Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans
Spokaans—Nederlands A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Nederlands—Spokaans
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z
k:: (naam vd letter K) kaji {C}.
kaai:: »kade.
kaak:: jugg {C}; iets aan de ~ stellen: ef sÿrte flaju kaf ef hecrân.
kaal::
kaalheid:: (=onherbergzaamheid: v land) réjiy-tiyn {C}.
kaalscheren:: (hoofd ed) râše ... lo gôl {K}; ze scheert haar hoofd kaal: eup râše ef nurp lo gôl.
kaap:: capû {C}; zie ook Kapen in .
Kaapkolonie:: Capû-colonje {G}.
Kaapstad:: Capûsÿr {G}.
kaapstander:: trek-pak {C}.
Kaapverdië:: Capûverdiy {G}.
Kaapverdiër:: Capûverdiyny {Cef}.
Kaapverdisch:: (bv) capûverdiy {IIef; mv=enk}; ~e vrouw: Capûverdiyna {Cef}.
kaarden:: plos-trekke {K}; gekaarde wol: rÿterx {S}.
kaardenbol:: plos {C; mv= plôse} (L. Dipsacus); wilde ~: otlôgt plos (L. D- fullonum).
kaars:: ðak {C}.
kaarslicht:: ðak-armtâ {C}.
kaarsrecht:: ðiynk-krono {I}.
kaart:: (klein formaat: briefkaart) fjatôniy {C}; (plastic pasje) kârta {C}; (=landkaart) kinner {C}; (speelkaart) karte {C}; een ~ van Nederland: eft kinner furt/rifo Nelandes; in ~ brengen: kinnare {K}; het in ~ brengen: kinnaros {C}; zie ook Landkaarten in .
kaarten:: (=kaartspelen) kartmerre {U}.
kaartje:: (=biljet) tiycet {C}, lofa {C}.
kaartspel:: (spel dat met kaarten gespeeld wordt) kartmert {C}; (pakje speelkaarten) tokarteÿ {C}.
kaartspelen:: (=kaarten) kartmerre {U}.
kaartsysteem:: tokinnerÿ {C}.
kaas:: blarâs {S}; stuk ~: sârf {C}; [gehele] ~: tosârfÿ {C}; lichte/milde ~ (met milde smaak): pjerf/njabo blarâs; zachte ~: (soort): wâvet blarâs; (consistentie): vjent blarâs; harde ~ (soort): jûntiy blarâs; stevige ~ (niet week/zacht): styp blarâs; scherpe/pittige ~: riyps/nôts blarâs; (zachte, cheddar-achtige kaassoort uit Tjemp) pârtâ {C/S}; ze verkopen hier belegen/oude ~: stus póbare kusami blarâs kaf ef grâty; »rijpen.
kaasjeskruid:: [groot] ~: [wuma-]mâlva {C} (L. Malva sylvestris); klein ~: presÿr mâlva (L. M- neglecta).
kaasschaaf:: blarâs-râšer {C} (weinig gebruikelijk in Spok, omdat er nauwelijks kaas bestaat die zich in dunne plakjes laat snijden, en ook omdat dunne plakjes ongebruikelijk zijn); de ~ of de botte bijl (mbt bezuinigingen: overal voorzichtig een beetje minderen, of hier en daar onbeheerst heel veel; ong) ef froknyfo oft ef vlemót-texo.
kaatsen:: (lett: =terugkaatsen) pallesimue {K}.
kabaal:: cyrés {C}; (=herrie) râftâf {C}, ludosiy {C} (pej: wordt niet door katholieken gebruikt, voor wie het luiden v klokken een religieuze betekenis heeft, dit in tegenstelling tot Erg-gelovigen).
kabbelen:: klurše {U}; ~d golfje: onô {C}.
kabbelend:: kluršiy {I}; ~e golfjes, ~ beekje: kluršynne {S} (poe).
kabel:: répiyt {C}; (=snoer/draad: elektrisch) patio {C; rs= patie}.
kabelbaan:: répiytnolac {C}; zie ook Kabelbanen in .
kabelgoot:: patio-lijerc {C}.
kabeljauw:: bakaljô {C} (L. Gadus morhua).
kabinet:: (regering) ÿrtâness {C; mv= ÿrtânester}; het ~-Nestafie: ef Nestafie-ÿrtâness (genoemd naar premier Nestafie); het ~ is gevallen: ef ÿrtâness bôna; zie ook Kabinetten in .
kabouter:: bózâg {C}, trôl {C}.
kachel:: lôx {C}, warmohit {C; mv= regelm.}.
kachelpook:: rakel {C}.
kadaster:: kadâster {C}.
kadaver:: (dierenlijk) ficc {C}.
kade:: (=wal) tént {C}; op/aan de ~: tekaha {I}; (vrnl bij haven ed) kah {C}; (=oever) klarbÿr {C}; aan/op de ~: kaf ef klarbÿr.
kader:: (rand ergens omheen: lett) hâm {C}; (lett/fig) tolânt {C}; het valt buiten het ~ (buiten het onderwerp): ef farte cupp ef klarbÿrs; in het ~ van: mrâ {VZ}; in het ~ van de bezuinigingen: mrâ ef huarosz; in het ~ blijven van (lett/fig: passen in): mrâtare {K}.
kadetje:: (broodje) kôpa {C}.
kaf:: corqug {S}.
kaft:: labân {C}; (=omslag) caribos {C}.
kaftpapier:: [stuk] ~: caribos-kornin {C/S; mv= ..-kartafiy}.
kajak:: kajâk {C}.
kajuit:: (met nadruk op ruimte in schip) kajutt {C}; (met nadruk op opbouw op schip: =roef) hôc {C}; hij zit in de ~: do feldre fes ef kajutt; hij staat op [het dak van] de ~: do giffe kaf [ef zillepip rifo] ef hôc.
kak:: (=stront) chÿt {S} (spr), skés {S} (spr), pék {S} (vulg), st[r]ÿf {S} (vulg); kale ~ (deftigdoenerij): epestrÿf {C}.
kakelen:: tâke {E}.
kakken:: (=schijten) péje {U} (vulg), péke {U} (vulg).
kakkerlak:: grulót {C}.
kalender:: kâlendert {C}; zie ook Ergynne-kalender in .
kalf:: (ntr: jong rund) kâlf {C}; (mnl: jonge stier) stuft {C}; (vrw: jonge koe) piâ {C; rs= piât}; (sprkw) als het ~ verdronken is, dempt men de put: stus mâdriye ef pât mintof ef ÿtassos/mintof en mynall biyrðo.
kalfsoester:: (rond stukje kalfsvlees) scalôpiy {C}.
kalfsvlees:: kâlftiyse {C}.
kaliber:: kaliber {C}.
kalium:: kalym {S}.
kalizout:: kali-sel {Sef}.
kalk:: câlko {S}; gebluste ~: tyrâhor câlko; ongebluste ~: netyrâ-câlko {S}; van ~ gemaakt; met ~: câlkiy {I}; tot ~ worden (verkalken): kâlke {U}.
kalkhoudend:: (hard: v water) kolini {I}.
kalkoen:: ucha'occ {C} (L. Meleagris).
kalkoven:: câlko-furnako {C}.
kalksteen:: câlkane {S}; van ~ gemaakt (kalkstenen): câlkana {I}.
kalkstenen:: (van kalksteen gemaakt) câlkana {I}.
kalligraaf:: (in Erg-commune of klooster) stindatjen {C}.
kalm:: (=rustig) câlm {I}, nebuch {I}.
kalmeren:: câlme {K}, nebuce {K}.
kalmering:: nebucos {A}.
kalmte:: câlmiy {C}.
kalven:: (v koe) kâlfette {E}; de boer helpt haar (= de koe) bij het kalven: ef kelte kâlfette-épe.
kam:: (om haar te kammen) kômpiy {C}; (v haan) litôt {C}.
kameel:: (mnl/ntr) kamo {C}; (vrw) kamoa {C}; (ntr: veulen) kâlf {C}; ("schip van de woestijn") dester-karé {C}.
kameleon:: kameljonn {C}; gekieuwde ~: cii-kameljonn (L. Camaeleon felix) (komt alleen in natuurreservaat Ef Xoemanas op Lomky voor).
kamer:: mittus {C; mv= omittus}, •mit {SX > c}; (klein: =hok) lômðe {C}; (groot: =vertrek) rabost {C}; (v vuurwapen) lattlot {C}; Eerste Kamer: Senatiy {N} (bestaat in Spok niet); Tweede Kamer: Zâmporementec {N} (is in Spok de Volksvertegenwoordiging); Kamer van Koophandel: Lebet-Buro {N}; zie ook Kamers van Koophandel in .
Kamer:: »kamer.
kameraad:: tôvarrs {C}; (=metgezel) lyk {C}.
kamerazalea:: sért-azalje {C} (L. Rhododendron simsii of Azalea indica).
Kamerlid:: (lid v volksvertegenwoordiging) zâmrater {C}.
kamermeisje:: mittus-'nin {C}.
kamermuziek:: rabost-musiyc {C}.
Kameroen:: Cameruny {G}.
Kameroener:: Cameruno {Cef}.
Kameroens:: (bv) cameruny {IIef}; ~e vrouw: Cameruna {Cef}.
kamfer:: câmert {S}.
kamgaren:: hazâkiy {Sef}; van ~ gemaakt: hazâkiy {I; [mv=enk]}.
kamgras:: hurt-trunn {C} (L. Cynosurus cristatus); stekel~: brâst-trunn (L. C- echinatus).
kamille:: anurfÿ {C/S} (L. Matricaria [chamomilla]); echte ~: presÿr anurfÿ (L. M- recutita); reukloze ~: koffon anurfÿ (L. M- maritima inodora); valse ~: anurfÿ-mârgretta {C} (L. Anthemis arvensis).
kammen:: cye {K; gst= cyt}; het ~: cyos {C}.
kamp:: (ook zeilkamp, skikamp, vakantiekamp ed, waar scholieren of jonge mensen in groepsverband leren zeilen, skiën ed) kâmpos {C}; militair ~: necân {C}.
kampeerauto:: oto-sért {C}; zie ook Weggebruikers in .
kampeerterrein:: (=camping) kâmpaliy {C}; zie ook Kampeerterreinen in .
kampen:: ~ met iets: jesfare ón flaju {U}.
kamper::
kamperen:: kâmpe {U}; het ~: kâmpalos {C}; zie ook Kamperen in .
kamperfoelie:: ~[struik]: mitré-lofa {C} (L. Caprifolium); wilde ~: ÿrra-zléfer {C/S} (L. Lonicera periclymenum).
kampioen:: (=overwinnaar) lores-pârser {C}; (lett/fig) wâp-ÿtiner {C}; (sport) priss-ÿtiner {C}.
kampioenschap:: huchô {C}.
kan:: (=kom) câne {C}; (=kom/schaal) knurf = knuf {C}; het is in ~nen en kruiken: ef feldre ja ef krurs.
kanaal:: kanol {C}; (=vaart) vija {C}; (bedoeld als "vaarwater") wâks {C}; (fig) vÿn {C}; Het Kanaal: Ef Kanoliy {G}; zie ook Kanalen in .
Kanaaleilanden:: de ~: Kanoliy-ilesets {Gef}.
kanarie:: canariy {C} (L. Serinus).
kanariegras:: canariy-kles {S} (L. Phalaris canariensis).
kandelaar:: ðak-kronâm {C}; tweearmige ~: kélbÿ {C}; ~tje (plant): blakker hentliriy {C} (L. Saxifraga tridactylites).
kandidaat:: ifâm {C}.
kaneel:: fysa {S}.
kaneelboom:: tofysaÿ {C} (L. Cinnamomum verum).
kangoeroe:: (mnl/ntr) kânguru {C}; (vrw) kângurua {C}.
kanis:: (=hoofd) frobâl {C} (vulg).
kanker:: kânks {C}; ef kinâ rifo Neeftôs (euf); ze kunnen de ~/tyfus krijgen!: óps preltiyses ef defôliyas! (vulg).
kankeren:: ~ op iets: bzenne flaju {K}; ~ op iemand/iets: ef simue medriy sumâ rast/flaju.
kankerlijer:: mara-muter {C} (vulg) (zeer vervelende vent/vrouw).
kano:: cano {C; mv= canôe; rsmv= canott}.
kanoën:: canobope {U}.
kanoetstrandloper:: (vogel) grist xifart {C} (L. Calidris canutus).
kanon:: gun {C; mv= gûne}.
kanovaarder:: canoboper {C}.
kanovaren:: canobope {U}.
kans:: chânt {SC}; hartiy {C}; er is een kleine ~ dat ...: ef hartiy zirde blef ef argerat, den ...; een ~ gunnen (de gelegenheid geven): cirre {K}; de ~ hebben om: hartiye beri/den {U}; gelijke ~en hebben: quimatere {U}; de ~ krijgen [om]; ~ lopen [om]: hartiyare [beri/den] {K}; een ~ op iets: ef hartiy furt flaju; een ~ op ongelukken (enz): eft moplariy-chânt; neem je ~ waar: embaraše-tûe ef hartiy.
kanselier:: kânseler {C}.
kanteel:: latterân {Crs}.
kantelen:: (=wentelen) ta'ole {K}.
kanteling:: (=wenteling) ta'olos {C}.
kanten:: (van kant gemaakt) natorfiy {I}.
kantine:: tolurfel {C}, cobuss {C; mv= cobusa}.
kantklosster:: natorfatjen {C}.
kantlijn:: (op papier) marâs {C}; (lett/fig: marge) mârg {C}.
kanton:: (in Zwitserland) canton {C}.
kantongerecht:: (in Spok: lokale rechtbank) sÿrt-korsamen {C}; (in Spok: districtsrechtbank) distrycc-korsamen {C}; (gezien als Spok instantie) Distrycc-korsamen {N}.
kantoor:: (=bureau) buro {C}, ofiss {C; mv= ofiser}.
kantoorbediende:: (=klerk) ofisser {C}.
kantoorboekhandel:: scrÿfkt-misan |..ft-| {C}.
kanttekening:: (fig) mârg-roji {C}; ~en zetten: ef ðobiyre mârg-rojis.
kantwerk:: (fijn borduursel) natorfâ {S}.
kap:: (=capuchon) almuss {C; mv= almuše}; (=dak: v auto) ro'i {C}; (groot dak: v station ed) huf {C}.
kapel:: (kleine kerk, vrnl Chr) kapela {C}; (in Peg: met altaar) hÿkot {C}.
kapelaan:: kapela-pryst {C}.
kapen:: (v schip/vliegtuig) lenabe {K}.
