsel:: (bijlage) rijesafiy {C}.
bijvoet:: (plant) frotqumter {C} (L. Artemisia vulgaris).
bijvoorbeeld:: (alg) kurre-melde {III} (afk= k.m.); (met de nadruk op het geven ve voorbeeld) fara oxoddos (afk= f.o.).
bijvullen:: ÿrge-kaf {K}; het ~ (bijvulling): ÿrgos-kaf {C}.
bijvulling:: (het bijvullen; bijgevulde hoeveelheid) ÿrgos-kaf {C}.
bijwagen:: (v tram) lajâfnolac {C}.
bijwerken:: (up-to-date maken: gegevens/archief/encyclopedie ed) fort-edite {K}.
bijwonen:: lâbare {K}; (iets gadeslaan) bare armt flaju {U}.
bijwoning:: baros {C}, lâbaros {A}.
bijzaak:: kim {C}.
bijzettafel:: (salontafel: met korte poten) dryk {C}.
bijziend:: (=kippig) tarôzerfa {I}; ~ persoon: tarôzerfi {C}.
bijzijn:: in het ~ van: moôs {VZ2n}; (in aanwezigheid van) fes ef hûšat rifo (vz-uitdr).
bijzonder:: (=apart) flacÿr {I}; zeer ~ (=buitengewoon): kuragei {I}; in het ~: iyrst {I}; [in het] ~ (speciaal): spešala {I}; (als versterking) hij is ~ kribbig: do melde kuragei grÿqust.
bijzonderheid:: flacÿrko {C}.
bil:: (=achterwerk) âlbât {C}.
biljart:: (Spok variant heeft 3 rode, 3 witte en 1 gele bal) biljarr {C}.
biljartbal:: biljarbâl {C}.
biljarten:: biljarmerre {U}.
biljartspel:: (het spelen) biljarmert {C}; »biljart.
biljartspelen:: biljarmerre {U}.
biljartspeler:: biljarmerr {C}.
biljartstok:: (=keu) kuiy {C; rs= kute}.
biljet:: (=kaartje) lofa {C}, tiycet {C}.
biljoen:: (miljoen × miljoen) biljôn {TW}.
billijk:: (=redelijk) kvâmpajé {I}.
billijken:: (=goedvinden) quistare {K}.
billijkheid:: (=redelijkheid) kvâmpajos {A}.
billijking:: (=goedvinding) quistaros {C}.
bilzekruid:: vult-krutt {C/S} (L. Hyoscyamus niger).
binden::
binding::
bindwerk:: (boeken) natos {C}.
bingelkruid:: Xanôs-ardekir |X| {C} (L. Mercurialis); eenjarig ~: portâ Xanôs-ardekir (L. M- annua); overblijvend ~: quÿelira Xanôs-ardekir (L. M- perennis).
binnenband:: ayrlot {C}.
binnendringen:: (=indringen) ulljeve {K}; met geweld ~: kuranyxemje {K; gst= kuranyxemm}.
binnendringing:: (=indringing) ulljevos {C}.
binnengaan:: (gaan in) fesende {K}; (=binnentreden) entre {U; gst= enter}.
binnenhalen:: (=inhalen) fes-pâre |fEspâre| {K}; (oogst) nânce-armt {K}.
binnenhaling:: (=inhaling) fes-pâros |fEspâros| {C}.
binnenhoek:: (in de kamer ed) eka {C}.
binnenhuisarchitect:: fesdu-flartolar {C}.
binnenin:: ântfes {I}.
binnenkant:: (=binnenzijde) fesovap {C}.
binnenkomen:: arfine fes {U}; hij komt de kamer binnen: do arfine fes ef mittus; (theatraal: opgang maken) entrare {U}; (ontvangen worden) het geld dat bij u binnenkomt: ef smurf, fesendelira kirnem.
binnenkomst:: (=intocht) entros {C}.
binnenkort:: ântfort {III}; (=spoedig/eens) zôft {III; vt= wânta; ot= bent}; ik wacht al een uur, ~ moet hij [toch] komen: gress quÿe pip lóf ér zurtarr, zôft do arfinât.
binnenland:: (in eigen land) fešark {C}; (inwendige deel ve land, ver van de kusten) fesdu-šark {C}; (meestal in het mv) binnenlanden: fesdu-šarks; naar/in het ~: festnese {I}; in binnen- en buitenland: interse {I}.
binnenlands:: fešarcess {I}; [ministerie van] ~e zaken: Fesdu-Tiyns {N} (afk= FT).
binnenlaten:: (=inlaten: persoon/zon) šôme {K}; niet ~ (voor de deur laten staan): mipméte {K}.
binnenlopen:: farte-fes {K} (spr); hij komt de kamer binnen lopen: do farte-fes ef mittus; (aan komen wippen) farte-fes {U}; het ~: fartos-fes {C}; (v haven) rutôse-mip {K}; het ~ (haven): rutôsos-mip {C}.
binnenmuur:: feskrur {C}.
binnenplaats:: eâs {C}; (bij boerderij: ook erf) kellirrotiy {Crs}; (=patio) patjo {C}.
binnenrijden:: fesufire {K}.
binnenruimte:: fesrumpstjô |fesrumstô| {C}.
binnenscheepvaart:: fesnjebopiy {C}.
binnenshuis:: (plaats) fesdusértiy {I/VZ}; de koeien staan in de stal ~/die in het huis gelegen is: ef boerts melde fesdusértiy ef ferrÿ.
binnenslands:: (plaats) fesdušarkiy {I/VZ}; in de toeristengebieden ~, in de binnenlandse toeristengebieden: fesdušarkiy ef entrafer-areûs.
binnensmonds:: fesdumotrikiy {I}.
binnenstad:: (stadskern) kruiy {C; rs= krute}; (oude stadskern: min of meer zelfstandig deel [omringd door wallen] ve stad) toulânÿ {C}.
binnenste::
binnentreden:: (=binnengaan) entre {U; gst= enter}.
binnenvallen:: (onverwachts binnenkomen) spege-fes {K}; (leger: ander land binnentrekken) sôgare {K}.
binnenvaren:: (varen in) njebope-fes {K}; het schip vaart [de haven] binnen: ef karé njebope-fes [ef port].
binnenwaarts:: fesloiniy {I}.
binnenwand:: feskrur {C}.
binnenweg:: (=achteraf-weg) kronomirra {C}.
binnenzijde:: (=binnenkant) fesovap {C}.
biochemie:: biogemiy {C}.
biografie:: biografijâ {C}.
biologie:: biolôiy {C}.
biologisch:: biologise {I}.
bioloog:: biolôche {C}.
bioscoop:: dokerat {C}; zie ook Bioscopen in .
biotoop:: biotopiy {C}.
birgittines:: (vrw lid v RK kloosterorde) birgitina {C; mv= birgitinas}.
Birma:: Birma {G}.
Birmaan:: Birmano {Cef}.
Birmaans:: (bv) birma {IIef}; ~e vrouw: Birmana {Cef}.
bis:: (=nogmaals) hÿ {I}; bis! bis!: hÿ! hÿ! (bij concerten).
biscuit:: (=koek) rafeo {C; rs= rafette}.
bisdom:: biyšôpstat {C}.
bisschop:: (RK) biyšôp {C}.
bit:: (paard) rek {C}.
bits:: (=vinnig) deût {I}, leks {I}.
bitter:: (smaak) érot {I}; (wrang v smaak) trâte {I}; (fig: koude/gevecht ed) gûfren {I}; ~ smaken: yste {E}; ~e smaak (bitterheid): ÿystiy {A; mv=enk}.
bitterheid:: (bittere smaak) ÿystiy {A; mv=enk}.
bittervoorn:: muslé-kârpiy {C} (L. Rhodeus sericeus amarus).
bitterzoet:: (plant) bârÿr miskofiðâf {C} (L. Solanum dulcamara).
bivak:: byvâk {C}.
bivakkeren:: byvâke {U}.
bivakmuts:: caribe-zieo {C; rs= ..-ziet}.
blaar:: (=bult) frÿtâs {C}; (witte vlek op kop) cÿrspe-liytâ {C}.
blaas:: (orgaan in lichaam) blerr {C}, blel {C} (dl= West-Berref); (gasbel/luchtbel) blel {C}.
blaasbalg:: fitrutatjen {C}, sméiyn {C}; iemand die [beroepshalve] op ~ (v orgel) trapt ("het orgel treedt"): pitter {C}.
blaasinstrument:: fitrutyss {C; mv= fitrutiysse}.
blaasjeskruid:: blerr-krutt {C/S} (L. Utricularia); klein ~: belt blerr-krutt (L. U- minor); gewoon ~: presÿr blerr-krutt (L. U- vulgaris); "laat ~" (alleen in Spok): kiygt blerr-krutt (L. U- tarda).
