Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans

Spokaans—Nederlands     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

 

Nederlands—Spokaans     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
 

m:: (naam vd letter M) ém {C}.

maag:: ként {C}; ik heb een lege ~: gress melde velp; ik heb een knorrende ~; mijn ~ knort: gress lelperre eft ðiyc.

maagd:: vergiy {C}, quiysta {C}.

Maagd:: (sterrenbeeld) Vergiy {N}, Virgo {N}.

maagdelijk:: (vrouw) quiystaiy {I}; (sneeuw) klah {I}.

Maagdeneilanden:: Vergiy-ilesets {Gef/mv}.

maagdenpalm:: venca {C} (L. Venca); grote ~: hupster venca (L. V- major); kleine ~: belt venca (L. V- minor).

maagpijn:: ként-ÿkatle {C}.

maaien:: moje {K; gst= mojet of mot; vdw= mojâs}.

maaimachine:: (=grasmaaier) kles-mojer {C}.

maaiveld:: pazzokerpa {Crs}.

maal:: »keer.

maalstroom:: (lett: =draaikolk) mé'uss {C; mv= mé'usta}; (fig) gremóns {C}.

maalteken:: (×) tufer {C}.

maaltijd:: reo {C; rs= rette}.

maan::

  1. luna {C}; de wassende ~: ef uengelira luna; de ~ wast (het wordt volle~): ef luna uenge; volle ~: »vollemaan;
  2. (vlinder) zilveren ~: kiygt perle-flyddere {C} (L. Clossiana selene).

maanbril:: luna-specc {C}.

maand:: hertel {C}; (uitsluitend in chr jaartelling) zemper-hertel {C}; een dezer ~en: effer hertel; om de ~: hertel nert hertel iftam; vorige/afgelopen ~: ef furthertel {C}; volgende/komende ~: ef pirhertel {C}; [gedurende] de hele ~: hertelpip {III}; deze ~: lelmo hertel (maand die aan de gang is); enige ~en ervoor: lóf gopirus hertels futtof ef (een periode van enige maanden vóór een bepaald tijdstip); gopirus hertels futtof ef (een tijdstip dat enige maanden vóór een later tijdstip ligt); elke ~ (maandelijks): herteltiy {I}; elke drie ~en (driemaandelijks): dur-herteltiy {I}; twee keer per ~: ten herteltiyn tims; [in] de tweede helft van deze ~: [fes] hertel-holfe ten; [gedurende] al vele ~en: pip lóf pert hertels; hij woont [pas] twee ~en in ons dorp: do zâre [amiði] ten hertels fes kult zeces.

maandag:: lunatof {Cef} (afk= lt of lun); kun jij ~ komen: aftel tu arfinecû lunatof?.

maandblad:: hertelafiy {C}.

maandelijks:: (elke maand) herteltiy {I}; vier~, elke vier maanden: fâr-herteltiy.

maandenlang:: hertelsot {I}.

maands:: »•maands.

•maands:: •-herteliy {I}; (bijv) zesmaands: sers-herteliy (6 maanden durend).

maandverband:: menstrubiynðe {C}.

maanlicht:: lunatat {C}; in het ~: zjoba ef luna.

maansverduistering:: luna-iðâfos {C}.

maanzaad:: kruyc-moflabiy {C/S}.

maar::

  1. (toegeving) (positief) tur {VG/DT}; (=doch) liquist {VG} (arch/poe); ik heb het boek gelezen, ~ ik vind het saai: gress ef mimpit trempe, tur gress cônsidere ef lo palgt = gress ef mimpit tur trempe, gress cônsiderilóme ef lo palgt; (negatief) ~ niet: tûre {VG/DT} (evtl nert in bijzin); tûre noi {VG} (emfatischer dan alleen tûre); ik heb het boek gelezen, ~ ik vind het niet spannend: gress ef mimpit trempe, tûre gress [nert] cônsidere ef lo yroppiy = gress ef mimpit tûre trempe, gress [nert] cônsiderilóme ef lo yroppiy; ~ toch: tur iftam; ze is een loeder, ~ toch geeft Lerdu haar een kostbare armband: eup melde eft helk, tur iftam Lerdu kette eft la'ymôr criabent ón eup; »niet 3;
  2. (tegenstelling) (=terwijl: positief) ûcâs {VG}, hyra {DT}; een hond loopt, ~/terwijl een slang kruipt: ef hurts farte, ûcâs ef zlakos blacroe = ef hurts hyra farte, ef zlakos blacroilóme; hij lust geen pannenkoeken, ~ ik eet ze graag: do nert brae crepps, ûcâs gress larde tevi tem = do nert hyra brae crepps, gress lartilóme tevi tem; ~ niet (=terwijl niet: negatief) hiyrâ {DT} (nert in bijzin); honden blaffen, ~ ze kunnen niet miauwen: ef hurts hiyrâ helderte, efs nert kurrilóme beri miôle; niet alleen/slechts A ~ ook B: tygrônsc A igt B; hij heeft niet alleen een zeilboot, ~ ook een speedboot: do lelperre tygrônsc eft ómerka igt eft vitaka; wel A, ~ niet B: A šâmsÿrte B; hij houdt [wel] van peren, ~ niet van appels: do affionnose ki ef leffys, mit šâmsÿrte ef geffys; je mag wel op straat fietsen, ~ niet op de stoep: stus lâpittog jazy ef mirra, šâmsÿrtelira ef platform; we werken vandaag wel, ~ morgen niet: kult xny ÿrôm šâmsÿrte mas; hij heeft de vergadering niet bijgewoond, ~ [wel] het rapport geschreven: do ef gadros noi lâbare, tur iftam enn ef rapors stinde;
  3. (pragmatische afzwakking) (=eens) fiy {III; mv=enk}; ga nou ~!: fiy, vende-tûe!; ~ wat doe je nou?: tu paine kluft fiy?; ~ [eens] (=toch): tur {III}; dat moet je ~ eens proberen!: tu tritât ef tur!; ~ ik geloof je niet: tur gress nert hozâve tu; (ook samen met aftel in vragende zin) ~ moet het daarom verboden worden?: aftel tur blul perke beri elkianelije ófe tenne?; ~ hij is je broer toch niet?: aftel tûre do melde vilt frera, klojâs?;
  4. (steeds, voortdurend, onophoudelijk) {III}; hij blijft ~ zeuren: do tinde beri wempe bé; ( is korte vorm v cÿrbé);
»dan 6/7; »eerst; »slechts.

maarschalk:: (arch; als aanspreektitel) blofyrgtâ {C}, (vrw) blofyrgtina {C; mv= blofyrgtinas}; (hoogste militaire rang, alleen in oorlogstijd) šark-generalo {C}, (vrw) šark-generala {C; mv= ..-generalas}; voor militaire rangen, zie .

maart:: marše {Cef} (afk= of mar); marhertel {C} (arch), mashertel {C} (arch), mathertel {C} (arch).

maas:: (in net) qundré-klafas {C; mv= ..-klafâse}, cjop {C}.

Maas:: (rivier) Muss {G}.

maat::

  1. (afmeting) tûrg {C}; ~ nemen van (opmeten): tûrgette {K}, šume {K} (arch/poe); op ~ gebracht (afgepast): tûrgiy {I}; maat•: (v kleding) ðÿr-tûrgiy {I}; zie ook Maten en gewichten in ;
  2. (muziek) nÿr {C}; in/op de ~: fes nÿr; op de ~ van ...: fes nÿr rifo ... (vz-uitdr); fes nÿrs, sompelira ... (vz-uitdr); uit de ~: mip nÿr; ~ houden: ef tinde fes nÿrs.

maatkleding:: ðÿr-tûrgiy helbi {C}.

maatneming:: tûrgettos {C}, šumos {C} (arch/poe).

maatregel:: xatjesmé {C}; ~[en] nemen: ef riffe ef xatjesmé[s]; ~en treffen: umpaje {U; gst= umpat}; we moeten ~en treffen; we moeten zorgen dat er ~en getroffen worden: kirro râsûs ef pâlta-hâpyja; alle ~en/handelingen die voor het bereiken van één doel noodzakelijk zijn ("pakket" maatregelen): clobjiyt {C}.

maatschappelijk:: cômpande {I}; ~ werker: cômpanðo-cÿrtyrâher {C}.

maatschappij:: (zakelijk) cômpanðo {C}; (samenleving v mensen) toveldurÿ {C}; (samenleving als economische/culturele eenheid) ðônopros {C}.

maatstaf:: messer {C}.

macaroni:: makroniy {S}.

Macau:: Macau {G}.

Macauer:: Macauny {Cef}.

Macaus:: (bv) macau {IIef}; ~e vrouw: Macauna {Cef}.

Macedonië:: Makedoniy {G}.

machinaal:: (lett: door middel van een machine) dreutiy {I}; (automatisch) oto• {PX}; (zonder nadenken) mipertosiy {I}.

machine:: (=apparaat) âparatâ {C}; (=motor) moter {C}, dreutos {C}; door middel van een ~ (lett: machinaal): dreutiy {I}; (locomotief/computer ed) dreut {C} (spr).

machinefabriek:: dreutosriff {C}.

machineschrijven:: (=typen) otostinde {K}.

machinist:: dreumâner {C}; (op trein) ufiratjen {C}.

macho:: (bv: overdreven stoer/mannelijk) macho |matšo| {I}; (zn: man die zich macho gedraagt) machoer |matšower| {C}; ~-gedrag: machoos |matšowos| {C}.

macht:: (alg) po'er {SC}, pôr {SC}; (wiskundig) hogoritos {C}; twee tot de derde [macht] is acht: ten helkara [hogoritos] dur kette âke; onbeperkte ~ (almacht): topôrÿ {C}; rechtelijke ~: rigt-pôr {SC}; met ~ (machtig): rit {I}; »ouderlijk.

machteloos:: pôere {I}, riyte {I}.

machteloosheid:: (=onmacht) riyteiy {A; mv=enk}.

machthebber:: pôratjen {C}.

machtig:: (=krachtig) ôgjél {I}; (met macht) rit {I}; (zwaar op de maag liggend) pâlter {I}; ~ zijn: armtwoiyste {K}; het ~ zijn: armtwoiystos {C}.

machtigen:: mitareppe {K}.

machtiging:: (=mandaat) mitareppos {A}; schriftelijke ~: mitareppafiy {C}.

Madagaskar:: Madagâsker {G}.

made:: (=larve) tan {C}.

Madeira:: Maderra {G}.

madeliefje:: tof-nrelf {C} (in Spok dikwijls roze tot rood) (L. Bellis perennis).

maffen:: (slapen) esse {U} (arch/pop).

magazijn:: (=opslagplaats) simajos {C}, jÿzoos {C}; op ~ (in voorraad): jÿzoošiy {I}; (v geweer) moch {C}.

mager:: (alg) cÿret {I}; (=schraal) tavriy {I; [mv=enk]}; ~/lang/benig persoon: kval-knociy {C}, porân-ðiynk {C}; mager||vet: missna {Iid}; ; »vet 2.

maggi:: (ong: aftreksel v oa lavas, kervel en peper, als aroma voor soep en vlees gebruikt) kyrt {S}.

magisch:: magise {I}.

magneet:: mâgnett {C}.

magnesium:: magnesym {S}.

magnetisch:: mâgnetise {I}.

magnetron:: mikro-hitt {C}.

magnolia:: gewone ~: mâgnoll {C} (L. Magnolia X soulangeana).

mahoniehout:: mahonje {Sef}; van ~ gemaakt: mahonje {I}.

mahoniehouten:: (van mahoniehout gemaakt) mahonje {I}.

maillot:: (=panty) malo {C}.

Main:: (rivier) Majn {G}.

mais-:: »maïs-.

maïs:: majiys {S}.

maïskolf:: majiystiyn {C}.

maizena:: »maïzena.

maïzena:: majesna {S}.

Majesteit:: Hare ~: Korrepir {C} (afk= Kr.); Zijne ~: Korretarpu {C} (afk= Kt.).

majestueus:: prÿzafillus {I}.

majeur:: (muziekterm) majôr {C}.

majolica:: majolica {I}.

majoor:: majoriy {C}, (vrw) majoriya {C}, majora {C; mv= majoras}; voor militaire rangen, zie .

majoraan:: »marjolein.

mak:: (tam) neotlôgt {I}; »tam.

makelaar:: (tussenpersoon) jafolâ {C}; ~ in onroerende goederen: jérstatjen {C}; ~ in effecten: qurs-gvârcer {C} (iro).

makelij:: fabriseros {C}; van slechte ~: fes tildâ fabriseros; van Franse ~: fes ef frakas fabriseros.

maken:: (alg) riffe {K}; (=veroorzaken) qugle {K; gst= qugg}; (doen) traje {K; gst= trat} (arch); u maakt hem dankbaar: gÿrs qugle péquhiy ón do; je maakt me ziek/bang: tu qugle kinâ/ânkest ón gress; zijn opmerking maakt me kwaad: groft râviy qugle kost korsta; (sprkw) liefde maakt blind: rovretosz qugle bliynt; (=doen) paine {K}; we hebben een mooie reis gemaakt: kirro eft hordâ tupplip paine; opnieuw ~ (overmaken): nâs-riffe {K}; het opnieuw ~: nâs-riffos {C}; ~ tot (vormen tot): prânare ón {K} (ón is dt/vz); te ~ hebben met: stunne na {U}; te ~ krijgen met: stunnare na {U}; hoe maak je het?: tu farte kol?; hoe maakt u het?: (beleefde frase) hajoice gÿrs?; ze hebben niets met elkaar te ~ (ze staan los van elkaar): óps nert melde nâzjasót ón wâlkân.

maker:: (persoon die iets maakt) riffatjen {C}; (uitvoerder ve kunstwerk) mannatjen {C}; (die beroepshalve iets maakt/repareert) •rif {C.sx}, •-riffent {C.sx}; (bijv) schoenmaker: mustrif = must-riffent; (bij minder gebruikelijke beroepen waarbij het primair om "vervaardigen" gaat en niet om "repareren", wordt in samenstellingen ook riffatjen gebruikt; bijv) kurkmaker: crûrc-riffatjen.

Makkabeeën:: (bijbel) Mâkabees {N} (afk= Mâk).

makkelijk:: »gemakkelijk.

makkelijkheid:: »gemakkelijkheid.

makreel:: makrel {C} (L. Scomber scombrus).

mal::

  1. (zn) (vorm/model) quzÿr {C}; (=gietvorm) fôrmaji {C}.
  2. (bv: raar/gek) pÿr {I}.

malafide:: méjomiyp {I}.