kaper:: lenabatjen {C}.
kaping:: lenabos {C}.
kapitaal:: (vrnl geld) câpitalo {C}; (=hoofdletter) mennroji {Crs}.
kapitalistisch:: câpitalistise {I}.
kapitein:: (alg) câpytenn {C}; (land- en luchtmacht) câpytenn {C}; voor militaire rangen, zie .
kapitein-luitenant-ter-zee:: câpytenn-blaffatjen {C}; voor militaire rangen, zie .
kapitein-ter-zee:: karé-câpytenn {C}; voor militaire rangen, zie .
kapittel:: (geestelijken ve kerk) kapitla {C}.
kapje:: (hoedje, zonder rand) ðiynts {C}.
kaplaars:: mintohós {C}.
kapmes:: axyfo {C}.
kapok:: capôc {S}; van ~ gemaakt: capôciy {I}; met ~ gevuld: capôca {I}.
kapot:: (=stuk) tirdus {I}, frûx {I}; (niet meer werkend) koffon {I} (spr); een ~te computer: eft koffon cômputer; ~ zijn: tirduse {U}; ~ gaan: »kapotgaan.
kapotgaan:: (=stukgaan) tirdusare {U}; ef farte lo tirdus (spr); (=begeven) kirturÿne {U}; de auto is kapotgegaan: ef oto kirturÿno; (fig: er geestelijk/lichamelijk aan onderdoor gaan) hij gaat aan zulk werk kapot: do tjonde-tijâ lef sest ÿrôm.
kapotmaken:: (=stukmaken) tirdusriffe {K}.
kappen:: (v haar) pevutre {K; gst= pevutt}; (v bomen: omhakken) axe {K}.
kapper::
kapperszaak:: koifurâs {C}.
kapplaats:: (aankap) axos {C}.
kapsalon:: pevutrâs {C}.
kapsel:: mir-quzÿr {C}; (soms) pevutros {C}.
kapstok:: helbimunk {C}.
kapucijn:: (mnl lid v RK kloosterorde) capusino {C}.
kapucines:: (vrw lid v RK kloosterorde) capusina {C; mv= capusinas}.
kar:: (alg: =wagen) wagen {C}, •nolac {SX > c}; (met 2 grote [massief] houten wielen) estû {C}; (met 4 kleine wielen, door 1 of 2 paarden getrokken) abôlg {C}.
karaat:: karatt {C}.
karaf:: oofiy |wofiy| {C}.
karakter:: carakterr {SC}; vast ~ (onkreukbaarheid): cÿromfô {C}.
karakterisering:: (=typering) carakterros {C}.
karakteristiek:: carakteristiyc {I}.
karate:: karatiy {S}.
karavaan:: karavân {C}.
karbonade:: (varkensvlees) ubôrt {C}.
karbonkel:: carbunks {C}.
kardemom:: kârmoma {S} (L. Elettaria cardamomum).
kardinaal:: kârdenall {C}.
Karelsbrug:: (in Praag) Kârle-pônt {N}.
karig:: oss {I}; (=schraal) jejûn {I}.
karigheid:: (=schraalheid) jejûniy {A; mv=enk}.
karkas:: mûlst {C; mv= mûlsta}.
karmeliet:: (mnl lid v RK kloosterorde) kârmeliter {C}.
karmelietes:: (vrw lid v RK kloosterorde) kârmelitera {C; mv= kârmeliterÿ}.
karnemelk:: fjéros {S}.
karnen:: fjére {K}.
karnton:: fjérlot {C}.
karper:: kârpiy {C} (L. Cyprinus carpio).
karrenspoor:: chanert {C}, nevrÿcc {C}.
karrenwiel:: wagenklan {C; mv= wagenklâne}.
kartelblad:: (plant) rifiy-almuss {C; mv= ..-almuše} (L. Pedicularis).
kartelen:: (gekarteld zijn) ynte {K}.
kartelrand:: yntos {C}.
karton:: (materiaal) fjatôn {S}; stuk ~: fjatôniyn {C}; van ~ gemaakt (kartonnen): fjatôna {I}.
kartonnen:: (van karton gemaakt) fjatôna {I}.
kartuizer:: (mnl lid v RK kloosterorde) cârtuso {C}.
karwei:: prytusto {C}; een ~tje opknappen (fig): ef nie eft qundré; ~tjes opknappen (klussen): scvÿze {U}.
karwij:: (=kummel) cârvi {S} (L. Carum carvi).
kas:: (geld) câs {C}; (=geldkistje) smurf-skrenn {C}; (=oogkas) celf {C}; (voor bloemen/groente) zaloos {C; mv= zaloosz}.
kasboek:: câsmip {C}.
kassa:: câs {C}.
kassei:: (basalten straatsteen: =kinderhoofdje) tôff {C}; (vrnl West-Berref) pôk {C}.
kassier:: câser {C}, dlofatjen {C}.
kast:: (alg) feldariy {C}; (ingebouwd in de muur) horp {C}; grote ingebouwde ~ (inloopkast; hok): lômðe {C}; (op zolder) drûft {C}; metalen ~ (kist): metalo-quola {C; mv= ..-quolâe; rs= ..-quolatt).
kastanjeboleet:: ÿc-chént {C} (L. Xerocomus badius).
kastanjeboom:: »kastanje 2.
kasteel:: (=slot) husof {C}; zie ook Kastelen in .
kasteelheer:: husofater {C}.
kastelein:: pónteler {C}.
kastijden:: (=tuchtigen) strâfe {K}.
kastijding:: (=tuchtiging) strâfos {C}.
kastje:: (klein wandmeubel) pâlriy {C}; (sprkw) van het ~ naar de muur gestuurd worden: ef ierquelije blul ja qundré ur reltakô.
kat:: (ntr) chat {C}; (ntr: gecastreerd) cullt {C}, prôlt {C}; (ntr: jong) pûp {C}; (mnl: =kater; niet gecastreerd) prôta {C}; (vrw: =poes) dôf {C}; verwilderde ~: hâbâr chat (L. Felis domestica); wilde ~: gâm-chat {C} (L. Felis sylvestris); (sprkw) je moet de ~ niet op het spek binden: stus nert ufegât ef cvoa luft ef blof; (sprkw) de ~ uit de boom kijken: ef quÿare mipenn ef omeleche.
katapult:: catapulta {C}.
kater::
katheder:: kuber {C}.
kathedraal:: câtedralo {C}.
katholicisme:: câtoliysmiy {C}.
katholiek:: (zn: persoon) câtoliycer {C}; (bv) câtoliyc {I}.
katje:: (v wilg es/berk enz) bipp {C}.
katoen:: katona {Sef}; van ~ gemaakt (katoenen): katona {I}; geef 'm van ~! (zet 'm op!): ôtosme-tûe ef knyfos!.
katoenen:: (van katoen gemaakt) katona {I}.
katrol:: (=blok) portre {C}; (=takel) kârnt {C}.
kattendoorn:: giffelira onones {C} (L. Ononis spinosa).
kattenpis:: (lett) chat-sât {S}; dat is geen ~! (dat is niet mis!): eft blotter nodâ.
kattenstaart:: gewone ~ (plant): bârÿr-kroff {C} (L. Lythrum salicaria); tropische ~ (kamerplant): kjupt chat-trunn (L. Acalyph hispida).
katwilg:: rechâpja {C} (L. Salix viminalis).
kauw:: (vogel) kaja {C} (L. Corvus monedula).
kauwen:: yache {U}; (op onbehouwen wijze) cenne {K}; het ~ (gekauw): yachos {C}.
kauwstaafje:: (voor honden) yache-riyt {C}.
kavel:: šarkanastiyn {C}.
kaviaar:: kavjerr {S}.
Kazachstan:: Kazakstân {G}.
kazerne:: (gebouw) ôressért {C}; (militair kamp) necân {C}.
kazuifel:: bamico {C} (Erg: met veters gesloten, mouwloos gewaad tot de grond, tijdens Erg-plechtigheden door de Reelâ gedragen).
keel:: jôrm {C}; het gezeur hangt me de ~ uit: ef senjos qugle eft côšos ón gress.
keelgat:: jôrm-celf {C}.
keel-, neus- en oorarts:: (=KNO-arts) nurp-medikiy {C}.
keelpijn:: jôrm-ÿkatle {C}; eft klôrt jôrm {C} (pop).
keep:: (=sleuf) quke {C}.
keeper:: coler {C}.
keer:: (=maal) tim {C}; (bij vermenigvuldigen) tuf {VZ}; drie ~ vier is twaalf: dur tuf fâr kette tesen; voor de ...e keer: •tefar {SX.tw > add III}; kaf tim ...; (bijv) voor de derde ~: durtefar {III}; kaf tim dur; voor de tweede ~ (andermaal): tertefar {III}; kaf tim ten; voor de zoveelste ~: kaf tim érpâf; voor de laatste ~: kaf tim aðiyk; één ~ per dag/maand/...: ér toftiy/herteltiy/... tim; twee ~ per jaar: ten zempertiyn tims; het is de eerste/laatste ~: ef melde tim ér/aðiyk; het is de eerste ~ dat ...: ef értef tim melde den ...; op een ~ (zowel in de verre toekomst als in het verleden): érpâf {III}; deze ~ (=ditmaal): kaf ef wyzenn tim; iedere ~ als (telkens als): plôt {DT}; iedere ~ als ik in bad zit, gaat de telefoon: ef telefonos plôt rupke, gress feltilóme fes ef wik; het is niet de eerste ~, dat ...: ef melde noi tim ér, den ...; »hoeveel.
keerpunt:: (lett) grare-ponto {C}; (fig) krose-ponto {C}.
keet:: (=loods) knoiyt {C}; (=bouwkeet) sak {C}; (=troep/bende) rippe {C}.
kefbeest:: (kefferig hondje) rege-helk {C} (pop), rege-chat {C} (pej).
keffen:: rege {U}.
kefferig:: ~ hondje (=kefbeest): rege-helk {C} (pop), rege-chat {C} (pej).
kegel:: (v spel) ebirr {C}; (meetkundig) tévet {C}; houten ~tje/stop (plug): jeskô {C}.
kegelbaan:: [ebirr-]rutt {C}, ebirr-vâliy {C}.
kegelen:: ebirrmerre {U}.
kegelmorielje:: (paddenstoel) ponto-munt-vildul {C} (L. Morchella conica).
kegel-mycena:: quiff-mysena {C} (L. Mycena oblonga).
kegelrob:: (grijze zeehond) rûp {C} (L. Halichoerus grypus).
kegelspel:: ebirrmert {C}.
kegelspeler:: ebirrmerr {C}.
kegelzwam:: quiff-chént {C} (L. Strobilurus); milde ~: wâvet quiff-chént (L. S- tenacellus); sparren~: quista quiff-chént (L. S- esculentus).
kei:: (=steen) tôff {C}; (grote steen) tach {C}.
keihard:: (v materiaal, beweging, geluid, actie) astyl-hups {I}.
keizer:: (alg) kindis {C}; de ~s [en keizerinnen]: ef kindisz.
keizerin:: (alg) kindista {C; mv= kindistas}.
keizerlibel:: kindis-tyvjâ {C} (L. Anax imperator).
keizerlijk:: (alg) kindisiy {I}.
keizerrijk:: (alg) kindisté {C}.
keizersmantel:: (vlinder) qursa-gvârcer {C} (L. Argynnis paphia).
kelder:: kelâr {C}; (souterrain) chucern {C} (arch).
kelderen:: (snel in waarde zakken) flûfe {U}; de aandelen ~ met 10 procent: ef fôrmlers flûfe kura 10 prosent.
kelk:: (=bloemkelk) kelg {C}; (beker/glas) oûs {C}.
kelkzwam:: rode ~: Koronalistaex ef wôt {C} (L. Sarcoscypha coccinea).
kelner:: (=ober) harber {C}.
Kelt:: Câlde {C}.
Keltisch:: câldiy {I}; ~e vrouw: Câlda {C}.
kemphaan:: (vogel) piyrstatjen {C} (L. Philomachus pugnax).
kenbaar:: tiffamiy {I}; iets ~ maken: ef qugle flaju lo tiffamiy.
kengetal:: (netnummer: v telefoon) interhor {C}.
Kenia:: Kenja {G}.
Keniaan:: Kenjany {Cef}.
Keniaans:: (bv) kenja {IIef}; ~e vrouw: Kenjana {Cef}.
kenmerk:: nâzja {C}.
kenmerken:: nâzjae {K}.
kenmerkend:: nâzjasót {I}; (=typisch) nâzjaelira {I}.
kennel:: (asiel: voor honden; vaak (ook) fokkerij) kaniyl {C}.
kennelhouder:: kaniyl-wencater {C}; kynolôche {C} (iro).
kennelijk:: qufrâ {I}.
kennelijk:: râgta {I}.
kennen:: (alg) tiffe {K}; (bekend zijn met) vlûme {K}; leren ~ (te weten komen; kennis nemen van): tiffare {K}; iemand leren ~: knôfose ón rast; hij heeft haar in de bus leren ~: do knôfosa ón eup fes ef gerlas; die/dat gekend moet worden: tiffaren {I}; een lied dat we allemaal moeten ~: eft tiffaren chafost; we moeten allen de wet ~: ef toqudexÿ meltât tiffaren furt pipar; ik weet dat je hem kent: gress tiffe, den tu tiffe do; Korif kent veel kerken (in Korif zijn veel kerken): Korif tiffe pert kordas; de koppigheid die we van hem ~: ef porforiy, kirro tiffelira frópjÿ do.
kenner:: tiffatjen {C}.
kennis::
kennisgeving:: (=memo/kort briefje) yruna {C}; (het kennis geven) yrunos {C}.
kennismaken:: ~ met iemand: knôfose ón rast {U}; ~ met iets/iemand: ÿmatere flaju/rast {K}, matere flaju/rast {K} (arch); aangenaam kennis [met u] te maken: eft trojo ÿmateros (zeer formele frase).
kennismaking:: ÿmateros {C}.
kennisneming:: (het kennis nemen van) tiffaros {A}; (=verneming) ganeta {Aef}.
kenschetsen:: (fig) kuratyre {K}; het ~ (kenschetsing): kuratyros {A}.
kenschetsing:: (het kenschetsen) kuratyros {A}.
kenspreuk:: (=motto/devies) lédo-avis {C}.
kenteken:: (=merkteken/keurmerk) lédo {C}; (v auto: kenteken[plaat]) hormâ {C}; zie ook Kentekens in .
kentekenbewijs:: (v auto) hormâ-kornin {C; mv= ..-kartafiy}; .