blaassilene:: (plant) [presÿr] silenn {C} (L. Silene vulgaris).
blad::
bladbegonia:: lofa-begonja {C} (L. Begonia rex hybride).
bladderen:: (v verf) kirene {U}; het ~: kirenos {C}.
bladeren:: pracâe {U; gst= pracât}.
bladerloos:: lofa-gôl {I}.
bladertooi:: (=gebladerte) râx {S} (arch/poe).
bladgoud:: cfoliy-jôl |cvo..| = cvoliy-jôl {C/S}; voorzien van ~: lâjôlor {I}.
bladgroen:: (helder/fris groen) lofa-mesâ {I} (poe), râx-mesâ {I} (poe).
bladveer:: plâc-ost[r]âf {C}.
bladvulling:: pracâ-ÿrgos {C}.
bladwesp:: (alg) lofa-ÿvâna {C}.
bladzijde:: (=pagina) pracâ {C} (afk= pr.), pagina {C}; op de eerste ~: fes ef értef pracâ/pagina; fes pracâ/pagina ér; op de derde ~: fes ef durtef pracâ/pagina; fes pracâ/pagina dur; op de laatste ~: fes ef aðiyk pracâ/pagina.
blaffen:: helderte {U}; ~ tegen: helderte {K}; »woef.
blaker:: (=kandelaar) ðak-kronâm {C}.
blakeren:: (fel schijnen op) fére {K}; (=schroeien) treoxje {K; gst= treox; vdw= treôx}.
blakering:: (fel schijnen) féros {C}; (=schroeiing) treoxjos {C}.
blameren:: zich ~ (zich bespottelijk maken): jôske {U}.
blanco:: (onbeschreven/onbedrukt: papier/strafblad/cheque ed) blânko {I}; (=oningevuld: formulier) nescriftor {I}.
blank:: (=wit: ook ras) blakker {I}; (lichtgekleurd) vjârt {I}; (v metaal) yrles {I}; (onder water staand) plita {I}; »blanco.
blanke:: (man/vrouw) blakker {C}.
blankvoorn:: reche {C} (L. Rutilus rutilus).
blasé:: iyc-kinur {I}; iyc-stóf {I} (pop).
blaten:: (schaap) zeéke {U}.
blauw:: blotter {I}; helder ~: avyro-blotter; ~groen (kleur variërend van blauw tot groen): lati• {PX.c > c}; het ~ (blauwe kleur; wolkenloze hemel): ef blotteren {C}; het ~e water: ef blotter knurfel (idiomatisch: het heldere water); »bont B.
blauwgroen:: (tussen blauw en groen in) nydamesâ {I}; (kleur variërend van blauw tot groen) lati• {PX.c > c}.
blauwkous:: blotter-kors {C}.
blauwoogdaas:: (bep soort vlieg in Spok) vâpje-kônka {C} (L. Chrysops infestus).
blauwpaars:: bârablotter {I}.
blauwtje:: (bep vlindersoort) nydaflyddere {C} (L. Lysandra bellargus); bleek ~: plemaflyddere {C} (L. Lysandra coridon); bruin ~: dunje-trott {C} (L. Aricia agestis); gewoon ~: Jeelyex ef flyddere {C} (L. Polyommatus icarus); een ~ lopen: ef pónze ef ÿrk.
blauwzuurgas:: Prussa-asitt {S}.
blazen:: (met mond) fitrute {U}, marjere {K}; (wind) lâpollere {K}; op een fluit ~ (fluiten: muziekinstrument/locomotief): vlute {U}; de aftocht ~: ef kjônde ef rémmatân.
blazoen:: (=vaandel) jândra {C}.
bleek:: (=vaal) plôf {I}; zeer ~ (zeer vaal): fal {I}, zeer ~ zijn: fale {U}.
blei:: (=bliek: vis) ÿele |ÿele/wele| {C} (L. Blicca bjoerkna).
bleken:: (v stoffen) helke {K}.
blekerij:: helkâs {C}.
blesseren:: (zich verwonden) qulare {U}; hij is geblesseerd: do qulara.
bliek:: (=blei: vis) ÿele |ÿele/wele| {C} (L. Blicca bjoerkna).
blij:: glado {I}; ~ met: glado lef (vz-uitdr); ~ zijn [met]: gladoe [lef] {U}; ik ben ~ jou te ontmoeten: gress gladoe, den méte tu; ik ben ~ dat ... (gelukkig): fes kost aféu; ik ben ~ dat ze vertrekken (gelukkig vertrekken ze): óps prate fes kost aféu.
blijde:: (werptoestel) simut {C}.
blijdschap::
blijk::
blijkbaar:: (=klaarblijkelijk) moerf {III}.
blijkens:: (=volgens) âfry {VZ}; (zoals blijkt uit) léns {VZ1n}; ~ zijn woordkeus is hij woedend op de belastinginspecteur: léns groft wufta-cos do mafurte ón ef blaffoser.
blijmoedig:: (=opgeruimd) potoe {I}.
blijspel:: (=komedie) komediy {C}; (authentiek Spok) kloderÿ {C} (arch; betekent tegenwoordig cabaret).
blijven::
blik::
blikje:: (=busje) menk {C}.
blikken::
blikopener:: menk-plyp {C}.
bliksem:: prétt {C}; de ~ sloeg in het dak: ef prétt byta fes ef zillepip.
bliksemen:: (=weerlichten) kirtonne {U}.
bliksemschicht:: (=lichtflits) kirt {C}.
blikvanger:: hunbos {C}.
blind:: bliynt {I}; (gezien als gebrek) pûzerfiy {I}.
blinde:: (persoon) bliynter {C}.
blindedarm:: (inclusief appendix) tointestinn {C}.
blindedarmontsteking:: (=appendicitis) tointestinn-tochos {C}, âpendisitiys {C}.
blindelings:: (=onbezonnen) jârt {I}; iemand die ~ te werk gaat (onbezonnen persoon): jârter {C}.
blindengeleidehond:: lestôke-hurt {C}.
blindheid:: bliyntiy {C}.
blinken:: (=flonkeren: ook v sterren) plincre {U; gst= plink}.
blocnote:: toscrÿfktÿ |..ftÿ| {C}.
bloed:: kursuus {Sef}; sus {S} (spr/poe); kwaad ~ zetten: ef armtriffe jopa'i; ze kwam geheel onder het ~ thuis: eup arfino fesért én pijâ kursuus; het donkerrode ~ (ve gewonde op het slagveld): ef doffiy kursuus (arch/poe).
bloedbad:: kursuusmech {C}; »•mech SN.
bloedband:: (=bloedverwantschap) slâgteren {C}.
bloeddropje:: (=bloedvlekvlinder) kursuus-dvagger {C} (L. Zygaena; ihb Z- trifolii).
bloeden:: kursuuse {U}.
bloederig:: (lett: =bebloed) kursuus {I}; (fig) kursuuserÿ {I}.
bloedhond:: dôghurt {C}.
bloeding:: kursuusos {C}.
bloedrood:: kursuus-marâsiy {I}; (felrood) kursuus-mindefit {I}.
bloedverwant:: slâgt {C}.
bloedverwantschap:: (=bloedband) slâgteren {C}.
bloedvlekvlinder:: (=bloeddropje) kursuus-dvagger {C} (L. Zygaena; ihb Z- trifolii).
bloedzuiger:: (ihb medicinale bloedzuiger) [flome-]kursuus-fôltser {C} (L. Hirudo medicinalis).
bloei:: clajotos {C}; in ~ staan: ef melde fes clajoto.
bloeien:: clajote {U}.
bloeiend:: (lett) clajotelira {tdw}; (fig: handel ed) ialefelira {I}.
bloem::
bloembak:: huron-iysteh {C}.
bloembed:: bet {C}.
bloembol:: huron-acÿr {C}, huronlâse {C}.
bloemengeur:: def {C}.
bloemenvaas:: vasa {C}.
bloemkelk:: kelg {C}.
bloemkool:: huron-ÿry {C/S}.
bloemlezing:: ântolôiy {C}, fiysdos {C}; fiytjos {C} (arch).
bloempot:: kvâlo {C}.
bloemrijk:: (gebloemd, vol bloemen: zowel echte bloemen als afbeelding) huronsót {I}; (fig) émpariy {I}.
bloesem:: blusôn {S}.
blok::
blokhut:: šelter {C}.
blokje:: (kaas ed) kanas {C}; ~s kaas: blarâs-kanasz.
blokkade:: blôkeros {C}.
blokken:: (hard studeren) pleftiye {U} (pop).
blokkendoos:: (speelgoed) blôlot {C}.