Malagassiër:: Madagâskero {Cef}.

Malagassisch:: (bv: van/uit Madagaskar) madagâsker {IIef}; ~e vrouw: Madagâskera {Cef}.

Malawi:: Malavi {G}.

Malawiër:: Malaviny {Cef}.

Malawisch:: (bv) malavi {IIef}; ~e vrouw: Malavina {Cef}.

Maldiven:: de ~: Maldiviy {G}.

Maldiviër:: Maldiviyny {Cef}.

Maldivisch:: (bv) maldiviy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Maldiviyna {Cef}.

Maleachi:: (bijbel) Maleagiy {N} (afk= Mal).

Maleis:: (taal) malesise {C}.

Maleisië:: Malessiy {G}.

Maleisiër:: Malesso {Cef}.

Maleisisch:: (bv) malessiy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Malessa {Cef}.

malen:: (met een molen) maile {K}; het ~ (gemaal): mailos {C}; hoeveelheid koren die in één keer gemalen kan worden: mailos {C}; te lang/te fijn ~ (koffie, graan ed): idemaile {K}.

Mali:: Mali {G}.

Malinees::

  1. (zn: bewoner) Maliny {Cef};
  2. (bv) mali {IIef}; Malinese vrouw: Malina {Cef}.

maling:: ~/lak hebben aan iets/iemand: ef nert dragje ef mul helkara flaju/rast (1niv!); ~ hebben aan iemand: ef kette klâk rifo rast (1niv!); iemand in de ~ nemen: ef cye raster gôl scôl.

malrove:: (geneeskrachtige plant) pala-krutt {C/S} (L. Marrubium vulgare).

mals:: iymešiy {I; [mv=enk]}; ~ en sappig (bijv biefstuk): pjâlp {I}; mals||taai: perann {Iid}; .

Malta:: Mâlta {G}.

Maltees::

  1. (zn: taal) mâltise {C};
  2. (zn: bewoner) Mâltany {Cef};
  3. (bv) mâlta {IIef}; Maltese vrouw: Mâltana {Cef}.

mamma:: mem {C}, mômm {C} (dl= Tigof/Lomky).

mammoetboom:: frÿcc-tâfiy {C} (L. Sequoiadendron giganteum).

man:: (alg) merater {C}; (mens) mân {C} (poe); oudere ~: genk {C}; klein dik ~netje: fûtbâl {C}.

Man:: Eiland ~: Manuhynne {G}; van het eiland ~ (Manks): manuhynne {IIef}.

management:: (bestuur) tomânerÿ {C}.

manager:: (=bedrijfsleider; v filiaal ed) mâner {C}.

Manchester:: Manchester {G}; Manceste {G} (arch).

manchet:: ozÿrtiy {C}.

mand:: (alg) korfe {C}; ([rieten] korf) kanâstriy {C}, efrech {C}; door de ~ vallen: ef farte kusamat ef ârg.

mandaat:: mandatiy {C}; (=machtiging) mitareppos {A}.

mandarijn:: (vrucht) mandarina {C}.

mandoline:: mandolynn {C}.

manege:: (paardrijschool) paliyst {C}; (rijbaan) paliyst-plep {C}.

manen::

  1. (zn: nekhaar) munmirs {Cmv}.
  2. (ww: aanmanen) palleharbe {K}.

maneschijn:: luna-nÿlos {C}.

mangel:: (=dorsmachine) mânal {C}.

mangelen:: (in de verdrukking komen) rekke-mip {K}.

mango:: (vrucht) mângo {C}.

manhaftig:: (=strijdbaar) jesfe {I}.

manicure:: hent-naliyc {C}.

manier::

  1. (=middel) nôziy {C};
  2. (gedrag) ômpac {C}; hij heeft goede ~en: do lelperre quista ômpacs;
  3. »wijze.

manifest:: (voor lading op schip) manifestiy {C}.

manifestatie:: manifestašo {C}.

maning:: (=aanmaning) palleharbos {Crs}.

mank:: blâcs {I}; (=kreupel) krupel {I}; ~ lopen: blâcse {U}; (kreupele: persoon) blâcser {C}.

mankeren:: (=schelen) melde ûqu |mÿ/me| {U}; ik mankeer niets; mij mankeert niets: flâjû melde ûqu gress; niets ~ (in orde zijn): ôntare {E}.

Manks:: (van het eiland Man) manuhynne {IIef}.

mannelijk:: rateriy {I}.

mannenrok:: cott {C}.

mannetje:: (mnl dier) rater {C}; (sullig kereltje: krom/oud/gebrekkig enz) belt-merater {C}.

mannetjes-ereprijs:: presÿr veronica {C/S} (L. Veronica officinalis).

mannetjesvaren:: quft-ferre {C/S} (L. Dryopteris filix-mas).

manoeuvre:: chaleh {C}.

manschappen:: (alg) togrupÿ {C}; (soldaten en korporaals: laagste legerrangen) togrupÿ {C}; (=bemanning) ÿrðônt {C}; voor militaire rangen, zie .

mantel:: sluja {C}; (=[over]jas) kas {C}; (gewaad) kerly {Cef} (arch); (metalen bedekking) kvôrt {C}.

mantelmeeuw:: grote ~: doffiy-vélp {C} (L. Larus marinus); kleine ~: toopp-meve {C} (L. Larus fuscus graellsii).

mantelschelp:: grote ~: telrutlek {C} (L. Pecten maximus).

manus:: ~je-van-alles: hendre-hent {C}.

manuscript:: (=handschrift) stindafiy {C}, hentafiy {C}.

map:: labân {C}; (grote envelop) akora {C; mv= akoraa; rsmv= akoratt}.

maquette:: macett {C}.

marcheren:: mâršere {U}, xlâte {U}.

Marcus:: (bijbel) Mârces {N} (afk= Mâr).

marene:: (=pollan: vis) verc {C} (L. Coregonus); grote ~: blotter verc (L. C- lavaretus); kleine ~: blakker verc (L. C- albula).

maretak:: (=vogellijm) njoma {C} (L. Viscum album).

margarine:: tobâr {S}, mârgarynn {S}.

marge:: mârg {C}, marâs {C}.

marginaal:: (beknopt) fes ef hâm.

margriet:: mârgretta {C} (L. Chrysanthemum leucanthemum).

Marianeneilanden:: Marian-ilesets {Gef/mv}.

marine:: bas-zé {C}.

marineren:: sôsa-téfire {K; vdw= ..-téfira}.

marinier:: mariner {C}.

marjolein:: echte ~ (=majoraan; kruid): šiyl-oregann {S} (L. Majorana hortensis of Origanum majorana); wilde ~: presÿr oregann {S} (L. Origanum vulgare).

markeerder:: fatter {C}.

markeren:: (van een merkteken voorzien) fatte {K}; (ook fig) kafléde {K}.

markering:: (=merkteken) fattos {C}; (ook fig) kaflédos {C}.

markies::

  1. (adellijk persoon) marcess {C; mv= marceses}.
  2. (=zonnescherm) kôbopaaf {C}.

markiezin:: marcessa {C}.

markt:: (alg) mârket {C}; (=verkoop) stovy {C}; (=afzetgebied) tomârketÿ {C}; op de ~: (verkoopplaats in de openlucht) kaf ef stovy; (gezien als gebouw waarbinnen de markt gehouden wordt) fes ef stovy; de producten (die te koop liggen) op de ~: ef prodûks kaf/fes ef stovy; op de ~ brengen: mârket-offerte {K} (v product).

marktkoopman:: stovyatjen {C}.

marktkraam:: (=marktstalletje) plânkiy {C}.

marktplein:: mârket[-lirrotiy] {C}; (in Peg) juf {C}.

marktsector:: (particulier bedrijfsleven, tegenover overheidssector) stovy-siyclo {C}.

marktsegment:: (bepaald deel vd [consumenten]markt) stovy-segment {C}.

marktstalletje:: (=[markt]kraam) plânkiy {C}.

marktwerking:: stovy-efektos {C}.

marmelade:: (=jam) šem {S}, albifan {S}; krodal {S} (dl= Centraal-Liftka).

marmer:: canazâ {S}; van ~ gemaakt (marmeren): canaziy {I}; stuk ~ (marmerblok): ljopâ {C}; "Afachisch marmer" (rode grijze of blauwgroene marmersoort uit de buurt v Afacha in Crona-gebergte) afacha-canazâ {S}.

marmerblok:: (stuk marmer) ljopâ {C}.

marmeren:: canaziy {I}.

marmot:: murmunt {C} (ihb Alpen~: L. Marmota marmota).

Marne:: (Franse rivier) Mârne {G}.

Marokkaan:: Marocann {Cef}.

Marokkaans:: (bv) marocc {IIef}; ~e vrouw: Marocana {Cef}.

Marokko:: Marocc {G}.

mars:: (muziekstuk) mârs {C}; (militaire tocht) xlât {C}; ~! (hortsik!, vooruit!): hihu! (aansporingsroep, vooral tegen trekdieren).

Mars:: (planeet) Mârs {G}.

marsepein:: mârsipann {S}.

Marshalleilanden:: Marshall-ilesets {Gef/mv}.

marskramer:: stovyjer {C}.

marsmannetje:: Mârs-mân {C}.

martelaar:: (gemartelde) kasser {C}; (beul) kassatjen {C}.

martelen:: kasse {K}; iemand die martelt (beul): kassatjen {C}.

marteling:: kassos {C}.

marter:: sustaâs {C} (L. Martes).

Martinikaan:: Martineco {Cef}.

Martinikaans:: (bv) martinec {IIef}; ~e vrouw: Martineca {Cef}.

Martinique:: Martinec {G}.

marxist:: mârksistiy {C}.

masker:: tolomkâ {C}, zâšecerr {C}.

maskerbloem:: gele ~: kolai zâšecerr-huron {C} (L. Mimulus guttatus).

maskeren::

  1. (maskéren: =verhullen) tulkette {K}.
  2. (zich máskeren: met masker voorzien): zâšecere {U}.

massa:: mâsâ {C}; (klomp materie) praji {C}; gestolde ~: kojâ {S}.

massaal:: mâsalo {I}; het ~ optreden (ve politiemacht): tizjyros {C}.

massa-artikel:: stovy-lebetiyns {Cmv}.

massage:: mâseros {C}.

massamedia:: mâsâ-medyms {Cmv}.

masseren:: mâsere |..ÿje| {K}.

masseur:: mâseratjen {C}.

massief:: (niet hol) nehónto {I}; hojjentoe {I} (dl= Liftka); (=hecht/stevig) kâiyp {I}.

mast:: (op schip) mâst {C}.

masttop:: iyxemâst {C}.

mat::

  1. (zn) (losse mat/los kleed op deel v vloer) quât {C}; ([losse] mat, ihb gehele vloer bedekkend) mâte {C}; (gehele vloer bedekkend [vast] kleed/tapijt) kósto {C}.
  2. (bv) (=dof) verfe {I}; (=wazig) diym {I}; (niet glanzend) scóma {I}.

mate:: de ~ van [lelijkheid]: ef grat fes [mivaiy]; een zekere ~ van ...: eft serten grat fes ...; in enige ~ (tot op zekere hoogte): tukst eft qurtiy fini; in hoge/grote ~: fes graviy cônsideros; in hoge ~ (verreweg): lef stótelira smâk; in mindere ~: fes oiba cônsideros; in toenemende ~: rÿlempelira {I}; in welke ~ (in hoeverre): arðiyg {VR/VG}; (directe vraag) in welke ~ liegt hij?: do merfe arðiyg?; (indirecte vraag) ik vraag, in welke ~ hij liegt: gress linne, do merfât arðiyg; (bijzin) ik weet niet, in welke ~ hij liegt: gress nert tiffe, arðiyg do merfe; in die ~ (zo erg, zo veel): festûrgiy {I}; hij is niet in die ~ (zo erg) politiek geëngageerd: do nert melde festûrgiy politiyc-cijaziy (bijv vergeleken bij iemand anders); Lerdu en Marje werken in gelijke ~ aan het project: Lerdu ur Marje ÿrôme likkô ón ef projecc (hebben er een gelijk aandeel in); in gelijke ~: »evenveel.

mateloos:: rolisót {I}; (heel erg) ðÿm nivo {C}.

materiaal:: (zn: materieel) materialo {C/S}.

materie:: materiy {S}.

materieel::

  1. (zn: materiaal) materialo {C/S}; rollend ~: ufire-materialo {S}; (alle locomotieven, wagons ed ve bedrijf) tonolacÿ {C};
  2. (bv) materiala {I}.

matglanzend:: kóf {I}.

matglas:: diym-glaza {Sef}; van ~ gemaakt (matglazen): diym-glaza {I}.

matglazen:: diym-glaza {I}; ~ ruit: diymÿjo {C}.

mathematiek:: (=wiskunde) mâtematyka {S}.

matig:: (=sober/eenvoudig) poriy {I; [mv=enk]}; (niet overdreven, niet al te best) kômah {I} (dikwijls iro); een goed boek is dat! (als het in feite een slecht boek is): eft kômah mimpit meldelira!.

matigen:: (=temperen) purte {K}; iets ~: ef qugle flaju lo poriy {I}; je moet je roken wat ~ (wat minder roken): tu quggât ef uokke lo poriy.

matigheid:: (=soberheid) poriyte {SC}.

matiging:: (=tempering) purtos {A}.

matinee:: fittas-stâgos {C}.

matkop:: (vogel) scóma-helk {C} (L. Parus montanus).

matras:: ontroâ {C; rs= ontroât}; (gevuld met hooi) jert {C} (dl= Centraal-Liftka).

matroos:: (alg) mâtrôs {C}; ~ 3e klasse: sumâtrôs {C}; ~ 2e klasse: mennmâtrôs {Crs}; ~ 1e klasse: jiyst-mâtrôs {C}; voor militaire rangen, zie .

mattenbies:: stâ {S} (L. Scirpus lacustris).

Matteüs:: (bijbel) Mateus {N} (afk= Mat); Matteus {N}.

Mauritaans:: (bv: uit/van Mauritanië) moretann {IIef}; ~e vrouw: Moretanna {Cef}.

Mauritanië:: Moretann {G}.

Mauritaniër:: Moretanny {Cef}.

