Woordenboek
Spokaans-Nederlands | Nederlands-Spokaans

Spokaans—Nederlands     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

 

Nederlands—Spokaans     A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
 

145-reks:: {N} "Serie 145" (serie diesellocomotieven); .

:: {PXimpr.ww > vdw} (bijv) ālminde/pālminde: schudden/geschud; oaroe/poaro: overleggen/overlegd.

•p:: {SX} »•ep.

P:: {afk} »pōndiy.

:: [P] {afk} »penen.

:: [P|] {afk} »blofa.

p.:: {afk} »pjaqurrink.

pa:: {C; mv= ~es} page.

•pa:: {SX.vz} (gereduceerde vorm v pana/panas; dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky) (bijv) kafpa = kaf pana[s]: op deze, op die, daarop; »pana; »panas.

PA:: {afk} »Pegrefyte Arānkas.

:: {afk} »pāltel.

P.A.A. Ālbe-tiyns:: {N} (handel in bouwmaterialen in Fonistā); .

•paaf:: {SX > c} •scherm, •schild; (bijv) kjuptiypaaf: hitteschild; kōbopaaf: zonnescherm, markies.

paafā::

  1. {Aef} afscherming, bescherming (het af-/beschermen); »’rpaafā.
  2. {I} (lett) afschermend, beschermend.

paafte:: {K} (lett) afschermen, beschermen; van een scherm voorzien; ~ vūk flj: afschermen tegen iets (ook fig).

paaftos:: {C} afscherming, bescherming; scherm (voorwerp).

Pablo:: {J} (Spa).

Pacaniy:: {F}.

Pacarefaniy:: {F}.

Pacarefaniy-lirrotiy:: {W} .

Pacef:: {F}.

Pacelane::

  1. {F}.
  2. {G} (stad in Munt).

paceresto:: {SC} het goede; de goede dingen; ef ~ ombrelije: het gaat niet goed; het loopt verkeerd af; š’m cradef wertlane ~: in het geheel niet; in geen enkel opzicht.

Paces:: {F}.

Pacōs:: {F}.

Pacōs-Heegt-mirra:: {W} .

pādā:: {III} pardoes, halsoverkop; plompverloren.

pašegtan:: {C} (alg) wilde roos; (ihb) duinroos (L. Rosa pimpinellifolia), hondsroos (L. R- canina).

pašegtan-nāf:: {C} hondsrozenspons (door galwespen gemaakte gallen waaraan magische en medicinale krachten worden toegeschreven); ; (DOM 183).

Pašiyc:: {F}.

pādra:: {C} plantsoen.

Pādra Korda:: {N} (RK kerk in Amahagge); .

Paeeršā-helmy:: {G} (grot; gemeenten Lankos en Manes-Ÿrcas; verbinding met de Qulboech); .

Paėnyhhe:: {F} (Peg).

Pāeryh:: {F}.

paes:: {mv} »pa.

pafe:: {U} ruisen.

pafos:: {C} geruis.

pafyre:: {U} (poe) ruisen (beek, gebladerte ed).

pafyte:: {K} aandringen [op]; Elsa ~, den [eup] c’rtire = Elsa ~ eupex ’c’rtiros: Elsa dringt aan om te helpen; óps ~ kult ’rba'ekos: ze dringen aan op ons vertrek; eup ~ den Lerdu c’rtire gress: ze dringt er bij Lerdu op aan om me te helpen (dat hij me helpt); ~lira pai rst (vz-uitdr): op aandringen van iemand.

pafytelira:: {tdw} »pafyte.

pafytos:: {A} aandrang.

Pāg:: {G} (riviertje van Pālsten-gebergte naar de Caherrte); .

pagina:: {C} pagina, bladzijde; »pracā.

pagiyrtare:: {U} schermen (met degen ed).

pagiyrtaros:: {C} schermsport.

pagiyrte:: {K} eerbiedigen, ontzien.

pagiyrtos:: {A} eerbiediging, het eerbiedigen.

pagiyry::

  1. {Aef} eerbied, ontzag.
  2. {I} eerbiedig, met ontzag.

pagiyry-āp:: {I} eerbiedwaardig.

pagoda:: {C} pagode.

Pagodō:: {N} (architectenbureau in Amahagge); .

Pāg-Ronn:: {G} (dorp; gemeente Zendoreno).

Pahoj:: {F}.

pai:: |pa| {VZ/DT}

  1. (markeert subj, tenzij dit zinskern is) door, van; ef kles mojelije ~ Māx: het gras wordt door Māx gemaaid; Elsa kettelitā ~ gress enn ef mimpit: aan Elsa wordt door mij het boek gegeven;
  2. (maker/schepper v [kunst]werk, gever v geschenk, uitvoerder v muziekstuk ed) van, door; eft mimpit ~ Kers Lanōs: een boek van/door Kers Lanōs (door K.L. geschreven); eft karé ~ kost follus: een boot van mijn vader (door mijn vader gebouwd); eft pjano-stū ~ Hilda Brandt: een pianostuk door Hilda Brandt (de pianiste); (vgl) eft pjano-stū rifo Teenāje: een pianostuk van/door Teenāje (de componist); eft supsišiy ~ Jelafoex ef Leblā: een subsidie van het District Jelafo (gegeven door);
  3. (mbt daad/gedrag) van; kā melde flifados/fākomm ~ tu: dat is aardig/gemeen van je;
  4. (aanstichter) door, wegens, vanwege; ef sérts strite ~ ef pazzotujen: de huizen worden verpletterd door de aardverschuiving (pai is vz); (vgl) ef sérts astritelije ~ ef pazzotujen (pai is dt); ef efanty kinure ~ eft marteltšiy: het kind is ziek vanwege een verkoudheid; ef togeffy’s doéto ~ ef vrust: de appelbomen zijn doodgegaan door/vanwege de vorst; ~ ef nācōstišerpose: wegens gebrek aan belangstelling;
  5. (betrekking, bij zn die met •os ve ww zijn afgeleid en nog een "verbaal" karakter hebben) ef laešos ~ ef āng: de opzwelling van/door de bult (liever niet: rifo ef āng); ef skrejos ~ ef efanty: het gegil van het kind;
  6. (bezit, bij zn die met een ww zijn samengesteld) ef zāre-sért ~ Lerdu: het woonhuis van Lerdu (omdat dit impliceert: Lerdu zāre fes ef sért).

Paille:: {G} (dorp; gemeente Reven-Paille); (= »Pajiy + »•hille).

Paille-covent:: {N} (RK klooster; gemeente Reven-Paille); .

Paille-fonis:: {G}

  1. (dorp; gemeente Krea, district Ziyp).
  2. (beschutte inham aan Zverosta-kust, op de grens v Munt en Ziyp bij Sinto-Bater, met mooie zandstranden); .

painare:: {K} (spr) [voor elkaar] krijgen, lukken (met inspanning in een toestand of op een plaats brengen; altijd met "kunnen"); do nert ~cū ef argerat lo ilba: hij kan de deur niet dicht krijgen; hij krijgt de deur niet dicht; kirro ~cos jazy dena ihyt ferdu fes ef oto: we krijgen die zware stoel wel in de auto.

painatjen:: {C} dader.

paine::

  1. {K}
    1. doen, maken, stoppen; ef ~ ón rst: doen voor iemand; overhebben voor iemand; tu ~ kluft?: wat ben je aan het doen?; tu paināt ef vogily fesdu ef mōlarres: je moet de vogel in de kooi doen/stoppen; gress paināt velk ef toluktos’: ik moet de was nog doen; tu ~ ef kles hojelka?: wanneer doe jij het gras? (bijv maaien); kirro eft hordā tupplip ~: we hebben een mooie reis gemaakt; tu painog nem tu painavy té: je kan/mag doen wat je wil; Mariy ~ pipar ón Petriy: Mariy doet alles voor Petriy; Mariy heeft alles over voor Petriy; do ~ ef cafer mip ef cāne fes ef tašā: hij doet/schenkt/giet de koffie uit de kan in het kopje; ef ~ eft quariy: een toespraak houden; ef ~ eft fenta (dl= Liftka): een feest geven; gress painavy flaju armt mittof: ik wil daar iets aan doen; (sprkw) ~ riffe belde: al doende leert men; ~ beri paiyne: doen om te verwezenlijken (devies in Spok wapen);
    2. (samen met tdw) blijven; kirro obezjerelira, ur ~ = kirro tinde beri obezjere: we blijven [maar] lachen;
    3. (paine is soms tempusdrager, dwz het wordt toegevoegd als het hoofdww door zijn suffigering geen verleden of toekomende tijd kan uitdrukken) do tintavy wān paina: hij wilde blijven (met de nadruk op de verleden tijd);
    4. (paine is soms drager ve modaal sx, waarbij de betekenis v paine ondergeschikt is aan die vh sx) do painecū: hij kan het (eig: hij kan doen); gress nert painavy: ik wil niet (eig: ik wil niet doen);
    5. (bij vergelijking: als vervanging v eerder genoemd ww) gress quardere hajiy ef dokerats dus Elsa ~: ik ga minder graag naar de bioscoop dan Elsa [doet];
    6. (in idiomatische uitdrukkingen) ef ~ leldelira: het aanpakken, aanleggen; do paina leldelira ef habilem: hij heeft het handig gedaan/aangelegd; ef ~ ..lira: [net] doen als[of] ...; eup paina nutelira lef kalómba: ze deed net of ze met aandacht luisterde; ~ tiffelira quista gress do: ik zal net doen of ik hem goed ken; fitfara ~lira: het een en ander (zoals hier uitgelegd is); ef ~ ef tiyns ón flj (ón is vz): werk van iets maken; gress ~ ef ur ...: ik ga ... (als plan of dreigement); gress ~ ef ur gritse sener frera: ik ga mijn broer vermoorden; gāšā ~ pai (vz-uitdr): uit hoofde van; lef ef ~ pai (vz-uitdr): door toedoen van.
  2. {Upr} (fig) stappen doen/ondernemen; prap ~ tukst flj: zich bezighouden met iets; iets ter hand nemen; kirro sena painūs, den do nert quxe fit simajelira: we moeten stappen ondernemen tegen zijn achterbakse optreden; kirro sena painūs tukst ef qu’lapp: we moeten het onderzoek ter hand nemen; prap ~ lef flj: ergens aan zitten; tu sen nert paināt lef dena mūle-eit: je moet niet aan die wrat zitten.

paine-šō:: {Kpr} afzetten, afdoen (v hoed, masker ed).

paine-kaf::

  1. {K} neerzetten (op tafel ed).
  2. {Kpr} opzetten, opdoen (v hoed, masker ed).

paine-koles:: {C} (alg) huishoudschool.

Paine-Koles:: {N} (»paine-koles, gezien als Spok onderwijsinstituut); .

painelira:: {I} bezig, doende.

paine-luft:: {K} bijdoen, toevoegen; ef painor-luft la'ycā: de toegevoegde waarde.

painer:: {C} werkwoord.

paine-ral:: {U} ~ fes: meedoen aan, deelnemen aan, meespelen met.

paine-ralaer:: {C} deelgenoot.

painere:: |..ere| {K} (taalk) verbaliseren (een ww maken v bijv een add).

painer-grup:: {C} (taalk) gezegde, predicaat.

paineros:: {C} (taalk) verbalisatie (een ww maken v bijv een add).

Painers ur furtplašas:: {N} (boektitel); .

paine-tijā:: {K} weglaten.

paine-vrōk:: {SC} handelswijze.

painoroni:: {C} persoonlijk voornaamwoord.

painos::

  1. {C} bezigheid; het doen; ef šobiyre fes ~: in het werk stellen; ef tiffe ef ~ lef flj: raad weten met iets; ef tiffe n’f painōsta lef flj: geen raad weten met iets; gress tiffe n’f painōsta lef ef!: ik weet me geen raad!; blūmtiy ~: voorspel (bij geslachtsgemeenschap).
  2. {A} toedoen, hulp; schuld; »painosz.

painos-luft:: {C} toevoeging.

painos-ral:: {C} deelname, deelneming.

painos-tijā:: {C} weglating.

painosz:: {Amv} doen-en-laten.

paiyne:: {K} (arch) verwezenlijken; »paine.