kentekenplaat:: (v auto ed) hormâ {C}.
keramiek:: (=aardewerk) travint {S}, totravintÿ {S}.
kerel:: (=knul/vent) talle {C}, hânc {C} (pop); (louche, onbetrouwbaar) strém {C}; rare ~: pjén {C}; stoere ~: lôbâ {C}; een vervelende ~: eft iftšormt hânc.
kereltje:: (=ventje) géncres {C}; (sullig mannetje: krom/oud/gebrekkig enz) belt-merater {C}.
keren:: gre {K; gst= gret}; dat keert zich tegen hem: ef efa wencate vûk do; »wenden.
kerf:: zjôdelos {C}; (=sleuf) quke {C}.
kerfstok:: (lett) machiyg {C}; veel op zijn ~ hebben: ef lelperre pert pôrtjôsta fes sener crót.
kering:: (=[stuw]dam) bâra |bÂra/bârA| {C; mv= bâraes}.
kerk:: (kerkgebouw: Chr/Erg) korda {C}; kleine ~ (kapel: Chr): kapela {C}; (gebouw: Erg) fjegas {C} (alg), fentiy {C} (in Peg) (fjegas en fentiy worden gebruikt ter onderscheiding ve Chr ~ die korda heet); (fig: als Chr instituut) kordaos {C}; (sprkw) ben je in de ~ geboren? (tegen iemand die de deur achter zich open laat): aftel vilt yrgtâ tinde dalotoje?; zie ook Kerken in .
kerkbank:: crôgtu {C; mv= crôgtutu}.
kerkdeur:: korgerat {C}.
kerkdienst:: (Chr) kordamis {C}.
kerkdistrict:: (Erg: bestuurd door een ryltiy; vgl bisdom) ryltiyeren {C}.
kerkelijk:: kordame {I}.
kerker:: denjen {C} (daar vele archaïsche woorden op het gebied vd krijgs- en bouwkunde op het sx •ân eindigen, komt ook de variant denjân voor; het gebruik v deze hypercorrecte vorm is af te raden).
kerkganger:: korda-quardaliy {C}.
kerkgebouw:: (Chr/Erg) korda {C}; (Erg-kerk: alg) fjegas {C}; (Erg-kerk in Peg) fentiy {C}.
kerkhof:: (begraafplaats bij kerk) korda-arâbe {C}.
kerkklok:: bamico {C}.
kerkraam:: (v gekleurd/bewerkt glas) kormiflif {C}.
kerktijding:: korda-tÿden {C}.
kerktoren:: (op kerk) kordatern {C}; (aan kerk, los v kerk) korda-taris {C}; (Erg kerken hebben GEEN toren).
kerktuin:: (tuin bij/rond een kerk, maar NIET "kerkhof") korarâbe {C}.
kerkuil:: blakker-ojel {C} (L. Tyto alba).
kermen:: klagde {U}; (=janken) fire {U}.
kermis:: (=lunapark) ollstovy {C}.
kermisexploitant:: ollstovyer {C}.
kern:: (alg) kerna {C}; (=kiem) svus {C}; (fig: =wezen/binnenste) iyc {SC}.
kernachtig:: iyciy {I}.
kernbegrip:: kerna-xâros {A}.
kernbom:: »atoombom.
kerncentrale:: (elektriciteitsopwekking) atomm-eleksentraliy {C}.
kernenergie:: »atoomenergie.
kernfysica:: atomm-fysika {C}.
kers::
kersenboom:: huldus-vildul {C}, tohulduÿ {C}.
kersengelei:: huldu-albifan {S}.
kersenrood:: huldu-marâsiy {I}.
kerspruim:: huldu-tozuffuÿ {C} (L. Prunus cerasifera).
kerstavond:: (avond vóór Kerstmis) Kriystâs-lók {C}.
kerstboom:: kriystâdul {C}.
kerstdag:: eerste ~: (alg) kriystâstof {C}; (als RK feestdag) Kriystâstof {N}, Kriystâs-tof {N}; tweede ~: kriystâs-pirtof {C} (lett: de dag na Kerstmis; dit is geen feestdag in Spok); Stefân-tof {N} (alleen in RK gebieden); prettige ~en en gelukkig nieuwjaar: quista Kriystâs ur huresent kleterzemp.
Kerstmis:: Kriystâs {N}; zo goed als elk jaar met ~: kriystâsas {III}; elk jaar met ~: riyfain kriystâsas; met de komende ~: lelmo Kriystâs.
kerstpastei:: (in RK delen v Spok) halfâmpiyya {Crs}.
kerstster:: (plant) Kriystâs-kursuus {C} (L. Euphorbia pulcherrima).
kersvers:: zâmzâm {I}; zâm lo eft svimelira fors.
kervel:: (alg) kârfol {C/S}; echte ~: ponto-kârfol (L. Anthriscus cerefolium); fijne ~: pleko-kârfol (L. Anthriscus caucalis); roomse ~: aniso-kârfol (L. Myrrhis odorata); dolle ~: hiymlek {S} (L. Chaerophyllum temulum).
kerven:: (=griffen) zjôdele {K}.
ketel:: derrs {C}; (=stoomketel) béliy {C}, tâmplot {C}.
ketelhuis:: béliy-kul {C}.
keten:: (ketting) (lett/fig) nópân {C}; (lett) kryva {C}.
ketter:: hertiyk {C}.
ketting:: šann {C}; (=keten) (lett/fig) nópân {C}; (lett) kryva {C}; (halsketting) tolâftÿ {C}.
kettingbotsing:: qutva-puos {C}.
kettingroken:: jÿrðen-uokke {U}.
keu:: (biljartstok) kuiy {C; rs= kute}.
keuken:: kokmit {C}; ~tje: tjiynde {C}.
keukendeur:: (=achterdeur) temperat {C}.
keukengerei:: (alles wat in een keuken aanwezig is) tokokÿ {C}; ([professionele] gereedschappen voor de keuken) kokmittjaga {C/S}.
keukenmeisje:: ðont {C}.
keukentje:: tjiynde {C}.
Keulen:: Kojelen {G}.
keur:: (het uitgelezene) kóvâtiy {Cef}.
keurbende:: (=lijfwacht) tonarânÿ {C}.
keuren:: (alg) ópiyre {K}; het ~ (keuring): ópiyros {C}; (v personen: door bedrijfs-/legerarts) ópiyrare {K}.
keurig:: (=smaakvol) ôjÿt {I}; (=netjes/behoorlijk/gepast) penða {I}.
keuring:: (alg: het keuren) ópiyros {C}; (v producten) ópiyðe {C}; (v personen: voor militaire dienst ed) ópiyr {C}.
keurmerk:: (=kenteken/merkteken) lédo {C}.
keurslijf:: (fig) gârp-kas {C}.
keurteken:: blâtiy {C}.
keus:: »keuze.
keuterboertje:: beltkelt {C}.
keuze:: cos {C; mv= cosz}, foolos {A}; ~ uit twee dingen (dilemma): indos {A}; een ~ in iets: eft cos/foolos na flaju; ~ maken uit (kiezen uit): foole {K}; naar ~: âfry foolos; de beste ~ maken: ef paine ef guldâ cos; van de beste ~ (wat je het beste kunt kiezen): mip olegiy {A}; onze wijn is de beste ~ (er is geen betere wijn dan de onze): kult sectâ melde mip olegiy.
kever:: (=tor) snerf {C}.
kibbelen:: totrubele {U}, leppetepe {E} (pop); (=bekvechten) pike {U}.
kidnappen:: (=ontvoeren) kidnape {K}.
kidnapping:: (=ontvoering) kidnapos {C}.
kiekendief:: maquijy {C} (L. Circus); blauwe ~: blotter maquijy (L. C- cyaneus); grauwe ~: grist maquijy (L. C- pygargus); bruine ~: miterus maquijy (L. C- aeruginosus).
kiel::
kielzog:: kyl-trek {C}.
kiem:: (=spruit) pjâp {C}; (=kern) svus {C}.
kier:: ajer {C}; op een ~ staan (v deur): ajeruffe {U}.
kies::
kiesdistrict:: coše-areû {C; rs= ..-areût}.
kiesgerechtigd:: ~e leeftijd: vote-zemperas {C}.
kieskauwen:: [zitten te] ~: ef larde ef bjôlns rifo ef ÿksanera.
kieskeurig:: indonkinn {I}.
kieskring:: vote-arr {C}.
kiespijn:: ksvurf-ÿkatle {C}; (=tandpijn) ynt-ÿkatle {C}; (sprkw) lachen als een boer die ~ heeft: ef tarrzjere lef gârpjor ÿrliriys.
kiesschijf:: (=draaischijf: v telefoon) hor-disc {C}.
kiesstem:: vott {C}.
kietelen:: krige {K}, tsyne {K}.
kieuw:: cii {C; rs= citt}.
kieuwkameleon:: cii-kameljonn {C}.
kievit:: keftiy {C} (L. Vanellus vanellus); (bep soort met groene borst) fjurdâff {C} (L. Vanellus smaragdus).
kiezel:: hildi {S}.
kiezelsteen:: hildi {S}, snta |N| {C; rs= sntat}; ~[tje]: hilditiyn {C}.
kiezen:: coše {K}; (verkiezen: ve persoon) nole {K}; ("draaien": telefoonnummer) gre {K; gst= gret}; ~ uit (keuze maken uit): foole {K}; ~ voor (verkiezen): cošare {K} (nadruk op de keuze tussen meerdere dingen); lânole {K} (nadruk op de voorkeur; ook personen); het ~ (verkiezing): cošos {C}; hij kiest links/neoliberaal: do coše ef rilko/neoliberala loin (als het om een politieke richting gaat).
kiezer:: cošatjen {C}.
kijf:: dat staat buiten ~: ef melde ef pâx mip ef wÿsÿr.
kijk:: een ~ op iets (kritische beschouwing): eft torkos kaf flaju {A}; een verfrissend nieuwe ~ op iets: eft zâm kleter torkos kaf flaju; een rare ~ op de dingen hebben (vreemde ideeën hebben): ÿrmete {E}.
kijken:: (=zien) zerfe {K}; ~ naar iets/iemand (alg): zerfe helkara flaju/rast; ~ naar (aankijken): lâzerfe {K}; ~ naar (tv/film/toneel): lutterafe {K}; ~ naar (onderzoeken, controleren): zerfe kura {U}; [uit]~ over (vanaf een hoogte over een dal ed): luere {K}; omlaag ~ (met geloken ogen): kâne {U}; met opengesperde ogen ~ (staren): tóste {U}; met een verwrongen gezicht ~: teldoe {U}; ik ga even ~ waar hij blijft: zerfe gress dus, ÿr do mrâtare; kijk eens! (alsjeblieft!: bij geven): k'mije! (spr); het ~: zerfos {A}.
kijk- en luistergeld:: (omroepbijdrage; in Spok) Kofano-reelvâseren-tâx {C} (afk= Koreeltâ).
kijker:: (persoon: naar tv film ed) lutterafatjen {C}; »verrekijker.
kijkgaatje:: eit-klafas {C; mv= ..-klafâse}.
kijkgat:: tufeit {C}.
kijkje:: (bezichtiging) lutt {C} (pop).
kijklustig:: (alles graag willen bekijken/bezichtigen; vrnl uit interesse) lutteraerôx {I}.
kijven:: ~ [tegen]: hâgte {K}.
kikker:: fors {C}; bruine ~: presÿr fors (L. Rana temporaria).
kikkerbeet:: (waterplant) fors-ort {C/S} (L. Hydrocharis morsus-ranae).
kikkervisje:: pitsi {C}.
kikvors:: »kikker.
kil:: (=klam) cÿrm {I}; ~ zijn: cÿrme {U}.
kilo:: »kilogram.
kilogram:: kilogrâma {C} (afk= kg), kilog {C} (pop).
kiloliter:: (10 hectoliter) kilolitriy {C} (afk= kl).
kilometer:: kilometer {C} (afk= km), kilom {C} (pop).
kilometerpaal:: (grenssteen) nupp {C}.
kin:: és {C; mv= essa}.
kind:: (zowel mnl als vrw) efanty {C}, nino {C} (dl= Tigof/Lomky); klein ~ (kleuter): belt-efanty {C}; (van eigen ouders) hûnp {C}; de ~eren die Elsa opvoedt zijn niet van haarzelf: ef efantys, Elsa zetentelira, nert melde hûnps; ze heeft een ~ van een ander (niet v haar eigen man): eup lelperre eft efanty lÿ ef rÿ; van een ~ (kinderlijk): efantyiy {I}; mijn ~ (aanspreekvorm): 'fanty {C}; »badwater.
kinderachtig:: (als van een kind) efantina {I}; (=flauw) jûxiy {I}.
kinderbijslag:: (ook kindertoeslag) efanty-xlaðÿn {C}.
kinderboek:: efanty-mimpit {C}; (pop) 'fantymip {C}.
kinderfilm:: efantoiy-film {C} (bestemd voor kinderen).
kinderhoofdje:: (=kassei) tôff {C}; (v basalt, vrnl West-Berref) pôk {C}.
kinderlijk:: (van een kind) efantyiy {I}; (=naïef) prôlaqut {I}.
kindermeisje:: knegina {C; mv= kneginas}.
kinderschoen:: ~[tje]: efanty-must {C}.
kindertoeslag:: »kinderbijslag.
kinderverlamming:: (polio) polio {S; rs= poliot}, efanty-héfos {C}.
kinderwagen:: efantynolac {C}.
kinderziekte:: (lett/fig) efanty-kinâ {SC}.
kindje:: ~ lief (aanspreekvorm): 'fanty {C}.
kinds:: lâprófâ {I}.
kindsbeen:: van ~ af: hurtos ef efanty-musts.
kinine:: kinynn {S}.
kink:: (in touw) wervos {C}; ~en bevatten: werve {U}; (fig) er zit een ~ in de kabel: eft ytâf melde kaf ef krâtše-lÿnt.
kinkhoest:: ûeme-hiystos {C}.
kinkhoorn:: kinkhorn {C}, tmustâ {C}.
kiosk:: kijosk {C}.
kip:: (ntr) vult {C}; (mnl: haan) netâs {C}; (vrw: hen) hennen {C}; (~penvlees) hennentiyse {C/S}.
kippengaas:: vult-râf {S}.
kippenladder:: (alg: schuin oplopende plank met dwarslatten) hyliy-ârg {C}.
kippenren:: noji {C}.
kippensoep:: [znét] vult-šupa {C/S}.
kippenvlees:: hennentiyse {C/S}.
kippig:: (=bijziend) tarôzerfa {I}; ~ persoon: tarôzerfi {C}.