Mauritiaan:: (man van Mauritius) Morituso {Cef}.

Mauritiaans:: (bv: uit/van Mauritius) moritus {IIef}; ~e vrouw: Moritusa {Cef}.

Mauritius:: Moritus {G}.

maximaal:: lo mâksûm.

maximum:: (zn) mâksûmiy {C}; (bv) mâksûm {I}.

mayonaise:: majoness {S}.

Mayotte:: Majott {G}.

mazelen:: splâkanos {C}.

me:: »mij.

mecanicien:: (monteur) mônterr {C}.

mecenas:: (persoon/instantie die een ander/kunstenaar/geleerde financieel steunt) stunnatjen {C}; kûra-stunnatjen {C}; tibân-stunnatjen {C}.

mechanica:: (=werktuigkunde) meganyka {C}.

mechanisch:: meganise {I}.

medaille:: medajiy {C}; (=gedenkpenning) mehiyte-drur {C}.

medaillon:: medajonn {C}.

mede::

  1. (zn: =honingdrank) ylsa-slofaro {S}, médo {S}.
  2. (bw: =mee) rala {III}; ~ [dankzij zijn spontane hulp]: rala [miyr groft vômang cÿrtiyr]; hij wil meebeslissen: do faletavy rala; ik wil niet met je ~[gaan]: gress nert ventavy lef tu; (in samenstellingen) ral• {PX}; •-ral {SX} (zie ook lemma's hieronder; als een ww een vaste samenstelling met ral• of •-ralkent, is het gebruik van het losse bw rala af te raden).

mede-:: ook »mee-.

mede•:: ook »mee-.

medeaansprakelijk:: ralclémate {I}.

medebewoner:: ralzâreldur {C}.

medebrengen:: holare-ral {K} (schr), holare rala {K} (spr).

mededelen:: blompe {K; vdw= blômpe}.

mededeling:: blompos {C}; aangeplakte ~en (vooral burg. stand/straffen ed): mittâc {C}.

mededelingenbord:: (=aanplakbord) liysta {C}.

mededingen:: ~ naar: nôzjare {K}.

mededinging:: nôzjaros {A}.

medeklinker:: cônsonent {C}.

medeleven::

  1. (zn) ralpoirr {C};
  2. (ww) ~ met (zich inleven in): lare {K}.

medelid:: glyda-ralaer {C}.

medelijden:: overšiy {Aef}; (=erbarmen) ÿréstos {C}; ~ met iemand: ef overšiy armt rast; ~ met iets: ef overšiy lef flaju; vol ~; ~ tonend: overšiy {I; [mv=enk]}; ~ hebben met: overšare {K}; ~ hebben met (te doen hebben met): ÿréste armt {U}; uit ~ met iemand: rast ÿréstelira; ~ inboezemen/opwekken: krôsquâme {K}; inboezeming/opwekking van ~: krôsquâmos {A}; ~ tonen met: ef stjece ef overšiy armt.

medemens:: ralveldur {C}.

medeminnaar:: (=rivaal) strettén-mâlp {C}.

medepassagier:: ralpâsager {C}.

medeplichtig:: ralpainiy {I}.

medeplichtige:: (handlanger) ralpainer {C}.

medeverantwoordelijk:: ~ zijn voor iets: ef lelperre ef respôns-ral furt flaju.

medeverantwoordelijkheid:: respôns-ral {SC}.

medewerken:: ÿrôme-ral {U}; ~ met (samenwerken met): ðônosrôme {K}.

medewerker:: ralÿrômer {C}; ~ op kantoor (kantoorbediende): ofisser {C}.

medewerking:: ÿrômos-ral {C}; met ~ van: lef ÿrômos-ral rifo (vz-uitdr).

medeweten:: (=voorkennis) blûmtiffos {A}; buiten mijn ~: dotoje kost blûmtiffos (afk= d.k.b.); buiten ~ van iemand: dotoje raster blûmtiffos; met ~ van iemand: fes raster blûmtiffos.

medezeggenschap:: reppos-ral {A}.

media:: medyms {Cmv}.

medicijn:: (=geneesmiddel) toraniefa {C}; ~[en]: ÿpégen {S}; wat betreft ~en (medicinaal): ÿpéga {I}.

medicinaal:: (wat betreft medicijnen) ÿpéga {I}.

medisch:: medise {I}; ~ centrum (polikliniek): medisentrym {C}.

meditatie:: (Erg) pinzolos {C}.

meditatieruimte:: (in Erg-kerk) pinzolmit {C}.

mediteren:: (Erg) pinzole {E}.

medium:: (zn) medym {C}.

mee:: »mede B; »met.

mee-:: ook »mede-.

mee•:: ook »mede-.

meebouwen:: ~ aan iets (gezamenlijk iets bouwen): âlbe-ral fes flaju {U}; de buren bouwen mee aan de schutting: ef ÿksanuters âlbe-ral fes ef ûrbest.

meebrengen:: holare-ral {K} (schr), holare rala {K} (spr).

meedelen:: blompe {K; vdw= blômpe}.

meedingen:: ~ naar: nôzjare {K}.

meedoen:: ~ aan (=deelnemen aan): paine-ral fes {U}; mee laten doen (in het spel brengen): cirre {K}.

meedogenloos:: zôftrall {I}; (=hardvochtig) klozjenen {I}.

meedogenloosheid:: (=hardvochtigheid) klosyt {SC}.

meegaan:: vende-ral {U} (schr), vende rala {U} (spr); (=volgen/bijhouden) sompe {K}; ~ met iemand: vende lef rast; ik wil niet met je mee[gaan]: gress nert ventavy lef tu; ga je mee?: aftel tu sompe?; (fig) ~ met iemand in iets: ralvende ón rast fes flaju {U}; ik kan met hem ~ in de gedachtegang: gress ralventecû ón do fes ef miyprées.

meegaand:: (fig: gedwee) béln {I}.

meehelpen:: ~ met/bij iets: cÿrtire-ral flaju {K}; hij helpt mee met/bij de zoekactie: do cÿrtire-ral ef gvârce-âkšo.

meel:: clalôi {S; rs= clalôe}; van ~ gemaakt; met ~: claliy {I}; fijn ~ (bloem): môl {S}.

meelbes:: (boom) fjândara {C} (L. Sorbus aria).

meeldraad:: qunskrono {C}.

meeleven:: (ww) ~ met (zich inleven in): lare {K}.

meelfabriek:: clalôiriff {C}.

meelopen:: (lett/fig) farte-ral {U}; (lett) farte rala {U}; in een stoet/processie ~: xlâte {U}.

meeluisteren:: nute-ral {U}; het ~: nutos-ral {C}.

meemaken:: (=beleven) calare {K}; het ~: calaros {A}; (=ervaren) ecÿrlafe {K}.

meenemen:: ralputte {K}; ik heb iets [voor je] meegenomen: gress lelperre eft holos {C} (iets om af te geven, maar niet als cadeau); meenemen||achterlaten: afe {Kid; gst= afet}; .

meent:: (gemeenschappelijke weide) stolé {C}.

meepraten:: ik kan ervan ~!: gress stynecû ef storâs!.

meer::

  1. (zn: waterplas) ses {C}; hy {C} (dl= Peg); Meer van Genève: Geneff-ses {G}; zie ook Meren in .
  2. (bv: vt v veel) vluf {I; =vt v pert}; ~ (dingen): vluf; weet je nog ~: aftel tu tiffe velk vluf tiyns?; Marje verdient ~ dan Lerdu (maar beiden verdienen ze veel): Marje rinne vluf dus Lerdu; (vgl) Marje verdient minder weinig dan Lerdu (dus minder dan Lerdu): Marje rinne crâmô dus Lerdu (maar beiden verdienen weinig); hij verdient ~ dan 1000 herco per maand: do rinne 1000 ur vluf herco ri'ef hertel = do rinne 1000 ur vluf ri'ef hertel; steeds ~ (steeds erger): vufâ {I}; veel ~: vlûješy terat; niet ~ (niet langer): éfti {III}; hij drinkt niet ~ (= is gestopt met drinken): do pliyfone éfti; (vgl) hij drinkt niet méér (= zal de zojuist genuttigde hoeveelheid drank niet overschrijden): do nert pliyfone vluf; hij zal niet ~ komen (hij is er nog niet en ik verwacht ook niet dat hij nu nog komt): arfine do noi er ral; (hij kwam altijd maar dat zal in de toekomst niet meer gebeuren) arfine do éfti; nooit ~: éfti kva; niet méér dan (slechts): nert vluf ki dus; zijn werk is niet méér dan een ingreep in de omgeving: groft ÿrôm nert melde vluf ki dus eft surront-wôlpios; (nog langer: bij ontkennende termen): niemand komt ~: râste arfine er ral; niets is ~ als vroeger: flâjû melde er ral zÿtâ horit; ~/groter zijn dan (v getallen): talle {K}; zes is ~ dan drie: sers talle dur; zonder ~: quf {I}; ~ dan (over•): pâlt• {PX}; gretig/~ dan gretig: amest/pâltamest.

meerdere:: (zn: in leger/bedrijf; persoon hoger in rang) vluvender {C}; (bv: hoger in rang) vlufa {I}; (alg) hij is mijn ~ (hij staat boven mij: in rang/prestatie ed): do melde kost vlufa veldur.

meerderheid:: (=gros) vluftiy {C}; een ruime ~: eft miproit vluftiy; de ~ van de mensen: ef vluftiy lÿ ef veldurs; in de ~ zijn: ef melde vluftiy; wij zijn in de ~: kirro melde vluftiy (soms wordt vluftiy abusievelijk als add opgevat en dan komen we de incorrecte mv-vorm vluftiyn tegen).

meerderjarig:: baxesjejar {I}.

meerkikker:: medriy-fors {C} (L. Rana ridibunda).

meerkoet:: runp {C} (L. Fulica atra).

meermin:: aille |aille/wille| {C}.

meerval:: (vis) glyl-draca {C} (L. Siluris glanis).

meervleermuis:: hupster knurfel-grûmiyl {C} (L. Myotis dasycneme).

meervoud:: (taalk: =pluralis) plurull {C}; in het ~ (meervoudig): plurulliy {I}; .

CONCRETE en SEMI-CONCRETE SUBSTANTIEVEN: hoofdregel
basis voeg •s toe: stoel/stoelen = ferdu/ferdus
uitbouw •ah > •alôsta:
•eh > •enôsta:
•oh > •ôsta:
•uh > •ôsta:
•ch > •cet:
•x > •set:
•s > •sz:
kade/kades = kah/kalôsta
bak/bakken = iysteh/iystenôsta
geest/geesten = kostoh/kostôsta
gebaar/gebaren = duh/dôsta
spade/spades = ych/ycet
schaar/scharen = lafex/lafeset
school/scholen = koles/kolesz
Als de meervoudsvorming NIET conform bovenstaande regels plaatsvindt, is er sprake van een onregelmatige meervoudsvorming, en wordt deze expliciet in dit woordenboek aangegeven. Zulke onregelmatige vormen worden echter door de regelmatige vorming vervangen indien er sprake is van een onscheidbare samenstelling: dag/dagen = tof/terrats, maar zondag/zondagen = kôbotof/kôbotofs.

CONCRETE en SEMI-CONCRETE SUBSTANTIEVEN: secundaire regels
(bepaalde suffixen vereisen een speciale meervoudsvorming)
nominale afleiding van ww
leenwoorden uit Latijn
vrw afleiding van mnl zn
Franse leenwoorden op -age
•os > •ôsta:
•ašo > •aša:
•a > •ÿ:
•a > •aes:
offers = jalos/jalôsta (1)
risico's = riskašo/riskaša
vriendinnen = frinta/frintÿ (2)
etalages = etala/etalaes (3)
(1)zn'n die "toevallig" op os eindigen, gaan vlgs de hoofdregel: egel/egels = plos/plosz.
(2)vrw zn'n die anderszins op -a eindigen, of die een onscheidbare samenstelling zijn, gaan vlgs de hoofdregel: koninginnen = jabârina/jabârinas; boezemvriendinnen = festfrinta/festfrintas.
(3)alle andere zn'n op a gaan vlgs de hoofdregel.

ABSTRACTE SUBSTANTIEVEN
afleiding van ww
afleiding van bv
afleiding van bv
zn = bv
zn = bv
•os > •osz:
•iy = •iy:
•er = •er:
voeg •s toe:
voeg •es toe:
beloftes = promisos/promisosz
stugheid/stugheden = botsiy
ernst/ernstigheden = graver
verbod/verboden = móf/mófs (1)
gevoel[ens] van trots = wynch/wynches (2)
(1)ook als zn op os of iy eindigt, en het heeft dezelfde vorm als een bv, is mv gelijk aan enk: opmerking/opmerkingen = râviy.
(2)•es wordt gebruikt als zn eindigt op s of h.
Onregelmatige mv-vormen zijn expliciet in dit woordenboek aangegeven.

meervoudig:: (taalk: in het meervoud) plurulliy {I}.

meerwaarde:: painor-luft la'ycâ {C}.

mees:: (vogel) helk {C} (L. Parus); zwarte ~: doffiy-helk (L. P- ater).

meeslepen:: (lett) chylfe-ral {K}; (lett: =meesleuren) ucjyfe {K}; (fig: =meetronen) putte-ral {K; vdw= potter-ral}; zich laten ~ (zich laten gaan): ef farte kaf ef râstiym; meegesleept worden (fig: niet ontzien worden): ef tasse fes ef tjondelira molarriy.

meesleping:: (fig) puttos-ral {A}.

meesleuren:: (lett: =meeslepen) ucjyfe {K}.

meesleuring:: ucjyfos {C}.

meesmuilen:: (spottend glimlachen) cÿrspjere {U}.

meespelen:: ~ met (meedoen aan): paine-ral fes {U}.

meest:: [het] ~: ðârlo {I; =ot v pert}; de ~e mensen: ef ðârlo veldurs; ik lees veel maar hij leest het ~: gress trempe pert tur do trempe ðârlo.

meestal:: šalo {I}; kÿ {I} (dl= Peg); ~ niet: šalo noi; ~ niet (zelden): lett {III} (dl= Centraal-Berref).

meester:: (=leraar) gekker {C}; (specialist in iets) ylâmater {C}; (hoogste universitaire titel) prifjiof {C} (afk= Pf.); ~ in de rechten: prifjiof fes rigt (afk= Pf-Ri.).