Pāiyn-plep:: {W} .

Paja:: {M}.

Pajec:: {F}.

Pajer:: {F}.

Pajiy:: {G} (stad in Tjemp).

Pajiy-hille:: {G} (vroegere naam voor »Paille).

pājo:: {I} ruim, wijd.

pājoare:: {K} verwijden, wijder maken; uitleggen (ook v nauwe kleding).

pājoaros:: {C} verwijding, uitlegging (ook v nauwe kleding).

pājoe:: {K} (lett/fig) verruimen.

pājoiy:: {C; rs= pājote} wijdte, het wijd zijn.

pājoos::

  1. {C} (lett) verruiming.
  2. {A} (fig) verruiming.

pājote:: {rs} »pājoiy.

Pajt:: {G} (riviertje van Jelše-duinen naar Ešiy-terf); .

Pajt-greel:: {N} (doorwaadbare plaats in de Pajt); .

Pajtōc:: {F}.

Pajt-riffō-wuma:: {G} (bos; gemeenten Arestaliy-Motacoque en Lenano); .

pajy:: {C} (tra, open plek in bos waar zich een kruispunt van wegen/paden bevindt); (oorspr waren dit natuurlijke open plekken die als oriėntatie- punten dienden en daarom geschikt waren voor een wegenknooppunt; later ging men ertoe over om bos te kappen op plekken waar wegen "toevallig" samenkwamen; in veel streken denkt men op zulke open plekken de trollen weg te kunnen houden, die zich anders op een bebost kruispunt zouden kunnen verzamelen; tegenwoordig dient het kappen van bomen ook de verkeersveiligheid, want de kruispunten worden overzichtelijker).

pak:: {C} rare kerel, rare vent.

pāk:: {C} pakje, pakketje; do kettare eft māltefiy ~, bzeurelira ...: hij krijgt het moeilijk met ....

pakāl:: {C} houten emmer.

pakaqust’:: {C} wrok; ef plāge ~: wrok koesteren; (= »pakat + »qust’).

Pakarefaniy:: {F}.

pakat:: {I} huiverend.

pakāt:: {I} ijselijk.

pakate:: {U} huiveren, sidderen, trillen.

pakatenniy:: {I} huiveringwekkend.

pakatos:: {C} huivering, siddering, trilling.

pākdreg:: {C} (bep soort giftige zwam, variėteit vd braakrussula, maar met oranje hoed; zeer algemeen in het Krappa-gebergte; bekend uit de »trisāgo) (L. Russula emetica var. pratensis); littit ~: purperrode russula (L. R- queletii).

paker:: {C} koulijder; iemand die het koud heeft.

pakistān:: {IIef} Pakistaans (bv).

Pakistān:: {G} Pakistan.

Pakistāna:: {Cef} Pakistaanse vrouw.

Pakistāny:: {Cef} Pakistaan.

pakk::

  1. {C} kruk (voor invalide); tjāg ~s: met/op krukken; ef féle tjāg ~s: zich op krukken voortbewegen.
  2. {gst} »pakre.

pakker:: {C} (iro/pej) invalide, iemand die zich moeilijk voortbeweegt.

pakk-farter:: {C} persoon die op krukken loopt.

pāko:: {C} pollepel.

Pakōf-mirra:: {W} .

Pakōm:: {J}.

pakra:: {C} vollemaan; dag van vollemaan; (Erg) viering van het vollemaansfeest (Erg ritueel in de kerk om de levenskracht brengende stralen in het lichaam te laten absorberen; de »stūléos is een onderdeel vh pakra-ritueel); fes ef ~: bij vollemaan (in het licht vd vollemaan); lóf ~: op de dag van vollemaan (= de dag vóór de nacht dat de vollemaan is te zien); ; (DOM 48-49).

Pakra:: »pakra.

Pakra-elder:: {N} "Pakra-zuilengang" (historisch bouwwerk bij Teujan); .

pakra-ferdu:: {C} vouwstoel, klapstoel.

Pakra-plep:: {W} .

pakre:: {K; gst= pakk} kwetsen (vooral fig).

pakriy:: {I} kwetsbaar.

pakriye:: {U} kwetsbaar zijn.

Pakriy naleemiy:: {N} (boektitel); .

pakros:: {C} het kwetsen; kwetsende opmerking.

pāks:: {C} spaan[der]; »byte.

pākse:: {K} klutsen.

Pāl:: {F}.

pala:: {C} (Erg: bokaal waaruit de slofaro gedronken wordt).

pāla:: {S} [Spok] gedestilleerd (sterke drank).

pala-krutt:: {C/S} malrove (geneeskrachtige plant) (L. Marrubium vulgare).

Palamiy-mirra:: {W} .

Palao:: {G} Palau.

Palata:: {F}.

Pale:: {N} (uitstekend restaurant in het Moderne Museum v Asjetto); .

pāle:: {U} wandelen in de natuur.

palegte:: {K} stremmen (v melk).

palegtos::

  1. {C} het stremmen.
  2. {S} stremsel.

palequeo:: {I} modern.

Palequeo-museem:: {N} "Modern Museum" (museum in Asjetto); .

palequeos:: {C} modernisering.

Palest:: {F}.

Palestyna:: {Cef} Palestijnse vrouw.

Palestynn:: {G} Palestina.

Palestyno:: {Cef} Palestijn.

palett:: {C} palet; groft ~ lelperre riyfain ošo lāc: hij is altijd druk in de weer; hij loopt nooit te lanterfanten.

Pālfer:: {F}.

palfū:: {C} nacht (1-4 uur); lelmo ~: vannacht, hedennacht (1-4 uur: die nog komen moet, of reeds aan de gang is); lāst ~: vannacht, afgelopen nacht (1-4 uur).

palfūtas:: {III} 's nachts (1-4 uur: zo goed als elke nacht); riyfain ~: elke nacht.

Pālgra-mirra:: {W} .

palgt:: {I} duf, saai.

Palin:: {F}.

Palisoniy:: {F}.

paliy:: {C} paal.

Paliynā-ses:: {G} (meer; gemeenten Šašā en Mūninū); .

Paliynā-weg:: {W} .

paliyst:: {C} manege (paardrijschool).

Paliysta-mirra:: {W} .

paliyst-plep:: {C} manege (rijbaan).

Paliyst-plep:: {W} .

Paliyst Rāgtall:: {N} (manege in Rāgtall; gemeente Fraja); .

palle•:: {PX} tegen•, terug•, weer•; »palle-.

pallebyt:: {Crs} terugslag.

pallecalijanone:: {E} het tegengestelde bedoelen (van wat men zegt).

pallechiqursz:: {Crs/mv} tegenlicht.

pallešéer:: {Crs} reactionair (persoon).

pallešétiy:: {I} reactionair (bv).

pallešobiyros:: {Ars} tegenstelling.

pallefāle:: {K} weerléggen; gress ~ do: ik kan hem niet uitstaan.

pallefālos:: {Ars} weerlegging.

pallefartatt:: {I} aanvechtbaar.

pallefarte:: {K} (fig) aanvechten, bestrijden; trachten te weerleggen.

pallefartos:: {Ars} (fig) aanvechting, bestrijding.

pallefjy:: {Crs} spiegelbeeld.

pallegiffos:: {Ars} weerstand; verstandhouding.

palleglaza::

  1. {Sef/rs} spiegelglas.
  2. {I} van spiegelglas gemaakt.

palleharbe:: {K} [aan]manen.

palleharbos:: {Crs} [aan]maning.

palleholfe:: {Crs} wederhelft; weerga; š’m ~: weergaloos; zonder weerga.

pallehudos:: {Ars} onenigheid, tweedracht.

pallejola:: {I} vrijblijvend.

pallekette:: {K} onterven.

pallekettos:: {Crs} onterving.

pallekrabé:: {Crs} wisselwerking; eft ~ jen A jen B: een wisselwerking tussen A en B.

Pallekrabés jen mennsentenšos jen susentenšos:: {N} (tijdschriftartikel); .

pallelāprōfa:: {SCrs} tegenargument.

pallemul:: {Crs} (fig) tegenwicht; ef ’strjōfje eft ~ āst flj/rst: tegenwicht bieden aan iets/iemand.

pallemux:: {Crs} tegenspraak; āfry ~ lef (vz-uitdr): in tegenspraak met.

pallenupp:: {Crs} tegenpool.

palle'ovaper:: {Ars; mv=enk} wederkerigheid.

palle'ovapiy:: {I} wederkerig.

pallepaine:: {U} reageren.

pallepainelira:: {VZ} (betrekking) ingevolge; als reactie op.

pallepallesimue:: {K} reageren op (een reactie); A kette eft pallesimuos kaf B-ex ef ārtycla, ur B ~ A-ex ef pallesimuos: A geeft een reactie op B's artikel en B reageert op A's reactie.

pallepiyrst:: {Crs} tweegevecht, duel.

Pallepiyrst-mōbāriy:: {N} (monument; gemeente Kjutiy); .

pallepjōl:: {I} stuitend.

pallequgel:: {I} [tegen]strijdig; meldelira ~ lef (vz-uitdr): in strijd met.

pallerovretos:: {Ars} wederliefde.

pallerupkos:: {Ars} oppositie.

palles:: {I} daarentegen, daartegenover [staand]; »palle•.

pallesimue:: {K} (lett) [weer]kaatsen, terugkaatsen; (fig) ingaan op; reageren op.

pallesimuos::

  1. {Crs} (lett) weerkaatsing, terugkaatsing.
  2. {Ars} (fig) reactie; het ingaan op (iemands bewering ed).

palles’rte:: {K} contrasteren (vrnl twee zaken tegenover elkaar stellen); ef ~ A tygtja B: A contrasteren met B.

palles’rtos:: {Ars} contrast, tegenstelling; eft ~ jen A jen B: een contrast tussen A en B; lo ~ helkara (vz-uitdr) (afk= l.p.h.): in tegenstelling met/tot.

palletariy:: {Crs} (alg) echo, weerklank; (taalk) echo, indirect object (gemarkeerd met dt ón).

palletariye:: {U} echoėn, weerklinken.

palletat:: {Crs} weerschijn.

palletat-flyddere:: {C} [grote] weerschijnvlinder (L. Apatura iris).

palleuberos:: {Ars} (fig) omwenteling, verandering.

pallewencāt:: {Crs} reactie.

pallewencate:: {K} reageren op.

pallezerfi:: {A} lef ... fes ef ~: vergeleken bij ....

PallMall:: {N} (Bergparel-hotel in Mozent); .

pālm:: {C} handpalm.

Pālm:: {J}.

pālme:: {K} aanstrijken (v muur: met cement ed).

Pālmen:: {F}.

Pālmen+Klachet:: {N} (financieel kantoor in G’rō); .

Pālmer:: {F}.

Pālmes:: {F}.

pālminde:: {vdw} »ālminde.

Pālnco-mirra:: {W} .

palo:: {C} (dl= Tigof/Lomky) stok; ef šée eft ~ ja ef cāset: er een stokje voor steken.

Palo:: {F}.

Palōk-mirra:: {W} .

Palōst:: {F}.

Palōst-seert:: {N} (huis ten zuiden v Lift dat bekend is omdat het met 2 verdiepingen in de grond is gezakt); ; (DOM 138-141).

pālriy:: {C} kastje, klein wandmeubel.

Pālst::

  1. {G} (rivier van de Caherrte naar Atlānto-port); .
  2. {N} (Bergparel-pension in Granō-fini (Sinto-Torafebabō)); .
  3. {N} (openluchtbad en overdekt zwembad bij Bōrā); .

Pālst-agru::

  1. {G} (dorp; gemeente Nes).
  2. {G} (bergtop in Pālsten-gebergte; 1825 m hoog); ; (DOM 90).
  3. {N} (Bergparel-pension in Pālst-agru (Nes)); .

Pālsten-plep:: {W} .

Pālsten-rafeo:: {C; rs= ..-rafette} roodbruine reuzenstropharia (paddenstoel) (L. Stropharia rugosoannulata).

Pālsten-rafette:: {rs} »Pālsten-rafeo.

Pālsten-toberg’:: {G} (gebergte op de grens v Tjemp en Plefō; noordelijk deel v Tora-gebergte); ; (DOM 90-91).