blokkeren:: blôkere |..ÿje| {K}; (op slot zetten) ef paine fes ef ékupiy.
blokkering:: blôkeros {C}.
blokletter:: pegrefiy-roji {C} (afk= pegro), pegro {C}.
blokstelsel:: (wijze v beveiliging dmv blokken bij spoorwegen) slušeeren |..ewe..| {C}.
blokvormig:: (=kubusvormig) kram {I}.
blokwachter:: (bij spoorwegen) sluše-gert {C}.
blond:: (haar) šym {I}; ~e vrouw/man: šymiy {C}.
blondine:: (blonde vrouw) šymiy {C}.
bloot:: (onbedekt, ook v lichaam[sdeel]) tyng {I}; (v lichaam[sdeel]: =naakt) nucer {I}; met blote handen: nucer-hentiy {I}.
blootleggen:: (lett) lakiysore {K}; (fig) nucerare {K}.
blootlegging:: (lett) lakiysoros {C}; (fig) nuceraros {A}.
blootshoofds:: nucer-nurpiy {I}.
blootstaan:: ~ aan: idezille tygtja {E}.
blootstellen:: ~ aan: idezillare ón {K}.
blootsvoets:: (=barrevoets) nucer-tiffugiy {I}; nucer tetiffuge; póde {I} (arch/poe).
blos:: (op wangen) mindefitos {C}.
blouse:: (voor mannen: =overhemd, ook shirt) zleba {C}; (voor vrouwen) ÿgiy {C}.
blozen:: mindefite {U}.
blubber:: (=smurrie) sti {S} (spr).
bluffer:: (=snoever) eper {C}.
blunder:: (=flater) uas-tegt {C}; een ~ begaan: ef riffe eft uas-tegt.
blusemmer:: (=brandemmer) tefârx {C}.
blussen:: tyrâhe {K; gst= tyrât}; het ~ (bluswerk): tyrâhos {C}.
bluswerk:: (het blussen) tyrâhos {C}.
blut:: bijna ~ zijn: ef lelperre ne'âma traiy smurf.
boa:: (slang) boa {C; rs= bóte} (L. Boa); (om de nek) furo-cÿramm {C; mv= ..-cÿramma}.
board:: (plaatmateriaal van hout ed) bôrt {S}.
boardplaat:: bôrtiyn {C}.
bobbel:: frondoiy {C; rs= frondott}; ~tje: pvâla {C}; (=bult/knobbel) quc {C} (groot en hard).
bobbelig:: pvâlaliy {I}; ~ en ruw (rimpelig): sfrâkiy |sr..| {I}.
bobbeltje:: (=knobbeltje) pvâla {C}.
bochel:: (=bult) gjonett {C}, toh {C} (dl= Noord-Liftka/Noord-Brÿr).
bocht::
bochtig:: (=kronkelig) krumiy {I}.
bod:: ozyros {C}; ~ doen (bieden): ozyre {K}; aan ~ komen: ef prap sÿrte kaf ef ojelstos.
bode:: marestjer {C}; (=koerier: vrachtrijder) tupp {C}.
bodemdiepte:: pazzozefaiy {Crs}.
bodemgebruik:: pazzoušos {Ars} (de wijze v gebruiken); zie ook Bodemgebruik in .
bodemgesteldheid:: pazzofrenvu {Crs}, stybôtmo {C}.
bodybuilder:: froâlber {C}; body-builder |Eng.| {C} (spr).
bodyscan:: froqueffos {C}.
boe:: (geluid v loeiende koeien) mû {!}.
boedel:: tokuramosÿ {C}; (=huisraad) sértiynstes {S}.
boef:: buffas {C}, merbôku {C}; (=vlegel) lóset {C}.
boeg:: (voorsteven) mét {C}.
boegbeeld:: (zowel mnl als vrw) mét-quiysta {C}.
boegspriet:: mét-riygt {C}.
boei:: (op het water) bû {C}; (=kluister) jûfquf {C}; in de ~en slaan (lett: boeien): jûfquve {K}.
boeien:: (lett: in de ~ slaan) jûfquve {K}; het ~ (lett): jûfquvos {C}; (v verhaal) ef sÿrte fes jûfqufs; het boek kan me niet ~: ef mimpit nert sÿrtecû gress fes jûfqufs.
boeiend:: hâclar {I}.
boek:: mimpit {C}; •mip {SX > c}; (met examenopgaven; studieboek) belmip {C}; onleesbaar/vervelend ~: papiygoe-mimpit {C}; zie ook Boeken in .
boekbinder:: natatjen {C}.
boekbinderij:: natâs {C}.
boekdeel:: nat {C}.
boeken:: (=inschrijven: reis/excursie ed) stinde-fes {K; vdw= stindas-fes}.
boekenkast:: mimpitlot {C}.
boekenplank:: mimpit-nregtâ {C}.
boekenrek:: kronâm {C}.
boekensteun:: mimpit-stunnâs {C}.
boekenverzameling:: tomimpitÿ {C}.
boeket:: (bos bloemen) [huron-]mûsoll {C}.
boekhandel:: mimpitfolâ {C}.
boekhandelaar:: mimpitfolâ {C}.
boekhouden:: mimpiterfe {U}; het ~: mimpiterfos {C}.
boekhouder:: mimpiterfer {C}.
boekhouding:: mimpiterfos {C}.
boeking:: (=inschrijving: reis/excursie ed) stindos-fes {C}.
boekjaar:: reparr-zemper {C}.
boekweit:: ramuchiytâ {S} (L. Fagopyrum esculentum) (Spok variëteit met lila bloemetjes: L. F- purpureum).
boel:: (fig: hoop) tnÿr {C}; een ~ werk: eft tnÿr rifo ÿrôm; een ~ herrie: eft tnÿr rifo muts; (veel) een ~ zand: pert pleko; (vgl) een hoop/berg zand: eft tnÿr rifo pleko; (fig) de ~ erbij neergooien: ef prap fesoume luft Brefcôch.
boem:: bôms {!}.
boemel:: aan de ~ gaan (cafés [gaan] bezoeken): ef gyfare ef sails.
boemelen:: (doorzakken in de kroeg) ef ufirare eft koffon blof.
boemeltrein:: (=stoptrein) zeces-treno {C}.
boenen:: het ~: glântros {C}.
boenwas:: (wrijfwas) glântre-fóst {S}; (bijenwas) fóst {S}.
boer::
boerderij:: (alg: =hoeve) keldus {C}; (grote hoeve) rens {C}; (groot [collectief] boerderijencomplex, bewoond door verscheidene families, vrnl op Zuid-Liftka) klemk {C}; woongedeelte van een ~: kelsért {C}; op een ~: luft eft keldus/rens; fes eft klemk; zie ook Boerderijen in en Collectieve boerderijen (klemks) in .
boerendochter:: (=boerenmeid) ûstoukér {C}.
boerenerf:: eâs {C}, kellirrotiy {Crs}.
boerenjasmijn:: (struik) filadelfiy {C/S} (L. Philadelphus coronarius).
boerenjongen:: (=boerenzoon) walerukér {C}.
boerenkool:: cûrle-ÿry {C/S}.
boerenmeid:: (=boerendochter) ûstoukér {C}.
boerenopstand:: kelte-rel {C}.
boerenweggetje:: (=landweggetje) mirraukér {C}.
boerenwoning:: kelsért {C}.
boerenwormkruid:: nekof {C} (L. Tanacetum vulgare); (gedroogd, gebruikt als specerij) spyntec {S}.
boerenzoon:: (=boerenjongen) walerukér {C}.
boerenzwaluw:: [keldus-]zvâlp {C} (L. Hirundo rustica).
boerig:: (=boers) keltiy {I}.
boerin:: keltos {C; mv= keltosz}.
boers:: (=boerig) keltiy {I}.
boertig:: urrfeâ {I}; (zogenaamd leuk) xozjôcerÿ {I}.
boete:: (=bekeuring) xyfolos {C}; (religieus) penitenky {C}; een ~ van 100 herco: eft xyfolos furt 100 herco; een ~ geven (op de bon slingeren): ef munke armt ef ÿrra (pop); een ~ wegens te hard rijden: eft hups-ufire-xyfolos {C} (afk= HUX).
boeten:: (repareren v netten) nie {K; gst= nit}; (religieus: boete doen) penitenke {U}.
boetiek:: (exclusief winkeltje) butycc {C}.
boetseren:: fesqummerte {K}.
boevenbende:: tomeraterÿ {C}.
boezem:: (=borst) basc {C}; (=buste) briqu {C}.
boezemvriend:: festfrint {C}.
boezemvriendin:: festfrinta {C; mv= festfrintas}.
bof:: (ziekte) aša-frojiÿtus {Cmv}.
boiler:: (heetwatertoestel) hindepip {C; mv= hindepipû}, boler {C}.
bok::
bokaal:: bokaliy {C}; (bewerkte drinkbeker) korp {C}; (Erg: waaruit de slofaro gedronken wordt) pala {C}.
boksen:: (sport, wedstrijd) bôxmerre |ks| {U}; (maar niet als sport) bôxe |ks| {U}.
bokser:: (persoon) bôxmerr |ks| {C}, bôxatjen |ks| {C}.
bokswedstrijd:: bôxos |ks| {C}.
bol::
boleet:: giftige ~ (in Spok met name dufja-tlôc en fisa-tlôc): tlôc {C}; "vissen~" (giftige boleet met geschubde hoed): fisa-tlôc {C} (L. Boletus piscatorius); groene ~: mesâ tlôc (zeer giftige paddenstoel, vaak gebruikt als zelfmoordmiddel).
bolgewas:: acÿr-ardekir {C}.
bolhoed:: frondo ÿršar {C; mv= ÿršara}.