meesterlijk:: (=voortreffelijk) ksvenniy {I}.

meesterwerk:: ylâm-tiyn {C}.

meetbaar:: messen {I}.

meetellen:: wat meetelt (ertoe doet; succesvol): lo juftelira.

meetinstrument:: messer {C}.

meetkunde:: vlakke ~ (=planologie): planolôiy {C}.

meetronen:: (fig: =meeslepen) putte-ral {K; vdw= potter-ral}.

meetroning:: puttos-ral {C}.

meeuw:: meve {C} (L. Larus; Rissa); "hamer~" (zeldzame meeuwensoort, vrnl langs kusten vd Kjûpur-zee): hajimo-meve {C} (L. Larus hamatus).

meevallen:: ef farte fsoliy; het valt mee dat ...: ... zjoffolira querdo (enigszins iro); het valt mee dat hij komt (ik had nooit gedacht dat hij zou willen komen): do arfine zjoffolira querdo; ~d (niet-erg): plariy {I}.

meevoeren:: vure-ral {K}; (een kind) aan de hand ~: préte {K}; (met zich wegvoeren) idevure {K}.

meevoering:: vuros-ral {C}; (=wegvoering) idevuros {C}.

meewarig:: ténoliy {I; [mv=enk]}.

meewerken:: ÿrôme-ral {U}; ~ met (samenwerken met): ðônosrôme {K}.

meezitten:: het zit niet mee: ef jelpjeve ef urzôg; als het weer [wel] meezit: âme ef wónzol nert jelpjeve ef urzôg.

megaproject:: (heel groot) megaprojecc {C}.

meh:: (geluid v mekkerende geiten) hehe {!}.

mei:: mai {Cef; rs= matt} (afk= ma); maihertel {C} (arch), methertel {C} (arch).

meid:: giyst {C; mv= giysta}, saôc {C} (dl= Berref); (gemeenzame benaming voor goede bekende) leftel {C}; Tek is een leuke ~: Tek melde eft lûfiy leftel.

meidoorn:: (alg) âret {C} (L. Crataegus); eenstijlige ~: plôf âret (L. C- monogyna); tweestijlige ~: féra âret (L. C- laevigata).

meikever:: lofâ-kjônt {C} (L. Melolontha melolontha).

meineed:: toÿðe {C}.

meisje:: pirinin {C}, 'nin {C}; (jongens en ~s: ca 13-20 jaar oud) brans {Cmv}; ~ lief (aanstellerige aanspreekvorm; bijv door een oma tegen haar kleindochter): dyna {C; mv= dynas}.

meisjesnaam::

  1. (voornaam ve meisje) pirinin-quanka {C}; vgl »voornaam B.; zie ook Meisjesnamen in ;
  2. (eigen familienaam ve gehuwde vrouw) »familienaam.

mejuffrouw:: (ongetrouwde vrouw) nâma {C} (arch).

mekkeren:: (geluid v geit) he'eke {U}.

melde:: uitstaande ~ (plant): oracha {C} (L. Atriplex patula).

melden:: yarge {K; vdw= yârge}; (=mededelen) blompe {K; vdw= blômpe}; zich ~ bij: kjôndare {K}; ik meld me bij de directeur: gress kjôndare ef prest.

melding:: yargos {C}; (=mededeling) blompos {C}.

melganzenvoet:: blakker quister {C} (L. Chenopodium album).

melk:: helt {S}; een glas/beker ~: eft helt {C}; ~ geven (v koe): helte {U}.

melkboer:: heltater {C}; (zuivelbedrijf) zufelâs {C}.

melkdistel:: helt-ynt-lofa {C/S} (L. Sonchus); brosse ~: kóf helt-ynt-lofa (L. S- asper); gewone ~: verfe helt-ynt-lofa (L. S- oleraceus).

melken:: (v koe) heltare {K}; koe die nodig gemolken moet worden: pâlta-boert {C}.

melkeppe:: (plant) ošo-fendy {S} (L. Peucedanum palustre).

melkglas:: (wit ondoorzichtig glas) helt-glaza {Sef}; van ~ gemaakt (melkglazen): helt-glaza {I}.

melkglazen:: (van melkglas gemaakt) helt-glaza {I}.

melkkoe:: (lett) heltoert {C}.

melkkruid:: sel-roza {C} (L. Glaux maritima).

melkvee:: helt-fa'i {S; rs= ..-faitt}.

melkveehouder:: helt-fa'i-kelte {C}.

Melkweg:: de ~: Helt-mirra {N}.

Melkwegstelsel:: Helt-mirraeren {C}.

melkzwam:: coces-helter {C} (L. Lactarius); roodgrijze ~: ðobo coces-helter (L. L- vietus); zoetgeurende ~: grum coces-helter (L. L- glyciosmus); rossige ~: môliy-âng-ÿra {C} (L. L- rufus); groenkleurige peper~: mesâ-helter {C} (L. L- pergamenus).

melodie:: (muziek) malodé {C}.

melodieus:: chafosec {I}.

meloen:: melône {C}.

memo:: (=kennisgeving/kort briefje) yruna {C}.

mémoires:: mehiytafiy {C}.

memorandum:: (officiële nota) tâgafiy {C}.

memoriam:: in ~ (vrnl als bericht in krant): koffon-miyparâ {C}.

men:: stus {ZV; rs= stusse} (enk); ~ rookt hier veel (er wordt hier veel gerookt): stus uokke pert kusami.

menen:: (=bedoelen) calijanone {K}; splônje {K; gst= splônt}; ~ te hebben/zijn: šâfpe fes {U}; mijn nicht meende schuld te hebben (schuldig te zijn): kost šâfla šâfpa fes šâftra; Petriy meent dat hij bedrogen is (denkt bedrogen te zijn): Petriy šâfpe fes ef ÿcjestovlos; de minister meent ... (volgens de minister ...): calijann ef menester ...; (abusievelijk denken) tesse {U}; »mening.

mengelmoes:: blototyos {C}.

mengen:: cÿrnytre {K; gst= cÿrnytt}; het ~ ([ver]menging): cÿrnytros {C}; [door elkaar] ~: blototixe {K}; metaal ~ (legéren): aloje {K; gst= alot}; zich ~ in iets: cÿrnytre fes flaju {U; gst= cÿrnytt}; hij mengt zich in het gesprek: do cÿrnytre fes ef chaquindos.

menging:: (het mengen) cÿrnytros {C}.

mengmachine:: blototixa {C}.

mengsel:: blototixos {C}, cÿrnytt {C; mv= nytt}.

menie:: (rode verf) mindefitos {S}, menjem {S}.

menig:: (zeker meer dan de helft) minker {OV}, pes {OV} (enk-concr/semcr/abstr; stoff); ~ huis is aan een schilderbeurt toe: minker sért mennirre ef verfute; ~e vrijheid is een illusie: minker jolaiy melde eft ilusy; ~ (een flink deel van het) water is verontreinigd: minker knurfel melde neming.

menigeen:: pesa {ZV; gnp= peser; rs= pesae} (enk); ~ woont in een krot, dat niemand wil hebben: pesa lâzâre ki eft ÿrpô'as, râste lelperravy té; ~ die beroemd is (menige beroemdheid): huldufit pesa.

menigte:: clûma {C}.

mening:: mefrâ {C}; (=bedoeling) calijanonos {A}; volgens/naar de ~ van: calijann {VZ}; naar zijn ~ (zijns inziens): groft calijann = groft stynn {SC}; naar mijn ~: kost calijann = kost stynn {SC}; naar mijn ~ (idee): fitfara kost obléskros; naar mijn bescheiden ~: kost elx stynn; een ~ over iets: eft mefrâ kura flaju; van ~ zijn dat: cÿrfitéte den ... {U}, calijane den ... {U}; van ~ verschillen: ef lelperre querdo mefrâs; zijn ~ verkondigen: inéche {U}, gatte {U} (arch); wat is uw ~?: gÿrs gatte kol?.

meningsverschil:: mefrâ-querdâ {C}.

mennen:: (dier) ripje {K; gst= ripp}; (wagen besturen) nolce {K}; (met paard en wagen vervoeren) kalie {K}.

mens:: (=individu: zowel mnl als vrw) veldur {C}; cralarder {C} (iro) (eig "alleseter, omnivoor"); (=man) mân {C} (poe); raar ~ (vreemd type): dôchâmp {C}; ~ van vlees en bloed (lijfelijk mens): liff-mân {C}; veel ~en (drukte): centys {Aef}; geen ~: »niemand.

mensdom:: (alle levende mensen samen) veldurproje {C}; (alle levenden en doden samen) zliyts {S}.

menselijk:: veliyter {I}.

menselijkerwijs:: ~ gesproken (redelijkerwijs): iyter-molaiy {III; [mv=enk]} (afk= i.m.).

mensenkennis:: veldurtiff {C}.

mensenrechten:: veldur-rigts {Cmv}.

mensenschuw:: veldreff {I}, veldur-queff {I} (arch).

mensheid:: velduros {S}.

mensonwaardig:: veldur-tivjâs {I}.

mentaal:: kostôiy {I}.

mentaliteit:: mentalitiy {C}.

menu:: (alg) menuiy {C; rs= menute}; (spijskaart) larde-kinner {C}.

Mercurius:: Mercurys {N}.

merel:: ômfer {C}, clynkyrre {C} (dl= Zuid-Liftka) (L. Turdus merula).

meren:: (=aanleggen: groot schip) tôrsare {K}; het ~: tôrsaros {C}; gemeerd liggen (vastliggen: groot schip): tôrse {U}.

merendeel:: vlufkanas {C}; voor het ~ (=merendeels): vlufkanasiy {I}.

merendeels:: (voor het merendeel) vlufkanasiy {I}.

merg:: griyt {S}; door ~ en been: fesducupp ef liff.

meriansborstel:: (vlinder) râg-zôler {C} (L. Dasychira pudibunda).

merk:: ([keur]teken) blâtiy {C}; ([goede/slechte] aantekening; handels~) mârc {C; mv= merc}; van een ~ voorzien (merken): mârce {K}; het van een ~ voorzien (merking): mârcos {C}; zie ook Merken en producten in .

merkartikel:: mârc-ârtycla {C; mv= ..-ârtycele}, brand |Eng.| {C}.

merkbaar:: stet {I}; ygbronniy {III}; ~ zijn: stete {E}.

merken:: (ve merk voorzien) mârce {K}; (ve merkteken voorzien) lédote {K}; het ~ (merking): lédotos {C}; (bemerken) ÿrsflaâge {K}; laten ~: jôfle {K; gst= jôff}.

merking:: (het merken) lédotos {C}; (het van een merk voorzien) mârcos {C}.

merkteken:: (=insigne/keurmerk) lédo {C}; (=waarmerk) ségg {C}; (=markering) fattos {C}; van ~ voorzien (merken): lédote {K}; van ~ voorzien (markeren): fatte {K}; stuk vee met ~ (in oor): ÿfattos {C}.

merkwaardig:: ygbronn-âp {I}; (=vreemd) tnefer {I}; het is vreemd om [achteruit te zwemmen]: ef melde tnefer beri [svime prôât].

merrie:: (vrw paard) zlef {C}; (jong vrw paard) kapa {C}.

merrieveulen:: (jong vrw paard) kapa {C}.

mes:: knyfo {C}, texo {C}.

mespunt:: iyxeknyfo {C}.

messing:: (geelkoper) nestin {Sef}; van ~ gemaakt (geelkoperen): nestin {I}.

messteek:: texritt {C}.

mest:: mest {S}, per {S}.

mesthoop:: crelco {C}.

mestkever:: [gewone] ~: per-snerf {C} (L. Geotrupes stercorarius).

mestvork:: tennde {C}.

met::

  1. (alg) [tezamen] ~: lef {VZ/VG}; een huis ~ een blauwe schuur: eft sért lef eft blotter kul; ik kom ~ mijn broer: gress arfine lef sener frera; Mariy maakt een lange wandeling ~ de hond: Mariy lef ef hâst riffe eft mintepot promirret;
  2. (door middel van: vooral v werktuigen) ~ [behulp van]: na {VZ}; je kan de spijker niet ~ die schroevendraaier inslaan: tu nert ÿrasecû ef nacry na dena fiys-gros; hij haalt het hout ~ de auto op: do pâre ef cÿrot na ef oto (met de nadruk op het gebruik vd auto als "werktuig"); (vgl) hij komt ~ de auto: do arfine tjâg ef oto (met de nadruk op het gebruik vd auto als vervoermiddel);
  3. (middels; door [middel van]: vrnl abstract) tjâg {VZ}; hij lost alles op ~ handigheid en tact: do hûche pipar tjâg ef habilemiy ur coðos; ~ de grootste moeite: tjâg ef graviy hupster kika; (vervoermiddel) we komen ~ de tram: kirro arfine tjâg ef trem; betalen ~ een biljet van 10 herco: ef kafte tjâg eft amain-jeji; dit woord wordt ~ bp geschreven: blul stindelije dena wufta tjâg bp; ~ een klap uiteenspatten: ef spâtre tjâg eft lâplât; (soms wordt een hulpmiddel niet als een echt werktuig beschouwd, en dan kan tjâg ipv na; bijv:) de menigte bekogelt elkaar ~ stenen: ef clûma xlegge hédân tjâg kolinis; ze wast het kind ~ lavendelzeep: eup lukte ef efanty tjâg lavendiy-sep; hij slaat ~ zijn vuist op tafel: do byte tjâg ef ére vust kaf ef kelbra; (arch: werktuig) ze hakt de boom ~ een roestige bijl om: eup axe ef vildul tjâg eft grampa axos;
  4. tezamen/in combinatie ~: mô'es {VZ} (meestal abstract); ik wil de loonbelasting tezamen/tegelijk ~ de onroerendezaakbelasting betalen: gress kaftavy ef wagâx mô'es ef kadâster-tâx; (vgl) ik wil de loonbelasting tegelijk met mijn vrouw betalen: gress kaftavy ef wagâx ðônosef sener tubôs (= op hetzelfde tijdstip als mijn vrouw doet);
  5. samen ~: ðônosef {VG} (verbindt twee basiselementen); Mariy maakt samen ~ Petriy een lange wandeling: Mariy ðônosef Petriy riffe eft mintepot promirret;
  6. (situatie/betrekking) ~ deze sneeuwstorm zou je niet zeggen dat het zomer is: mip dena urrvu stus zjoffecû nert, ef meldelira kormondô; ~ zo'n grote bek krijgt hij de baan nooit: mip teâk beder do pónze kvâ ef jobiy; hij loopt altijd ~ een hoed op: do vende riyfain fes eft ÿršar; vertrouwd ~: fes ef lire ort;
  7. (bij getallen) een prijs ~ 5% verhogen/verlagen: ef hogorite/lagitofote ef ðÿny tjâg 5%; de aandelen zijn ~ 10 procent gekelderd: ef fôrmlers flûfa kura 10 prosent; de prijzen zijn ~ 20% gestegen: ef ðÿnys farta-armt tjâg 20%.