Pālster-lirrotiy:: {W} .

Pālster-plep:: {W} .

Pālst-pōnt-weg:: {W} .

pālt•:: {PX} meer dan, al te, over•; (bijv) ’rg/pālt’rg: vol/overvol; amest/pāltamest: gretig/meer dan gretig, al te gretig; oto/pāltoto: auto/te veel auto's; pāltpleko fes ef slaja: te veel zand in de sla; zerfe/pāltzerfe: zien/te veel zien ([te] vaak bezoeken).

pālta:: {C} hoogtepunt, belangrijke gebeurtenis; »pālt•.

pālta-boert:: {C} koe die nodig gemolken moet worden.

pālta-hāpyja:: {C} schaap dat nodig geschoren moet worden; kirro rāsūs ef ~: we moeten maatregelen treffen; ... zorgen dat er maatregelen getroffen worden.

pāltbrōpiy:: {I} overlįden (bv; fig); eft ~ progrām: een overladen programma.

pāltcreft:: {C} personeelsoverschot.

pāltdrakās:: {C} (lett) overwicht, te veel gewicht, te zwaar.

pāltel:: {Cef} (afk= ) "maand van de overvloed" (7e maand v Erg tijdrekening).

pālter::

  1. {Cef} vracht[gewicht], laadgewicht.
  2. {I} heel zwaar; machtig (zwaar op de maag liggend).
»pālt•.

pāltetet:: {I} overgevoelig.

pālthōmba:: {I} oververmoeid.

pālthudelira:: {I} hypercorrect.

pāltiy-•:: {PX} ruim (bij hoeveelheid/maat); (bijv) 3 pāltiy-meters: ruim 3 meter; 12 pāltiy- 50: ruim 12,50; (bij afwezigheid van een maateenheid komt pāltiy vóór het tw) (bijv) pāltiy-ten-pérsa veldurs: ruim tweehonderd mensen; »herco; »pālt•.

pāltiy-hāles:: {OV} ruim voldoende; »hāles.

pāltket:: {I} overdreven.

pāltlade:: {K} overladen, te zwaar beladen.

pāltlatiy:: {I} ~ [pai]: (vrnl lett) overlįden [met] (bv); te zwaar beladen [met] (bv); eft ~ weruntenolac: een te zwaar beladen kruiwagen.

pāltla'ycā:: {C} overwaarde.

pāltla'ycā-tāx:: {C} (afk= PLT) (ong) btw, omzetbelasting; .

pāltlorgisse:: {K} te vol gieten/schenken (zodat het over de rand loopt); eup ef tašā ~: ze heeft het kopje te vol geschonken.

pāltmuliy:: {I} (lett) overbelast.

pāltoiyst:: {I} overtollig (meer dan nodig is); (= »pālt• + »woiyste).

pāltoto:: {C} te veel auto's; autoplaag.

pāltpainelira:: {I} overdadig.

pāltpainos:: {C} overdaad.

pāltpres:: {C} overdruk (v gas).

pāltprodukšo:: {C} overproductie.

pāltquāfos:: {C} hypercorrectie.

pāltsador:: {I} oververzadigd.

pāltsalbe:: {U} zich overwérken.

pālttūrg:: {C} overmaat.

pāltubara:: {S} voedseloverschot.

pālt’rg:: {I} overvol.

pālt’rtān:: {I} (fig) overbelast, veel te druk.

pāltzerfe:: {K} te vaak zien; overlopen ([te] vaak bezoeken).

palūm:: {C} palm[boom].

Palūm-mirra:: {W} .

Pālvitiyre-plep:: {W} .

Paly:: {F}.

Palynne:: {F}.

pāmé:: {vdw} »āmée.

pamel:: {C} cadeautje, presentje.

Pamel::

  1. {F}.
  2. {G} (dorp; gemeente Stant).

Pamel-s’rt:: {W} .

Pamel-zuft:: {W} .

pāmflett:: {C} vlugschrift, pamflet.

Pamilo-slaja:: {S} grote varkenskers (L. Coronopus squamatus); ef ameriy ~: kleine varkenskers (L. C- didymus).

Pamiyraty-āskān:: {W} .

Pamiyraty-Kents:: {G} (Erg commune; gemeente Akām); .

Pāmp:: {F}.

Pāmp-Kumorel:: {N} (uitgeverij in Jatty (BF)); ; (DOM 212).

pan:: {C} (fig) rol; do lelperre folarra ~ fes ef tiyn?: welke rol heeft hij in de zaak?.

pān:: {C} pan (om in te koken).

Pān:: {J}.

pana:: {ZV; enk; gnp= paner; gnz= pan’r; rs= ~e} (contextueel) deze, dit, die, dat; kirro eft kleter oto lorerde; ~ melde kolai ur pan’r huf melde mesā: we hebben een nieuwe auto gekocht; deze is geel en het dak ervan is groen; fes ef tult eft tnefer merater qu’elira; paner lomkā nert insule gress: in de gang staat een vreemde man te wachten; het gezicht van deze (diens gezicht) staat me niet aan; (kan ook verwijzen naar wat er in gehele zin wordt vermeld): kirro eft kleter oto lorerde, ur ~ meldo eft diffiyk faledos: we hebben een nieuw auto gekocht, en dit/dat was een moeilijke beslissing.

Pānā:: {G} (stad in Tjemp).

Pānā-avenū:: {W} .

Panacōhagge:: {W} (buurtschap); .

panae:: {rs} »pana.

panama:: {IIef} Panamees (bv).

Panama:: {G} Panama.

Panama-kanol:: {G} Panamakanaal.

Panamana:: {Cef} Panamese vrouw.

Panamany:: {Cef} Panamees (bewoner).

Panįńg:: {F}.

panas:: {ZV; mv; gnp= ~er; gnz= ~’r; rs= ~es of panses} (contextueel) deze[n], die, voornoemde[n]; kirro kleter ferdusz lorerde; ~ melde blakker ur ~’r felts melde kolai: we hebben nieuwe stoelen gekocht; deze zijn wit en de zittingen ervan zijn geel; fes ef tult ten tnefer meraters qu’elira; ~er lomkās nert insule gress: in de gang staan twee vreemde mannen te wachten; de gezichten van deze (diens gezichten) staan me niet aan; ef šaks melde pordel tijā; tu treskāt ~es/panses: de kaarsen zijn bijna op; je moet deze/ze doven.

panaser:: {gnp} »panas.

panases:: {rs} »panas.

panas’r:: {gnz} »panas.

Pāndra-fonis:: {G} (inham in oostkust v Neze bij Gasky); .

Pāndra-fonis-lirrotiy:: {W} .

Pāndra-fonis-mirra:: {W} .

Pāndra-šark:: {G} (landtong; gemeente Gasky); .

Pāndra-šark-weg:: {W} .

pāndu:: {S} (dl= Peg/Lomky/Tigof) uitgebakken spek.

paneffe:: {Upr} (fig) geschonden worden.

pānelliy:: {C} (klein gitaartje voor dansmuziek en sagenbegeleiding); .

paner:: {gnp} »pana.

pān-fest:: {I} aangebrand, aangebakken; ef pónze ~: aanbranden (zodat het vastzit aan de bodem vd pan).

Pāniyh:: {F}.

pānk:: {C} (pop) kroeg, café; kirro lelperre eft quergos fes ef Ef Liftkar Ÿc-pānk (let op het dubbele lw!): wij hebben een afspraak in café De Oude Eik.

•pann:: {SX.vz} (gereduceerde vorm v pana; dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky) (bijv) kafpann = kaf pana: op deze, op die, daarop; »pana.

Pano:: {F/J}.

panōce:: {U} rukken; rukkende bewegingen maken.

Pano-helmy:: {G} (grot; gemeenten Bref en Mitā); .

Panosa:: {N} (camping; gemeente Āpō); .

Panosarejec::

  1. {F}.
  2. {G} (oorspr naam voor »Panosarejee); ; (DOM 179).

Panosarejeck:: {F}.

Panosarejee:: {G} (stad in Ziyp); (DOM 179).

Panosarejek:: {F}.

panot::

  1. {C; mv= o~} pauze; ef wencate ~: pauzeren; pauze houden.
  2. {C; mv= ~s} poos, spanne tijds.

Pano-weg:: {W} .

panōzjec::

  1. {SCef} aanwinst.
  2. {I} verheugd.

panōzjece:: {Kpr} zich verheugen in; do sen ~ neprés ef kōlgt: hij verkneukelt zich over het voorval.

panōzjecos:: {A} het zich verheugen in, het verheugd zijn.

Panōzjecos:: {G} (dorp; gemeente Pipio).

panses:: {rs} »panas.

pānt:: {C} tocht (windvlagen).

Pāntaso-pōnt:: {N} (brug over diep dal; gemeente Zelzakiy); .

Pāntaso-weg:: {W} .

pānte:: {U} tochten; (tdw) ~lira: tochtig.

pānte-mip:: {K} uittochten (door de tocht uitgaan: v vlam ed).

Pāntiyf::

  1. {F}.
  2. {N} (voormalige boerderij; gemeente Lor); .

Pāntiyf-covent:: {N} (RK klooster; gemeente Kussik); .

pāntos:: {C} het tochten; tocht[vlaag].

Pantosiy-arābe::

  1. {W} .
  2. {G} (park in Liyrotyka); .

Pantosiy-covent:: {N} (14e-eeuws Erg klooster in Liyrotyka; op de plek vh klooster ligt tegenwoordig een park: Pantosiy-arābe); .

Pantosiy-plep:: {W} .

pantriy:: {C} panter (mnl/ntr).

pan’r:: {gnz} »pana.

pāp:: {C} papa.

Papadčnikos:: {F}.

Papaja:: {N} (gezellig restaurant met hoofdzakelijk gay publiek in Hirdo); .

Papakaloupos:: {F}.

Papatapoulios:: {F}.

papgy:: {C} bandiet.

Papije:: {G} (stad in Plefō).

Papije-Knurfel:: {N} (station).

Papije-MG:: {N} (station).

Papije-Opper:: {N} (station).

papiygoe:: {C; rs= papiygott} papegaai.

papiygoe-mimpit:: {C} onleesbaar/vervelend boek.

Papiygoe-mirra:: {W} .

papiygott:: {rs} »papiygoe.

pāpla:: {I} vlot (licht, vlug, gemakkelijk).

pāplare:: {K} verkwikken.

pāplaros:: {C} verkwikking.

pāple:: {K; gst= pāpp} opbeuren, bemoedigen; oppeppen; ~-tūe sener rūl: ga je geestelijk wat oppeppen (vaste frase als iemand depressief of somber is).

pāple-āp:: {I} bemoedigend.

pāplos:: {C} opbeuring, bemoediging.

pāpp:: {gst} »pāple.

pāpre:: {S} papier (als materiaal).

pāpriy:: {I} papieren, van papier gemaakt.

paprylle:: {U} tsjilpen.

papryllos:: {C} getsjilp.

pāps:: {C} kras, haal, krab (bijv v kat).

Pāpšeerr-plākom’:: {N} (verkeerstunnel; gemeente Šatoliy); .

Pāpšeerr-weg:: {W} .

pāpšérr:: {C} distel; ~s melde riyfain fes ef kles: het kan altijd tegenzitten; hou altijd rekening met factoren die de zaak tegenwerken; hoed je voor tegenslag!.

pāpšérr-fr’cc:: {C} wegdistel (L. Onopordum acanthium).

pāpšérr-gvārcer:: {C} distelvlinder (L. Cynthia cardui).

pāpsót:: {I} vol krassen, bekrast.

Papua-Nie-Gynee:: {G} Papoea-Nieuw-Guinea.

paqur:: {I} uitgestrekt, wijd, weids (v land/uitzicht); lang (v tijd); (lett/fig) wijd, ruim; lóf eft pijā ~ luppor: een hele avond lang; lóf ~ seldarrs: gedurende vele/lange seconden.

paqurās:: {C} kwekerij.

paquratjen:: {C} kweker, teler.

paqure::

  1. {K} [met zorg] kweken, telen.
  2. {U} zich uitstrekken (v land).

paqure-tāx:: {C} (afk= PaT) "kweekbelasting" (geheven op de [geschatte] opbrengst v agrarische producten); .

paquriy:: {C} teelt, kweek (met zorg; bacteriologisch).

paquriy-bet:: {C} kweekbed.

paqur-olijor:: {I} langgerekt (v toon, klank).