Bolivia:: Boliviy {G}.
Boliviaan:: Bolivo {Cef}.
Boliviaans:: (bv) boliviy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Boliva {Cef}.
bollenveld:: huron-acÿr-agen {C}.
bolletje:: (broodje) kôpa {C}.
bolvormig:: frondo {I}.
bolwerk:: ÿrâng {C}.
bom:: bômba {C}.
bomaanslag:: plâts {C}; bômba-plâts {C}.
bombardement:: bômbos {C}.
bombarderen:: bômbe {K}.
bommenwerper:: bômba-plano {C}.
bon:: (=kwitantie/bewijsbriefje) quistarafiy {C}; (=bekeuring) xyfolos {C}; op de ~ slingeren (een boete geven): ef munke armt ef ÿrra (pop).
bonafide:: iytermiyp {I}.
bonbon:: (=praline) šoclagrume {C}.
bond:: (verdrag, vereniging) bônt {C}, rófto {C}.
bondgenoot:: bôntuli {C}.
bondgenootschap:: bôntuliros {A}; ~ sluiten: bôntulire {U}.
bondig:: por'beciy {I}.
bondskanselier:: rófto-kânseler {C}.
bonenkruid:: saturÿ {S} (L. Satureja hortensis).
bonenstaak:: bjôlnzorâ {C}.
bontbekplevier:: môliy-plier {C} (L. Charadrius hiaticula).
bontjas:: furo-kas {C}.
bontmuts:: lafets {C; mv= lafetsa}.
bonus:: bonus {C}.
bontstola:: furo-cÿramm {C; mv= ..-cÿramma}.
bonzen:: dânke {U}, qulne {E; gst= qull}.
boodschap:: (gekocht artikel) lebetjus {C}; (fig: dat wat gezegd moet worden) dragjos {C}; de ~ is duidelijk: ef dragjos ÿrðaage; ~pen doen (alg: gaan winkelen): ef pónze lebetjusz; de/een ~ doen (ihb: een bep artikel gaan kopen): ef pâre ef/eft lebetjus; de ~pen doen (ihb: bep artikelen gaan kopen): ef pâre ef lebetjusz; ik ben/kom terug van het ~pen doen: gress melde tÿrt/revente frópjÿ ef lebetjus-ÿpónzos.
boodschapper:: dragatjen {C}; (=nieuwsbrenger) tÿden-dragjer {C}.
boog:: (gebogen voorwerp/bouwwerk) ârc {C}; (=bocht/buiging) krum {C}.
boogbrug:: ârc-pônt {C}.
booglamp:: ârctat {C}.
boogschutter:: ârcatjen {C}.
Boogschutter:: (sterrenbeeld) Ârcatjen {N}, Sagitarys {N}.
boom::
boomgaard:: vuldurtos {C; mv= vuldurtosz}.
boomgroepje:: (op heide/môliy) ljÿniy {C}.
boomhazelaar:: hâslâfs-vildul {C} (L. Corylus colurna).
boomkikker:: vildul-fors {C} (L. Hyla arborea).
boomklever:: (vogel) zân-farter {C} (L. Sitta europaea).
boomkorvisserij:: pazzoqundré-chylfos {C}.
boomleeuwerik:: fliynkyrre {C} (L. Lullula arborea).
boommarter:: lelchat {C}, vildul-sustaâs {C} (L. Martes martes).
boommol:: vildul-mûle {C} (leeft in holle bomen op Teujan) (L. Talpa teujana).
boompieper:: (vogel) vildul-kvipp {C} (L. Anthus trivialis).
boomrijk:: (vol bomen) lâvildulor {I}.
boomstam:: zân {C}; holle ~: falecs {C}.
boomstronk:: strônc {C}.
boomtop:: raiy {C; rs= ratte}.
boomwortel:: moftos {C; mv= moftosz}.
boon:: bjôln {C}; (sprkw) je eigen ~tjes doppen: ef râše sener ðÿr hâpyjas.
boor:: (=boormachine) boros {C}.
boord::
boordevol:: bôrté-ÿrg {I}.
boormachine:: boros {C}.
boortoren:: (om olie uit de grond te halen) ool-taris {C}.
boos::
boosaardig:: rofonoserÿ {I}.
boosaardigheid:: rofonoserÿte {SC}.
boosheid::
booswicht:: (=onverlaat) jûmporel {C}, tigter {C}.
boot:: (alg) karé {C}; (=schuit) njep {C} (pop); klein ~je: stôl {C}; (sprkw) de ~ afhouden: ef zerfe helkara chabôrtelira tómaros.
bootje:: klein ~: stôl {C}.
bootsman:: (alg) karéer {C}; (marinerang) mennkôrprell {Crs}; voor militaire rangen, zie .
bootverbinding:: karé-fâgôtexa {C}; zie ook Bootverbindingen in .
bord::
bordes:: ÿrmef {C}.
borduren:: natorfe {K}.
borduursel:: fijn ~ (kant): natorfâ {S}.
boren:: bore {K}; ~ naar (aanboren: olie): injektere |..ÿje| {K}; de grond in ~ (fig: afkammen): xÿje {Krs; gst= xÿt}.
borg:: (persoon) zjecer {C}; ~ staan/blijven voor: prap wencate fara zjecer ón (ón is vz).
borgen:: (vastzetten, garanderen, ed) paine-fest {K}.
borrel:: (alcoholisch drankje) nôšy {C}; loff {C} (pop), tâmp {C} (pop); ~ drinken (borrelen): ef manne ef loff (pop).
borrelen::
borrel:: (borreluur, borrelen; tijd om een glas te drinken) póntelos {C} (pop).
borst:: (=boezem) basc {C}; (v vrouw) miym {C}; (=tiet) piyt {C} (vulg); ðôft {C} (spr); een kind de ~ geven: ef wencate eft efanty ón ef miym (ón is vz).
borstbeeld:: (=buste) busta {C}.
borstel:: râg {C; mv= reg}.
borstelbeurt:: râgos {C}.
borstelen:: (met borstel) râge {K}; (vegen) brûste {K}; (=schuieren) râgare {K}.
borstelkrans:: pôr tyma {S} (L. Satureja vulgaris).
borstkwaal:: basc-radiyk {C}.
borstrok:: (hemd) kurs {C}.
borstzwemmen:: (zn) molâfit-svimos {C}; (ww) ef manne ef molâfit-svimos.
bos::
bosaardbei:: (plant) wuma-tomentusarÿ {C} (L. Fragaria vesca).
bosachtig:: wâltiy {I}, wumatiy {I}.
bosandoorn:: mrôge-notte {C}, wuma-notte {C} (L. Stachys sylvatica).
bosanemoon:: lora {C; mv= lorâe; rsmv= loratt} (L. Anemone nemorosa); (bep soort in Spok: wit, op vochtige grond onder loofbomen) moja {C} (L. Anemone nitida).
bosarbeider:: fôrestatjen {C}.
bosbes::
bosbewoner:: folater {C}.
bosbouw:: môpeh {C}.
bosbouwer:: môpeh-râpoer {C}.
boschampignon:: schubbige ~: Lafter-chént {C} (L. Agaricus silvaticus).
bosgebied:: (uitgestrekt bos; gebied met bossen) towâltaÿ {C}.
bosgeest:: vÿmp {C}.
boshut:: (meestal met klimplanten overwoekerd) smyl {C; mv= smiyle}.
bosje:: (=kreupelhout) trek {C}.
boskrekel:: stéâ {C; rs= stétt} (L. Nemobius sylvestris).
boskruiskruid:: wuma-pazzozirdos {C/Srs} (L. Senecio sylvaticus).
boslathyrus:: plaju-vycc {S} (L. Lathyrus sylvestris).
bosmarmot:: wuma-murmunt {C} (in Amerika) (L. Marmota monax).
bosmier:: wuma-ÿrômer {C} (L. Formica); rode ~: mindefit wuma-ÿrômer (L. F- rufa); zwarte ~: doffiy wuma-ÿrômer (L. F- fusca).
bosmuis:: ziycc = ziycce {C; rs= ziyccee} (L. Apodemus sylvaticus).