Kirgizië:: Kirgiziy {G}.
Kiribati:: Kiribati {G}.
kirren:: nystre {U; gst= nyster}.
kist:: (=krat/doos: dicht) quola {C; mv= quolâe; rs= quolatt}; (=krat: v open latwerk) velt {C}; metalen ~ (kast): metalo-quola {C; mv= ..-quolâe; rs= ..-quolatt}.
kistje:: (voor geld, sieraden ed) skrenn {C}.
kitsch:: kiyts {S}.
kitscherig:: tokûrata {I}.
kittig:: (=vlot) fendriy {I; mv=enk}.
kiwi:: (vrucht) kivi {C}; (vogel) kivi-vult {C}, kive-vult {C} (pop).
klaaglied:: belsanâ {C}.
Klaagliederen:: (bijbel) Belsanâs {N} (afk= Bel).
klaar:: (=gereed) klótarus {I}; (=afgerond/voltooid) zett {I}; ~ hebben (=af/gereed hebben): klótaruse {K}; ik heb het werk ~: gress klótaruse ef ÿrôm; ~ zijn [met iets]: klótare [lef flaju] {U}; ik ben ~ met het werk: gress klótare lef ef ÿrôm; ~ zijn (gereed/afgerond zijn): klótaruse {U}; het werk is ~: ef ÿrôm klótaruse; ~/gereed staan voor: tryunne armt {U}; ~ staan voor de start: ef melde jelp {III}; zo ~ als een klontje: ef lo ÿrðaage, eft vult [feltilóme] kaf eft tustu; ~ is kees!: ef rât bzaéjer!.
klaarblijkelijk:: (=blijkbaar) moerf {III}.
klaarkomen:: (=gereedkomen) klótarusare {U}; ~ met: klótarie {K}; het ~: klótarios {C}; (seksueel: orgasme hebben) mipbautoe |mipa..| {Upr}, idekasole {U} (vulg); het ~ (orgasme): mipbautoos |mipa..| {C}.
klaarliggen:: tryunne {U}; de bestelling ligt voor u klaar: ef ojelstos tryunne armt kirnem.
klacht:: gûfqu {C}; een ~ indienen: ef fespilde eft gûfqu.
klad:: (=vlek) splâk {C}.
kladblaadje:: šmeste-scrÿfkt |smeste-..ft/šeste-..ft| {C}.
kladblok:: šmeste-scrÿfkt |smeste-..ft/šeste-..ft| {C}.
klagen:: (=zeuren) zycesike {U}; ~ tegen iemand over iets: gûfque ón rast kura flaju {E}.
klagend:: elegise {I}.
klam:: (=klef) méltriy {I; [mv=enk]}; (=kil) cÿrm {I}; ~ zijn: cÿrme {U}.
klamp:: (=klem) âkep {C}; (om touw te bevestigen) chént {C}.
klank:: (=geluid) mabys {C}; (v spraak/zang/muziek) grâr {C}; ([muziek]toon) cek {C; mv= ceky}; (het klinken) druos {C}, fliynkos {C}.
klankkast:: grârlot {C}.
klankkleur:: (=timbre) gâlbâr {C}.
klant:: (=cliënt) morg {C}.
klantcontactcentrum:: morg-noftate-armt-sentrym {C} (afk= MNaS).
klap:: st[r]ek {C}; (hard: =slag) fjâs {C}; daverende ~ (geluid; =dreun): gedrômta {C}; (harde slag: met hand/stok/hamer ed) prâc {C}; iemand een ~ geven: ef qugle eft strek ón rast; harde ~ geven (met hand/stok/hamer ed): prâcte {K}; »uiteenspatten.
klapband:: cecc-râk {C}.
klaploper:: korp-velper {C}.
klappen:: (zweep ed) tepke {K}; het ~ (geklap): tepkos {C}; (met handen) tâtle {E; gst= tâtt}.
klapperen:: (v luiken ed) dûmkene {U}.
klappertanden:: ðele {U}.
klaproos:: [ruige] ~: dérma {C} (L. Papaver argemone); gewone ~: presÿr dérma (L. P- rhoeas); kleine ~: belt-dérma (L. P- dubium).
klapstoel:: (=vouwstoel) pakra-ferdu {C}.
klarinet:: qularynt {C}.
klas:: (op school) cÿrt {C}.
klasse:: teps {C}; (=categorie) kafkanas {C}, klâs {C}; van ~ (uitmuntend): klâsiy {I}; in zijn ~: fes groft klâs.
klassenonderscheid:: (=standsverschil) tobo'efytÿ {C}.
klassiek:: clasiyc {I}.
klateren:: (=kletteren) klâche {U}.
klatergoud:: (fig) eft jôl quâstiy.
klauteren:: hosiyle {U}; tegen een helling op ~, waarbij er stenen omlaag rollen: zurme {U}; pas op dat er geen stenen omlaag rollen!: nert zurme-tûe!.
klauterpartij:: (=geklauter) hosiylos {C}.
klauw:: rašes {C}.
klavecimbel:: clavesinn {C}.
klaveren:: »klaver 2.
klavervreter:: (plant) xejafiy-rapa {C} (L. Orobanche minor).
klaverzuring:: witte ~: simut-krutt {C/S} (L. Oxalis acetosella).
klavier:: (=toetsenbord) totutsÿ {C} .
kleden:: helbe {K}; het ~: helbios {C}; anders ~ (verkleden): nâs-helbe {K}; ze gaat in het zwart/wit/rood gekleed: eup farte fes doffiyens/blakkerens/mindaens (enz).
klederdracht:: (traditioneel) helbiblo {C}.
kleding:: (alg) helbi {C}; (=toilet) bloos {C}.
kledinggarneersel:: (=garnituur) kafkâlos {C}.
kledingstuk:: helbitiyn {C}; [deftig] ~ (=gewaad): ômhûls {C; mv= ômhûlsen}; gebreid ~: pâtros {C}; flodderig ~: weðos {C}.
kleed:: (gehele vloer bedekkend [vast] kleed/tapijt) kósto {C}; (los kleed/losse mat op deel v vloer) quât {C}; ([losse] mat, ihb gehele vloer bedekkend) mâte {C}; (alg: doek) •fâsto {SX > c; mv= •fâstôe; rsmv= •fâstott}; tafel~: kelbrafâsto.
kleedcabine:: (bij zwembad ed) helbicaf {C} (groter); helbikeste {C} (kleiner).
kleedhokje:: »kleedcabine.
kleedkamer:: (=garderobe) helbimit {C}; (bij toneel) pevutrelmit {C}; ~tje (=kleedcabine: bij zwembad ed): helbicaf {C}.
kleefkruid:: uas-kleser {S} (L. Galium aparine).
kleefparasol:: grote ~ (paddenstoel): keldest-âng-ÿra {C} (L. Limacella guttata).
kleerborstel:: helbirâg {C}.
kleermaker:: helbirif {C}.
klef:: (=klam) méltriy {I; [mv=enk]}.
klei:: klao {S; rs= klae}; van ~, met ~ (kleihoudend): klaiy {I}; (=leem) mjâst {S}; van ~ gemaakt, met ~ besmeurd: mjâsta {I}.
kleibosrussula:: bittere ~: Heeriys-verkât {C} (L. Russula pseudointegra).
kleigrond:: klao-pazzosti {Crs}.
kleihoudend:: klaiy {I}.
klein::
kleindochter:: nennðe {C}, liftûsto {C}.
Kleine Beer:: (sterrenbeeld) Belt Honn {N}.
kleingeestig:: trisket {I}.
kleingeestigheid:: trisket {Aef}.
kleingeld:: (=wisselgeld) todrurÿ {C}.
kleinigheid:: (iets kleins) beltôc {C}; (=nietigheid) flâjûter {C}, fitajutiy {Aef; mv=enk}; een ~ (niet belangrijk): eft belt tiyn.
kleinkind:: pyzô {C}.
kleinschalig:: naracc {I}.
kleinzerig:: ÿkatta {I}.
kleinzoon:: tôgt {C}, liftaler {C}.
kleitablet:: klao-tjable {C}.
klem::
klemmen:: gârpje {K; gst= gârpt}; (v deur) vûkgre {U; gst= vûkgret}; de deur klemt: ef argerat gre fest; het ~ (lett): gârpjos {C}.
klemtoon:: grâros {C}.
klep:: (=deksel) decs {C}; (=afsluiter/kraan) scvÿs {C}; (v pet) gryde {C}; (in motor) decs {C}.
klepel:: (v klok) lutt {C}.
klepstoter:: (in motor) decs-strek {C}.
kleptomaan:: (zn) kuntiyrkinner {C}; (bv) kuntiyrkinn {I}, (euf) uberkinn {I}.
kleptuimelaar:: (in motor) wispel {C}.
klere•:: (=rot•) chÿt-• {PX.zn} (pop), missis-• {PX.zn} (vulg); wat een klere-weer!: chÿt-wónzol meldelira!; eft missis-wónzol!.
kleren:: (=plunje) tojelbi {C} (pej); afgedankte ~ (lorren): wepriyl {S}; zonder ~ (ongekleed): nucererÿ {I}; »kleding.
klerenhangertje:: munkast {C}.
klerk:: (=kantoorbediende) ofisser {C}.
kletsen:: (=zwetsen) râle {U}.
kletskous:: geweldige ~ (ouwehoer): pót {C}.
kletteren:: (=klateren) klâche {U}; (met lawaai kapotvallen) trâtse {E}.
kleur:: (alg) marâs {C}; (v speelkaart) kartiyn {C}; vol ~en (kleurig): marâsót {I}; met twee ~en (tweekleurig): ten-marâsiy {I}; met drie ~en (driekleurig): dur-marâsiy {I}; met veel ~en (veelkleurig): pertmarâsiy = pert-marâsiy {I}; in ~en en geuren (vertellen): gûg {I}; van ~ voorzien (ww: kleuren): coline {K}; zie ook Kleuren in het Spokaans in .
kleuren:: (van kleur voorzien) coline {K}.
kleurencombinatie:: (=kleurstelling) colinos {C}.
kleurenspel:: marâs-teatriy {C}.
kleurentelevisie:: marâs-televišo {C}, marâs-TV {C}, M-TV {C}.
kleurig:: (vol kleuren) marâsót {I}; (fig) gûg {I}.
kleuring:: colinos {C}.
kleurloos:: (zonder kleur(en)): nemarâsót {I}.
kleurstelling:: (=kleurencombinatie) colinos {C}; (=coloriet/kleursysteem) marâseren {C}.
kleursysteem:: (=kleurstelling) marâseren {C}.
kleuter:: (zowel mnl als vrw) dyne {C}; (klein kind; zowel mnl als vrw) belt-efanty {C}.
kleuterschool:: dyne-koles {C}.
kleuterschoolleerling:: dyne-koleser {C}.
kleven:: (=plakken: kleverig zijn) uûxe {U}.
kleverig:: somôn {I}.
kleverigheid:: (=plakkerigheid) uûxos {C}.
kliek:: (=etensrest) xomiyftâ {C}; (=meute) togvârcÿ {C}.
klier:: (orgaan) laes {C}.
klieven:: (=kloven) terpare {K}.
klieving:: (=kloving) terparos {C}.
klik:: (geluid) kliyk {C}.
klikken::
klim:: satentos {C}.
klimaat:: ityro {C}.
klimaatsverandering:: ityro-palleuberos {Ars}.
klimatologisch:: ityro-zintes {I}.
klimmen:: fle {U; gst= flet}, satente {U}; ~ op/over ([be]klimmen): cremale {K}.
klimop:: ciyso {C} (L. Hedera helix); (bep soort met geel-rode bladeren) lûnters {C/S; mv= lûnteori} (L. Hedera lenta).
klimplant:: (alg) fle-ardekir {C}; fleter {C} (vrnl in samenstellingen als moziy-fleter = bosrank of avyro-fleter = rankende helmbloem); zléfer {C/S} (vrnl in samenstellingen als ÿrra-zléfer = wilde kamperfoelie).
kliniek:: kliniyc {C}.
klinisch:: klinise = clinise {I}.
klink:: (sluitijzer: v deur) tôk {C}.
klinken::
klinker::
klinkerweg:: kârf-mirra {C}.
klinknagel:: nâk {C}.
klinkspeer:: (bepaald soort Spok speer; 16e eeuw) iyxekliynk {C}.
klip:: (=rotspunt) ûcs = ûx |ks| {C; mv= ÿcs of ÿx}.
kliplipvis:: ûcs-zârer = ûx-zârer |ks| {C} (L. Ctenolabrus rupestris).
klis:: (=klit: plant) yrâ {C} (L. Arctium); gewone ~: presÿr yrâ (L. A- pubens); grauwe ~ (alleen in Spok): grist yrâ (L. A- incolor); grote ~: hupster yrâ (L. A- lappa); kleine ~: belt yrâ (L. A- minus).
klit:: (plant) »klis.
klitten:: aan elkaar ~: yrâje {E; gst= yrâs}.
klittenband:: yrâje-bjelt {C}.
klodder:: tjôp {C}.
kloek::
klok::
klokje:: (plant) bamico {C} (in samenstellingen, zoals grasklokje = kles-bamico); cônp {C} (vrnl in samenstellingen, zoals lenteklokje = Jastaf-cônp); breedbladig ~: flacÿr-bamico (L. Campanula latifolia); Chinees ~ (struik): kolai plinker-vildul {C} (L. Forsythia) (ihb: hangend Chinees ~ = L. F- suspensa); ruig ~: wuma-bamico (L. Campanula trachelium).
klokjesgentiaan:: (plant) arkettelira efanty {C} (L. Gentiana pneumonanthe).
klokkengelui:: ludos {C}.
klokkenluider:: (lett) ludatjen {C}; (iemand die misstanden openbaar maakt) fesrupker {C}.
klokkenmaker:: (horlogemaker) klopparif {C}.
klokkenmolen:: (windmolen die kerkklokken laat beieren; vroeger bij RK-begraafplaatsen op Tigof en Lomky) bamico-môjôl {C}, ezédông {C} (dl= Tigof/Lomky).
klokkenspel:: (=carillon) tobamicoÿ {C}.
klomp::
klont:: (=brok) lep {C}; (=kluit) sânga {C}.
klontje:: (ihb v suiker) wik {C}; zo klaar als een ~: ef lo ÿrðaage, eft vult [feltilóme] kaf eft tustu.
kloof:: (lett/fig: =gaping) kegt {C}; (in de huid) brech {C}.
klooien:: (=rotzooien) ÿpûle {E} (pop).