Paqur terrats:: {N} (boektitel); .

parabel:: {C} parabel.

parachutos:: {C} parachutespringen (als sport); ef merre ~ (de sport beoefenen); do merre ~ jadāk sāmtof: hij gaat elke zaterdag parachutespringen.

parāde:: {C} parade.

Parāde-avenū:: {W} .

paradigma:: {C} paradigma.

paradiso:: {C} paradijs.

Paradiso:: {N} (herberg; gemeente Trondom); .

Paradiso-weg:: {W} .

pārašoh:: {I} uitgeput, afgemat.

paradōks:: {C} paradox.

paradōksala:: {I} paradoxaal.

parafynn:: {S} paraffine.

Parāgt-mirra:: {W} .

parako:: {C} spelonk.

paralell:: {I} evenwijdig (meetkunde); ~ lango (evtl als vz-uitdr): evenwijdig aan.

paralelliy:: {C} parallel (lijn die evenwijdig loopt aan andere lijn).

pārame:: {U} tactvol zijn; goed met mensen weten om te gaan.

paranōrmala:: {I} paranormaal.

parapsygolōiy:: {C} parapsychologie.

Paraqua:: {Cef} Paraguese vrouw.

paraquiy:: {IIef; mv=enk} Paraguees (bv).

Paraquiy:: {G} Paraguay.

Paraquo:: {Cef} Paraguees (bewoner).

Paraquro:: {F}.

pārare::

  1. {K} terugroepen, terughalen; ef ~ rst rifo: iemand afhalen van (trein/vliegtuig ed).
  2. {Upr} terugkrabbelen; op zijn woorden/mening terugkomen; bakzeilhalen.

pāraros:: {C} terugroeping, terughaling; tijdstip van afhalen (v trein ed).

parās:: {C} middernacht (precies om 24 uur); lelmo ~: om middernacht; om 12 uur 's nachts (tijdstip dat nog komen moet, of net aangebroken is); lāst ~: afgelopen middernacht; gisternacht om 12 uur.

parasetamōl:: {S} paracetamol.

parāstas:: {III} om middernacht; zo goed als elke nacht precies om 24 uur; riyfain ~: elke nacht precies om 24 uur.

parasytja:: {C} parasiet.

parc:: {C} park (eig de dialectische variant v »pārc; komt vrnl voor in straatnamen in Amahagge, »Parc-lirrotiy).

pārc:: {C} park; (op Tigof en Lomky ook wel:) avenue, brede laan; (in straatnamen als Pārc-na-Noniy (Asjetto), vgl de elders gebruikelijke namen als Avenū-na-Aflif of Mennweg-na-Fonistā); »na.

pārceren:: (C) plantsoenendienst (instantie die belast is met het onderhoud v plantsoenen en parken); »Pārceren.

Pārceren:: {N} plantsoenendienst (bij de gemeente, maar kan in vele gemeenten ook een andere naam hebben).

Pārc-harbos ur pādra-ōc:: {N} (afk= PPH) "Dienst Parken en Plantsoenen" (officiėle naam v instantie te Amahagge); ; »Pārceren.

Parc-lirrotiy:: {W} .

Parc-mirra:: {W} .

Pārc-mirra:: {W} .

Pārc-na-Noniy:: {W} .

Pārc-oftian:: {W} (stadswijk in Zest); .

Parc-plep:: {W} .

Pārc-plep:: {W} .

Pārc-pōnt:: {N} (draaibrug over de Trendon in Zuid-Hirdo); .

pārc-šarkofiy:: {C} parklandschap.

Pārc-vender:: {W} .

Pārc-weg:: {W} .

parše:: {I} vol (v smaak).

Pardoen:: {F}.

Paršōmu:: {N} (vuurtoren; gemeente Vlament); .

Pārdova:: {F}.

pārdova-weg:: {C} (weg met 1 rijbaan, verdeeld in 3 rijstroken, waarvan de middenstrook afwisselend door de ene of de andere rijrichting gebruikt mag worden om in te halen); .

Pārdriy-lirrotiy:: {W} .

pāre:: {K}

  1. [op]halen, gaan halen; ef ~ ef birriys: de schouders ophalen; tu ~ kā ’r?: hoe kom je daaraan?; waar heb je dat vandaan?.
  2. {Upr} ~ helkara: zijn toevlucht nemen tot.

pāre-fes:: {K} inhuldigen.

pāre-kaf:: {K} ophalen, omhooghalen (v zeilen ed).

pāre-mink’r:: {K} achterhalen, te voorschijn halen.

Pārenkiy:: {N} (rangeerterrein bij Ef Pārenkiy); .

Pāret:: {J/M}.

pāre-velp:: {K} uithalen, leeghalen.

Pārf:: {F/J}.

parfās:: {C} verkering (vrijage).

Pārfas:: {J}.

Pārfās:: {F}.

Pārfās-Ālmanek:: {N} (taal- en letterkundig jaarboek, verschijnt sinds 1923); .

parfāsare:: {K} afdoen (v zaken).

Pārfas Blocriy-Muėn-plep:: {W} .

Pārfās-covent:: {N} (Erg klooster; gemeente Lostō); .

parfāse:: {K} omgaan met.

parfāsos:: {A} omgang, verkeer (het met elkaar omgaan); ef plāge ef ~z: het decorum bewaren.

Pārfās Ÿršos:: {N} (uitgeverij in Lostō); .

Pārf Quggernees-koles:: {N} ("middelbare school" in Amahagge); .

Pārf Quggernees-plep:: {W} .

Pārf Quggernees-siyclo:: {W} .

Pārfylle:: {J}.

Pārges:: {F/J}.

Pārges-museem:: {N} (museum in Tanburo); ; (DOM 83).

pārgrup:: {C} fractie (groep volksvertegenwoordigers die tot dezelfde politieke partij behoren, of tot verschillende partijen, maar met identieke opvattingen); (= »pārlement + »grup).

paria:: {C; rs= ~t} paria.

pariat:: {rs} »paria.

parinn:: {I} dorstlessend.

parinne:: {U} ~ luft: dorst lessen; ef jatty ~ luft gress: het bronwater lest mijn dorst; (sprkw) nert dirte-tūe ef bajuftō, parinnolira luft tu: spreek geen kwaad van degene die jou eerst geholpen heeft.

Parinnos-Opper:: {N} (tankstation langs de M33b; gemeente Knolbol); .

Parinnos-Wefot:: {N} (tankstation langs de M33b; gemeente Knolbol); .

Paris:: (= Pariys) {G} Parijs.

Paris-mirra:: {W} .

Paris-plep:: {W} .

Pariyna:: {F}.

Pariys:: {G} »Paris.

pārka:: {C} anorak, parka (jas met capuchon).

pārlement:: {C} parlement.

pārlementerr:: {I} parlementair.

pārm:: {C} afzetterij.

pārmatjen:: {C} afzetter (bedrieger).

pārme::

  1. {K} afzetten (bedriegen).
  2. {E} (dl= Tjemp/Bloi) een boot door de branding de zee opduwen.

Pārmerre:: {G} (riviertje in het Blizerū-moeras); .

pārme-s’n:: {C} opdruksein (spoorwegen).

pārmos:: {C} afzetterij.

pārnaša-kolinixog:: {C} parnassia (L. Parnassia palustris).

Paro:: {F}.

Parō:: {F}.

parochiy:: {C} parochie.

parod’:: {C} parodie.

parola:: {C} (arch) wachtwoord.

Parō Mesā:: {F}.

pāros:: {C} (alg) het [op]halen; (ihb) val (hijslijn); »pāros-kaf.

pāros-fes:: {C} inhuldiging.

pāros-kaf:: {C} val (hijslijn voor zeilen).

pāros-velp:: {C} het leeghalen.

parote:: {K} teisteren.

paroter:: {C} (bep boomsoort) (L. Parrotia persica).

parotos:: {C} teistering.

pārp:: {C} (pop) sukkel, kluns.

pārpiy:: {I} klungelig (slecht in elkaar zittend, amateuristisch gemaakt).

Pārrnewee:: {F}.

pārs:: {C} krans.

Parselmiy::

  1. {F}.
  2. {N} (Bergparel-B&B in Prio); .

part::

  1. {C} partij (muziek).
  2. {VZ} (betrekking) gedeeld door (bij delen); sers ~ ten kette dur: zes gedeeld door twee is drie.

pārtā:: {S} (bep zachte, cheddar-achtige kaassoort uit de »Pārtā-streek in Tjemp, vooral uit Bercori en Pajiy); ; (DOM 74).

Pārtā:: {G} (agrarische streek tussen Bōrā en Lammafin); ; (DOM 74).

Pārtā-blarās:: {S} »pārtā.

pārtā-kramō:: {C} (stuk pārtā-kaas in kubusvorm: oudere variant met sterkere smaak; vgl »pārtā-krūpt); ; (DOM 74).

pārtā-krūpt:: {C} (stuk pārtā-kaas in tegelvorm: jongere variant met zachter aroma; vgl »pārtā-kramō); ; (DOM 74).

partan:: {I} lila, violet.

Partan-mirra:: {W} .

partatt:: {I} even; [door 2] deelbaar (getal).

parte::

  1. {K} delen (rekenkundig).
  2. {C} onderdeel, component.

Pārtell:: {F}.

parte-nūmp:: {C} (afk= PN) deler (v breuk).

parter:: {C} deelteken ("gedeeld door": :).

partes:: {C} (hoge Erg geestelijke, in rang onder de »ryltiy); kusama ef ~ póbare [enelant]: het is daar alles [Engels] wat de klok slaat; (< patres < (Lat) pater).

Partes-kōl:: {G} (bergpas in bergrug tussen de Ygge en de Veltiyf; 631 m hoog); .

Partes-weg:: {W} .

parte-šōmtos:: {C} deling (rekenkundig).

Participles in Spocanian:: {N} (boektitel); .

Pārtiyc::

  1. {F}.
  2. {N} (Bergparel-B&B in Hajetuni); .

partkettos:: {C} quotiėnt; (= »parte + »kettos).

partos:: {C} [onder]deel.

party:: {C} partij (vooral politiek/jur).

pārule:: {K} zich uitdossen; óps ~ tnefer furt ef cārnval: zij dossen zich vreemd uit voor het carnaval.

pārulos:: {C} uitdossing.

parvót:: {C} schoot (deel v lichaam).

pārx:: {C} mijt (geleedpotig diertje).

Paryfa-plep:: {W} .

Paryna Insūrānsosz:: {N} (verzekeringsmaatschappij in Ies); .

pās::

  1. {C; mv= ~z} paspoort.
  2. {C; mv= ~z} pas, [voet]stap.
  3. {C; mv= ~a} stand, ligging (v gebouw); eft sért fes quista ~: een huis op goede stand; zeer gunstig gelegen huis.

pāsa::

  1. |pĀsa/pāsA| {C; mv= ~es} passage, zinsnede.
  2. {mv} »pās.

pāsaes:: {mv} »pāsa.

pāsager:: {C} passagier.

pašake:: {U} stuiten, stuiteren (v bal).

pasāla:: {C} moestuin, groentetuin.

Pasāla:: {W} .

Pasāla-plep:: {W} .

Pasāla-rivo:: {W} .

paše:: {K} passeren, gaan door/langs; ef ~ ef fini: de grens over gaan; ef treno ~ ef plākom’: de trein gaat door de tunnel; »pāsere.

pāseff:: {I} passief; eft ~ pōnt: een vaste brug.

pāseffare:: {K} passiviseren (taalk: passief maken).

pāšele:: {K} uitschiften; uitzoeken en afkeuren; sorteren (goede en slechte delen v elkaar scheiden).

pāsere:: {K} (lett) voorbijgaan; (fig) niet noemen; overslaan; ef treno ~ ef garrent: de trein rijdt het station voorbij (stopt er niet); óps ~ Petriy: ze slaan Petriy over; Petriy wordt niet genoemd; »paše.

pāseros:: {A} het overslaan, het voorbijgaan.

pāsiy:: {C} passievrucht.