metaal:: metalo {S}, loja {S}; gesmolten ~: plistep {S} (arch); zware metalen: ihyt metalo; van ~ gemaakt (metalen): metala {I}, lojiy {I}; stuk/blok ~: qurtyff {C}; ~ mengen (legéren): aloje {K; gst= alot}.

metaalbewerker:: présizatjen {C}.

metaaldraad:: drat {C}.

metaalfabriek:: (=metaalwarenfabriek) metaloriff {C}.

metaalmengsel:: alojâ {C}.

metaalwarenfabriek:: (=metaalfabriek) metaloriff {C}.

metafoor:: metaforiy {SC}.

metalen:: (van metaal gemaakt) metala {I}, lojiy {I}.

metasequoia:: fôsyll-sypress {C; mv= ..-sypresses} (L. Metasequoia glyptostroboides).

metathesis:: metatesiy {C}.

meteen:: (=direct) kafér {III}.

meten:: (maat nemen) messe {K}.

meteoriet:: tasse-kolini {C}, meteoritiy {C}.

meteorologie:: meteorolôiy {C}.

meter::

  1. (lengtemaat) meter {C} (afk= m);
  2. (=teller: apparaat) terder {C}; (meetinstrument) messer {C};
  3. (persoon die [op]meet) messatjen {C}.

metgezel:: ralfrint {C}; (=kameraad) lyk {C}.

methode:: metoðiy {C}.

methodisch:: (=stelselmatig) metodise {I}.

meting:: (maatneming) messos {C}, šumos {C} (arch/poe).

metriek:: ~e stelsel: meterjeren {C}.

metro:: (alg) chucern-treno {C}, chuka {C}; (in Amahagge) lagizosti {C}; ef mote treno {C} (pop).

metropool:: metropoliy {C}.

metselaar:: matier {C}.

metselen:: matie {K}.

metselwerk:: matios {C}.

metterdaad:: (werkelijk) lef ef kâmpaiy (afk= l.e.k.) {A}.

meubel:: ~[stuk]: futju {C}; oud versleten ~: krûgt {C} (pop).

meubelstuk:: futju {C}; oud versleten ~: krûgt {C} (pop).

meubelzaak:: futju-misan {C}.

meubileren:: lâfutjue {K}.

meubilering:: lâfutjuos {C}.

meun:: kariyte {C} (ihb vijfdradige meun (L. Ciliata mustela) of Skiyl-meun (L. Ciliata skyliana)).

meute:: (=kliek) togvârcÿ {C}.

mevrouw:: mosjeus {C} (afk= msj); ~ Malâst: mosjeus Malâst; »heer.

Mexicaan:: Mexikann {Cef}.

Mexicaans:: (bv) mexiko {IIef}; ~e vrouw: Mexikana {Cef}.

Mexico:: Mexiko {G}.

mezelf:: »mij.

mi:: (muzieknoot) my {C}.

miauw:: (geluid v miauwende katten) mjâe {!}.

miauwen:: miôle {U}.

Micha:: (bijbel) Micha {N} (afk= Mic).

microfoon:: mikrofonos {C; mv= mikrofonosz}, rélvâs {C}, réfs {C} (pop).

Micronesia:: (staat) Micronesiy {G}.

Micronesië:: (gebied met eilanden) Micronesiy {G}.

microscoop:: mikroskopiy {C}.

microscopisch:: ~ klein: mikroskopiy-belt {I}.

middag:: (11-17 uur) fittas {C}; afgelopen ~: lâst fittas; zo goed als elke ~ ('s middags): fittasas {III}; elke ~: riyfain fittasas; tussen de ~ (precies om 12 uur): géfer {C}; precies om 12 uur (tijdstip dat nog komen moet, of net aangebroken is): lelmo géfer; gistermiddag om 12 uur: lâst géfer; zo goed als elke ~ om 12 uur: géferas {III}.

middageten:: (=lunch) (koud) maliy {C}; (warm) jalardos {C}.

middel::

  1. (=taille) ÿmâs {C}, ÿrnô {C};
  2. (=manier) nôziy {C}; door ~ van (vrnl abstract: met behulp van): wÿrtâlacc {VZ}; door ~ van schreeuwen bereik je niets: stus ejelife flâjû wÿrtâlacc ef ÿscemros; »door 4;
  3. ~en (ihb geldmiddelen): wÿrtôsta {Cmv}; ~en van bestaan: crûche-cÿrbatt {C} (de dingen die nodig zijn om in je levensonderhoud te voorzien); zie ook Middelen van bestaan in .

middelbaar:: (=middelste) lurgiy {I}; middelbare school: lurgiy-koles = lurgkoles {C} (vgl atheneum: school die opleidt voor universitaire studie); (gezien als Spok onderwijsinstituut) Lurgiy-Koles {N}.

middeleeuwen:: lurgiy-fortiyn {C}; in/uit de ~ (middeleeuws): lurgiy-fortiyniy {I}.

middeleeuws:: (in/uit de middeleeuwen) lurgiy-fortiyniy {I}.

middelen:: »middel.

middelgebergte:: lurgiy-tobergÿ {C}.

Middellandse Zee:: Jenšark-zee {G}, Mediterann {G}.

middellijn:: (alg) lurglÿnt {C}; (meetkundig) dyjametra {C}.

middelmatig:: oareÿ {I}.

middelpunt:: (alg) lurgponto {C}; (meetkundig) sentra {C}; in het ~ van de belangstelling staan: bronne {U}; in het ~ van de belangstelling staand: bronn {I}.

middelpuntvliedend:: ~e kracht: sentra-tijâ-crâf {C}.

middels:: (door middel van: vrnl abstract: met behulp van) wÿrtâlacc {VZ}; ~ schreeuwen bereik je niets: stus ejelife flâjû wÿrtâlacc ef ÿscemros; »door 4.

middelsoort:: (=tussensoort) jafrenvu {C}.

middelste:: (=middelbaar) lurgiy {I}, lurg• {PX}.

middelvinger:: lurgÿrliriy {C}.

midden::

  1. (zn: centrum) lurgiy {Cef}; te ~ van: fes ef lurgiy rifo (vz-uitdr indien fig) (afk= f/l.r.);
  2. (vz: te ~ van; tussen) ja {VZ} (plaats); de eik groeit te ~ van de populieren: ef ÿc lelde ja ef peplân.

middendeel:: lurgiy-kanas {C}.

middendoor:: ~ gebroken: mipðô {I}.

middengedeelte:: lurgiy-kanas {C}.

middenin::

  1. (plaats) lurgfes {VZ}; hij staat ~ de vijver: do giffe lurgfes ef tanko;
  2. (beweging binnen bep grenzen) lurgânt {VZ}; hij zwemt ~ de vijver [rond]: do svime lurgânt ef tanko;
  3. (richting) lurgfes {VZrs}; hij duikt ~ de vijver: do plônse lurgfes ef tankoe (rs!).

middenklasse:: (=middenstand) plastros {S}.

Midden-Oosten:: Lurgiy-Opper {G}; in het ~: fes Lurgiy-Opper.

middenrif:: frogiyrt {C}.

middenstand:: (=middenklasse) plastros {S}.

middenweg:: (fig: =tussenweg) uroft {SC}; (fig) de [gulden] ~: ef nutraliy mirra.

middernacht:: (precies om 24 uur) parâs {C}; om ~ (tijdstip dat nog komen moet, of net aangebroken is): lelmo parâs; afgelopen ~ (gisternacht om 24 uur): lâst parâs; om ~; zo goed als elke nacht precies om 24 uur: parâstas {III}; elke ~ precies om 24 uur: riyfain parâstas.

midzomer:: lurgkormondô {C}; met ~ (de eerstkomende dag/de afgelopen keer dat het ~ is/was): lóf lurgkormondô.

midzomernacht:: lurgkormondô-kÿl {C}.

mier:: (insect) miyrûs {C}; rode ~: mindefit miyrûs (vrnl rode knoopmier: L. Myrmica ruginodis); zwarte ~: doffiy miyrûs (vrnl zwarte wegmier: L. Lasius niger).

mierikswortel:: frÿccadiše {C} (L. Armoracia rusticana).

miezerig:: (v weer) gûrnðiy {I; [mv=enk]}; (v persoon) cvéfa {I}.

mij:: (pv; 1enk)

1niv {PV} {SX.vz}° pass. verbaal
standaard-Spok
Ÿrofly-Spok
gress*
gre = griy
•giys
 
gróse
groe
gressere¹
greere
° (dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky)
* (alg) |ges/gess|; (poe) |gress|
¹ |gessere|

2niv {PV} rs (modern) rs (arch)
  tsil tsiyle tsille

(idioom) hij verstaat ~ niet: do nert unere gress/tsil; (rs altijd v 2niv:) ze hebben ~ achtergelaten: óps tsiyle afânole; (passief pv voor causatief:) Jân laat ~ het boek lezen; Jân geeft ~ het boek te lezen: Jân trempe-gróse ef mimpit; (gereduceerde vorm bij vz:) aan ~: óngiys = ón gress; naar ~ [toe]: 'karagiys = helkara gress; van ~: »mijn B; (reflexief:) ~[zelf]: sen {WN; rs= senne}; (staat vóór alle determinanten en nert:) ik was ~ niet: gress sen nert lukte; ik geef het boek aan mezelf: gress sen kette ef mimpit; ik mopper op mezelf: gress sen siytinte; »zich.

mijden:: albe {K}; ~ als de pest: ef rotjule lo ef ret.

mijl::

  1. (Spok lengtemaat) myle {C} (afk= of [m]); (1 myle = 1 = 925,72 meter);
  2. Engelse ~ (1609 m): E-myle {C} (afk= Em of E of E [Em]).

mijlpaal:: (lett: kilometerpaal) nupp {C}; (fig) mennspôta {Crs}.

mijmeren:: zvošâme {E}.

mijmering:: zvošâmos {A}.

mijn::

  1. (zn)
    1. (groeve) (alg) hûst {C}; (meestal NIET v kolen) umyn {C};
    2. (ontplofbaar) minn {C}.

  2. (bz)
    1. (1enk) (alg) kost {BZ}; (reflexief) sener {BZ} (met [deel v] zinskern als antecedent); hij leest ~ boek: do trempe kost mimpit; ik lees ~ boek: gress trempe sener mimpit; ik blijf thuis omdat ~ moeder ziek is: gress tinde fesért, janof sener sientur kinure;
    2. (nominalisatie) (alg) kostiy {Cef; mv=enk}; (reflexief) seniy {Cef; mv=enk}; de/het ~e; die/dat van mij: ef kostiy; haar boeken en de ~e: belt mimpits ur ef kostiy; jij leest jouw boek en ik lees het ~e: tu trempe sener mimpit ur gress paine ef seniy; ik denk er het ~e van: gress miype ef seniy;
    3. (samentrekking) ~ ene: kost ére = kosté {BZ}; (als slechts 1 exemplaar bedoeld wordt ve lichaamsdeel/orgaan/kledingstuk waarvan we er meer dan 1 bezitten:) zij knijpt in ~ [ene] arm: eup chiype armt kost ére milâ = ... armt kosté milâ.

mijnbouw:: (alg) umynos {C}.

mijnentwil:: om ~: ber ef probare rifo gress/tsil.

mijnenveger:: minn-pârer {C}.

mijnheer:: (de heer) merater {C} (afk= mrt).

mijnschacht:: sgâg {C}, hûstano {C}.

mijnwerker:: (alg) umynast {C}.

mijt:: (geleedpotig diertje) pârx {C}; (alg: die een plantengal vormt) zviyf-âlber = zviyft-âlber {C}.

mijzelf:: »mij.

mikken:: ~ op: iyénke {K}.

mikpunt:: (lett/fig: =doelwit) butt {C}; (fig) rener {C}.