Bosnië Herzegowina:: Bosniy-Herzegoinn {G}.
bosogentroost:: (plant) [wuma-]eit-hâng {C/S} (ihb: L. Euphrasia nemorosa).
bospad:: breed ~ (bosweg): grâx {C}.
bosparelmoervlinder:: tutt-flyddere {C} (L. Mellicta athalia).
bosrand:: moziy {C}; aan de ~ gelegen: traiy {I; [mv=enk]}; het huis aan de ~: ef traiy sért; een weg langs de rand van een bos: eft traiy mirra.
bosrandparelmoervlinder:: wuma-perle-sientur-flyddere {C} (L. Argynnis adippe).
bosrank:: moziy-fleter {C} (L. Clematis vitalba).
bosrijk:: wâltiy {I}.
bosrolklaver:: wuma-lotus {C} (L. Lotus sylvestris) (komt alleen op Teujan en Brÿr voor).
bosroos:: roza furt Steufima {C} (L. Rosa arvensis).
bosschouw:: (geregelde controle/bezichtiging v bossen, door eigenaar of overheidsinstanties) fôresta-tork {C}.
bosslaper:: (muis) slape-rât {C} (L. Dryomys nitedula).
bosspitsmuis:: nes-rât {C} (L. Sorex araneus).
bosuil:: wûmpel {C} (L. Strix aluco).
bosvergeet-mij-nietje:: wuma-nertufegtsil {C} (L. Myosotis sylvatica).
bosviooltje:: gewoon ~: Logono-vjoly {C} (L. Viola riviniana).
bosvleermuis:: vildul-grûmiyl {C} (L. Nyctalus leisleri).
boswachter:: roiy {C; rs= roiyt}, wuma-gert {C}.
boswachterij:: roiy-domenn {C}.
boswachterswoning:: roiysért {C}.
boswederik:: wuma-iylfaciy {C} (L. Lysimachia nemorum).
bosweg:: (breed bospad) grâx {C}.
boswikke:: (plant) wuma-vycc {S} (L. Vicia sylvatica).
boswilg:: edeloger {C} (L. Salix caprea).
boswitje:: (vlinder) wuma-blakker {C} (L. Leptidea sinapis).
bot::
botanisch:: botanise {I}.
boter:: bâr {S}; van ~ gemaakt; met ~ bereid; vol ~: bâriy {I}; gesmolten ~: plistep {S} (arch).
boterbloem:: tarrðe {C} (L. Ranunculus); kruipende ~: blacroelira tarrðe (L. R- repens); scherpe ~ (meest algemene soort): riyps tarrðe (L. R- acris).
boteren:: het botert niet tussen hen: ef pjâp nert ertavy luft óps.
boterham:: tjokâsa {C}; een ~ smeren: ef paine eft tjokâsa lef bâr; ~men met kaas/jam: blarâs/šem lef tjokâsas; er een goede ~ mee verdienen (fig): ef rinne eft fût brûe pai ef; een goed belegde ~ (verdienen): eft pijâperaniy šupa.
boterkrakeling:: (kluit roomboter in de vorm ve krakeling gekneed) bâr-krumer {C}; (krakelingvormige roomboterkoek) bâriy krumer {C}.
botervis:: guneliy {C} (L. Pholis gunnellus).
botervloot:: bârlot {C}.
botgriep:: »griep.
botheid:: (lett: onscherpte) pjohiy {C}; (stomheid) pûliy {A; mv=enk}.
botsen:: (=stoten) gróvéne {K}.
botsing::
Botswaan:: Bôtsvany {Cef}.
Botswaans:: (bv) bôtsvana {IIef}; ~e vrouw: Bôtsvana {Cef}.
Botswana:: Bôtsvana {G}.
bottelaar:: (v wijn) liskosatjen {C}.
bottelen:: (v wijn) liskose {K}.
botteling:: (v wijn) liskosos {C}.
botvieren:: (fig) jolaare {K}.
boud:: (=stoutmoedig) mémtsiy {I}.
bougie:: slit-plûg {C}.
bouillon:: buljonn {S}.
boulevard:: (brede verkeersweg met allure door stad) pola {C}; (zelden in Spok) bulvarr {C}.
bout::
bouvier:: (hond) buvjerr {C}.
bouw::
bouwbedrijf:: âlbe-glûfiy {C}.
bouwen:: âlbe {K}.
bouwer:: (beroepshalve: v huizen, schepen ed) âlbatjen {C}; (iemand die als liefhebberij iets bouwt) âlber {C}.
bouwfonds:: (=woningfonds) zâros-fônts {C; mv= ..-fôntses}; .
bouwkeet:: sak {C}.
bouwkunde:: âlbe-tibân {C}; (=bouwkunst) âlbecur {C}.
bouwkundig:: ~ bureau: âlbe-ofiss {C; mv= ..-ofiser}.
bouwkunst:: (=bouwkunde) âlbecur {C}; zie ook Bouwkunst in .
bouwland:: râpo {C}.
bouwmaterialen:: âlbe-tiyns {Cmv}.
bouwmeester:: âlbe-ylâmater {C}.
bouwsel:: (gebouw) âlbos {C}.
bouwsteiger:: âlbe-kronâm {C}.
bouwstijl:: âlbe-vrôk {SC}.
bouwtekening:: (=bestek) mipšovos {C}.
bouwterrein:: âlbe-terÿnn {C}.
bouwvakker:: âlbatjen {C}.
bouwval:: (=ruïne) ruinn {C}, quûx {C}; quil {C} (arch).
bouwvallig:: quûxiy {I}; (=vervallen) sÿst[r]iy {I; [mv=enk]}.
bouwvergunning:: âlbe-jabincos {A}.
bouwwerk:: âlbe-xol {C}; zie ook Bouwwerken in .
boven::
bovenal:: kaf ef agru.
bovendeks:: (op een schip) hogoriy {I; [mv=enk]}.
bovendien:: tranšô {I} (dikwijls als inleidende bijstelling); hij heeft ~ het gras gemaaid: tranšô, do [enn] ef kles moje; en daarbij komt nog ...: ur tranšô melde ...; (verder nog) kerru fit {III}; (spr) ekstra; en ~, ...: ur ekstra, ...; »alleen 3.
boveneinde:: preipquch {C}.
bovengenoemd:: (in jur geschriften ed) kusami kimor/kimorâx/kimorer (afk= k.k.); [de] ~e bepalingen: ef qurtosz k.k..
bovengronds:: rôry {I}; ~e leiding: rôry {Cef}.
bovenhelft:: preipanas {C}.
bovenhoek:: hogoritiy eka {C}; de rechter ~: ef rikbi-hogoritiy eka.
bovenhuis:: flerrt-sért {C}.
bovenin:: (plaats) zillepipfes {III}; de kussens liggen ~: ef beldrusts melde zillepipfes (bijv boven in de kast).
bovenkant:: (=bovenzijde) preipovap {C}.
bovenleiding:: (trein) rôry {Cef}.
bovenlijf:: fropreipanas {C}.
bovenlip:: mennÿtro {Crs}.
bovenloop:: (v rivier: meestal het onbevaarbare gedeelte) pennóf {C}.
bovenop::
bovenstaand:: hogorita {I}.
bovenste:: hogoritiy {I}.
bovenstrooms:: ~ van het dorp: hyber helkara ef zeces.
bovenverdieping:: zillepip-floôr {C}; op de ~: fes ef zillepip-floôr.
bovenzijde:: (=bovenkant) preipovap {C}.
bovenzinnelijk:: héšôc {I}.
bowl:: (drank) boll {S}.
bowlen:: bowlingmerre |bolinmerre| {U}.
bowling:: bowling |bolin| {S}.
boycot:: bócôter {C}.
boycotten:: bócôte {K}.
boze:: (zn: kwade) méjoa {SC; rs= méjóte}.
braadpan:: rucc {C; mv= rûcce}.
braadspit:: wÿt {C}; klein ~: piyn {C}, pinnos {C}.
braaf:: braviy {I}; (=gehoorzaam) mirt {I}.
braaf:: (=deugdzaam) vyrtosiy {I}.
braak:: ~ liggen (v land): idedreumâne {U}; kiysore {U} (dl= Renô).
braakliggend:: ~ terrein: edelog {C}.