Pāsja:: {J} Pasja.

Pasjarowish:: {F}.

Pask:: {N} Pasen, paasfeest; lelmo ~: met de komende Pasen.

Paskal:: {J} (Fra).

Paskal Marzec-weg:: {W} .

paskas:: {III} zo goed als elk jaar met Pasen; riyfain ~: elk jaar met Pasen.

Pāskel:: {J} Pascal.

Pask-huflif:: {N} (kantoortoren in Amahagge); .

Pask-kōbotof:: {N} eerste paasdag (officiėle feestdag; winkels gesloten).

Pask-lók:: {C} paasavond (de zaterdagavond vóór eerste paasdag als de katholieke Spokaniėrs de voorbereidingen voor het vieren vh paasfeest treffen, zoals vreugdevuren ontsteken en broden in de vorm v lammeren bakken).

Pask-lunatof:: {N} tweede paasdag (officiėle feestdag; winkels beperkt geopend).

Pask-mirra:: {W} .

Pask-terrats:: {mv} »Pask-tof.

Pask-tof:: {C; mv= ..-terrats} paasdag.

pasošami:: {I} in geen geval, geenszins, absoluut niet.

pašos:: {C} (lett) doorgang; (lett) passage, het passeren.

Pasostiy:: {F}.

pasot:: {III} allesbehalve; beslist niet.

•pass:: {SX.vz} (gereduceerde vorm v panas; dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky) (bijv) kafpass = kaf panas: op deze, op die, daarop; »panas.

Pāssermān:: {F}.

pāst:: {C} berouw.

pāsta:: {S} pasta, smeersel.

Pāsta:: {N} (restaurant in Bōrā); .

pāstare:: {K} berouwen.

pāstāte:: {rs} »pāstāy.

pāstāy:: {C; rs= pāstāte} pasfoto.

pāstell:: {C/S} pastel (kleurstof).

pāstellos:: {C} pastel[tekening].

pāstenc:: {C} pastinaak (L. Pastinaca sativa).

Pasteur-laboratorym:: {N} (medisch laboratorium in Amahagge); .

pāstiy:: {I} berouwvol.

pāstiye:: {U; gst= pāstiy[t]} berouw hebben.

pāstiyt:: {gst} »pāstiye.

pāstor:: {C} (RK) pastoor.

pāstoriy:: {C} (RK) pastorie; ef ~ offerte spiryt!: het lijkt hier wel een gekkenhuis!; wat een losgeslagen bende! (bij wild feest ed).

pāsturizere:: |..’je| {K} pasteuriseren.

PaT:: {afk} »paqure-tāx.

pāt:: {C} pad, smal weggetje; (sprkw) stus mādriye ef ~ mintof ef ’tassos/mintof ef mynall biyršo: als het kalf verdronken is dempt men de put; ef ~ melde jola: gaat uw gang (iemand voor laten gaan).

Pata:: {F}.

pātae:: {K} verlevendigen.

pātaos:: {C} verlevendiging.

pāte:: {U} kloppen (op deur).

patela:: {C} knieschijf.

Patenkzjoeńg:: {F}.

Paterhynne:: {F}.

paternōster:: {C} (RK) onzevader.

Pāt furt Hady:: {W} .

patie:: {rs} »patio.

patio:: {C; rs= patie} snoer, kabel, draad (elektrisch).

patio-lijerc:: {C} kabelgoot.

patjo:: {C} patio, binnenplaats.

pāt-minkeder:: {C} (afk= PM) padvinder, scout.

pātō:: {C} gestalte, gedaante.

patolōiy:: {C} pathologie.

pātos:: {C} geklop (op deur); n’f pātōsta!: binnen zonder kloppen!.

pātre:: {K; gst= pātt} breien.

pātre-riygt:: {C} breinaald.

Pāt rifo ef Helmys:: {W} .

Patriyk:: {J} Patrick.

patroniy:: {C} patroon (v metaal).

pātros:: {C} breiwerk; gebreid kledingstuk.

pātt:: {gst} »pātre.

pature:: {U} paren, geslachtsgemeenschap hebben.

paturos:: {C} paring, geslachtsgemeenschap.

patury:: {C} paar (2 stuks); ef ~ [rifo] musts: een paar schoenen.

Pāt’r-mirra:: {W} .

Pāū:: {G} (dorp; gemeente Lor).

pāūgte::

  1. {K} verslinden.
  2. {Krs} met huid en haar verslinden.

pāūgtos:: {C} verslinding, het verslinden.

pavelonn:: {C} paviljoen.

Pavelonn:: {N} (restaurant bij Abertō); .

Pavelonn Larmin-rivo:: {N} (restaurant in Amahagge); .

Pavelonn-nūrcus:: {N} (gemeentelijke pont in Hoggebim); .

Pavly:: {M}.

Pawa:: {G} (dorp; gemeente Šark).

pāx:: {SC} vrede; ~ armt eft šark: vrede in een land; ef melde ef ~ mip ef w’s’r: dat staat buiten kijf.

pāxbariy:: {I} vredelievend.

pāxiy:: {I} vredig.

Pāx-mōbāriy:: {N} (monument; gemeente Eratiyft); .

pāx’:: {I} vreedzaam.

Pāzerster:: {J/M} (Gar).

pazzo•:: {PX} grond•, bodem•, aard•; »pazzo-.

pazzoartišec:: {Crs} aardpeer (L. Helianthus tuberosus).

pazzodelper:: {Crs} dragline, graafmachine.

pazzofāsto:: {Crs; mv= ..fāstōe; rsmv= ~tt} grondzeil (v tent).

pazzofāstōe:: {mv} »pazzofāsto.

pazzofāstott:: {rsmv} »pazzofāsto.

pazzofrenvu:: {Crs} bodemgesteldheid.

pazzogaza:: {Srs} aardgas; plistepiy ~ (afk= PP): vloeibaar aardgas (lng).

pazzokafchošos:: {Crs} landaanwinning.

pazzokanas:: {Crs} perceel (afgegrensd stukje bouwgrond).

pazzokerpa:: {Crs} maaiveld.

pazzolāftos:: {Crs} aardleiding, leiding in de grond.

pazzool:: (pazzoool) {Srs} aardolie.

pazzoool:: |pazzool| {Srs} »pazzool.

pazzoqundré-chylfos:: {C} boomkorvisserij.

pazzorāt:: {Crs} aardmuis (L. Microtus agrestis).

pazzostafiy:: {I; [mv=enk]} (fig) grondig.

pazzostala:: {Crs} (fig) grondslag, basis.

pazzostalate:: {K} ten grondslag liggen aan.

pazzoste-kaf:: {K} aanaarden.

pazzosti:: {Crs} grond, bodem, aarde (bovenste laag vd aardkorst; vloeroppervlak); fes ef ~: onder de grond; ef efanty merre kaf ef ~: het kind speelt op de grond; ef mūles delperrere sener tults fes ef ~, ur ef mule-tn’rs melde ylepe kaf ef yšiqur: de mollen graven hun gangen in de grond/bodem, en de molshopen liggen op grond verspreid; (in oudere teksten worden pazzosti en »yšiqur wel door elkaar gebruikt).

pazzost’ršer:: {Crs} grondbezitter.

pazzost’ršos:: {Crs} grondbezit.

pazzotat:: {Crs} staande [schemer]lamp.

pazzotel:: {Cef/rs} (afk= PZ) "grondmaand" (3e maand v Erg tijdrekening).

pazzotuf:: {Crs} gat in de grond; [kleine] krater.

pazzotujen:: {Crs} aardverschuiving.

pazzotundart:: {Crs} breuk[lijn] in de bodem.

Pazzotundart:: {Nrs} (natuurwonder: breuklijn als een lange diepe kloof; gemeente Ziffon-belt); ; (DOM 121-122).

Pazzotundart-plep:: {W} .

pazzoušos:: {Ars} bodemgebruik, grondgebruik (de wijze v gebruiken).

pazzo’rūša:: {Crs} grondsoort.

pazzozefaiy:: {Crs} bodemdiepte.

pazzozirdos:: {C/Srs} [pres’r] ~: klein kruiskruid (L. Senecio vulgaris).

PCK:: {afk} »Propagandā-buro rifo Chalfe-kūra.

pe::

  1. {K; gst= pet} heten (met naam); do ~ Petriy: hij heet Petriy; tu ~ kluft?: hoe heet je?.
  2. {U; gst= pet} ~ beri;
    1. (gerucht, volgens anderen) moeten, schijnen; wel kunnen; do ~ beri melde kinur: hij schijnt ziek te zijn; men zegt dat hij ziek is;
    2. (drukt zekere schroom/voorzichtigheid/hint uit) kirro ~ beri prate lōftquārda: ik denk dat we zo langzamerhand maar eens op moeten stappen; eigenlijk zouden we eens moeten vertrekken;
    3. (toek tijd in vragende zin om voorzichtigheid uit te drukken) do di pu beri melde koffon?: is het misschien waar dat hij dood is...?; aftel ~ beri lelperre tu eftofpira smurf furt gress?: heb je misschien wat geld voor me?.

  3. {U; gst= pet} ~ lo: heten; genoemd worden; mittof ~ lo brūe: dat heet een brūe; dena huron ~ lo eft l’giy: deze bloem is/heet [een] anjer.
  4. {C} (naam vd letter P).

:: {S} »pék.

Peäl:: {J} (Peg).

pear:: {C; mv= peret} erwt.

pear-šupa:: {S} erwtensoep.

pebe:: {vdw} »ebe.

peca:: {C} eend (vrw).

pecce:: {U} (geluid) knippen (met ringvinger tegen muis vd hand slaan); knakken, kraken (geluid v stijf gewricht).

Pechiyl:: {G} (riviertje van Cerobiy-heuvels naar de Polea); .

Pechiyla-covent:: {N} (Erg klooster; gemeente Kles); .

Peck:: {F}.

pedagogise:: {I} pedagogisch.

Pedagogise Instituša:: {N} "Pedagogische Academie" (opleiding voor onderwijzer of leraar); .

pedaliy:: {C} pedaal.

pedenn:: {C} (Erg: soort nimf, godin v lagere rang).

Pedenn-klemk:: {N} (»klemk; gemeente Crea); .

pedestriān:: {C} voetganger; .

pedofyliy:: {C} pedofiel (zn).

pedofylo:: {I} pedofiel (bv).

Peelūs:: {F}.

Peenei:: {N}

  1. (luchthaven; gemeente Gasky); .
  2. (station).

Peeniiy:: {F}.

Peeniy:: {F}.

Peerfā-āskān:: {W} .

Peerfā-helmy:: {G} (grot; gemeente Jajes); .

Peerg-mirra:: {W} .

Peeter:: {J}.

Peeters:: {F}.

Peetriy-Hānes:: {G} (dorp; gemeente Hirdo).

Peetriy-nūrcus:: {N} (autoveer op de Oes); .

Peevjabo:: {G} (beschermd natuurgebied bij Marafaniy); .

Peevjabo-weg:: {W} .

Pefme:: {N} (uitgeverij in Zezem); .

péga:: {I} kruidig, sterk gekruid.

PegAr:: {afk} »Pegrefyte Arānkas.

pégen:: {S} kruiden.

pégen-nōšy:: {C} kruidendrank(je) (medisch).

pegreff:: {IIef} Pegrevisch (wat betreft Pegreff).

Pegreff:: {G} Pegreviė (het koninkrijk zoals dat tot 1894 heeft bestaan); .

Pegreffa:: {Cef} Pegrevische vrouw (inwoonster v Pegreff).

Pegreff-avenū:: {W} .

Pegreffiy:: {N} (biermerk uit Oneus’rt); .

Pegreff-mōbāriy:: {N} (monument; gemeente Kwāgseert); .

Pegreffo:: {Cef} Pegreviėr (inwoner v Pegreff).

pegrefiy:: {C} (het schrift waarmee de Pegr taal wordt geschreven; en tot ca. 1950 ook het Spokaans).

pegrefiy-roji:: {C} (afk= pegro) blokletter.

Pegrefyka:: {N}

  1. (veerdienst); .
  2. (autoveer); .

pegrefyte:: {IIef} Pegrevisch (wat betreft »Pegrefyte).