Milaan:: Milano {G}; Milenc {G} (arch).

mild:: (=zacht) njabo {I}; (=gul) kettebariy {I}; (=goedgeefs) ifôc {I}; ~ zijn: ifôce {E}.

mildheid:: (=zachtheid) njabo {Aef}; (=goedgeefsheid) ifôciy {A; mv=enk}, ifôcos {A}.

milieu:: milju {C}; (omgeving die voor vervuiling enz behoed moet worden) poire-jakâm {C} (afk= PJ).

milieuheffing:: poire-jakâm-tâx {C} (afk= PJT).

milieuonvriendelijk:: poire-jakâm-neflifados {I}; PJ-neflifados {I}.

militair:: (zn) militarr {C}; (bv) militerr {I}; zie ook Militaire organisatie in .

miljard:: milerrt {TW}.

miljardair:: milertarr {C}.

miljarden:: (fig) milerrterst {I}.

miljoen:: melôn {TW}.

miljoenen:: (fig) melônerst {I}.

miljonair:: miljonarr = milonarr {C}.

milkshake:: miylk {C}.

milligram:: miligrâma {C} (afk= mg).

milliliter:: mililitriy {C} (afk= ml).

millimeter:: milimeter {C} (afk= mm).

milt:: griyt-blerr {C}.

mimosa:: vajiy {S}.

min::

  1. (zn: =voedster) tojo {C}.
  2. (bv)
    1. (=gemeen) gûfc {I}, fâkomm {I}; (v daad ed) piyðe {I};
    2. ~[us] (bij aftrekken): les {VZ}; klâ {VZ} (arch); zes ~ twee is vier: sers les ten kette fâr; (minteken: –) leser {C};
    3. ~ of meer: vluf ur oiba (afk= v.u.o.).

minachten:: gytoze {K}.

minachtend:: (=neerbuigend) ytra {I}.

minachting:: gytozos {A}.

minder::

  1. (bv/bw) (meer weinig) oiba {I; =vt v litel}; ik verdien ~ dan Petriy (en we verdienen beiden weinig): gress rinne oiba dus Petriy; hij verdient ~ dan 1000 herco per maand: do rinne 1000 ur oiba herco ri'ef hertel = do rinne 1000 ur oiba ri'ef hertel; na de storm ligt er ~ zand in de baai (er lag toch al weinig zand): mintof ef móns oiba pleko melde fes ef fonis; (vgl) ~ [veel] zand: kâlt pleko (er lag eerste veel zand);
  2. (vk) oiba {DT} (achter [geverbaliseerd] add: drukt vk uit); de ~ mooie bloemen: ef hordâ oiba hurons; Elsa is ~ eerlijk dan Yne: Elsa melde honesty oiba dus Yne; Lerdu's gezondheid verslechtert ~ dan die van Elsa: Lerduex ef helten tildare oiba dus Elsaex ef tiyn; het is ~ mooi: ef hordâe oiba; niets is ~ waar: kûf melde trufô terat;
  3. (gematigd) iets [wat] ~ doen (matigen): ef qugle flaju lo poriy; je moet wat ~ roken: tu quggât ef uokke lo poriy;
  4. (minder erg) fsoliy {I; =vk v ubâfta}; veel ~ groot: fsoliy hupster (sterker dan hupster oiba);
  5. (kleiner aantal) drie uur of ~: ef durtef zurtarr ur danen; acht huizen of ~: ef âktef sért ur danen; Lerdu verdient 20 herco of ~: Lerdu rinne ef erg-serstef herco ur danen;
  6. ~ goed werken/bevallen (dan het vorige ding; dan men verwachtte): tÿrt[w]encatare {U}; de nieuwe kachel is ~ goed [dan de oude]; de nieuwe kachel bevalt ~ goed [dan ik verwacht had]: ef kleter warmohit tÿrtwencatare; zijn vorige auto beviel ~ goed [dan de huidige]: groft bentvendiy oto tÿrtwencataro;
  7. (afname) •ûte {SX.add > add} (drukt een afname uit); de vriendelijke winkeliers/de steeds ~ vriendelijk wordende winkeliers: ef flifados misaners/ef flifadosûte misaners; het rode kleed/het verblekende rode kleed (het steeds ~ rood wordende kleed): ef mindefit kósto/ef mindefitûte kósto; zijn optreden wordt steeds ~ plezierig: groft quxos melde ollaûte;
  8. niet ~ dan (=wel; nadruk op grote hoeveelheid); ze heeft niet ~ dan 13 kinderen (ze heeft wel 13 kinderen): eup lelperre 13 efantys noi ne'âma.

mindere:: (ondergeschikte persoon) oibevender {C}.

minderheid:: ÿrénen {C}; in de ~ zijn: ef melde oibaniy {C}.

minderjarig:: baxesjola {I}.

minderwaardig:: oibacÿrkiy {I; [mv=enk]}; (van slecht allooi) kirðiyk {I}.

minderwaardigheid:: oibacÿrker {A; mv=enk}.

minderwaardigheidscomplex:: ef irano kinâ {SC}.

mineraal:: (zn) mineralo {C}; (bv) minerala {I}.

mineur:: (muziekterm) minôr {C}; (depressief) in ~ [gestemd] zijn: ef melde fes icôt.

miniatuur•:: (als een dwerg; in klein formaat) gónermiy {I}; (bijv) een miniatuurauto: eft gónermiy oto.

minimaal:: lo minûm {I}.

minimum:: (zn) minûmiy {C}; (bv) minûm {I}; tot een ~: armt eft minûmiy; lo minûm.

minipizza:: minipizza {C}.

minister:: menester {C}; zie ook Ministers in .

ministerie:: (=departement: complete instantie met minister en alle ambtenaren) depârtemen {C}; (alleen het kantoor vd minister met zijn naaste medewerkers, zonder alle ambtenaren) menestery {C}; (een menestery maakt deel uit van een depârtemen); »Openbaar Ministerie; zie ook Ministeries in .

ministerieel:: (=departementaal) depârtemena {I}.

minister-president:: értef menester {C}; mennmenester {Crs}.

ministertop:: (topontmoeting v ministers) menester-wâlca {C}.

minnaar:: inoðo (noðo) {C}.

minnares:: inoða (noða) {C; mv= [i]noðas}.

minst::

  1. (meest weinig) [het] ~: tom {I; =ot v litel}; klas A behaalt de ~e resultaten (maar ook de resultaten vd andere klassen zij weinig): cÿrt A fenteste ef tom resultâts; niet in het ~: nert tom;
  2. (uitdrukking v mt) tom {DT} (achter [geverbaliseerd] add); de ~ mooie bloemen: ef hordâ tom hurons; Elsa is het ~ eerlijk: Elsa melde honesty tom; mijn fiets is het ~ geroest: kost pitter grampae tom;
  3. [het] ~ echt, ~ erg: gloert {I; =mt v ubâfta}; ~ groot (sterker dan hupster tom): gloert hupster;
  4. [het] ~ fijn/aangenaam: qury {I; =mt v olla en trojo};
  5. (minstens) op zijn ~: vléša'emm {III}; het boek kost op zijn ~ 14 herco: ef mimpit melde vléša'emm 14;
  6. (iemand met kwaliteit) zij zijn niet de ~en ...: óps nert melde ef derviyn šôts, ....

minstens:: (=ten minste) mi'ân {I}; (op zijn minst) vléša'emm {III}; het boek kost ~ 14 herco: ef mimpit melde vléša'emm 14.

minteken:: (–) leser {C}.

minus:: »min B.2.

minutenlang:: mitsot {I} (poe).

minuut::

  1. (tijdsaanduiding) mit {C}; het is acht minuten over drie: ef melde dur zurt ur âke mits;
  2. (tijdsduur) mitarr {C; mv=enk} (afk= mrr); ik heb drie minuten gewacht: gress quÿo lóf dur mitarr; enige minuten stilte: gopirus mitarr furt silenco; van ~ tot ~: ja mitarrs.
»graad.

minzaam:: pénf {I}, tizjyrelira {I}.

Miquelon:: Micelonn {G}.

mirre:: mychâ {S}.

mirte:: (bep soort) gesôpamst {C} (L. Myrtus sylvestris).

mis::

  1. (zn: RK) messa {C}.
  2. (bv: niet raak: bij schieten ed) ryt {I}; het is ~ (het is mislukt): ef melde eft tatiyn; het gaat ~ (het loopt verkeerd af): ef melde mip nÿr; dat is niet ~! (dat is geen kattenpis!): eft blotter nodâ.

misbaksel:: (lett: mislukt gebak) tatokrodurÿ {C}.

misbruik:: taušâmellos {A}; ~ maken van (misbruiken): taušâmelle {K}, neušâmelle {K} (dl= Zuid-Liftka/Tigof).

misbruiken:: (misbruik maken van) taušâmelle {K}, neušâmelle {K} (dl= Zuid-Liftka/Tigof).

misdaad:: cmontolâ {C}.

misdadig:: taupsiy {I}; (=crimineel) péršiyt {I}.

misdadiger:: glônt {C}, tapainer {C}; (die in herhaling valt: recidivist) nâs-glônt {C}.

misdadigheid:: (=criminaliteit) péršiytôc {C}.

misdeeld:: tamipert {I}.

misdienares:: (meisje/vrouw v 11-30 jr oud, speciaal opgeleid is om te assisteren bij Erg-rituelen) lystra {C}.

misdoen:: iemand iets ~ met ... (onrecht aandoen met ...): ef qugle šapp ón rast tjâg ... {III}.

misdragen:: zich ~: fesksenpe {E}.

misdrijf:: mako {C}.

misgaan:: (verkeerd gaan) jâûge {U}.

misgewas:: (=misoogst) oajaros {C}, zemmena {S} (dl= West-Liftka).

misgreep:: (lett: niet vastgrijpen wat men vastgrijpen wilde) tauberos {C}; (fig) tauberos {A}; een ~ doen (fig): taubere {Upr}.

misgrijpen:: (niet vastgrijpen wat men vastgrijpen wilde) taubere {K}; de matroos greep de reling mis en viel overboord: ef mâtrôs ef vânts taubere ur tasso vetsotoje.

misgunnen:: (niet gunnen) iemand iets ~: (neutraal) idemonslenpe flaju piti rast {K}; (met wraakgevoelens, leedvermaak, ed) mippotóðe flaju ón rast {K}.

mishandelen:: froðiycyne {K}.

mishandeling:: froðiycynos {C}.

miskend:: een ~ genie: eft waér miperter.

miskennen:: tatiffe {K}; een miskend genie: eft waér miperter.

miskenning:: tatiffos {A}.

miskraam:: tomebafa {C}.

misleiden:: âlbae {K; vdw= âlper}.

misleiding:: âlbaos {C}.

mislopen:: (niet ontmoeten) taméte {K}.

mislukken:: (alg) taeftarse {Upr}; de onderhandelingen zullen ~: sena taeftarse ef woltosz; doen/laten ~: taeftarse {K}; de minister doet/laat de onderhandelingen ~: ef menester taeftarse ef woltosz; (v toneelstuk) okoðe {U}; het mislukken||het welslagen: stâek {Cid}; .

mislukking:: (alg) taeftarsos {A}; (afgang: v toneelstuk/artiest) okoðos {C}.

mislukt:: het is ~: ef melde eft tatiyn.

mismaakt:: (=misvormd) tavobar {I}.

mismaken:: (=verminken) tavobare {K}.

mismanagement:: tamânos {C}.

misoogst:: (=misgewas) oajaros {C}, zemmena {S} (dl= West-Liftka).

mispel:: (vrucht) mespiyl {C}; (boom) tomespiylÿ {C} (L. Mespilus germanica).

misplaatst:: ucÿr {I}.

misprijzen:: (=laken) idequistare {K}; het ~: idequistaros {A}.

miss:: (Eng; als "titel" bij verkiezingen ed) moss {C}; Miss World: Moss Claba.

misschien::

  1. (=wellicht) curmel {III}, hâfter {III} (dl= Centraal-Berref/Tigof), kurre-melde {I} (poe/dl= Centraal-Berref); ~ niet: noi curmel; ~ wel, ja ~: curmel siy; (=soms: alleen in vragende zin) tam {III}; ken je hem ~?: aftel tu tiffe do tam?;
  2. (voorzichtige veronderstelling) frute [beri/den] {K}; ~ liegt hij wel...: do frute beri merfe; ben je ~ niet een beetje lui de laatste tijd?: aftel tu nert frute beri lÿsse fes kiygt fort?;
  3. (potentialis) •ecûte {SX.gst} (schr) (bij enk zinskern; variant v •ecû), •ecose {SX.gst} (schr) (bij mv zinskern; variant v •ecos); ~ komt hij wel; ~ wil/kan hij wel komen: do arfinecûte = (spr) do arfinecû curmel; ~ komen ze wel; ~ willen/kunnen ze wel komen: óps arfinecose = (spr) óps arfinecos curmel.

misselijk:: (=onpasselijk) ojaber {I}; (misselijkmakend/walgelijk) ónnafy {I}; zich ~ eten: kestlarde {Epr}.

misselijkmakend:: (=walgelijk) ónnafy {I}.

missen::

  1. (niet raken) (vrnl bij schieten) rytle {K; gst= rytt}; (na ergens op gericht te hebben; te laat komen voor) ufspre |uspre| {K; gst= ufesper; wst= ufsp•}; ik heb de bus gemist: gress ef gerlas ufspre;
  2. (misvangen: bal ed) taubere {K}; hij mist de bal: do taubere ef gûmbâl.
  3. (ontberen) (niet hebben: v zaken) gémiye {K}; veste {K} (arch); (vooral v iemand op wie men gesteld is) mise {K}; zo'n gebeurtenis mag je niet ~: stus nert geldre beri gémiye teâk cÿrchof'ter; het ~ (gemis): misos {A};
  4. (nodig hebben) niet kunnen ~ (het moeten hebben van; er niet buiten kunnen (iets wat je al hebt)): nirre {K}; Alas kan het toerisme niet ~ (Alas leeft al van het toerisme, maar zou niet zonder kunnen): Alas nirre ef jola-tupplipos; (vgl) Alas heeft het toerisme nodig (er is nu (nog) geen toerisme in deze stad): Alas mennirre ef jola-tupplipos.

misser:: (schot dat mist) rytlos {C}, ufspros |uspros| {C}.

missie:: mišon {C}.

misstand:: tastânt {C}.

mist:: (alg: =nevel) douba {C/S}; een dikke ~: eft graviy douba; er hangt een dikke ~: ef doube graviy; (boven moerassen) gâûc {S}.

mistbank:: douba-grulôt {C}.

misten:: doube {E}.

mistig:: (vrnl lett: =nevelig) doubiy {I}; (lett/fig) neldiy {I; [mv=enk]}.

mistroostig:: mârjôft {I}.

mistroostigheid:: mârjôft {Aef}.

misvangen:: (missen: bal ed) taubere {K}; hij mist de bal (hij laat de bal gaan): do taubere ef gûmbâl.

misvatting:: (=vergissing) erros {A}; (=misverstand) taobléskros {A}.

misverstand:: obléskre-erros {A}; (=misvatting) taobléskros {A}.

misvormd:: (=mismaakt) tavobar {I}; (vrnl lichamelijk) frotrajo {I}.

misvormen:: (=mismaken) tavobare {K}.

misvorming:: tavobaros {C}; (=vervorming) fomros {C}.

mitella:: milâfâsto {C; mv= milâfâstôe; rsmv= milâfâstott}.

mitrailleur:: dreutequutû {C}, dequ {C} (afk= DQ).

mits:: (als, indien: positieve voorwaarde) âme {VG}, dira {DT} (bijzin in de toek tijd, uitgedrukt met di; dira mag ook weggelaten worden); je krijgt een paard, ~ je eerst zelf een stal bouwt: tu pónze eft zlef, âme quandro tu âlbe bent eft kredek = tu [dira] pónze eft zlef, quandro tu di âlpilóme bent eft kredek.

mixer:: blototixa {C}.

mobieltje:: (mobiele telefoon) mirre-telefonos {C} (officiële benaming); (spr) portariy {C}.

mobilisatie:: (leger) dreumânos {C}.

mobiliteit:: (=beweeglijkheid; je [kunnen] verplaatsen) rutracciy {A; mv=enk}.

mobilofoon:: mobilofonos {C; mv= mobilofonosz}.