braakrussula:: pâkdreg {C} (bep soort giftige zwam, maar met oranje hoed, bekend uit de trisâgo) (L. Russula emetica var. pratensis).
braaksel:: (=kots) mipruos {S}, côšos {S}.
braam:: ~[bes] (vrucht): doffâr {C}; (struik) todoffârÿ {C}, doffârs-lyotû {C} (L. Rubus fruticosus).
braamspinner:: doffâr-flyddere {C} (L. Thyatira batis).
braden:: (bakken: v vis/vlees ed) lâgyne {K}; (v vlees ed: aan alle kanten bruin) miterus-lâgyne {K}; (roosteren) knocire {K/Upr}; (intrans) gyne {U}; zij braadt het vlees: eup lâgyne ef fijânta; het vlees braadt: ef fijânta gyne; ik braad (rooster) het vlees: gress knocire ef fijânta; het vlees braadt (roostert): ef fijânta sen knocire.
brailleschrift:: pontoafiy {C}.
brak:: selerÿ {I}.
braken::
brakwatergrondel:: (vis) clamiða-gobiy {C} (L. Pomatoschistus microps).
brallen:: (schreeuwen: met harde stem je mening verkondigen) dônde {U}.
brallend:: (=schreeuwerig) dôndiy {I}.
bramenstruik:: »braam.
brancard:: (=draagbaar) ÿtinâs {C}.
branche:: (economische sector) siyclo {C}; (meestal in samenstellingen, bijv:) auto~: oto-siyclo; verzekerings~: insûrânsos-siyclo.
brand:: buros {C}; in ~ steken (aansteken): flecse {K} (met goede bedoeling); ef rakle kaf ef buros (vooral als criminele daad); in ~ staan: ef melde armt fléms; in ~ steken: ef rakle kaf buros; in ~ vliegen: ef vlôte armt fléms; de ~ is met opzet gesticht: ef bedaros hâftero fes proba.
brandbaar:: buratt {I}.
brandblusapparaat:: tyrâher {C}.
brandemmer:: (=blusemmer) tefârx {C}.
branden:: (vuur) bure {E}; (v lichaamsdeel) bure {K}; hij brandt zijn hand aan de kachel: do bure ef ére hent armt ef warmohit; (kaars/olielamp) poire {U}; (schijnen: licht/zon) nÿle {E}.
brandend:: (=stekend/schraal) prola {I}.
brander:: (voor vlammen) bure-raddyf {Crs}.
brandewijn:: bure-svegt {S}.
brandgans:: nutter-uas {C} (L. Branta leucopsis).
brandglas:: fokus-kliqu {C}.
brandhaard:: bure-sÿrt {C}.
brandhout:: kôre {S}; bures {S} (spr); voorraad ~: ðus {C} (dl= Tigof); »houtvoorraad.
branding:: surdos {C}; een boot door de ~ de zee opduwen: pârme {E} (dl= Tjemp/Bloi).
brandkast:: (=safe) séf {C}.
brandladder:: burmittors {C}.
brandmelder:: bure-vârner {C}.
brandmerk:: gâflat {C}.
brandmerken:: (lett) gâfle {K; gst= gâff}; (fig: schandvlekken [als]) ef kette eft stâmp zÿtâ; gebrandmerkt stuk vee/persoon: ÿfattos {C}.
brandnetel:: [grote] ~: prolakuðe {C} (L. Urtica dioica); kleine ~: belt prolakuðe (L. U- urens).
brandpunt:: fokus {C}; (=focus) focus {C} (vrnl fig); in het ~: fes focus (fig).
brandschel:: (=alarmschel) bure-zeft {C}.
brandsingel:: (in bos) flecs-kûplô {C}.
brandstapel:: bure-granô {C}.
brandstichten:: bedare {E}.
brandstichter:: bedaratjen {C}.
brandstichting:: bedaros {C}.
brandstof:: burâg {C}, oclarese {S} (dl= Tjemp/Plefô).
brandstofprijs:: (alg, maar niet voor auto's) burâg-ðÿny {C}; (benzine, diesel ed) burâgâs-ðÿny {C}; zie ook Brandstofprijzen in .
brandtoren:: (in bos, op de hei) [bure-]kipt {C}.
brandtrap:: burmittors {C}.
brandweer:: nertflecs {C}.
brandweerman:: (=spuitgast) jâspatjen {C}.
brasem:: (vis) bremes {C} (L. Abramis brama).
braspartij:: (drink- en eetfestijn) ôpall {C}.
Braziliaan:: Brazilo {Cef}.
Braziliaans::
Brazilië:: Braziliy {G}.
breed:: (lett) utfin {I}; ~/breder maken (lett: verbreden): utfine {K}; een pad van 83 cm ~: eft kiyk luft 83sm; het niet ~ hebben: ef lelperre eft holfe bof ur eft holfe kas.
breedplaatstreephoed:: (paddenstoel) groller-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Megacollybia platyphylla).
breedsprakig:: (=breedvoerig) plâkstarer {I}.
breedte:: utfiniy {C}; met de ~ van: luft {VZ}; een pad met een ~ van 1 m ~: eft kiyk luft 1m.
breedvoerig:: (=breedsprakig) plâkstarer {I}; ~e uitleg/verklaring: plâkstariy {C}.
breekbaar:: frâgyll {I}, tundâriy {I}.
breekijzer:: wull {C}.
breien:: pâtre {K; gst= pâtt}; gebreid kledingstuk (breiwerk): pâtros {C}.
brein:: (=hersenen) brenkâ {C}.
breinaald:: pâtre-riygt {C}.
breiwerk:: (gebreid kledingstuk) pâtros {C}.
breken::
brem:: [stekel]~: mut {C} (L. Genista anglica).
bremraap:: grote ~: presÿr mut-rapa {C} (L. Orobanche rapum-genistae).
brengen::
bres:: tunt {C}; (kogelgat: in muur) hégg {C} op de ~ staan (klaar staan, bereid zijn): ef ularâfe ef rist.
Bretagne:: Bretân {G}.
bretel:: bof-munk {C}.
Breton:: Bretâny {Cef}.
Bretons::
BREUK |
Met vz mip tussen teller en noemer; noemer is rangtw op •tef OF: met ur (en) tussen teller en noemer; noemer met sx •tefa | |
---|---|---|
voorbeelden | drie zevende (3/7) een kwart (1/4) | dur mip hefergtef = dur ur hefergtefa ér mip fârtef = ér ur fârtefa |
breuklijn:: (in de bodem) pazzotundart {Crs}.
bridge:: (kaartspel) bridge |Eng.| {C}.
bridgen:: bridgemerre |Eng.-| {U}.
bridgespeler:: bridge-speler: bridgemerr |Eng.-| {C}.
brief:: letra {C}; trofiytiyn {C} (arch); officiële ~ (geschrift): stindos {C}.
briefje:: kort ~ (=memo/kennisgeving): yruna {C}.
briefkaart:: fjatôniy {C}, portetra {C}.
briefopener:: (ook vouwbeen) kornin-ynt {C}.
briefwisseling:: (=correspondentie) letraos {C}; ~ houden met: letrae {K}.
bries:: (zachte gelijkmatige maar koele wind) chys {C}.
briesen:: flynse {U}.
brievenbesteller:: (=postbode: op platteland): trofiyatjen {C}.
brievenbus:: (op straat) ôldis {C; mv= ôldisa}; (in huisdeur/voorgevel) letralot {C}.
brievenbusmaatschappij:: letralot-cômpanðo {C}.
brigade:: (politie/leger) slés {C}; (reddings-/brandweerbrigade) pretšÿr |prešÿr| {C}.
brigadegeneraal:: slés-generalo {C}, (vrw) slés-generala {C; mv= ..-generalas}; voor militaire rangen, zie .
brij:: (=pap) molarriy {S}; (=prut) smâs {S}.
briket:: misst {C}; ~ten stoken: misstere {U}; een stoomlocomotief die met ~ten gestookt wordt: eft missterelira fradâs.
bril:: specc {C}; grote ~ (uilenbril): zerfe-platas {Cmv} (pop).
briljant::
brillantine:: (haarcrème) mir-balsem {S}.
brillendoos:: (=brillenkoker) specclot {C}.
brillenkoker:: (=brillendoos) specclot {C}.
Brit:: Brity {Cef}.
brits:: (slaapbank) sen {C}.
Brits:: (bv) britann {IIef}; ~e vrouw: Brita {Cef}.