Pegrefyte:: {G} Pegreviė (deel vh huidige Spok, bestaande uit Oost-Liftka, Br’r en Teujan); .

Pegrefyte Arānkas:: {N} (afk= PegAr of PA) (voormalige spoorwegmaatschappij); .

Pegrefyter:: {Cef} Pegreviėr (inwoner v huidige gewest).

Pegrefytera:: {Cef} Pegrevische vrouw (inwoonster v huidige gewest).

pegrevise:: {C} (de Spokaanse dialecten zoals gesproken in Pegrefyte).

pegreviy:: {C} Pegrevisch (taal, verwant aan het Spokaans); fes ~: in het Pegrevisch.

Pegreviy-plep:: {W} .

pegro:: {afk} »pegrefiy-roji.

Pegrycloem:: {N} (regionaal ochtenddagblad in Ben en Renō, en op Teujan en Br’r; voornamelijk in het Druk-Pegrevisch); .

peiy:: {III} genaamd, hetende.

pejanuf::

  1. {III} op hetzelfde ogenblik; en dįn; op één [en hetzelfde] moment; gress lappo fesdu ef wik ur ~ ef telefonos rupke: ik stapte in bad en op dat moment gaat de telefoon.
  2. {VG} op het ogenblik dat; ef telefonos rupke, ~ gress melde fes ef wik: de telefoon gaat op het moment dat ik in bad zit.

Pejaönje:: {F} (Peg).

péje:: {U} (vulg) kakken, schijten.

Pejo:: {J}.

Pejo-helmy:: {G} (grot; gemeenten Bref en Mitā); .

Pejo-ur-Pano-covent:: {N} (Erg klooster; gemeente Ozaneto a/e Prek); .

Pejo-weg:: {W} .

pek::

  1. {VG} [en] dus (drukt een voor de hand liggende conclusie uit); (ondergeschikte bijzin) tu quarder’t ral ef dokerat, ~ tu tintūs fesért mas: jullie mogen nu naar de bioscoop, [en] dus moeten jullie morgen thuisblijven; (nevenschikking) ef hups ~ kviksiy ufirelira lenker: de snel [en] dus gevaarlijk rijdende automobilist.
  2. {III} dus, alzo; (drukt ook uit dat de hoorder de gevolgen snapt) aftel tu c’rtirecū gress? – noft, gress kinure, ~: kun je me helpen? – nee, ik ben ziek, dus ....

pék:: {S} (vulg) kak, stront, schijt.

péke:: {U} (vulg) kakken, schijten.

pektynn:: {S} pectine.

Pelagiy:: {M}.

pelat:: {I} kwaad, euvel; »proba.

pelatiy:: {A; mv=enk} kwaad (zn), het kwade.

Pelatiy:: {F}.

pelbōt:: {C} voortgang, schot; (= zemper-~) jaargang; fes ~: onderweg.

pelbōt-garrent:: {C} tussenstation (spoorwegen).

pelbōt-šarkos:: {C} tussenlanding (vliegtuig).

pelcan:: {C} pelikaan (vogel) (L. Pelecanus onocrotalus); puts (emmer).

pelcan-rovretos:: {A} zelfopofferende liefde; liefde/verliefdheid waardoor men geheel in beslag genomen wordt.

Pelcer:: {F/J}.

Pelder:: {F}.

Pelf:: {J}.

Pelfa:: {M}.

Pelfer-seert:: {W} .

Pelger:: {F}.

Pelger & Māršant TC:: {N} (uitgeverij in Gralkrich); .

Pelger-Hāls:: {N} (onderhoudsbedrijf voor spoorwegmaterieel, te Floran); .

Pelger-mirra:: {W} .

Peljo:: {F}.

Pellās::

  1. {F}.
  2. {N} (chemische fabriek te Amahagge); .

pelle:: {K} [op]volgen.

Pelle-Hynše-covent:: {N} (Erg klooster; gemeente Girdesef); .

Pelle-Hynše-weg:: {W} .

pellos:: {C} opvolging.

Pelmer:: {F/J}.

Pelmertās-lofipana:: {N} (paleis in Hirdo); .

Pelmertās-plākom’:: {N} (autosnelwegtunnel bij Hirdo onder de Trendon); .

pélnyxiy:: {C} (Erg geestelijke, belast met stervensbegeleiding, begrafenisrituelen ed).

Pelres::

  1. {F}.
  2. {N} (mnl personificatie vd Rust en het Evenwicht); »fort-wehaver; .

Pelresa:: {N} (Erg kloosterorde); .

pelresater:: {C} (mnl lid vd »Pelresa-orde).

pelresatera:: {C} (vrw lid vd »Pelresa-orde).

Pelresa-weg:: {W} .

Pelres-korda:: {N} (Erg kerk te Blort met speciale urnenkelder uit 16e eeuw); .

Pelstovāla-lirrotiy:: {W} .

pémah::

  1. {Aef} hoon, smaad.
  2. {I} honend, smadelijk.

pémahare:: {K} versmaden; met smaad behandelen.

pémaharos:: {A} versmading; smadelijke behandeling.

péme:: {K} schimpen op.

pémos:: {A} beschimping.

pen:: {C; mv= ~tja} pen (vrnl schrijfgerei); ef ykelbare sener ~: in de pen klimmen (vooral een boze brief schrijven of klacht indienen).

pén:: {I} kolkend (v water); ef pónze ~ fes Lerduex ef cubu: Lerdu raakt geheel over zijn toeren.

Peńafort:: »de Peńafort.

penša:: {I} keurig, netjes, behoorlijk, gepast.

penduliy:: {C} pendule.

pene:: {U} zitten (rondhangen, aanwezig zijn; tot de mogelijkheden behoren); miyrūsz ~ fes ef sucro-p’t: er zitten mieren in de suikerpot; teāk zirrot nert ~: zo'n vakantie zit er niet in (behoort niet tot de mogelijkheden).

penen:: {C} (afk= PN of [P])

  1. (vroeger: Spok munteenheid 1820-1969: 1 penen = 1PN = 1 = 12 zotiylko);
  2. (nu: rekeneenheid op markten sinds 1969: 1 penen = 1PN = 1 = 1 herco 75 tóftos (175); er bestaan bonnen v 0,1 – 1 – 10 penen).
  3. (sprkw) ef ~s fes ef kyr [t]ur ef blofas farte-tijā: (de centen in de buidel maar de daalders lopen weg; vgl Eng penny-wise, pound-foolish).

Penenen:: {G} (stad in Tjemp).

penetrere:: |..’je| {K} penetreren.

pénf:: {I} minzaam.

penfe:: {I} onheus.

pengun:: {C} pinguļn.

Pengun-fonis:: {N} (recreatieoever; gemeente Tsjech); .

penitenke:: {U} boeten.

penitenky:: {C} boete.

peniy:: {C} penny (Eng munt).

Penja:: {G} (dorp; gemeente Haleu).

Penja-pāt:: {W} .

pénk:: {C} [brede en ondiepe] baai; kreek.

pen-lelder:: {C} penhouder.

pennen:: {C} inleg[geld]; fiche; ef riffe eft ~: geld inleggen.

pennóf:: {C} bovenloop (v rivier: meestal het onbevaarbare gedeelte).

Penny-teatriy:: {N} (voormalig variété-theater in Hirdo); .

penšonars:: {C} pensionaris.

pentaler:: {A; mv=enk} noodlottig/fataal ongeluk (met dodelijke afloop); do sterdo fes eft ~: hij is bij een ongeluk om het leven gekomen.

pentaliy:: {I; [mv=enk]} noodlottig, fataal.

pente::

  1. {K} verpesten, verknoeien.
  2. {Upr} aan lagerwal raken; er sociaal op achteruit gaan.

Pentecōt:: {N} Pinksteren.

pentecōtas:: {III} zo goed als elk jaar met Pinksteren; riyfain ~: elk jaar met Pinksteren.

Pentecōt-huflif:: {N} (kantoortoren in Amahagge); .

Pentecōt-kōbotof:: {N} Eerste Pinksterdag (officiėle feestdag; winkels gesloten).

Pentecōt-lunatof:: {N} Tweede Pinksterdag (geen officiėle feestdag, maar in RK gebieden zijn veel instanties gesloten).

pentero:: {I} zorgeloos.

pentes:: {C} (dl= Centraal-Berref) stalknecht.

pentja:: {mv} »pen.

pénverts:: {C} troost; ef kette ~ ón rst: iemand troosten.

Penyatū-mirra:: {W} .

Peoll::

  1. {F}.
  2. {J} Paul.

Peoll Calafiy-Hestiy-mirra:: {W} .

Peoll Dāfty-mirra:: {W} .

Peoll Heedrec-plep:: {W} .

Peoll-lirrotiy:: {W} .

peplān:: {mv} »peple.

peple:: {C; mv= peplān} (alg) smalle, hoge populier (L. Populus); [mintepot] ~: Italiaanse populier (L. P- nigra var. Italica); [lāstyfor] ~: gegroefde populier (L. P- striata); doffiy ~: zwarte populier (L. P- nigra); blakker ~: witte abeel (L. P- alba).

Peple-mirra:: {W} .

pepliys:: {S} postelein (vrnl in de samenstelling knurfel-~ = waterpostelein).

pepsmint:: {C} [peper]munt (L. Mentha piperita).

péquh:: {I} ondankbaar.

péquhiy:: {A; mv=enk} ondankbaarheid.

per:: {S} mest.

per-•:: {PX.zn > zn} rot-; (bijv) eft per-mimpit: een rotboek; (minder sterk of vulg dan »ch’t-• of »missis-•.

pera:: {C} (dl= Cheetuc) teefje, hond (vrw).

peran:: {III} ~ pai (vz-uitdr): rijk aan, vol van, rijkelijk voorzien van.

perane:: {K} bemesten.

peraniy:: {I} »pijāperaniy.

perann:: {Iid} mals||taai; gritsa-~: mals [en sappig]; eft ~ bjefflāp furt ef kniteg: een malse biefstuk; vāstyff-~: taai; eft ~ bjefflāp furt ef kabōrm: een taaie biefstuk.

peranos:: {C} bemesting.

percette:: {C} parkiet (L. Melopsittacus).

perdare:: {K} kwijtraken.

perde::

  1. {K} verliezen (vrnl lett; ook v wedstrijd ed).
  2. {Upr} zich verloren voelen; gress sen ~ fes ef hupster s’rt: ik voel me verloren in de grote stad.

perdos::

  1. {C} verloren voorwerp, dat wat verloren is.
  2. {A} verlies, het verliezen.

Perdu::

  1. {F}.
  2. {N} (grote fabriek v schrijfwaren in Kurriy); .

perd’r::

  1. {I} beide, allebei.
  2. {TW} twee; ~ tu: jullie tweeėn (om expliciet aan te geven dat »tu meervoudig is).

perd’rami:: {I} in beide gevallen.

Perd’rhāmiy:: {G} (dorp; gemeente Kolesz).

perd’rovap::

  1. {III} aan weerszijden, aan beide kanten.
  2. {VZ}
    1. (plaats) aan/ter weerszijden van/langs, ~ ef fini: aan beide kanten van de grens;
    2. (richting) aan/ter weerszijden langs; ef knurfel vende ~ ef lōbā: het water stroomt aan weerszijden langs het rotsblok.

perd’rovapiy:: {I} wederzijds; wederkerig.

perd’rs:: {ZV; mv; gnz= ~er; gnp= ~’r; rs= ~es} beide[n], alle twee, hun tweeėn; gress ten mimpits lorerde ur ~ frylōpe: ik heb twee boeken gekocht en beide/allebei vallen ze tegen; Mariy co'ifche ~es: Mariy negeert [hen] beiden/alle twee; óps drue fara ~ "mit": ze klinken beide als "mit" (let op positie v perd’rs!).

perd’rser:: {gnz} »perd’rs.

perd’rses:: {rs} »perd’rs.

perd’rs’r:: {gnp} »perd’rs.

perd’r-zemper-terder:: {C} »zemper-terder.