klooster:: covent {C}; zie ook Kloosters in .
kloosterling:: (alg: lid ve kloostergemeenschap) coventer {C}; (RK broeder) frater {C}.
kloosterorde:: covent-wâlka {C}; zie ook Kloosterordes in .
klootzak:: (=hufter; in toenemende vulgariteit:) fék {C}, fras {C}, zestiyc {C}, blof-studer {C}, slâf-krûler {C}; (zowel mnl als vrw).
klop:: (het kloppen) bytos {C}.
kloppen::
klopper:: »deurklopper.
klos:: (=spoel: opgewikkeld garen ed) gmul {C}; (=spoel: elektrisch) bobynn {C}; (voorwerp met de vorm hiervan) ÿmâstiy {C}.
klote•:: (=rot•) chÿt-• {PX.zn} (pop), missis-• {PX.zn} (vulg); wat een kloteweer!: chÿt-wónzol meldelira!; eft missis-wónzol!.
klotsen:: sôte {U}; (plassend geluid maken) chese {E}.
kloven:: (=klieven) terpare {K}.
kloving:: (=klieving) terparos {C}.
klucht:: hépasgôt {C}.
kluifjeszwam:: stiyjâp-missis {C; mv= ..-missisa}; witte ~: fómiy stiyjâp-missis (L. Helvella crispa); zwarte ~: grist stiyjâp-missis (L. H- lacunosa); reuzen~: o'icrâ stiyjâp-missis (L. Gyromitra gigas).
kluis:: (=safe) hantlot {C}, monylot {C}.
kluister:: (=boei) jûfquf {C}.
kluisteren:: (fig) aan het ziekbed gekluisterd zijn: ef prap binde zléf ef ontroâ.
kluit:: (=klont) sânga {C}; (loden gewicht om coulissen vast te zetten) plûmbôra {C}, plûm[p] {C} (pop); ~je aarde (graspol): fers {C}.
kluiven:: ~ [op]: spimuzre {K; gst= spimuss; wst= spimuz•}; het ~: spimuzros {C}.
kluizenaar:: mainkel {C}; (=heremiet) ermitiy {C}.
klungelig:: (=onhandig) stiirt {I}; (slecht in elkaar zittend) pârpiy {I}.
kluns:: »klungel.
klus:: prytusto {C}.
klussen:: (karweitjes opknappen/scharrelen) scvÿze {U}; het ~ (opknappen van karweitjes): scvÿzos {C}.
klutsen:: pâkse {K}.
kluut:: ret {C} (L. Recurvirostra avosetta) (in Spok ook grauwe ~); grauwe ~: âše-ret (L. R- cineraria).
kluwen:: (=knot: wol) werviy {C}.
kluwenklokje:: blufk-bamico |blufba..| {C} (L. Campanula glomerata).
knaagdier:: riykatjen {C}.
knaagkever:: bonte ~: koffoner-kjônder {C} (L. Xestobium rufovillosum).
knaap:: (=jongen) hajajan {C}, knapiy {C} (pop/pej/iro), ðar {C} (arch/dl= Centraal-Berref).
knabbelen:: ynte {K}.
knagen:: ~ [aan]: riyke {K}.
knak:: (breuk) tnâkiy {C}; (breuk, plaats waar het geknakt is) stâcctiyn {C}; knak!: tnâk!.
knakken:: (ihb geluid) tnâke {U}; (lett: [af]knappen) stâcce {K/U}; het ~: stâccos {C}; (=kraken: geluid v stijf gewricht) pecce {U}.
knal:: cecc {C}, tâpa {C}.
knaldemper:: (knalpot: aan auto) mabyslot {C}.
knallen:: cecte {U; gst= cecc}, krâlte {U}.
knalpot:: (knaldemper: aan auto) mabyslot {C}.
knap::
knapheid:: (=schoonheid: het mooi/knap zijn) lovanai {C}.
knappen:: (plotseling breken) stâcce {K/U}.
knapperen:: (geluid v houtvuur) tnâke {U}.
knarsen:: (alg) gereste {U}; (v deur ed) krenše {U}; (v deur ed: =piepen) rÿge {U}, gnycheme {U}.
knarsetanden:: gâge {U}.
knecht:: (=dienaar) knegg {C; mv= knega}, ender {C} (arch); (=hulpje) yrgtâ {C}, (vrw) yrgtina {C; mv= yrgtinas}; de ~ zijn van: azje ón {U; gst= azjet}; de ~ van (in dienst van): azjelira ón (evt als vz-uitdr).
knechten:: (als slaaf behandelen) azjare {K}.
kneden:: (alg) prâne {K}; (vrnl v deeg) efrue {K}; het ~ (gekneed): prânos {C}.
kneep:: chiyp {C}, chiypos {C}; (het knijpen) press {C; mv= pressres}.
knel:: (=klem) migt {I}.
knellen:: (=drukken) migte {U}.
knetteren:: knytre {U; gst= knytt}; (vuur) tjiytse {U}.
kneu:: (soort vink) jakâm-lâkmtiy |kMt| {C; rs= ..-lâkmtiyt} (L. Acanthis cannabina).
kneuzen:: fâlmpare {K}.
kneuzing:: fâlmparos {C}.
knevel:: (=klem) gârp {C}.
knevelen:: (fig) gârpjare {K}.
knie:: (lichaamsdeel) kniy {C}; (=knik: scherpe bocht) tegt {C}; op je ~ën zitten: tegtare {U}; iets onder de ~ krijgen: ef veve flaju mitai ef liff.
knielen:: (op de knieën gaan zitten) kniy-kafblôfe {U}; (op de knieën gezeten zijn, geknield zitten) kniy-feldre {U; gst= ..-felt; wst= ..-feld•}.
knieschijf:: patela {C}.
kniesoor:: gôrnatjen {C}.
kniezen:: gôrnare {U}.
knijpbril:: (=lorgnet) chiypzerfi {C}.
knijpen:: chiype {K}; ~ in: chiype armt {U}; (=samendrukken) preše {K}; het ~: press {C; mv= pressres}; er tussenuit ~ ('m smeren): bautoe {K; vdw= bauter} (pop).
knijper:: (=wasknijper) chiyper {C}.
knik:: (knikje: met hoofd) xorôm {C}; (=breuk) tnâkiy {C}; (=hoekstuk) tegtos {C}; (=knie: scherpe bocht) tegt {C}.
knikje:: (met hoofd) xorôm {C}.
knikken:: (=buigen) tegte {K}; (met hoofd) xorôme {U}.
knikker:: cirrô {C}.
knip:: (geluid) klep {C}; (met schaar) tex {C}; je bent geen ~ voor je neus waard: tu nert la'yciye goe tâmlek.
knipmes:: mopân {C}.
knipogen:: wenpe {U}.
knipoog:: wenp {C}.
knippen:: (met schaar) texe {K; vdw= texâ of regelm.}; het ~ (geknip): texos {C}; (met ringvinger tegen muis vd hand slaan) pecce {U}.
knipperen:: (vrnl v licht) fliyce {U}.
knippering:: (geknipper: vrnl v licht) fliycos {C}.
knipperlicht:: fliycâtat {C}.
kniptor:: kliyke-snerf {C} (L. Agriotes lineatus).
KNO-arts:: (=keel-, neus- en oorarts) nurp-medikiy {C}.
knobbel:: (alg) sékót {C}; (=bult, knobbel) quc {C} (groot en hard).
knobbeltje:: (bobbeltje) pvâla {C}.
knobbelzwaan:: nes-sven {C} (L. Cygnus olor).
knoeien:: (slordig werken) riðe {U}; (bedrieglijk werken) vâgte {K}.
knoeier:: (beunhaas: die zijn vak niet verstaat) iyper {C}.
knoeierij:: (slordig knoeiwerk) riðos {C}; (bedrieglijk geknoei) vâgtos {C}.
knoeiwerk:: »knoeierij.
knoest:: ytâf {C; mv= ytefe of regelm.}.
knoflook:: gârlis {S} (L. Allium sativum).
knokig:: knociy-xôtelira {I}.
knokkel:: (v vinger) moch {C}, beltknociy {C}.
knol:: (paard) mÿ {C}; (eetbaar) ÿpe'ôs {C}; (gewas) tôbemt {C}.
knolamaniet:: giftige ~ (ihb groene knolamaniet): râfsôrgt {C}; groene ~: cartôlk-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Amanita phalloides); gele ~: kolai cartôlk-missis (L. A- citrina).
knollathyrus:: tôbemt-vycc {S} (L. Lathyrus linifolius).
knollenwitje:: (klein koolwitje) tôbemt-flyddere {C} (L. Pieris rapae).
knolsteenbreek:: tôbemt-kolinixog {C} (L. Saxifraga granulata).
knoop::
knoopkruid:: [echte] ~: mindawyger (mindayger) {C} (L. Centaurea jacea).
knoopmier:: rode ~: mindefit miyrûs {C} (L. Myrmica ruginodis).
knooppunt:: nótos {C}.
knoopsgat:: tufcnô {C}.
knop:: (v boom) knô {C}; (deur-/bedieningsknop) cnô {C}.
knopen:: (=strikken) tejône {K}; (een knoop leggen) nóte {U}; (v tapijt) nótare {K}.
knopherik:: (plant) Brÿr-flyddere {C} (L. Raphanus raphanistrum).
knoptaxus:: nurp-tâxus {C} (L. Cephalotaxus harringtonia).
knorhaan:: (poon: vis) gûnker {C} (L. Trigla).
knorren:: gôrne {U}; (varken) gûnke {U}; »maag.
knorrig:: lui en ~ (vadsig): grelfel {I}.
knot:: (=kluwen: wol) werviy {C}.
knots:: quf {C}; (=knuppel: met dik uiteinde) nurpzorâ {C}.
knotsvoettrechterzwam:: grist trygtâ-chént {C} (L. Clitocybe clavipes).
knotwilg:: (=schietwilg) knurfel-iextô {C} (L. Salix alba).
knuffel:: (=pakkerd) riyer {C}.
knul:: (=kerel) talle {C}; (jonge jongen) dvâf {C}.
knuppel:: zân {C}; (=knots: met dik uiteinde) nurpzorâ {C}.
knuppelweg:: (gevlochten takken op boomstammen in moerassig gebied) cÿramirra {C}; ânka {C} (Peg).
knus:: (=gezellig) kittianer {I}; kittian {I} (arch).
knutselaar:: (=sleutelaar) kéer {C}; (=doe-het-zelver: als hobby) iypiyp {C}.
knutselen:: (=sleutelen) kée {U}; (=prutsen) friylpe {U}.
knutselen:: iype {K}.
kobold:: knem {C; mv= knema}.
koddig:: (=komisch) móp {I}.
koe:: (vrw) boert {C}, vaca {C} (dl= Cheetuc); jonge ~ (vrw kalf): piâ {C; rs= piât}; jonge ~ (maar ouder dan piâ = kalf): vrala {C}; drachtige ~: kvé {C}; ~ die nodig gemolken moet worden: pâlta-boert {C}; met ~ien het bos in gaan: niyxe {U}; ~ien uit het bos [gaan] halen: ideniyxe {U}; oude ~ien uit de sloot halen (iets vertellen wat iedereen al weet; clichés gebruiken): ef rafane na ef kôbo égde; (sprkw) men kan niet weten hoe een ~ een haas vangt: ef kôbo égtecû zôft armt wefot; ef rélvâs tentecû ef mebare-yclómm rifo ef koffoner.
koeienstal:: boert-ferrÿ {C}.
koek:: (=gebak) rafeo {C; rs= rafette}; (fig) dit is oude ~: mittof melde kÿpony gÿtliy.
koekje:: belt-rafeo {C; rs= ..-rafette}.
koekoek::
koekoeksbloem:: [echte] ~: cucer-huron {C} (L. Lychnis flos-cuculi); [dag]~: [mindefit] hélfer {C} (L. Melandrium rubrum); nacht~: kolai hélfer (L. M- noctiflorum).
koekoeksklok:: Sanoprof-cucer {C}.
koel:: šege {I}; erg ~ (=fris): frot {I}; (fig: onaandoenlijk/geen emoties of vriendelijkheid tonend) tiympiy {I}.
koelbloedig:: šegoffon {I}.
koelcel:: šegelot {C}.
koelen:: šege {K}.
koelheid:: (=koelte) šegtiyn {C}.
koelhuis:: pica-sért {C}, šege-sért {C}.
koelkast:: frigidara {C}.
koelte:: (=koelheid) šegtiyn {C}.
koeltoren:: (voorwerp met de vorm hiervan: als een diabolo of klos) ÿmâstiy {C}.
koepel:: lanko {C}; (binnen: koepelvormig plafond) lanko-tlafo {C}.
koepelvormig:: ~ plafond: lanko-tlafo {C}.
koeren:: (v duif) qure {U}; (geluid v ~de duiven) ququr {!}.
koerier:: (=bode: vrachtrijder) tupp {C}.
koers:: (v geld/schip) qurs {C}; het schip ligt uit de ~: ef karé sen wencate kusamat ef qurs; zie ook Wisselkoersen in .
koest:: ~! (tegen hond/druk kind): xéx |ksés| {!}; zich ~ houden: xéxe {Upr}.
koestal:: boert-ferrÿ {C}.
koesteren:: (met zorg bewaren) plâge {K}, tamðe {K}; (fig: omarmen): embaraše {K}.
koestering:: plâgos {A}.
koets:: (alg: =paard-en-wagen) blofnolac {C}; (eenvoudig type: =paard-en-wagen) rótnolac {C}; (=rijtuig) quts {C}.
koetsier:: qutser {C}.
koevinkje:: (vlinder) zutter kles-flyddere {C} (L. Aphantopus hyperantus).
Koeweit:: Quvet {G}.
Koeweiter:: Quveto {Cef}.