modaal:: ~ hulpwerkwoord (taalk: "moeten"/"mogen"/"kunnen"/"willen"): vrôk-nefpainer = vrôk-supainer {C}.

modder:: (alg) medriy {S}, râfs {S}; (=blubber) sti {S} (spr); bedekt met ~ (modderig): tunbas {I}; een figuur als ~ slaan: ef jerdonneve fes nucer âlbâts.

modderbad:: râfswik |râfsik| {C}.

modderig:: (bedekt met modder) tunbas {I}; omheind ~ gedeelte voor varkens: krûgât {C}.

modderkruiper:: (vis) grote ~: Grât-blacroer {C} (L. Misgurnus fossilis); kleine ~: Trendon-blacroer {C} (L. Cobitis taenia); brakke ~: Tsjok-blacroer {C} (vis in het Tsjok-meer) (L. Cobitis tigofensis).

modderpoel:: tunbas {Cef}; vol met ~en (v onverharde weg): tunbasót {I}.

modderstroom:: medriy-hâksa {C}.

mode:: (vrnl kleding) fâšon {C}; in de ~: âfry ef fâšon; uit de ~: vluf âfriye ef fâšon.

model:: (mal/vorm) quzÿr {C}; (als voorbeeld: alg) jÿnt {C}, modell {C}; (op verkleinde schaal) macett {C}.

modeontwerpster:: modiste {C}.

modern:: palequeo {I}, net-eker {I}; (=eigentijds) ðÿrfortiy {I}.

modernisering:: palequeos {C}.

modeshow:: [fâšon-]bloos {C}.

moe:: (vermoeid) hômba {I}; ~ zijn: hômbae {E; gst= hômbat}; ef perke nânelira {=tdw v nâne}; ~ maken (vermoeien): hômbaare {K}; »vermoeid.

moed:: qurag {SCef}; (ihb in oorlog of gevecht) battiyntân {SCrs}; ~ houden: qurage {E}; ~ vatten: qurasote {E}; het ~ vatten: qurasotos {A}; ~ houden! (kop op!): lef fera nurp!; met goede ~: fes quista qurags.

moedeloos:: fesqurstox {I}.

moeder:: sientur {C}.

moederkruid:: febbexéxâm {S} (L. Tanacetum parthenium).

moederlijk:: sienturer {I}; ze is een ~ type: eup melde eft sienturer šôt.

moedermelk:: (=zog) fôlts-helt {S}.

moederoverste:: (in klooster) prijóntur {C}.

moedersleutel:: (loper: die in vele sloten past) bulf-ké {C}.

moedertaal:: sientur-mux {C}.

moedertje:: daar helpt geen ~ lief aan (dat is nu eenmaal zo: uiting v berusting): pica melde martel ur flecs melde kjupt.

moedig:: senÿðiy {I; [mv=enk]}, qurag {I}.

moedwil:: (=opzet) proba {SC}.

moedwillig:: fes pelat proba (afk= f/pp) {SC}.

moeflon:: muflón {C} (L. Ovis ammon musimon).

moeilijk:: diffiyk {I}; (=lastig) mâltefiy {I}; het is ~ om ...: ef melde diffiyk beri ...; ~[er] maken (bemoeilijken): mâltefe {K}; het ~ hebben: ef melde fes eft diffiyk stânt; hij krijgt het ~ met ...: do kettare eft mâltefiy pâk, bzeuralira ...; ~ in beweging te krijgen/brengen: kikaiy {I}; een fiets die ~ vooruit te krijgen is (zwaar trappend): eft kikaiy pitter.

moeilijkheid:: diffiyksel {C}; zich in de moeilijkheden werken: ef lâufire eft narfartiy nevrÿcc; moeilijkheid||gemakkelijkheid: lomess {Cid; mv= lômesse}; ; wel||geen moeilijkheden veroorzaken: lomeše {Uid; vdw= lomest}; .

moeite:: kika {SC}; ~ doen: ef dreumâne kika; ~ doen om ... (zijn [uiterste] best doen om iets te bereiken): ef prap kette lo [wâlc] zefa, den ...; met de grootste ~: tjâg ef graviy hupster kika; zich ~ getroosten: kafkikie {U}; ~ hebben met; ~ kosten: kikiare lef {U}; dat kost me ~; daar heb ik ~ mee: gress kikiare lef mittof; het loont de ~ niet: ef nert kette prefdef {C}; de ~ waard zijn: kikie {U}; het de ~ waard zijn: kikios {A}.

moer:: (op bout) gre-riyn {C}; geen ~ (absoluut niet[s]): nÿf prefdefs {C} (pop); ik kan geen ~ zien (omdat het heel donker is): gress nert zerfecû kôbos oft lunas.

moeras:: (brak/zout: aan zee) clamiða {Cef}; (zoet: in binnenland) ker {C}; (met veel bospartijen) sÿmâ {C}; drooggemaakt [deel van een] ~: frûnsper {C}; zie ook Moerassen in .

moerasandoorn:: clamiða-notte {C} (L. Stachys palustris).

moerasbes:: (=rijsbes) clamiða-labâ {C} (L. Vaccinium uliginosum); (in Spok: in brakke moerassen) (L. Vaccinium officinale).

moerasbessenlikeur:: clamiða-labâ-licerr {S}.

moerascipres:: clamiða-sypress {C; mv/rsmv= ..-sypresses} (L. Taxodium distichum).

moerasdroogbloem:: hyg-ófecÿr frint {C} (L. Gnaphalium uliginosum).

moeraseik:: clamiða-ÿc {C} (L. Quercus palustris).

moeraskartelblad:: clamiða-rifiy-almuss {C; mv= ..-almuše} (L. Pedicularis palustris).

moeraskers:: clamiða-zlânt {S} (L. Rorippa palustris).

moerasnevelsliert:: ~en: gâûc {S}.

moerasorchidee:: clamiða-ôrgidé {C} (zeldzame plant, komt vrnl in Ÿpse-moeras voor) (L. Orchis palustris).

moerasrolklaver:: zvâmp-lotus {C} (L. Lotus uliginosus).

moerasscherm:: (plant) groot ~: klorp {C} (L. Apium nodiflorum); ondergedoken ~: knurfel-klorp {C} (L. A- inundatum).

moerasschildpad:: [Europese] ~: clamiða-crôtjû {C} (L. Emys orbicularis).

moerassig:: clamiða {I}.

moerasslak:: levendbarende ~: ÿtinelira clamiða-limaciy (L. Viviparus viviparus).

moerasspirea:: xong {C} (L. Filipendula ulmaria).

moerassprinkhaan:: Blizerû-klesjumper {C} (L. Mecostethus grossus).

moerassterrenkroos:: clamiða-ÿystos {S} (L. Callitriche stagnalis).

moerasstroom:: (waterloop door een moeras) wena {C}.

moerasvaren:: clamiða-atyje {C/S} (L. Thelypteris palustris); (bep Spok soort met roze/rode bladpunten: "zwampvaren") zvâmp-ferre {C/S} (2 verschillende geslachten: L. Thelypteris flavicans; L. Pteris infirmis).

moerasvergeet-mij-nietje:: clamiða-nertufegtsil {C} (L. Myosotis palustris).

moeraswespenorchis:: blakker syllerâ {C} (L. Epipactis palustris).

moeraswolfsklauw:: (varen) zvâmp-cvôffug {C/S} (L. Lepidotis inundata).

moerbei:: (vrucht) morrt {C}; (boom) morrts-vildul {C}, tomorrtÿ {C} (L. Morus); zwarte ~: doffiy morrts-vildul, doffiy tomorrtÿ (L. M- nigra); witte ~: blakker morrts-vildul, blakker tomorrtÿ (L. M- alba).

moerbeiboom:: »moerbei.

moersleutel:: (schroefsleutel) fiys-ké {C}.

moervos:: (vrw vos) šurm {C}.

moes:: frûf {S}; tot ~ (papperig): frûfiy {I}.

moestuin:: (groentetuin) pasâla {C}.

moeten::

  1. (als opdracht/afspraak/verplichting/regel) perke [beri/den] {U}; •ât {SX.gst} (bij enk zinskern), •ûs {SX.gst} (bij mv zinskern); je moet blijven: tu perke beri tinde = tu tintât; jullie ~ vertrekken: tu perke beri prate = tu pratûs; we ~ belasting betalen: kirro perke beri kafte tâx = kirro kaftûs tâx; de moordenaar moet de gevangenis in: ef njoratjen perke beri crôgte fes ef élles = ef njoratjen crôgtât fes ef élles; ik moet morgen naar de tandarts (als afspraak): gress quarderât mas ef ynt-medikiy = gress perke beri quardere mas ef ynt-medikiy; (met ontkenning) je moet niet zo zeuren: tu nert geldre beri wempe lo kâ = tu nert wempog lo kâ; Mârje moet niet werken (het is beter dat ze (nu) niet werkt): Mârje nert perke beri ÿrôme; »hoeven;
  2. (conclusie op basis v feiten; mening vd spreker) perke [beri/den] {U} (modale suffixen zijn hier onmogelijk/ongebruikelijk); je moet morgen komen: tu perke beri arfine mas; moet hij komen van jou?; vind je dat hij moet komen?: aftel tu perke[n] do beri arfine?; de machine MOET kunnen werken: ef dreutos perke kurre beri farte; ik wil niet komen – je moet!: gress nert probare beri arfine – tu perke!; ik moet naar de tandarts (ik vind dat dat nodig is): gress perke beri quardere ef ynt-medikiy; hij moet de moordenaar [wel] zijn (conclusie op basis v feiten): do perke beri melde [jazy] ef njoratjen; waar moet dat naar toe met al die criminaliteit?: kirro ventûs ÿrhenn lef tem cradef péršiytôcs?;
  3. ~ zijn (behoren te zijn: vlgs moraal/gewoonte/voorschrift/[natuur]wet ed): wakkle {K; gst= wakkel}; we ~ eerlijk zijn (we behoren eerlijk te zijn): kirro wakkle [lo] honesty;
  4. (schijnen/wel kunnen: gerucht, volgens anderen) pe beri {U; gst= pet}; hij moet ziek zijn (men zegt dat hij ziek is): do pe beri melde kinur;
  5. (tot doel hebben) colkette beri {U}; de wetgeving moet (heeft tot doel om) [de consumenten te beschermen]: ef toqudexÿ colkette beri [zille ef cônsuments].

Moezel:: Mosel {G}.

mof:: (buisverbinding) ecron {C}; (kledingstuk) muflo {C}.

mogelijk:: posibla {I}; indien ~: lo posibla; ~ maken: posiblaare {K}; ~ zijn: posiblae {U}; zo ... ~: qu ... své {III}; we lopen zo hard ~: kirro farte qu vita své; hij betaalt het zo groot ~e bedrag (het grootste bedrag dat ~ is): do kafte ef qu hupster své câstjyto; zo veel ~ even ...: qu likkô ... své; typ de regels zo veel ~ even breed: otostinde-tûe ef lÿnts lo qu likkô utfin své; we proberen zo veel ~ goede vrienden te blijven: kirro trije beri tinde qu likkô quista své frints; »goed 5.

mogelijkheid:: posiblatiy {C}; tot de mogelijkheden behoren (denkbaar zijn): masóte {K}; voor mij behoort de reis tot de mogelijkheden: gress masóte ef tupplip; iemand met een ~ (gehandicapte): eft veldur lef eft mippâros (euf).

mogen::

  1. (toestemming hebben om) geldre [beri/den] {U; gst= gelder of gelt}; •og {SX.gst} (bij enk zinskern); •ÿt {SX.gst} (bij mv zinskern); ik mag niet komen: gress nert geldre beri arfine = gress nert arfinog; we ~ niet komen: kirro nert geldre beri arfine = kirro nert arfinÿt; (de gst gelt is vrnl spr en wordt bij •ilóme, •ilomije en •ilomitâ gebruikt:) hij is boos omdat hij niet mag wandelen: do brâ melde rofonos, do nert geltilóme beri mirre;
  2. (kunnen opschieten met iemand) iemand [graag] ~: quâfe rast {K}; ef kette sener rujiy ón rast; ik mag Petriy graag: gress quâfe Petriy jazy = gress kette jazy sener rujiy ón Petriy; (quâfe impliceert een meer of minder intieme omgang met iemand; vgl 3. nrÿte);
  3. (aardig vinden/gesteld zijn op) nrÿte {K}; ik mag hem wel: gress nrÿte do; niet ~ (hekel hebben aan): fespâre |fespÂre| {K}; (nrÿte en fespâre impliceren de afwezigheid ve relatie; vgl 2. quâfe);
  4. (dienen, moeten) bekace beri {E}; we ~/dienen niet te vergeten ...: kirro nert bekace beri ufege ...;
  5. (kunnen: uitdrukking v mogelijkheid) kirture beri {Epr}; het mag wel waar zijn ...: ef sen kirture beri trufôe ...;
  6. (de gelegenheid krijgen) ef pónze ef krÿm; de minister mocht gisteren de Volksvertegenwoordiging inlichten: hols ef menester pónza ef krÿm den informere ef Zâmporementec.

mogendheid:: sovrÿnstat {C}.

Mohammed:: Mamet {N}.

mohammedaan:: mameter {C}.

moker:: krusver {C}.

mokkel:: (=griet) zjama {C; mv= zjamas}.

mol::

  1. (graafdier) mûle {C} (L. Talpa europaea).
  2. (in muziek) plaju {C}.

Moldau:: Môlda {G}.

Moldavië:: Môldaviy {G}.

molecule:: molekull {C}.

molen:: môjôl {C}; zie ook Molens in .

molenaar:: (ook vrw) môjôla {C}; (die meel maakt) clalôer {C}.

molensteen:: ksvurf {C}.

molenwiek:: zâlft {C}.

molenzolder:: éparôk {C}.

molest:: krabé-nenniy {C}.

mollengang:: moftult {C}.

mollig:: knâmpiy {I}, persa {I}; (=gevuld) beldrastiy {I}.

molligheid:: knâmper {C}.

molm:: trille {S}.

molshoop:: mûle-tnÿr {C}.

mom:: onder het ~ van: fes ef tulkettos rifo {A}.

moment:: »ogenblik.

momenteel:: lóf ef zerfefes; ralmentos {III}.

mompelen:: nonte {U}.