Pčre Baril:: {N} (merk v witte mousserende wijn); .

peret:: {mv} »pear.

perfecc:: {C} (taalk) voltooide tijd (v werkwoorden).

performance:: |Eng.| {C} performance.

pergāmt::

  1. {C} vel/stuk perkament.
  2. {S} perkament (materiaal).

pergāmtiy:: {I} perkamenten, van perkament gemaakt.

Perga-terf:: {W} .

pergola:: {C} pergola.

Pergola:: {F}.

Perhāx-Nutter:: {N} (tankstation langs de M2; gemeente Trendon); .

Perhāx-Zutter:: {N} (tankstation langs de M2; gemeente Trendon); .

Periy-fonis:: {G} (dorp; gemeente Hildi).

perjodafiy:: {C} periodiek (regelmatig verschijnende publicatie).

perjodise:: {I} periodiek (regelmatig terugkerend).

perjodiy:: {SC} periode (kringloop; in wiskunde).

perkaliy:: {C} noodgeval; fes ~: provisorisch; noi ~: geen nood (er is niets aan de hand).

perkaliy-c’rtiyr:: {C} noodhulp (hulp bij nood).

perkastiy:: {C} dienstijver.

perke:: {U}

  1. ~ [beri/den]: moeten, genoodzaakt/verplicht zijn; tu ~ beri arfine mas: je moet morgen komen; aftel tu ~[n] do beri arfine?: moet hij komen van jou?; vind je dat hij moet komen?; ef dreutos ~ kurre beri farte: de machine MOET kunnen werken; gress ~ beri quardere ef ynt-medikiy: ik moet naar de tandarts (zowel een gemaakte afspraak als een feit waarvan ik vind dat het nodig is); do ~ beri melde [jazy] ef njoratjen: hij moet de moordenaar [wel] zijn (conclusie op basis v feiten); Mārje nert ~ beri ’rōme: Mārje hoeft niet te werken (heeft niet de plicht om te werken, of het is niet nodig dat ze (nu) werkt); Mārje moet niet werken (het is beter dat ze (nu) niet werkt); fes ef ~ rifo (vz-uitdr) (afk= f.p.r.): op voorwaarde van; āfry ~ tukst (vz-uitdr): naar gelang van; overeenkomstig;
  2. ~ [beri/den]: (soms) kunnen (gedwongen zijn); ur dus kirro ~ beri arfine-kaf furt ef šāfts: en dan kunnen wij voor de schulden opdraaien;
  3. (spr: zonder infinitief) gress nert probare beri arfine – tu ~!: ik wil niet komen – je moet!;
  4. (met tdw; alleen in:) ef ~ lardelira/pliyfonelira/slapelira/hurtelira: honger/dorst/slaap/haast hebben; ef ~ nānelira: moe zijn.

perkef:: {vdw} »perkefe.

perkefare:: {K} verplicht zijn om.

perkefe:: {K; vdw= perkef} verplichten, noodzaken (sterker dan »perkoše); nopen tot (noodzaken); ef crisiy ~ tnessteriyn xatjesmés: de crisis noopt tot drastische maatregelen.

perkefos:: {A} voorschrift; verplichting.

perkepainn:: {C} (taalk) gebiedende wijs.

perkos:: {A} noodzaak; riffe ~ ón: nodig maken; ef nāsmurfe riffe ~ ón huarosz: het geldgebrek maakt bezuinigingen nodig; pana melde eft ~: dat is een must.

perkoše:: {K} verplichten, noodzaken (minder sterk dan »perkefe).

per-larder:: {C} gevlekte scheerling (L. Conium maculatum).

perle:: {C} parel.

perlebāl:: {C} parelstuifzwam (L. Lycoperdon perlatum).

perle-flyddere:: {C} (vlinder: L. Clossiana); horit ~: zilveren vlek (L. C- euphrosyne); kiygt ~: zilveren maan (L. C- selene).

Perle-hove:: {N} (landhuis; gemeente Oofo); .

perle-sientur:: {C/S} (alg) paarlemoer; (iro) vrouw met veel sieraden behangen.

perle-sientur-flyddere:: {C} grote parelmoervlinder (L. Mesoacidalia aglaja).

perlot:: {C} strop, tegenvaller.

permacryros:: {C} permafrost.

permān:: {C} slotgracht; »•ān.

Permfa-helmy:: {G} (grot; gemeente Staef; verbinding met de Ÿrlaāgch’); .

Pernen:: {F/J}.

perocallas:: {I} onderling.

Perocallas:: {N} (boektitel); .

perogiffiy:: {I} intiem (contact tussen 2 mensen).

perogiffiy-kiyne:: {K} aanranden (jur: onzedelijk betasten).

perogiffiy-kiyner:: {C} (jur) aanrander.

perogiffiy-kiynos:: {C} (jur) aanranding.

perōksitt:: {S} peroxide.

perrs:: {C} gok[je].

perrse:: {K} gokken.

perrsos:: {C} het gokken; ef jelpjeve eft ~: een gokje wagen.

persa:: {I} mollig.

Persa:: {Cef} Perzische vrouw; »Persiy.

pérsa:: {TW} honderd; ~-ér: honderdéén; ~-ten: honderdtwee (enz).

pérsaer’:: {I} honderdtal.

pérsas:: {ZV; mv; gnp= ~er; gnz= ~’r; rs= pérsat} met hun honderden, alle honderd; kirro ~: wij [met zijn] honderden; lef kirro ~: met ons honderden.

pérsaser:: {gnp} »pérsas.

pérsas’r:: {gnz} »pérsas.

pérsat:: {rs} »pérsas.

perše:: {C} perzik.

perselle:: {S} peterselie (L. Petroselinum crispum).

Perše-mirra:: {W} ; (DOM 208-210).

pérsfót:: {I} onheilspellend, sinister.

persiy:: {IIef; mv=enk} Perzisch (bv); »Persiy.

Persiy:: {G} Perziė (tegenwoordig liever »Irān en afleidingen).

péršiyt:: {I} misdadig, crimineel.

péršiytōc:: {C} misdadigheid, criminaliteit.

per-snerf:: {C} [gewone] mestkever (L. Geotrupes stercorarius).

Perso:: {Cef} Pers (bewoner); »Persiy.

personifieros:: {C} personifiėring (het proces dat leidt tot een personificatie); »personifikašo.

personifikašo:: {C} personificatie (alg: het resultaat v personifiėring); (bijv) do lōve toftas zjoba Ÿc: hij bidt dagelijks onder Eik (de eikenboom waaronder hij bidt, is nu een personificatie met de "eigennaam" Ÿc); »personifieros.

persos:: {C} Perzisch (taal).

perspekteff:: {SC} (fig) perspectief.

perst:: {I} (fig) honderden.

Perswįch-cįljr:: {W} .

Perswįch-mirra:: {W} .

Perswįńg:: {F}.

Perswyt:: |persvyt/persyt| {F}.

pert::

  1. {I; vt= vluf; ot= šārlo; vk= kālt; mt= lof} veel; ef ~ ypriys fes kult zeces melde kinur: de vele iepen in ons dorp zijn ziek; do arfine ~ kiygte (rs!): hij komt veel te laat; ef melde ~ hupsterr (rs!): het is veel te groot; (voor onr trappen v verg:) ef ~ gulder hūchos: de veel betere oplossing.
  2. {OV; enk-semc/abstr; stoff; mv} veel, vele; ~ sérts: veel huizen; ~ druffiy: veel droefenis; ~ pleko: veel zand.

pert•:: {PX} »pert; »pert-.

pert-•:: {PX} »pert; »pert-...

perte:: {U} veel zijn; ef kūfōs ~ kusami: er is hier veel verkeer.

pertes:: {rs} »perts.

pertfrenvutiy:: (= pert-frenvutiy) {I} veelsoortig; »frenvuiy.

pert-frenvutiy:: {I} »pertfrenvutiy.

pertmarāsiy:: (= pert-marāsiy) {I} veelkleurig, bont, met veel kleuren.

pert-marāsiy:: {I} »pertmarāsiy.

pertót::

  1. {VR} hoe vaak?, hoe dikwijls?; tu quardere ef dokerat ~?: hoe vaak ga je naar de bioscoop?; eup linne, gress ef mimpit trempāt ~: ze vraagt, hoe vaak ik het boek gelezen heb.
  2. {VG} hoe vaak, hoe dikwijls; eup nert tiffe, ~ gress enn ef mimpit trempe: zij weet niet hoe vaak ik het boek gelezen heb.

pertovaper:: {A; mv=enk} veelzijdigheid.

pertovapiy:: {I} veelzijdig.

pertpry’l:: {I} (fig) rekbaar, op veel manieren uit te leggen; eft ~ xāros: een rekbaar begrip.

pertres:: {C} patrijs (L. Perdis perdix).

Pertres::

  1. {F}.
  2. {N} (fabriek voor jaloezieėn en markiezen in Tanb’r); .

Pertres-mirra:: {W} .

perts:: {ZV; mv; gnp= ~er; gnz= ~’r; rs= ~es of pertes} vele[n]; gress tiffe ~: ik ken veel mensen; ~ lāzāre goe ’rpō'asz, tur litels idem goe lofipanas: velen wonen in een krot, maar weinigen in een paleis; cradef vilduls fes kost arābe ’tine geffys, tur perts’r belks melde tval: alle bomen in mijn tuin dragen appels, maar de vruchten van vele [bomen] zijn rot; geffaliyn ~: velen die gelukkig zijn; vele gelukkigen; lo ~: velerlei, velerhande.

pertser:: {gnp} »perts.

pertses:: {rs} »perts.

pertsiy:: {Aef; mv=enk} veelheid, overvloed.

perts’r:: {gnz} »perts.

perts’rtiy:: {I} op veel plaatsen.

pert’fiy:: {I} goeddeels.

pert-zemperiy:: {I} overjarig (v planten: langer dan 1 jaar levend).

peru:: {IIef} Peruaans (bv).

Peru:: {G} Peru.

Peruna:: {Cef} Peruaanse vrouw.

Peruny:: {Cef} Peruaan.

pes:: {OV; enk-concr} »minker.

pesa:: {ZV; enk; gnp= peser; rs= ~e} menigeen; ~ lāzāre ki eft ’rpō'as, rāste lelperravy té: menigeen woont in een krot, dat niemand wil hebben; huldufit ~: menigeen die beroemd is; menige beroemdheid.

pesae:: {rs} »pesa.

peser:: {gnp} »pesa.

pesimesmiy:: {SC} pessimisme.

pesimistise:: {I} pessimistisch.

pesk:: {S} houtrot; vermolmd hout; »byte.

peskiy:: {I} vervelend, beroerd.

pesmlā:: |M| {C; rs= ~t} (alg) valk (L. Falco); (ihb) torenvalk (L. Falco tinnunculus).

Pesmlā-mirra:: |M| {W} .

pesmlāt:: |M| {rs} »pesmlā.

pestisitt:: {S} bestrijdingsmiddel, pesticide.

pet::

  1. {C} pet (hoofddeksel).
  2. {gst} »pe.

Pet:: {afk} »Petrus 2.

pétempe:: {K} overtrékken (met stof).

pétempos:: {C} overtrek, hoes.

Petersen & Lōra:: {N} (uitgeverij in Fonistā); ).

Pet-house:: |Eng.| {N} (hondenkennel en dierenpension in Amahagge); .

pétmpu:: |M| {C; rs= ~t} lijk (v zeil).

pétmput:: |M| {rs} »pétmpu.

Petriy::

  1. {J} Peter.
  2. {N} (gerenommeerde herenkledingzaak in Hoggebim); .

Petriyaler:: {F}.

Petriy Merge:: {N} (herberg in Fonistā); .

Petriy Nānkiy:: {N} (Bergparel-B&B in Xarebafiy); .

Petriy Pajec-Muriy-plep:: {W} .

Petriy Quelle-Rōt-mirra:: {W} .

Petriy Sugge-En’mt-mirra:: {W} .

Petriy Sugge-En’mt-museem:: {N} (klein museum in Feutām); .

Petriy Umoet-pōnt:: {N} (spoorwegviaduct; gemeenten Šebantiy en Quandepā); .

Petroa:: {M} Petra.

Petroleem-mirra:: {W} .

petrolém:: {S} petroleum.