Koeweits:: (bv) quvet {IIef}; ~e vrouw: Quveta {Cef}.
koffer:: (=valies) sviba {C}, vrÿkyr {C}, vryft-kyr {C} (arch); je ~s gaan pakken (voorbereidingen voor je reis maken): ef melde fes ef kotupplip.
koffie:: cafer {S}; een kop[je] ~: eft cafer {C}.
koffiebar:: »koffiehuis.
koffiehuis:: cafer-póntel {C} (café waar men voornamelijk koffie en frisdranken gebruikt, hoewel er ook alcohol geschonken wordt).
koffiemolen:: cafermôjôl {C}.
koffiepot:: cafer-câne {C}.
koffietijd:: cafer-fort {C} (het moment dat men koffie drinkt: in Spok om 11 uur 's ochtends).
kogel:: xleg |X| {C}; (sprkw) de ~ is door de kerk: Petriy menkerate zléf ef yrmévriy; (sprkw ong) de ~ is door de kerk (het ijs is gebroken: als een pijnlijke kwestie op tactvolle wijze tot een oplossing gebracht is): blul enn ef chénts riffelije niyn ral.
kogelgat:: (bres: in muur) hégg {C}.
kok:: tjondatjen {C}, tjônt {C}.
koken:: (=bereiden: v voedsel) riffe {K}; (zieden: zeep/zout) tjondere {K}; (intrans) tjonde {Upr}; het water kookt: ef knurfel sen tjonde; (trans: aan de kook brengen) tjonde {K}; ik kook het water: gress tjonde ef knurfel; gekookte aardappels: tjondor cartôlks; eten ~ voor iemand: ef riffe lart furt rast; het ~ (het aan de kook brengen): tjondos {C}.
koker:: (holle pijp) cocanâ {C}; ~[tje] (om iets in op te bergen: naalden, bril, pijlen) silint {C}.
koket:: šovabariy {I}.
kokhalzen:: ruegte {U}.
kokkel:: (schelp) chiqurser {C} (L. Cerastoderma edule).
kokkerd:: (grote dikke neus) lâsiynes {C}.
kokmeeuw:: tolomkâ-meve {C} (L. Larus ridibundus).
kokos:: coces {S}.
kolen:: »kool B.
kolenbak:: (=kolenkit) zjollot {C}.
kolenhok:: (ook: =houthok) ruk {C}.
kolenkit:: (=kolenbak) zjollot {C}.
kolenmijn:: uet {C}.
kolenschop:: zjol-zeze {C}.
kolibrie:: colibri {C}.
kolibrievlinder:: (=pijlstaartvlinder) grist vogily-flyddere {C} (L. Macroglossum stellatarum).
kolk:: (=put) kréa {C; rs= krée}.
kolken:: (wervelen) mée {U; gst= mét}.
kolkend:: (v water) pén {I}.
kolom:: (=pilaar) zull {C}, môlt {C}; (=zuil) mipper {C; mv/rsmv= mipperper}; (in krant) izequff {C}.
kolonel:: konell {C}; voor militaire rangen, zie .
koloniaal:: colonjerÿ {I}.
kolonialisme:: (neutraal) colonjerÿ opjÿgos {C}; (pej) colonjerÿ toopjÿgos {C}.
kolonie:: colonje {C}.
kolonisatie:: colonisašo {C}.
kolos:: granô-lep {C}.
kolossaal:: (reusachtig [groot]) granô-hupster {I}.
Kolossenzen:: (bijbel) Colôsers {N} (afk= Col).
kom:: (=schotel) alstrah {C}; (=kan) câne {C}; (=kan/schaal) knurf = knuf {C}; bebouwde ~: toâlbosÿ {C}.
komedie:: (=blijspel) komediy {C}.
komeet:: trunn-star {C}.
komen::
komende:: (bij tijdsbepalingen) pir• {PX.c > c}; de ~/volgende maand: ef pirhertel.
komfoor:: kjupter {C}.
komiek:: (zn) móper {C}.
komijn:: cumyn {S} (L. Cuminum cyminum).
komijnzaad:: cumyn {S}; ~je: cumyniyn {C}.
komisch:: (=koddig) móp {I}; (=grappig) komise {I}.
komkommer:: kukumes {C}.
komma:: (,) côma {C}.
kommavlinder:: côma-flyddere {C} (L. Hesperia comma).
kommer:: (=armoede) ôlkstiy |ôlstiy| {A; mv=enk}.
kommerlijk:: ôlkst |ôlst| {I}.
kompas:: cômpass {C; mv= cômpasses}.
komst:: arfinos {C}.
Kongo:: Kongo {G}.
Kongolees::
kongsie:: (kliek) tomreinnÿ {C}.
konijn:: (mnl/ntr) râbity {C} (L. Oryctolagus cuniculus); (mnl: ram) flûjet {C}; (vrw: voedster) tyšu {C}; (jong) pûp {C}.
koning::
Koningen:: (bijbel) Jabârs {N} (afk= Jab).
koningin:: (buiten Spok; ook bijen) jabârina {C; mv= jabârinas}; (in Spok) kindista {C; mv= kindistas}; zie ook Spokanische koninginnen in .
koninginnekruid:: mindefit zvâmp-lânðÿr {C} (L. Eupatorium cannabinum).
koninginnepage:: (vlinder) zvâlp-trunner {C} (L. Papilio machaon).
koningshuis:: (in Spok) kindisért {C}; (buiten Spok) jabârsért {C}; zie ook Koningshuis in .
koningskaars:: (plant) kôbo-sproa {C; rs= ..-sprót} (L. Verbascum thapsus).
koningsvaren:: jabâr-ferre {C/S} (L. Osmunda regalis).
koninklijk:: (mbt vorsten buiten Spok) jabârt {I}; (in Spok) kindisiy {I}; Koninklijk Gezag (Kroon: in Spok): Ecrono {N}; het ~ paar: ef kindis-marianten (in Spok: de koning en koningin).
koninkrijk:: (buiten Spok) jabârstat {C}; (Spok) kindisté {C}; [het] Koninkrijk Spokanië: Kindistee Spooksoliy {N}.
kont:: (=reet) bôrs {C} (pop), stâgt {C} (pej), xûk {C} (vulg); (=achterste) blef-tiyn {C}.
kooi:: (alg) caf {C}; (=hok) môlarres {Crs}.
kook:: aan de ~ brengen (trans: koken): tjonde {K}; ik breng het water aan de ~: gress tjonde ef knurfel; het aan de ~ brengen (het koken): tjondos {C}.
kookboek:: tjontmip {C}.
kookgelegenheid:: (klein keukentje) tjiynde {C}.
kookkunst:: kokecur {C}.
kooktoestel:: tjonde-dreut {C}.
koolhydraten:: cârbohydratiy {S}.
koolmees:: tôra-helk {C} (L. Parus major).
koolraap:: plomoscrôg {C}.
koolstof:: cârbon {S}; van/met ~ (koolstofhoudend): cârboniy {I}.
koolstofhoudend:: cârboniy {I}.
koolvis:: koðer {C} (L. Pollachius virens).
koolwitje:: groot ~: ÿry-flyddere {C} (L. Pieris brassicae); klein ~ (=knollenwitje): tôbemt-flyddere (L. P- rapae).
koolzaad:: râps {S}, vren {S} (dl= Bloi) (L. Brassica napus).
koolzuur:: cârbonasitt {S}; met ~ (koolzuurhoudend): cârbonasita {I}.
koolzuurgas:: cârbogaza {S}.
koolzuurhoudend:: cârbonasita {I}.
koop:: lorerdos {A}; te ~ aanbieden: ef qualostiye fara póbaros; een ~ beslissen; zeggen dat je met de ~ akkoord gaat: ðôpecce {K}; op de ~ toe nemen: ef lelde luft ef lorerdos; te ~! (als opschrift): póbaros!; te ~: fes póbaros; het huis staat te ~: ef sért melde fara póbaros; de vis is op de markt te ~: ef gÿtliy melde fes póbaros kaf ef stovy; hij loopt te ~ met zijn culturele kennis: do lelperre eft utfin mimpitblef.
koophandel:: lorerdebet {C}; Kamer van Koophandel: Lebet-Buro {N}; zie ook Kamers van Koophandel in .
koopje: (voordelige aanschaf) nerikariy {C}.
kooplustig:: lorerbariy {I}.
koopman:: (=aankoper) lorerdater {C}; (=handelaar) lebeter {C}.
koopvaardij:: ÿrânter-njebopiy {C}.
koopvaardijvloot:: ÿrânter-flôte {C}.
koopwaar:: (=handelswaar) lebetiyns {Cmv}.
koor:: (ruimte in kerk) koriy {C}; (=rei: zanggroep) lûmpa {C}.
koorbank:: koriy-bankres {C}.
koord:: strén {C}.
koorddanser:: strén-farter {C}.
koorhek:: koriy-barera (koriy-bârera) {C}.
koorknaap:: koriyatjen {C}.
koorts:: febbe {C}.
koorzang:: lûmpa-hyrr {C}.
kootje:: (botje in vinger of teen) akbô {C}.
kop::
kopen:: lorerde {K}; iets ~ voor € 35,-: ef lorerde flaju kaf 35€; iets ~ voor iemand: lâlorerde rast armt flaju {K}, lorerde flaju ón rast {K}.
Kopenhagen:: Kopehagg {G}.
koper::
koperen:: »geelkoperen; »roodkoperen.
kopergravure:: cupra-styfos {C}.
kopergroenzwam:: rékóf-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Stropharia aeruginosa).
koperuil:: (nachtvlinder) miskofojel {C} (L. Diachrysia chrysitis).
koperwiek:: (vogel) mindazelfÿer {C} (L. Turdus iliacus).
kopie:: copiy {C}.
kopiëren:: copiere |..ÿje| {K}; (=overschrijven) kerrstinde {K}.
kopij:: rojitafiy {C}.
kopje:: (in Spok meestal ZONDER oor) tašâ {C}.
koplamp:: (v auto) mennarmâtat {Crs}.
koppakking:: (in motor) nurp-cjolos {C}.
koppel:: (kudde) slés {C}; (leren riem) telc {C}.
koppelen:: (aan elkaar verbinden) cempe {K}.
koppeling:: (verbinding) cempos {C}; (v auto) uberos {C}.
koppelstreepje:: filâsto {C} (in Spok scheidbaar samengestelde woorden, zoals in fijânta-kerna).
koppelwerkwoord:: cempe-painer {C} (in Spok: melde "zijn", tinkere/pónze "worden", tinde "blijven").
koppig:: (=vasthoudend) tygtjaklâmiy {I}; (=eigenzinnig) porfor {I}; (=steegs/niet van zijn plaats willend: paard/geit) siléntiy {I; [mv=enk]}.
koppigheid:: (=vasthoudendheid) tygtjaklâmer {A; mv=enk}; (=eigenzinnigheid) porforiy {A; mv=enk}.
koprol:: (=buiteling) spegos {C}.
kopstation:: (eindstation: v trein) nurp-garrent {C}.
kopvoorn:: rošes {C} (L. Leuciscus cephalus).
koraal::
koraalachtig:: (=koraalkleurig) korojelerÿ {I}.
koraalkleurig:: (=koraalachtig) korojelerÿ {I}.
koraalzwam:: (alg) korojeler {C}; bleke ~: helt-korojeler (L. Ramaria mairei); gouden ~: jôl-korojeler (L. Ramaria aurea); kleverig ~metje: béln-korojeler (L. Calocera viscosa); witte ~: sima-korojeler (L. Clavulina cristata).
koralen:: (van koraal gemaakt) korojeliy {I}.
Koreaan:: Koreann {Cef}.
Koreaans::
koren:: carûn {S}.
korenaar:: carûn-ðiynk {C}.
korenbloem:: frâns {C} (L. Centaurea cyanus).
korenschuur:: carûnkul {C}.
korenveld:: carûnrâpo {C}; door regen of storm verwoest ~: dester {C} (dl= Centraal-Berref).
korf:: (=mand) efrech {C}; (rieten mand) kanâstriy {C}; (tenen krat) krof {C}.
korfballen:: (=korfbalspelen) efrechbâlmerre |efrek..| {U}.
korfbalspel:: efrechbâlmert |efrek..| {C}.
korfbalspelen:: (=korfballen) efrechbâlmerre |efrek..| {U}.
korfbalspeler:: efrechbâlmerr |efrek..| {C}.
korhoen:: frumbiyl jâlp {C} (L. Lyrurus tetrix).
koriander:: korjândriy {S} (L. Coriandrum sativum).
Korintiërs:: (bijbel) Corinters {N} (afk= Cor).
kornet:: (vaandrig) fanreg {C}; voor militaire rangen, zie .
kornoelje:: gele ~: kôbo-cornes {C} (L. Cornus mas); rode ~: kursuus-cornes (L. C- sanguinea).
korporaal:: (alg) kôrprell {C}; voor militaire rangen, zie .
korps:: (politie ed) xôlah {C}.
korrel:: skât {C}, labiy {C}; ~s (grof soort poeder): la {S}.
korrelhoed:: (paddenstoel) tâmlek-nurp {C} (L. Cystoderma); okergele ~: kolai tâmlek-nurp (L. C- amianthinum); vleeskleurige ~: littit tâmlek-nurp (L. C- carcharias).
korrelig:: laiy {I}.
korrelvorm:: stof in ~ (grof soort poeder): la {S}.
korset:: fromécarô {C}.
korst:: (ihb v brood/gebak) akro {C}; (NIET v brood/gebak ed) crûst {C}.
korstmos:: gele ~: muriyta {S} (L. Rhizocarpon).
korstzwam:: crûster {C} (L. Stereum); gele ~: kolai crûster (L. S- hirsutum); paarse ~: bârÿr crûster (L. S- purpureum).
kort::
kortademig:: šufadermiy {I}.
kortaf:: ux {I}; (zonder omwegen) ðÿm wâms {C}.
kortetermijndenken:: qum-fort-miypos {A}.
korting:: oibâniy {C}; 15% ~: 15% lo oibâniy; 15% ~ op iets: 15% oibâniy kaf flaju.
kortom:: (om kort te gaan) por'bec {III}.
kortsluiting:: tohant {C}.
kortstondig:: trâft {I}.
kortweg:: ux {I}.
kortzichtig:: narzerfiy {I}.
korzelig:: uxezurriy {I}; ~e opmerking: uxezurrer {C}.
korzeligheid:: uxezurrer {A; mv=enk}.
kosmisch:: côsmise {I}.
kosmografie:: côsmografijâ {C}.
kosmos:: côsmos {SC}.
kostbaar:: (=waardevol) la'ymôr {I}.
kostbaarheid:: (=schat) mony {C}.
koste:: »kost 2.
kostelijk:: róziy {I}.
kosten-batenanalyse:: mâncros-ur-mul-analyss {C; mv= ..-analyses} (afk= MuMA).
koster:: (alg: Chr/Erg) kordarater {C}; (die de kostbaarheden in de kerk bewaakt: Erg) ké-zoller {C}; (die de kerk onderhoudt, maar geen religieuze verplichtingen heeft: Erg) korda-gert {C}.
kosterij:: (Erg: woonhuis vd "koster") ké-sért {C}.
kostganger:: (=eter) lardatjen {C}.
kostschool:: »internaat.
kostumeren:: lâsute {K}.
kostuum:: (=pak: herenkleding) sut {C}.
kot:: (=varkenshok) spônutiy {C}.