Brittannië:: Britann {G}; »Groot-Brittannië.
broche:: (=sierspeld) šove-tlâc {C}; ([sier]speld: bij Spok klederdracht) nill {C}.
brochure:: (=vlugschrift/bulletin) âkta {C}.
broeden:: zyrrele {U}; het ~: zyrrelos {C}.
broeder:: (verpleger) otÿer {C}; (RK kloosterling) frater {C}.
broederoverste:: (in klooster) prijollus {C}.
broedmachine:: zyrrelatjen {C}.
broedplaats:: (fig) zyrrele-wós {C}.
broedsel:: zyrr {C; mv= zyrren}.
broei:: (in hooi) ûstennos {C}.
broeien:: (v hooi) ûstenne {U}.
broeierig:: idék {I}; ~ weer (broeierigheid): idékiy {C}.
broeierigheid:: (broeierig weer) idékiy {C}.
broeikas:: riffe-kul {C}; (klein: voor in de tuin) scrâlmit {C}.
broeikaseffect:: riffe-kul-efecc {C}.
broek:: bof {C}; korte ~: tosiy {C}; (met wijde pijpen, gedragen in laarzen: bij Spok klederdracht): išâmt {C; mv= išâmta}; hij poept nog in zijn ~: do skéše velk fes ef bof.
broekspijp:: bof-jéns {C}.
broekzak:: skobof {C}.
broer:: frera {C}; zvôt {C} (dl= Tigof); de ~s; de ~[s] en zuster[s]: ef freras; oudste ~ (of vader) van een vrouw (dus de man die een ongehuwde moeder bijstaat bij de opvoeding ve dochter): pomiy {C}.
brok:: (=klont, brokstuk) lep {C}; ~ brood: ryx {C}; zonder ~ken (zonder een ongeluk te veroorzaken): šâm leps.
brokaat:: marcatâ {Sef}; van ~ gemaakt: marcatâ {I}.
brokaten:: marcatâ {I}.
brokkelen:: lepe {K}.
brokstuk:: (=brok) lep {C}; in ~ken uiteenspatten: ef spâtre fes leps ur tâts.
brom:: (=gebrom) brônos {C}.
bromfiets:: vendepitter {C}; zie ook Weggebruikers in .
brommen:: zore {U}; (=zoemen) brône {U}.
brommobiel:: dreutos-abôlg {C}; zie ook Weggebruikers in .
brompot:: (=mopperaar) zurratjen {C}.
bron:: (=wel) riffô {C; mv= riffós}, plezuvyty {C}; (geneeskrachtig) móni {C}; plaats met geneeskrachtige ~nen (kuuroord): afacha {C} (genoemd naar Afacha in Crona-gebergte); (fig) een ~ van ellende: eft riffô rifo/fân mimðer; de ~ van een citaat: ef riffô rifo eft siteros; zie ook Bronnen in .
bronchitis:: aderm-jéns-tochos {C}.
brongebied:: riffô-šark {C}.
brons:: crekšy {S}; stuk ~; bronzen voorwerp/beeld: crekjiy {C}; van ~ gemaakt (bronzen): crekša {I}.
bronst:: zela {C}.
brontekst:: (te vertalen tekst) labora-tecše {C}.
bronwater:: (zonder koolzuur) jatty {S} (genoemd naar Jatty in Lafter-gebergte); (koolzuurhoudend) chyve-jatty {S}, afacha {S} (oorspr uit Afacha); (ambtelijke term, om expliciet de herkomst uit een bron aan te duiden) riffô-knurfel {S}; een glas ~: eft jatty {C}, eft afacha {C}.
bronzen:: (van brons gemaakt) crekša {I}.
brood:: (vrnl wittebrood) tjokâs {C/S}; (alles, behalve wittebrood) tustûr {C/S}; geroosterd ~ (toast): knocitjokâs {C/S}; brok/homp ~: ryx {C}; »water 3.
broodbeleg:: ÿrgaros {C}.
broodje:: (=kadetje) kôpa {C}; (sprkw) zoete ~s bakken: ef lorgisse bjerr beri pónze sectâ.
broodoven:: tjokâsitt {C}.
broodpap:: ryx-brûe {S; rs= ..-brûet}.
broodplank:: (=snijplank) platt {C}.
broodrooster:: tjokâsknociyr {C}.
broom:: bromo {S}; van ~ gemaakt: broma {I}; met ~ (broomhoudend): bromoiy {I}; deze slaapmiddelen bevatten ~: tem slape-tiyns melde bromoiyn.
broomhoudend:: (met broom) bromoiy {I}.
broos:: (=bros) bro'ekô {I}.
bros:: (=broos) bro'ekô {I}.
brouwen:: (bier) sidde {K}; (letter R; zoals oa op Oost-Tigof gebeurt) gârge {U}.
brouwer:: (bier) sidder {C}.
brouwerij:: (bier) siddos {C} (meestal in mv: siddôsta).
brouwsel:: (gebrouwen drank, ihb bier) siddos {C}.
browser:: (computerterm) pracâe-progrâm {C}; browser |Eng.| {C}.
brug:: gÿrt {C}, pônt {C}; een beweegbare/vaste ~: eft âkteff/pâseff gÿrt/pônt; (op schip) caf {C}; een ~ in de weg: eft pônt/gÿrt armt ef weg/mirra; zie ook Bruggen in .
brugschool:: (in Spok: bijscholing of overbrugging tussen lagere en middelbare school, indien de leerling na max 5 jaar lagere school nog een te grote achterstand heeft om door te leren) ÿrijy-koles {C}; (gezien als Spok onderwijsinstituut:) Ÿrijy-Koles {N}.
brugwachter:: gÿrt-gert {C} (afk= GÿGe).
bruid:: mariansty {C}.
bruidegom:: marianer {C}.
bruidspaar:: mariyer {C}, marianers {Cmv}.
bruidssluier:: (lett) mariane-tull {C}.
bruidssuite:: mariyer-sat {C}.
bruikbaar:: kelde-âp {I}.
bruikleen:: kelde-tumos {A}; in ~: lo kelde-tumos.
bruiloft:: mariantof {C}.
bruiloftspastei:: (traditioneel Spok gerecht dat door de bruidegom met zijn mustknyf aangesneden moet worden) hâldrec {C}.
bruin:: miterus {I}; (okerkleurig/donkergeel) mitra• {PX.c > c}; ~ worden (bruinen: in de zon): zuttere {U}; het ~ in de zon (zonnebad): zutteros {C}.
bruinbraden:: (v vlees ed: aan alle kanten bruin) miterus-lâgyne {K}.
bruingeel:: kolamiterus {I}.
bruinig:: miteruserÿ {I}.
bruinkool:: mitrazjol {S}.
bruinvis:: martel delfenn {C} (L. Phocoena phocoena).
bruinwier:: kaklôbes-dyek {S}.
bruisen:: (met zeer fijne belletjes) sâtse {U}; (=borrelen) bôrle {U; gst= bôrr}.
brullen:: kilive {U}, móde {U}.
Brunei:: Brunÿ {G}.
Bruneier:: Brunÿy {Cef; rs= Brunÿyta}.
Bruneis:: (bv) brunÿ {IIef}; ~e vrouw: Brunÿa {Cef; rs= Brunÿata}.
Brussel:: Brûsall {G}.
brutaal:: onâfxu {I}.
bruto:: bruttô {I}.
bruusk:: (=onvoorzichtig) brutt {I}; (=onbehouwen) krôk {I}.
bruut:: (gemene vent) fâkom {C}; (bv) lâqus {I}.
btw:: pâltla'ycâ-tâx {C} (afk= PLT); .
BTW:: »btw.
bubbelbad:: bôrle-wik {C; mv= ..-wika}.
budget:: (begroting v baten en lasten) reparr-ÿozos {C}.
buffel:: bufliy {C}.
buffelen:: (gulzig eten) ef svûlge zÿtâ eft prusot-blof.
buffer:: fjâs-fan {C}.
buffet:: bar {C}.
bui::
buidel:: (v dier) âešoh {C}; (zak) kyr {C} (dl= Lomky/Tigof).
buideldier:: sako-belp {C}.
buigbaar:: flectren {I}.
buigen:: (alg) âglarfe {K}; (bocht[en] maken) flectre {K; gst= felec; wst= flect•}; (wringen) futsie {U}; (gebogen zijn) krume {U}; (=knikken) tegte {K}.
buiging:: (alg) âglarfos {C}; (=bocht) flectros {C}; (=boog/bocht) krum {C}; (=nijging) roos {C}; ~ maken (nijgen): roe {E; gst= rot}, tegte {Upr}.
buigzaam:: (lett) tegte-âp {I}; (fig: =gedwee) béln {I}.
buik:: molâfit {C}; man met een dikke ~ ("bierbuik"): molâfit-synner {C}; (sprkw) twee handen op één ~: perdÿrs lâpliyfone ér kliqu.
buil:: (=bult) âng {C; mv= ânka}.