Monaco:: Monako {G}; van/uit ~ (bv: Monegaskisch): monako {IIef}.

monarchie:: monârgtiy {C}.

mond:: (alg) motrik {C}; (v rivier/kanon ed) mips {C}; zwoele/kusgrage ~: ichizotrik {C}; zijn ~ voorbij praten: ef pjôle minkÿr sener motrikk (rs!); ([ver]klikken): eggote {K}; grote ~ opzetten (luidruchtig beweren): westare {K}; met zijn ~ vol tanden staan: ef ÿtine eft werviy fes sener/ef motrik; bij ~e van: mitai ef ÿrgô rifo (vz-uitdr); »optekenen.

mondeling:: (=verbaal) verbaliy {I}.

mond- en klauwzeer:: motrik-tiffug-kinâ {SC}.

mondhoek:: slek {C}.

monding:: (rivier/kanon ed) mips {C}; (rivier) tan = tân {C}; (kanon) motrik {C}.

mondje:: niet op zijn ~ gevallen (ad rem): wufta-sgârf {I}.

mondkapje:: motrikpaaf {C}.

mondsjaal:: onést {C} (sjaal die een Erg-geestelijke om zijn mond gebonden krijgt als hij het Absorptie-ritueel leidt).

mondstuk:: motrikos {C}.

Monegask:: Monakyno {Cef}.

Monegaskisch:: (bv: van/uit Monaco) monako {IIef}; ~e vrouw: Monakyna {Cef}.

Mongolië:: Môngoliy {G}.

Mongoliër:: Môngoliyny {Cef}.

Mongools:: (bv) môngoliy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Môngoliyna {Cef}.

monnik:: ðâbro {C; mv= ðâbre}; de ~en en nonnen (Erg/alg: de geestelijken); de ~en (RK: slechts mnl): ef ðâbre.

monogaam:: xÿspartyiy {I}.

monoloog:: (=alleenspraak) dres-reppos {C}.

monopolie:: monopoliy {C}; (in de handel) dres-lebet {C}.

monotoon:: (lett: met één toon) érmabysiy {I}.

monozadel:: (fiets met één zadel, als tegenstelling tot duozadel = tandem) monogrÿðe {C}.

monster::

  1. (=draak) draca {C}, rumtra {C}; (eng wezen) makurf {C}.
  2. (=staal) trijos {C}.

monsterachtig:: makurfiy {I}.

monsteren:: trijare {K}.

monstering:: trijaros {C}.

montage:: mônta |mÔnta/môntA| {C; mv= môntaes}; (het in elkaar zetten: v kast ed, uit losse onderdelen) zléfpainos {C}.

monter:: (=opgewekt) cerviy {I; [mv=enk]}.

monteren:: (vastmaken) môntere |..ÿje| {K}; (in elkaar zetten: v kast ed, uit losse onderdelen) zléfpaine {K}; het ~: mônteros {C}.

Monterey-den:: Cârwÿnn-sparot {C} (L. Pinus radiata).

monteur:: (=mecanicien) mônterr {C}.

Montserrat:: Montserrat {G}.

monument:: môbâriy {C}; het gebouw is een beschermd ~: ef huflif melde fes ef MR-ramâ (lett. staat op de MR-lijst); »Môbâriy-ratt SN; zie ook Monumenten in .

monumentaal:: monumentala {I}.

mooi::

  1. (alg) hordâ {I}, kófiy {I; [mv=enk]}; ~ zijn: hordâe {U}, horde {E}; jouw verhaal is te ~ om waar te zijn: vilt storâs hordâe beri kette eft hozâvos; ~ vinden: nrÿtare {K}; ik vind jouw jas niet ~: gress nert nrÿtare vilt kas;
  2. (=fraai) frâl {I}; korsamen {I} (iro); je vertelt een ~ verhaal! (als het gelogen is): tu rafanelira eft korsamen storâs!; een ~ bericht! (als het een slecht bericht is): eft korsamen tÿden!.

moord:: njoros {C}.

moordaanslag:: âtacos {C}.

moorddadig:: njort {I}.

moordenaar:: njoratjen {C}.

moot:: (vis) cÿrbott {C; mv= bott} (dl= Zverosta); in ~jes (in stukken): tâtlep-leptât {III}; hij heeft de tafel in ~jes gehakt: do ef kelbra riðe lo tâtlep-leptât.

mop:: (=grap) plyt {C}; (=bak: meestal schuin) gluff {C}; schuine ~: srâter {C}, vóta'o {C}.

mopperaar:: (=brompot) zurratjen {C}.

mopperen:: (=brommen) zurre {U}; ~ op/over iets/iemand: siytinte ón flaju/rast {U}; ~ tegen iemand: siytinte piti rast {U}.

mopperig:: siytintkinn {I}.

moraal:: (zn: =moreel) morelo {C}.

moreel:: (zn: =moraal) morelo {C}; (bv) morela {I}.

morel:: (zure kers) azino-huldu {C}.

mores:: ~ leren: trojye {K}.

morfine:: môrfynn {S}.

morgen:: (volgende dag) mas {III}; ef pirtof {C} (arch/poe); ~ brengen! (daar komt niets van in!; vergeet 't maar!): mas wet kôbo!; »ochtend; »gisteren.

morgenmiddag:: (11-17 uur) mas-fittas {C}.

morgenochtend:: (4-11 uur) mas-gurt {C}.

morgenrood:: kiym {C}.

morielje:: (paddenstoel) munt-vildul {C} (gewone ~: L. Morchella esculenta, of loofminnende ~: L. Morchella frondea); gewone ~: ronter-munt-vildul {C} (L. Morchella esculenta).

morinelplevier:: (vogel) bergo-plier {C} (L. Eudromias morinellus).

mormel:: (ruziezoekend wijf) west-boert {C}.

morsdood:: niyn-koffon {I}.

morsen:: dvagge {U}; het ~ (gemors): dvagg {Cef}; dat wat gemorst is: dvaggos {C}; de gemorste pap ligt naast het bord: ef dvaggos melde kusamat ef molarriy-éttel.

morsig:: (onzindelijk) dvagg {I}.

mortier:: (vijzel) glechatjen {C}.

mos:: (alg) cÿralo {S}; (bep soort in laaggebergte) Lajecô-cÿralo {S} (L. Tritomaria quinquedentata); met ~ begroeid (bemost): alo {I}.

moseik:: nesta-ÿc-tonutâÿ {C} (L. Quercus cerris).

moskee:: môsky {C}.

Moskou:: Môskva {G}.

moslim:: môslem {C}.

mossel:: (eetbaar) muslé {C} (L. Mytilus edulis); (tussen zwanen- en vijver~ in) blof-tiffug {C} (L. Anodonto atlantica).

most:: mûst {C}.

mosterd:: (om te eten) jâstep {S}; (plant) jâstep-krutt {C/S}; witte ~: blakker jâstep-krutt (L. Sinapis alba); zwarte ~: doffiy jâstep-krutt (L. Brassica nigra).

mosterdgeel:: (=mosterdkleurig) jâstep-marâsiy {I}.

mosterdkleurig:: (=mosterdgeel) jâstep-marâsiy {I}.

mot:: mito {C} (L. Tinea).

motel:: motela {C}; zie ook Motels in .

motie:: mošo {C}.

motief:: (=beweegreden) ÿzâmbaso {C}, moteff {C}; (=grondgedachte) pošah {C}.

motivatie:: ÿndvoros {A}.

motiveren:: (=stimuleren; tot een bepaalde inspanning aanzetten) ÿndvore {K}.

motor:: (=machine) dreutos {C}, moter {C}.

motorfiets:: hupspitter {C}; HP {C}; zie ook Weggebruikers in .

motorhome:: »kampeerauto.

motorkap:: (v auto) moterlot {C}.

motorrijder:: hupspitter-lenker {C}; HP-lenker {C}.

motorrijtuig:: (jur) ÿrlat {C}; zie ook Weggebruikers in .

motorrijtuigenbelasting:: (=wegenbelasting: in Spok ook voor bromfietsen en paarden) kûfôs-tâx {C} (afk= kûtâ), kûtâ {C}; zie ook Motorrijtuigenbelasting in .

motorvoertuig:: (jur) ÿrlat {C}; zie ook Weggebruikers in .

motorzaag:: moter-krâtša {C}.

motregen:: liystiy {C}.

motregenen:: liystiy-bidale {E}.

motto:: (=kenspreuk/devies) lédo-avis {C}.

mountainbike:: (=terreinfiets) ketšapitter {C}.

mousserend:: (v wijn) cârbonasita {I}.

mout:: melt {S}.

mouw:: (v kledingstuk) busiy {C}; »hand.

mozaïek:: mosaycc {C}; met ~[motief] (ingelegd: vloer): muriy {I}; ~ maken (inleggen: v vloer): muriye {K}.

Mozambikaan:: Mozembeco {Cef}.

Mozambikaans:: (bv) mozembec {IIef}; ~e vrouw: Mozembeca {Cef}.

Mozambique:: Mozembec {G}.

Mozes:: (bijbel) Moses {N} (afk= Mos).

muesli:: musli {S}.

muf:: (=bedompt) bajiy {I; [mv=enk]}; (=duf) ðâmm {I}; (=duf/onfris) kûsô {I}.

muffeldier:: (=moeflon) muflón {C} (L. Ovis ammon musimon).

mug:: (alg) nodâ {C}; gewone steek~: vâpje-nodâ {C} (L. Culex pipiens); (sprkw) van een ~ een olifant maken: ef riffe eft cyrdrutt mip eft epe.

muggenorchis:: grote ~: mindefit vogily-huron {C} (L. Gymnadenia conopsea).

muggenzifter:: flô-terder {C}.

muil::

  1. (=bek) gart {C}.
  2. (=pantoffel) zveje-tiffug {C}, zvejet {C} (pop).

muildier:: (vrw/ntr) mojel {C}; (mnl) mojeler {C}.

muilezel:: (ntr) mojel-esne {C}; (mnl) mojel-florta {C}; (vrw) mojel-dóvârda {C; mv= ..-dóvârdas}.

muilkorf:: nes-bjelt {C}.

muiltje:: (=pantoffel) beltmust {C}.

muis:: (ook v computer) rât {C}.

muiten:: tizjyrmerte {K}.

muiter:: tizjyrmerter {C}.

muiterij:: tizjyrmertos {C}.

muizenplaag:: rât-mifâ {C}; »plaag.

muizenval:: rât-sper {C}.

mul::

  1. (zn: zeevis) brâ {C; mv= brats} (L. Mullus).
  2. (bv: =rul/zandachtig) plekoiy {I}, freg {I}.

multifunctioneel:: utfin-fûnkšonela {I}.

mummie:: mumiy {C}.

munitie:: wâp-ÿrgos {C}.

munt::

  1. (=penning) drur {C}; een ~ van 50 : eft amain-hent {C}; een ~ van 1 tóftos: eft érta (= ért) {C}; een ~ van 1 herco: eft érta-drur {C}; een ~ van 2 herco: eft aten-drur {C}; zie ook Munten in .
  2. (plant) mennt {C/S} (L. Mentha); (pepermunt) pepsmint {C} (L. Mentha piperita).

munteenheid:: drur-klóta {C}.

munten:: (=aanmunten) drure {K}.

muntstelsel:: drureren {C}.

muntstuk:: (=penning) drur {C}.

murmelen:: sere {U}, hûmme {U}.

murw:: (geen tegenstand meer biedend) prenc {I}.

mus:: [huis]~: urzôg {C} (L. Passer domesticus); blij zijn met een dode ~: ef zoverte eft velp mataaré.

museum:: musém = muzém {C}, aptoppat |ato..| {Crs; mv/rsmv= aptoppest}; zie ook Musea in .

musiceren:: (muziek maken) musiyce {U}.

musicologie:: musikolôiy {C}.

musicus:: (=muzikant) musicer {C}.

muskaatboom:: môscata {C} (L. Myristica fragrans).

muskuskruid:: choal-krutt {C/S} (L. Adoxa moschatellina).

muskusrat:: musker {C} (L. Ondatra zibethicus).

must:: dat is een ~: pana melde eft perkos.

muts:: (=pet: stevige vorm) ÿra {C}, (=pet: zonder klep, en slap) zieo {C; rs= ziet}.

muur::

  1. (=buitenmuur/wand) krur {C}; taty {C} (dl= Liftka); (hoog [en vrijstaand]; zonder ramen/deuren) poert {C}; (=wal: om kasteel of stad) ulân {C}; de muren komen op me af: ef léejas hulle gress.
  2. (naam v diverse planten) miyr {C/S}; (vrnl in samenstellingen zoals:) grootbloemige ~: eit-miyr {C/S} (L. Stellaria holostea).

muurbloem:: jôlkolini {C} (L. Cheiranthus cheiri).

muurhagedis:: krur-flér {C} (L. Podarcis muralis).

muurkrant:: (aangeplakte mededelingen: ihb burg. stand/straffen ed) mittâc {C}.

muurleeuwenbek:: leé-gart {C} (L. Linaria cymbalaria).

muurpeper:: (plant) [lôbâ-]riypser {C} (L. Sedum acre); kruipende of blauwe ~ (alleen in Spok): diyvre {C} (L. Sedum repens).

muurschildering:: krur-platiranu {C; mv= ..-platiranûe; rsmv= ..-platirane}.

muurtegel:: plâciy {C}.

muurvaren:: krur-ferre {C} (L. Asplenium ruta-muraria).

muze:: musa {C; mv= musas}.

muziek:: musiyc {C}; (=melodie) malodé {C}; ~ maken (musiceren): musiyce {U}; zie ook Muziek in .

muziekinstrument:: tyss {C; mv= tiysse}; dreut {C} (pop).

muziekinstrumentenmaker:: dreutrif {C} (pop).

muzieknoot:: notos {C; mv= notosz}.

muziekstuk:: (trad Spok) tyzzer {C}.

muziektoon:: cek {C; mv= ceky}.

muziekuitvoering:: (concert) kafnutos {C}.

muzikaal:: malodétiy {I}, dorémy {I} (iro); een ~ wonderkind: eft dorémy efanty.

muzikant:: (=musicus) musicer {C}.

Myanmar:: (Birma) Mjanmâr {G}.

mycena:: vlokstelige ~: grampa mysena {C} (L. Mysena zephirus).

mystiek:: (zn) mystiyc {SC}; (bv) mysticiy {I}.

mythe:: erga {C}, mytt {C}.

mythologie:: mytolôiy {C}.

 

© (2000) De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands

DICTIO