kotelet:: (vlees: ribstuk) rebbe {C}.
kots:: (=braaksel) mipruos {S}, côšos {S}.
kotsen:: (=overgeven) côše {U}.
kotter:: (schip) cutter {C}.
koud:: martel {I}; ik heb het ~: gress melde martel; ~ zijn: martele {U} (ook v weer); het is ~ vandaag: ef martele lelmo tof; (verandering in temperatuur) het koud||warm worden: to'eff {Cid}; .
koude:: (zn) marteltiy {C}.
koulijder:: (iemand die het koud heeft) paker {C}.
kous:: (=sok) kors {C}; [lange] ~: mintokors {C}; lange wollen ~: lyfa {C} (door boerenvolk gedragen in de ârtaks = klompen).
kousenvoet:: op ~en: kaf lâkorsor tiffugs.
kozak:: kozacc {C}.
kozijn:: (=raamwerk) ramiy {C}.
kraag:: ozÿrtiy {C}; (=boord) kol {C}.
kraai:: [zwarte] ~: crager {C} (L. Corvus corone corone); (bep soort in Spok: "kuifkraai": kraai met kuifje) ûc {C; mv= ûca} (L. Corvus graliykii).
kraaiheide:: rikroe {S; rs= rikroet} (L. Empetrum nigrum).
kraailook:: (plant) finjâr-lék {S} (L. Allium vineale).
kraakbeen:: ekre {S}; uit ~ bestaand (kraakbenen): ekriy {I}.
kraakbenen:: (uit kraakbeen bestaand) ekriy {I}.
kraal:: (v ketting) staiyn {C}; kralen (mv): stay {S; rs= stae}; van kralen gemaakt, met kralen versierd: stane {I}.
kraam:: (=marktstalletje) plânkiy {C}.
kraambed:: mebarsat {C}.
kraamvrouw:: mebarsjeus {C}.
kraan:: (v water/gas ed) hek {C; mv= hÿke}; (alg: =afsluiter) closeft {C}, scvÿs {C}, closs {C}.
kraanleertje:: hek-grent-riyn {C}.
kraanvogel:: crana {C} (L. Grus grus).
krab::
krabbelen:: (=krabben) raše {K}; op je hoofd ~: prûðe {U} (dl= Noord-Ales).
krabben:: (=krabbelen) raše {K}; op je hoofd ~: prûðe {U} (dl= Noord-Ales).
kracht:: crâf {C}, ôgjélen {C}; ~ geven (sterken): ôgjéle {K}; zijn ~/sterkte/nut tonen: ofe {U}; terugwerkende ~ (fig): tÿrtjuftos {C}; op ~en komen: ôgjéle {Upr}; uit ~ van: mitai crâf rifo (vz-uitdr).
krachtens:: (op aandrang van) tu {VZ2n} (betrekking); (=op grond van) fes kvâmpos armt (vz-uitdr) (afk= f.k.a.).
krachtig:: (=machtig) ôgjél {I}; (=straf: v wind) pitâ {I}.
krachtmeting:: (zijn sterkte/nut/kracht tonen) ofos {C}.
krak:: ~! (geluid): tnâk!.
krakeend:: gadvel {C} (L. Anas strepera).
krakeling:: (baksel/voorwerp in de vorm ve 8) krumer {C}.
kraken::
kraker:: (huisbezetter) kuranyxemjer {C}.
kram:: tsem {C}.
kramp:: prófa {C}, pûrta {C}, râf {C}, tiyft {C}; met ~[en] (lett: krampachtig): tiyftiy {I}.
krampachtig:: (lett: met kramp[en]) tiyftiy {I}; (=aanstellerig/geforceerd) meggor {I}.
kranig:: torp {I}; (=flink) vliyn {I}.
krankzinnig:: (lett) slébrenkâiy {I}; (=bar) noðiy {I; [mv=enk]}; (onmogelijk: als versterking) nert-miypelira {I}, nâlmecelira {III}; een ~ duur huis: eft nâlmecelira mikar sért.
krankzinnigheid:: slébrenkâer {A; mv=enk}.
krans:: pârs {C}; ~ van rozen (lett: rozenkrans): roza-pârs {C}.
krant:: (=dagblad) quiyrda {C}; hij stond in de ~: do sen jikata fes ef quiyrda; zie ook Kranten in .
krantenbericht:: quiyrda-tÿden {C}.
krantenknipsel:: quiyrda-texos {C}.
krap:: zloff {I}.
kras::
krassen:: (met pen of scherp voorwerp) scâše {U}; (kraai) râchete {U}.
krat:: (=kist/doos) quola {C; mv= quolâe; rs= quolatt}; (=kist: v open latwerk) velt {C}; (tenen korf) krof {C}.
krater:: (v vulkaan ed) krater {C}; [kleine] ~ (gat in de grond): pazzotuf {Crs}.
krediet:: krediyt {C}; (=tegoed) idešâfros {A}.
kredietwaardig:: armtstindât {I}.
kreeft:: (rivierkreeft) krefet {C} (L. Astacus astacus).
Kreeft:: (sterrenbeeld) Krefet {N}, Cânser {N}.
kreek:: klóc {C}; ([brede en ondiepe] baai) pénk {C}.
kreet:: crett {C}; loze kreten: velp rupkôsta.
kregelig:: (prikkelbaar; uit zijn humeur) eterrenx {I}.
krekel:: [bos]~: stéâ {C; rs= stétt} (L. Nemobius sylvestris).
kreng:: (dierenlijk, kadaver) ficc {C}; (etter: vervelende vent, vervelend wijf) frÿtâs {C}; (slecht voorwerp; vals mens) tolekk {C}.
krenken:: lajete {K}.
krenking:: lajetos {C}.
krenten:: (=rozijnen) quilart {S}.
krentenbrood:: cryjazelitt {C}.
krenterig:: knist {I}; tegen het ~e aan zijn: ef sivve ef niyft ur kârek.
kreukel:: foltaros {C}.
kreukelen:: tomare {K}, foltare {K}.
kreun:: ru'ûr {C}, ÿreu (ÿr-reu) {C; rs= ÿree of ÿr-ree}; zachte ~: sikk {C}.
kreunen:: ÿrue (ÿr-rue) {U}; zachtjes ~: sike {U}; ik hoor een zacht ~/gekreun: gress nute eft sikksik (red!).
kreupel:: blâcs {I}, st[r]óftiy {I; [mv=enk]}; (=mank) krupel {I}; ~e gang (kreupel lopen): sléfart {C}.
kreupele:: (=manke: persoon) blâcser {C}; (iemand die op krukken loopt) kuter {C} (iro).
kreupelhout:: dekir {S}, kôrakir {S}; (=bosje) trek {C}; bos met dicht ~: uoff |woff| {C}.
krib:: (ledikant) bjeg {C}; (in rivier) temp {C}.
kribbig:: grÿqust {I}.
kriebelen:: zecye {U}.
kriek:: (=zoete kers) (vrucht) riôsta-huldu {C}; (boom) riôsta {C} (L. Prunus avium).
krielkip:: gónerm-vult {C}.
krieltje:: (kleine aardappel) potafy {C}.
krijgsgevangene:: wÿsÿr-leldast {C}.
krijgstucht:: (discipline) fesoaros {A}.
krijsen:: (meeuwen) stôrgte {U}.
krijt:: kâlk {S}, sima {S}; stukje ~ (krijtje): sima {C}.
krijtbakje:: (doosje met krijtjes) simalot {C}.
krijtje:: (stukje krijt) sima {C}; doosje met ~s (krijtbakje): simalot {C}.
krik:: (=dommekracht) gyfer {C}.
krimp:: (het krimpen) trôlos {C}.
krimpen:: trôle {U}; »inkrimping.
krimpvrij:: ânt-trôl {I}.
kring:: (=cirkel) rônter {C}, zicc {C}; (fig) siyclo {C}; in adellijke ~en: fes knitegiyn siyclos; in [de] betere ~en: fes fianites siyclos; in betere ~en verkeren: ef melde fianites {I}; hij verkeert in betere ~en dan wij; hij komt uit betere ~en dan wij: do melde fianites âst kirro.
kringloop:: (=omloop) mitakôltos {C}.
krioelen:: ~ van: mizzaðe pai {U}; ~d van: mizzaðelira pai (evtl vz-uitdr).
kristal:: cristal {S}; ~len voorwerp; stuk ~: cristal {C}; van ~ gemaakt (kristallen): cristaliy {I}.
kristallen:: (van kristal gemaakt) cristaliy {I}.
kritiek:: critiyc {C}; vernietigende ~: xÿjos {A}; een punt van ~: eft critiyc-ponto; »toets.
kritisch:: critise {I}.
Kroaat:: Kroato {Cef}.
Kroatië:: Kroatiy {G}.
Kroatisch:: (bv) kroatiy {IIef}; ~e vrouw: Kroata {Cef}.
krodde:: witte ~ (plant): ajirta {C} (L. Thlaspi arvense); gele ~ (moerasvariëteit v witte krodde): zvâmp-ajirta (L. Th- palustris).
kroeg:: (=café) pânk {C} (pop); (in grote stad) witt {C} (niet gebruikelijk op Berref en in Amahagge en omgeving); (=bar) flerrt {C; mv= regelm.} (pop).
kroegentocht:: trottos {C}.
kroes:: (=beker, meestal zonder oor) kô {C}, wôt {C; mv= wete}; (v metaal, met oor) itâk {C}.
kroeshaar:: (één haar) gremir {C}; (haardos) gremirs (mv).
krokodil:: krôcodyl {C}.
krokus:: krokûs {C} (L. Crocus vernus hybride).
krols:: (kat) râliy {I; [mv=enk]}, serst[r]iy {I; [mv=enk]}; ~e kater: serster {C}.
krom:: flectriy {I}; (=gebogen) lutt {I}; ~me [lijn] (=curve): kûrf {C}.
kromhals:: (plant) kell-kelg {C} (L. Anchusa); gewone ~: blotter kell-kelg (L. A- arvensis); paarse ~: bârÿr kell-kelg (zeldzaam op Noord-Liftka (L. A- hucÿrii)).
kromtrekken:: flecfutsie {U}.
kronen:: ~ tot (koning): ecronare fes {K}.
kroniek:: fÿtafiy {C}; zie ook Kronieken en geschriften in .
Kronieken:: (bijbel) Fÿtafiys {N} (afk= Fÿt).
kroning:: ecronaros {C}.
kronkelen:: winde {E}, wÿsge {U; gst= wÿss}.
kronkelend:: (=kronkelig) wint {I}.
kronkelig:: wÿsgiy {I}; (=kronkelend) wint {I}; (=bochtig) krumiy {I}; lang en slap en ~ (=slangachtig): habry {I}.
kronkelweg:: windos {C} (spr).
kroon:: ecron {C}; Kroon (Koninklijk Gezag: in Spok): Ecrono {N}; klein ~tje (diadeem): qulta {C}.
kroonprins:: ecron-prens {C}.
kroonprinses:: ecron-prensa {C}.
kroontjeskruid:: fiyreâ-dufja-helt {S} (L. Euphorbia helioscopia).
kroonvogeltje:: (vlinder) koffon-lofa {C} (L. Ptilodon capucina).
kroos:: ÿystos {S} (L. Lemna).
kroot:: ([rode] biet) lijamalâse {C}.
krop:: (v vogel) sake {C}; ~ sla: slajiyn {C}.
kropaar:: (grassoort) hâlm-krutt {C/S} (L. Dactylis glomerata).
krot:: (=krotwoning) ÿrpô'as {C}.
krotwoning:: ÿrpô'as {C}.
kruid:: krutt {C/S}; (ook als aanduiding in veel plantennamen, zoals ÿrkô-krutt = liggende vetmuur); ~en (medicinaal/culinair): pégen {S}.
kruiden:: (ww: v voedsel) lâšiyle {K}.
kruidenazijn:: kiguh {S}.
kruidenboter:: krutt-bâr {S}.
kruidendrankje:: (medisch) pégen-nôšy {C}.
kruidenier:: (in Spok meer een kruidenhandel dan een winkel die elementaire levensmiddelen verkoopt) kruttater {C}; (winkel v levensmiddelen) poirestater {C}.
kruidenierswaren:: poirestâs {Cmv}.
kruidenpotje:: kruttlot {C}.
kruidenthee:: miyna {S}, bruos {S} (pop); een kop ~: eft miyna {C}, eft bruos {C} (pop).
kruidentuin:: šiyl {C}.
kruidig:: (sterk gekruid) péga {I}.
kruidje-roer-me-niet:: tuše-quÿer {C} (L. Mimosa pudica).
kruidkoek:: (bep soort gekruide koek, soort speculaas) krutt-rafeo {C; rs= ..-rafette}.
kruidnagel:: nelk {C}.
kruidnagelboom:: tonelkÿ {C} (L. Syzygium aromaticum).
kruien:: (vervoeren) werenðe {K}; (v ijs) šefce {U; vdw= regelm.}; het ~ (v ijs): šefcos {C}.
kruier:: ÿtiner {C}.
kruiing:: (vervoer per kruiwagen) werenðos {C}.
kruik:: (voor water) loresâ {C}; (schaal/pot ed v aardewerk) zâps {C}.
kruimel:: âkrô {C}.
kruin:: (op hoofd) ru'ât {C}; (v boom) jiys {C/S}; (met haar bedekte deel v hoofd) krunn {C}.
kruipen:: blacroe {U; vdw= blacret}; de gevangene die onder het hek door gekropen is: ef leldast, blacret rys ef râffe; ~ over/langs: blacroare {K}; de kat kruipt over het dak: ef chat blacroare ef zillepip; het ~ (gekruip): blacroos {C}; het ~ als een worm: ulliyos {C}.
kruiperig:: (fig) losiy {I; [mv=enk]}, tûgtencatriy {I; [mv=enk]}.
kruiperigheid:: (fig) loser {A; mv=enk}, tûgtencatrer {A; mv=enk}.
kruis:: uza {C; mv= ûzâ}; (in muziek) quke {C}; (vooral RK) crusa {C}; (bepaald soort ~ in de heraldiek) cralfof {C}; Het Rode Kruis: Mindefit Uza {N}.
kruisbeeld:: crusifiyx {C}.
kruisbes:: nokkâzétiy {Crs}.
kruisboog:: roitârc {C}.
kruisen:: ðôrce {K}; het ~ (kruising): ðôrcos {C}; (v benen ed) uze {K}.
kruiser:: (oorlogsschip) véerka {C}.
kruisgewelf:: uza-róta {C}.
kruisigen:: crusare {K}.