buis::
buisvormig:: jénsót {I}.
buit:: prefdef {C}.
buitelen:: (=dartelen) butele {E}; (=rollen) spege {U}.
buiteling:: butelos {C}; (=koprol) spegos {C}.
buiten::
buitenband:: ufire-bjelt {C}.
buitenbeentje:: (andersdenkende) querdomiyper {C}.
buitengebied:: (gebied buiten de bebouwde kom waar mensen wonen) mipareû {C; rs= mipareût}.
buitengesloten:: ik voel me ~ (geïsoleerd): gress sen cente fes isolašo.
buitengewoon:: (zeer bijzonder) kuragei {I}; (oneindig/onnoemelijk) môntyelira {I}; (=superieur) superierr {I}; (=uiterst: als versterking bij bv) superierr {III}; een ~ belangrijke mededeling: eft superierr mikkelel blompos.
buitenhoek:: koern {C}.
buitenhuis:: (=zomerverblijf) tiyf {C} (idyllisch gelegen, v rijke stadsmensen, 18e en 19e eeuw).
buitenissig:: mipgei {I}, rea {I}.
buitenkansje:: een ~: eft mesâ jecû {C}.
buitenkant:: (=buitenzijde) mipovap {C}.
buitenland:: mipšark {C}; uit het ~ (buitenlands): mipšarcess {I}; in/naar het ~ (buitenslands): mipšarkiy {I}; de toeristen die naar het ~ gaan (de buitenslands vertoevende toeristen): ef mipšarkiyn entrafers; in binnen- en ~: interse {I}; in/naar het ~: dâlnese {I}.
buitenlander:: (=vreemdeling) tneferdes {C}.
buitenlands:: (uit het buitenland) mipšarcess {I}; (in het buitenland) mipšarkiy {I/VZ}; (=vreemd) tnefer {I}; in de ~e toeristengebieden (in de toeristengebieden buitenslands): mipšarkiy ef entrafer-areûs; [ministerie van] ~e zaken: Dalotoje-Tiyns {N} (afk= DT); minister van ~e zaken: dalotoje-menester {C}.
buitenlucht:: mipayr {S}; van de ~ afsluiten: ef klahere mip ef mipayr.
buitenmuur:: mipkrur {C}.
buitenom:: (om de buitenzijde) dalokest {III}.
buitenshuis:: mipsértiy {I/VZ}; hij werkt ~: do ÿrôme mipsértiy.
buitenslands:: mipšarkiy {I/VZ}; de ~ vertoevende toeristen: ef mipšarkiyn entrafers; in de toeristengebieden ~: mipšarkiy ef entrafer-areûs.
buitensluiten:: (lett: niet binnenlaten) mipméte {K}; (fig) ~ van: mipqurstoxe armt {K}.
buitensluiting:: (lett: het buiten laten staan) mipmétos {C}.
buitenspiegel:: (v auto) otóstezerfi {C}.
buitensporig:: (=ongehoord) kainelira {I}, pyzôiy {I}; (=overmatig/onredelijk) tijâsliyselira {I}.
buitenstaander:: net-eaqupper {C}.
buitenste:: (uiterlijke) mipter {I}.
buitenwand:: mipkrur {C}.
buitenwijk:: [grote] ~ (ve stad): nefsÿrt = susÿrt {C}.
buitenzijde:: (=buitenkant) mipovap {C}.
buitmaken:: prefdeve {K}.
buitmaking:: prefdevos {C}.
buizenstelsel:: tojénsÿ {C}.
bukken:: zich ~: viyce {Upr}; het ~ (gebuk): viycos {C}.
buks:: bûx |ks| {C}.
bulderen:: pultre {U; gst= pulter}.
Bulgaar:: Bulgaro {Cef}.
Bulgaars::
Bulgarije:: Bulgariy {G}.
bulletin:: (=brochure/vlugschrift) âkta {C}.
bult:: (=buil) âng {C; mv= ânka}; (=bochel) gjonett {C}; (=bobbel, knobbel) quc {C} (groot en hard).
bultbok:: (bruin tot zwart gekleurd Spok schaap, zeer algemeen op de môliys) brâfoh (brahfô) |brâfô| {C}; (pop) quc-qurk {C} (L. Ovis nigra); (het woord "bultbok" is een leenvertaling vh pop woord quc-qurk, dat lett "bult-ram" betekent, maar "bultbok" is een mooiere alliteratie).
bumper:: (=stootkussen) gróvénos {C}.
bundel:: (=bos) otôsâ {C}, totiynÿ {C}; samengebonden ~ (zoals takken): bindos {C}, jori {C}.
bundeltje:: klûmp {C}.
bundelzwam:: kleine ~ (stobbenzwammetje): belt stobe-chént {C} (L. Kuehneromyces mutabilis); schubbige ~: geffy-larder {C} (L. Pholiota squarrosa).
bunder:: (=hectare) hektojak {C} (afk= hj).
bungalow:: (laag huis zonder verdiepingen) rastobos {C; mv= rastobosz}.
bungalowpark:: (woonwijk met bungalows in fraaie omgeving) torastobosÿ {C}; (vakantiepark met huisjes) kôbo-smyl-pârc {C}; zie ook Bungalowparken in .
bunker:: bûnk {C}.
bunzing:: fišo {C} (L. Mustela putorius).
burcht:: (=kasteel) husof {C}; (oord) manes {C}; (v dassen) husof {C}, manes {C}.
bureau:: (=kantoor) buro {C}, ofiss {C; mv= ofiser}; (meubelstuk) tabûl {C}.
bureaucratie:: burokrašo {C}.
bureaucratisch:: burokratise {I}.
burgemeester:: monercô {C}; (bep soort meeuw) nutter-meve {C} (L. Larus hyperboreus).
burger:: ÿrânter {C}; in ~ gekleed: fes ÿrânt {I}.
burgerij:: gewone ~ (=middenklasse): plastros {S}.
burgerlijk::
burgeroorlog:: ÿrâng-wÿsÿr {C}.
burgerzaken:: (een stadhuisafdeling) ÿrânterjeren {C}.
burggraaf:: manter {C}.
burggravin:: mantera {C}.
Burkina Faso:: Burkinafaso {G}.
Burundi:: Burundiy {G}.
Burundië:: Burundo {Cef}.
Burundisch:: (bv) burundiy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Burunda {Cef}.
bus::
business:: (zakendoen, zakenwereld) ÿrgotos {C}.
busje::
buskruit:: guntâmlek {S}, reftâmlek {S}.
buslijn:: gerlas-lÿnt {C}; zie ook Buslijnen in .
busstation:: gerlas-garrent {C}.
buste:: (=boezem) briqu {C}; (=borstbeeld) busta {C}; (=paspop) trÿkyl {C}.
bustehouder:: briqu-munk {C}; suchetader {C} (spr/dl= Cheetuc).
butler:: (hoofd vd huisbedienden) mennarber {C} (verbastering v mennharber).
buren:: ÿksanuters {Cmv}.
buur:: buren: ÿksanuters {Cmv}.
buur•:: ÿksa-• {PX}; (bijv) buurmeisje: ÿksa-'nin; de bomen bij de buren: ef ÿksa-vilduls.
buurman:: ÿksaner {C}; (ook: buurvrouw) ÿksanuter {C}.
buurt:: (kleine wijk: groepje huizen bij elkaar) ÿksanutos {C}; in de ~ (lett/fig): fes ef ÿksanutos; in de ~ (naastbijgelegen): tarô {I; vt= danen; ot= wena}; de brug hier in de ~: ef tarô pônt; in de ~ van (vlakbij): tarô {VZ}, xlÿtiy |X| {VZ}; in de ~ van de brug: tarô ef pônt; enkele mensen uit de ~ (omgeving): gopirus tarô veldurs; ik woon in de ~ van een postkantoor: gress zâre xlÿtiy eft pôstsért; in de ~ van; bij ... in de ~: qubâjo {VZ}; er zijn geen winkels bij ons in de ~: nÿf misans melde qubâjo kirro; uit de ~ van; van ... uit de ~: tijâ {VZ}; je moet het schilderij uit de ~ van de kachel hangen (niet te dicht bij): tu munkât ef platiranu tijâ ef warmohit.
buurtschap:: (=buurt) ÿksanutos {C}; (met de nadruk op de ligging op het platteland) tumt-ÿksanutos {C}.
buurtwinkel:: ÿksanutos-misan {C}.
buurvrouw:: ÿksanera {C; mv= ÿksanerÿ}; (ook: buurman) ÿksanuter {C}.
BVD:: (sinds 2002: AIVD) Qurubo-Lanko {C} (afk= QULA) ("Veiligheidskoepel": Spok geheime dienst).
© (2000) De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands
DICTIO