kruising:: (alg) uzaos {C}; (alg: het kruisen) ðôrcos {C}; (=kruispunt: v wegen) ðôrcel {C}.
kruiskruid:: klein ~: [presÿr] pazzozirdos {C/Srs} (L. Senecio vulgaris).
kruispunt:: (=kruising: v wegen) ðôrcel {C}.
kruisspin:: uza-ÿrstippô {C} (L. Araneus diadematus).
kruit:: (=buskruit) reftâmlek {S}.
kruiwagen:: werentenolac {C}; vervoer per ~ (kruiing): werenðos {C}.
kruk:: (hoge stoel) hajôlen {C}; (=slinger) sgros {C}; (voor invalide) pakk {C}; met/op ~ken: tjâg pakks; zich op ~ken voortbewegen: ef féle tjâg pakks; persoon die op ~ken loopt: pakk-farter {C}.
krukas:: sgre-spil {C}.
krukje:: (laag stoeltje) rôt {C; mv= rôta}.
krul:: (haarlok) cûrle {C}; (in snoer/touw) wervos {C}.
krullen:: (ww) cûrle {U; gst= cûrr}.
krullenbol:: (hoofd met krullen) cûrlemir {C}; (kind met krullen) cûrlâgy {C}.
krulorchis:: "roze ~": littit cûrle-ôrgidé {C} (L. Dactylorhiza palustris) (zeldzaam, in moerassen).
krultang:: cûrle-tânk {C}.
krulzoom:: gewone ~ (giftige paddenstoel): fâkomm-missis {C; mv= ..-missisa} (L. Paxillus involutus).
krulzuring:: šârmuty-âgt {C} (L. Rumex crispus).
kubiek:: ~e (bij maten): •-krain {SX} (afk= -kr); (bijv) ~e meter (m³): meter-krain (afk= m-kr); (ook bij Spok maten) ~e ins (42,24 cm³): 1 ins-krain (afk= 1:kr).
kubieke:: »kubiek.
kubus:: (blok) kramô {C}, kubûs {C}.
kubusvormig:: (blokvormig) kram {I}.
kuch:: ~[je]: hôg {C}.
kuchen:: hôge {U}.
kudde:: (vee) cûsalo {C}, tebbel {C}; tobelpÿ {C} (arch); geleide ~ (jur): lydor tebbel {C}; zie ook Weggebruikers in .
kuddedier:: (lett) cûsaler {C}; (fig: persoon) tebbel-frint {C}.
kuif:: (v vogel) litôt {C}; (bij menselijk kapsel) xicca {C}.
kuifaalscholver:: litôt-cermrent {C} (L. Phalacrocorax aristotelis).
kuifduiker:: (vogel) kolai-litôt-plônsatjen {C} (L. Podiceps auritus).
kuifeend:: nydanurp-dôlze {C} (L. Aythya fuligula).
kuifkraai:: (bep soort in Spok: kraai met kuifje) ûc {C; mv= ûca} (L. Corvus graliykii).
kuifmeeuw:: gevlekte ~: liyt litôt-meve {C} (L. Larus cristatus).
kuiken:: (jonge kip/haan) st[r]iymâ {C}; šiykû {C} (pop/dial: Liftka).
kuil:: cul {C}; (ihb gegraven) delper {C}.
kuip:: (=vat/ton) lup {C; mv= lûps}; (=vat) sytt {C}.
kuiper:: (maker v houten vaten) kylprif {C}.
kuiperij:: (waar houten vaten gemaakt worden) kylprifâs {C}.
kuis:: (=eerbaar) kuss {I}; (=zedig) troja {I}.
kuit:: (deel v been) léerho {C}; (v vis) jiÿt {S}.
•kunde:: (=•kunst) •ecur {C}; (bijv) kookkunst: kokecur {C}; bouwkunde = bouwkunst: âlbecur {C}.
kummel:: (=karwij) cârvi {S} (L. Carum carvi).
kundig:: kûr {I}.
kundigheid:: kûriy {A; mv=enk}.
kunne:: (bekwaamheid) primitâiy {A; mv=enk; rs= primitâe}.
kunnende:: (capabel) loh {I} (schr).
kunst:: kûra {C}; beeldende ~: fjy-kûra {C}; toegepaste ~ (=kunstnijverheid): chalfe-kûra {C}; uit de ~! (hartstikke goed!): eft jyma! (pop); »•kunde; zie ook Kunst en cultuur in .
•kunst:: »•kunde.
kunstenaar:: (=artiest) kûrater {C}.
kunstgebit:: toékig {C}.
kunstgeschiedenis:: kûra-pirâmer {C}.
kunsthandel:: (=galerie) galeriy {C}, rôrra {C}.
kunstig:: kûrata {I}; (=knap) hóc {I}.
kunstlicht:: totat {C}.
kunstmatig:: kûratiy {I}.
kunstnijverheid:: (=toegepaste kunst) chalfe-kûra {C}; maker v ~sproducten (fraaie gebruiksvoorwerpen; die hij meestal zelf ook verkoopt): criazener {C}.
kunstrichting:: kûra-loin {C}; zie ook Kunstrichtingen in .
kunstschilder:: platiraner {C}.
kunststof:: (zn: plastic) plastic {Sef}.
kunstuiting:: (lett: voorwerp dat uiting geeft aan iemands creativiteit) kûra-mipa {C}.
kunstwerk:: jyma {C}, kûratiyn {C}; (artistiek) qummertiyn {C}.
kunstzijde:: tosÿt {S}; van ~ gemaakt: tosÿta {I}.
kunstzinnig:: (=artistiek) kûraiy {I}.
kuren:: (therapie volgen) prôsunte {U}.
kurk:: crûrc {S}; (kurken voorwerp) crûrc {C}; van ~ gemaakt (kurken): crûrciy {I}.
kurkeik:: crûrcer {C} (L. Quercus suber).
kurken:: (van kurk gemaakt) crûrciy {I}.
kurkentrekker:: crûrc-fiys {C}.
kus:: (=zoen) xedira {C; mv= xediren}, ichizos {C}, mopp {C}; vluchtige ~ (kort contact met de wangen; wordt in Spok als min of meer intieme groet beschouwd): chizos {C}; iemand een ~ geven: ef paine eft xedira furt rast.
kusgraag:: kusgrage mond: ichizotrik {C}.
kussen::
kussensloop:: simm {C}.
kust:: xijera {C}, xije• {PX} (gereduceerde vorm v xijera); (soms) rivo {C}; kust• (strand•): litoraliy {I}; (langs de grote zeestraten tussen de Spok eilanden, dus alles wat geen oceaan is: "binnenkust") fesxijera {C}; ~ met veel rotsen (scherenkust): ûcsijera = ûxijera |ks| {C}; aan de ~: kaf/fes ef xijera; aan/langs de ~ (maar IN het water): kusamat ef xijera.
kustbewoner:: xijereldur {C}.
kustden:: xijera-sparot {C} (L. Pinus contorta).
kusteiland:: xijeileset {C}, nefileset {C} (ihb kleiner eiland voor de kust ve hoofdeiland in Spok); »eiland; zie ook Kusteilanden in .
kustgebied:: xijeareû {C; rs= xijeareût}.
kustlijn:: xijera {C}, toxijeraÿ {C}.
kustpolitie:: (=grenspolitie: in Spok) zykrÿntôm {C}; (gezien als officiële Spok instantie) Zykrÿntôm {N}.
kustsprinkhaan:: ošo-klesjumper {C} (L. Chorthippus albomarginatus).
kustvaarder:: (=coaster) xijeraka {C}.
kustverdediging:: xijenarân {C}, rivo-narân {C}.
kustwacht:: xijegert {C}.
kustwater:: xijeknurfel {C} (ihb zeestraten, inhammen en delen vd zee vlak langs de Spok kust); zie ook Kustwateren in .
kustweg:: xijemirra {C}.
kut:: môlk {C} (vulg), zif {C} (vulg), smurf-vult {C} (pop/vulg).
kuur:: (therapie) prôsuntos {C}; (rare streek) bu {C}; vol kuren (vol rare streken): buiy {I}; rare ~ (=gril): dóvârda-lappos {C}; de wasmachine gaat steeds meer kuren vertonen: ef luktâparatâ jikate vufâfâ bus.
kuurbad:: prôsuntik {C} (Spok "sauna": met hete stoom, modderbaden, massage ed); zie ook Kuurbaden in .
kuuroord:: afacha {C} (plaats met geneeskrachtige bronnen, genoemd naar Afacha in Crona-gebergte).
kwaad::
kwaadaardig:: kwaadaardig||goedaardig: dist {Iid}; .
kwaadspreken:: ~ over (iemand, om er zelf beter van te worden): kafóst[r]e {Krs; gst= kafóster}; (sprkw) spreek geen kwaad van degene die jou eerst geholpen heeft: nert dirte-tûe ef bajuftô, parinnolira luft tu.
kwaal:: yefna'ef {C}; (=gebrek) kvâlo {C}.
kwab:: (lob) dacu {C}.
kwabaal:: (kwab-aal: vis) lota {C} (L. Lota lota).
kwade:: (zn) tafysto {SC}, pelatiy {A; mv=enk}; (=boze) méjoa {SC; rs= méjóte}.
kwadraat:: cadrat {C}; vijf ~ is vijfentwintig: vÿr helkara cadrat kette tensa-vÿr.
kwajongen:: wyde-'jan {C}.
kwajongensstreek:: wyde-'jan-tach {C}.
kwaken:: (v kikkers) wekke {E}; (v eenden) kvâke {E}.
kwakzalver:: toflomer {C}.
kwakzalverij:: toflome-mannos {C}.
kwal:: (weekdier) cvôl {C}; (etter: vervelende vent, vervelend wijf) frÿtâs {C}.
kwalificatie:: (benoeming) egetiyn-luftiffos {A}; (het geschikt maken) tiynâpos {A}.
kwalificeren:: (benoemen) lufttiffare (luftiffare) {K}; (geschikt maken) tiynâpe {K}.
kwalijk:: synt {I}; iemand iets ~ nemen: oquarre flaju ón rast {K}; dat wat je iemand ~ neemt: oquarros {A}; neemt u me niet ~!: elleria!; eller! (spr/dl= Berref).
kwalitatief:: ~ goed (goed v kwaliteit): rûsaly {I}; (betreffende de soort) wétriyniy {I}.
kwaliteit:: (met nadruk op het product zelf) menah {C}; (=soort) wétriyn {C}; van goede ~: rûsaly {I}.
kwantitatief:: (wat betreft de hoeveelheid/grootte) ÿnechepp {I}.
kwantiteit:: quantitÿ {C}.
kwark:: (soort yoghurt/wrongel) griyt {S}.
kwart:: (tijdsaanduiding) korter {C; mv=enk}; het is ~ over acht: ef melde âke ur korter; het is ~ voor negen: ef melde âke [ur] holfe korter; ef melde âke, holfe ur korter; (breuk) een ~ (één vierde deel): ér mip fârtef.
kwartaal:: (drie maanden) durtel {C}.
kwartel:: quacra {C; mv= quacrâe; rsmv= quacratt} (L. Coturnix coturnix); doof als een ~ (stokdoof): deff lo ef prens rifo ef knurfel.
kwartelkoning:: jôl-runp {C} (L. Crex crex).
kwartet:: (muziek) kortett {C}; (kaartspel) fârgrup {C}; ~ spelen: fârgrupmerre {U}.
kwartetspel:: fârgrupmert {C}.
kwartetten:: fârgrupmerre {U}.
kwartier:: (tijdsduur) kortarr {C; mv=enk} (afk= krr); ik heb een ~ gewacht: gress quÿo lóf eft kortarr; van ~ tot ~: ja kortarrs; eerste ~ (maan): égde-arr {C} (afk= é/rr); laatste ~ (maan): ÿrslompe-arr {C} (afk= ÿ/rr).
kwartiermeester:: (marinerang) sukôrprell {C}; voor militaire rangen, zie .
kwarts:: cârts {S}; van ~ gemaakt; met ~: cârtsiy {I}.
kwast::
kwastje:: (=penseel) klômpi {C}.
kwebbelkous:: (vrw) jâstepjôlera {C; mv= jâstepjôlerÿ}.
kweekbed:: paquriy-bet {C}.
kweekbelasting:: (geheven op de [geschatte] opbrengst v agrarische producten) paqure-tâx {C} (afk= PaT).
kweken::
kweker:: (=teler) paquratjen {C}.
kwekerij:: paqurâs {C}.
kwelder:: »schor A.
kwellen:: (pijn doen) feskvâle {K}; (=plagen) defôliye {K}.
kwelling:: (iets wat pijn doet) feskvâlos {C}; (het plagen) defôliyos {A}.
kwestie:: (vraagstuk, probleem) tolinnosÿ {C}; een heikele ~: eft drâgt tolinnosÿ.
kwetsbaar:: pakriy {I}; ~ zijn: pakriye {U}.
kwetsen:: (vooral fig) pakre {K; gst= pakk}; het ~: pakros {C}.
kwetsend:: (lelijk) plafûf {I}; ~e opmerking: pakros {C}; eft plafûf remarcos.
kwiek:: (=snel) ÿpf {I}.
kwijl:: mlobe {S}, mloberros {S}.
kwijlen:: mloberre {U}; ~d dier (vrnl hond): mloberros {C}.
kwijt:: iets/iemand ~ zijn: umpkette ón flaju/rast {U}.
kwijtraken:: perdare {K}; iets ~ aan iemand: ef pónze-tijâ flaju ón rast {K}.
kwijtschelden:: mipreppe {K}; gedeeltelijk ~ (en de rest [af]betalen): friyme {K}.
kwijtschelding:: mipreppos {A}; voor fiscale termen, zie .
kwik:: (kwikzilver) kvik-šifer {S}.
kwikstaart:: (vogel) wyper {C} (L. Motacilla); grote gele ~: grist-wyper (L. M- cinerea); Engelse gele ~: kolai-wyper (L. M- flava flavissima).
kwikzilver:: kvik-šifer {S}.
kwinkeleren:: (vogels) sâlme {U}, clynke {U}.
kwinkslag:: (geestige opmerking) mâmp {C}, bedâ {C}.
kwispelen:: (=kwispelstaarten) trunnôave {U}.
kwispelstaarten:: (=kwispelen) trunnôave {U}.
kwistig:: (=royaal) jiyxelira {I}.
kwitantie:: register {C}; (bon/bewijsbriefje) quistarafiy {C}.
kynologie:: kynolôiy {C}.
kynologisch:: kynologise {I}.
kynoloog:: kynolôche {C}.
© (2000) De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands
DICTIO