Petrus::

  1. {J} Petrus.
  2. {N} (afk= Pet) (bijbel) Petrus; Letra ér/ten rifo ~: De eerste/tweede brief van Petrus.

Petry:: {J} Peter.

pets:: {C} stok waarmee veehoed[st]er het vee opjaagt.

pétse:: {U} dribbelen (lopen met kleine vlugge pasjes).

petsquts:: {C} orde, regelmaat; ef toftiy ~: de orde van de dag.

pétu’g:: {C} domkop, uilskuiken.

Peül:: {J} (Peg) Paul.

pevutrās:: {C} kapsalon.

pevutre:: {K; gst= pevutt} opmaken, schminken (gelaat); kappen (haar).

pevutrelmit:: {C} kleedkamer (bij toneel).

pevutro:: {C} ef lelperre ef ~ rifo: de beschikking hebben over.

pevutros:: {C} het schminken, opmaak; (soms) kapsel.

pevutt:: {gst} »pevutre.

Peyx:: {G} (dorp; gemeente Šašā).

Pf.:: {afk} »prifjiof.

P&F:: {afk} »Plaja & Fermenn TC.

Pf-Ri.:: {afk} (= »prifjiof fes rigt).

PG:: {afk} »plata-gros.

PGB:: {afk} (= paaftor geografise »blātiy).

Pguńg Psgro:: {F} (Gar).

PH:: {afk} »publisere-hor.

Philip:: {J} (Eng).

PI:: {afk} »picatel.

piā:: {C; rs= ~t} kalf, jonge koe (vrw); (sprkw) eft ~ nert melde eft boert: aal is geen paling.

piaquan::

  1. {Aef} vriendelijkheid.
  2. {I} vriendelijk, aardig.

piaquāne:: {K} vriendelijk zijn tegen; āme g’rs piaquānavy: als u zo vriendelijk wilt zijn (beleefdheidsfrase bij vragen; equivalent aan fara quiste); »quiste.

piaque:: {rs} »piaqui.

piaqui::

  1. {Aef; rs= piaque} vriendschap.
  2. {I} vriendschappelijk, als vrienden.

Piaqui:: {N} "Vriendschap" (Bergparel-pension in Crobela); .

piaqut:: {I} bevriend; ~ lef: bevriend met.

piāt:: {rs} »piā.

pica:: {S} ijs; (sprkw) ef ~ jénše vrust: geen rook zonder vuur; (sprkw) ~ melde martel ur flecs melde kjupt: dat is nu eenmaal zo; daar helpt geen moedertje lief aan; (sprkw) lo kā ef ~ melde martel [ur ef flecs melde kjupt]: zó ligt de zaak; zo zit de vork in de steel.

pica-bar:: {C} ijssalon (zelfbedieningszaak waar je ijs kan eten).

pica-bergo:: {C} ijsberg.

pica-hōky:: {C} ijshockey.

picaiy:: {I} ijskoud.

picalot:: {C} ijskast (ook als "koelkast" bedoeld wordt).

pica-martel:: {I} ijskoud.

Pica-mirra:: {W} .

pica-mittus:: {C; mv= ..-omittus} ijskelder.

Pica-mittus-weg:: {W} .

picamuty:: {C} gletsjer.

pica-omittus:: {mv} »pica-mittus.

pica-sért:: {C} koelhuis.

pica-sfég:: |-svég| {C} ijspegel.

Picasso-mirra:: {W} .

picašutū:: {C} ijsbeer; (= »pica + »pytšutū).

pica-tāt:: {C} ijsschots.

picatel:: {Cef} (afk= PI) "ijsmaand" (8e maand v Erg tijdrekening).

Pica-zee:: {G} IJszee.

picciy:: {C} (pop) ijsje, ijsco.

pici:: {I} zat, stomdronken.

piciyn:: {C} ijsblokje, stuk[je] ijs.

Picón:: {F} (Spa).

pics:: {I} ijzig.

piemze:: {vdw} »iemze.

Pierre:: {J} (Fra).

Pieter:: {J} (Ned).

Pieterman:: {F} (Ned).

Pietersz:: |pyters| {F}.

Piga:: {F/M}.

Pigbag:: {N} (jazzorkest); .

PIGE:: {N} (haveninvoer en transportonderneming in Amahagge); .

pih:: {I} rafelig.

pijā:: {I} volkomen, compleet, [ge]heel; helemaal (geheel en al); ~ šō: recht toe recht aan; recht op de man af; gewoon (zonder meer); do revuse ~ šō: hij weigert [het] gewoon; ~ nert = ~ noi: in het geheel niet; überhaupt niet; ~ strā: nog lang niet; ~ hupster: heel [erg] groot; lóf ef ~ tof: [gedurende] de hele dag.

pijabi:: {vdw} »ijabie.

pijākafte:: {K} gepast betalen, passen.

pijāperaniy:: {I} welgevuld, goed gevuld (v glas, pastij, soep ed); eft ~ šupa: (fig) een goed belegde boterham (verdienen).

pijā-qummerte:: {K} vervolmaken.

pijā-qurstoxer:: {C} voltreffer.

pijā-riffor:: {I} perfect, uitmuntend.

pijā-siy:: {I} vast en zeker.

pijāsmurf:: {S} gepast geld.

pijat:: {C} (lett) samenloop (v wegen, rivieren).

pijate:: {U} (lett/fig) samenlopen, samenstromen.

pijatos:: {A} (fig) samenloop (v omstandigheden).

pijātrempe:: {K} doorlezen (geheel lezen).

pijā-tustūr:: {C/S} volkorenbrood.

pijāvobar:: {I} welgeschapen.

pije:: {U; gst= pit} bijeenkomen, bij elkaar komen.

pijōfty:: {SC} doel[stelling].

pijōfty-painer:: {C} "doelwerkwoord" (Spok [hulp]ww dat gevolgd kan worden door »beri 2 en een infinitief).

pijos:: {C} bijeenkomst; het bijeen komen.

Pikāst:: {J}.

pike::

  1. {K} pikken (met snavel).
  2. {U} kibbelen, bekvechten.

pikos:: {C} gepik (met snavel); gekibbel, gebekvecht.

Pila:: {F}.

Pilašy-mirra:: {W} .

pildare:: {K} neerslaan (v ogen).

pilde:: {K}

  1. [neer]leggen (minder hoog dan breed/lang); afleggen (v examen); ef ~ eft exām: een examen afleggen; do ~ ef prūla kaf ef kelbrae: hij legt de bezem op tafel; eup ~ ef éttels fesdu ef horp: ze zet(!) de borden in de kast (borden zijn minder hoog dan breed); (vgl) eup šobiyre ef tašās fesdu ef horp: ze zet de kopjes in de kast; »šobiyre;
  2. vinden (v mening zijn; met den-bijzin; geen lira-constructie); gress ~ den kirro pratūs ral: ik vind dat we nu moeten vertrekken.

pilde-armt:: {K} aanleggen (v weg, kabel).

pilde-fes:: {K} inleggen (v zoom, extra trein).

pilde-fest:: {K} (lett) vastleggen (v waakhond, schip).

pilde-kaf:: {K} (lett) opleggen (ook v schepen; »ryare), erop leggen; do ~ ef ére hent: hij legt zijn hand erop.

pildos:: {C} het [neer]leggen.

pildos-armt:: {C} (lett) aanleg, het aanleggen.

pildos-fes:: {C} het inleggen (v zoom); extra (ingelegde) trein.

pildos-kaf:: {C} (lett) het opleggen; oplegging (maar NIET v schepen); »ryaros.

pildos-mip:: {C} lay-out.

pilfse:: {K} (alg) dresseren, drillen; (ihb) inrijden (v nieuwe auto).

pilfsos:: {C} (alg) dressuur; (ihb) het inrijden (v nieuwe auto).

Pille:: {J/M}.

pilo:: {C} peil; luft ef ~ rifo (vz-uitdr): ter hoogte van (geografisch).

pilot:: {C; mv= pilōte} piloot, vliegenier.

pilōte:: {mv} »pilot.

pimenta:: {C} pimentboom (L. Pimenta dioica).

pimento:: {C} paprika.

Pimento-pāt:: {W} .

pimpernela:: {C} grote pimpernel (L. Sanguisorba officinalis).

PIN:: {C} pincode.

Pinā:: {F}.

PIN-fesubere:: {K} pinnen (uit een automaat geld opnemen met een pasje met pincode).

PIN-kafte:: {K} pinnen (betalen met een pasje met pincode).

pinke:: {U} (alg) roffelen (met de vingers); (ihb) pingelen (v motor).

pinkos:: {S} geroffel (met de vingers); na gress mittof melde [pijā] ~: ik vind dat [helemaal] niks (afkeuring).

pinne::

  1. {K} aansteken, aan een pen steken (v vlees).
  2. {E} dwalen (persoon).

pinne-āskān:: {C} (lett/fig) dwaalspoor; »•ān.

pinne-flém:: {C} dwaallicht.

pinne-tijā:: {E} (lett) afdwalen, langzaam de juiste route uit het oog verliezen.

pinnos::

  1. {C} aan pen gestoken vlees; kleine braadspit.
  2. {C} gedwaal, het dwalen.

pinnosiy:: {C} weg die men al [af]dwalende heeft afgelegd.

pinnos-tijā:: {C} (lett) afdwaling.

pinochiyt:: {SC} overmoed.

PINU:: {afk} »Pliyfone iftam, noi ufire.

pinzole:: {E} (Erg) mediteren.

pinzolmit:: {C} meditatieruimte (in Erg kerk).

pinzolos:: {C} (Erg) meditatie.

pip:: {III} reeds, al.

pip•:: {PX.impr} alles•, al•; (verkorte vorm v »pipar); »pip-.

•pip:: {SX.c > III} (tijdsbepaling) [gedurende] de gehele; (bijv) hertel/hertelpip: maand/[gedurende] de gehele maand; de hele maand door.

pipac’r:: {gnz} »pipar.

pipar:: {ZV; gnp= ~er; gnz= pipac’r; rs= ~r} alles, alle[n]; alles en iedereen (refererend aan gehele wereld/kosmos); goe atomm-bōmbas tjestrove ~r: een atoombom verwoest alles en iedereen (er blijft niets meer over); gress ~ trije: ik heb werkelijk alles geprobeerd (emfatischer dan: gress cratiyn trije); do melde ~er frint: hij is een allemansvriend; do melde pipac’r māšecc: hij is werkelijk overal het slachtoffer van; stus zerfecū ef armt ~: je kan het aan alles zien; je kan het overal aan zien; ’rkam’r ~: allen die jong zijn; alle jongeren; ~ pip (spr: met emfase): (echt) įlles.

piparer:: {gnp} »pipar.

piparr:: {rs} »pipar.

pipavyros:: {C} uitspansel, hemelgewelf.

pipet:: {I} »pipwet.

pipett:: {C} pipet.

Pipia:: {G} (stad in Munt); (DOM 123).

Pipia-Grot:: {N} (station).

Pipio:: {G} (stad in Plefō).

Pipio-sentraliy:: {N} (elektriciteitscentrale; gemeente Pipio); .

pipknōf:: {I} alwetend.

pipper:: {I} heldhaftig.

pipperes:: {C} held.

Pipperes-pavelonn:: {N} "Heldenpaviljoen" (cultureel centrum in Zest); .

pipper-krutt:: {C/S} rozenkransje (plant) (L. Antennaria dioica).

Pipper Spooksoliy:: {N} (boektitel); ; (DOM 163/212).

pippōriy:: {I} almachtig.

pipral:: {III} alvast (in afwachting v wat volgt).

piptif:: |pitif| {I} nieuwsgierig; (= »pipar + »tiffe).

piptim:: |pitim| {III} (arch/emf) immer, altijd.

pipwet:: (pipet) {I} alweer, opnieuw.

pir:: {C}

  1. (alg) pijler.
  2. (Erg: door zonnekracht gesterkt persoon); (pop: zeer door de zon gebruind persoon).

pir•:: {PX.c > c} volgende (bij tijdsbepalingen); (bijv) ef pirhertel: de volgende/komende maand.

pira:: {C} (het "dakje" op ā, ō en ū; analoog zou i-pira geschreven moeten worden als ī, maar hiervoor in de plaats schrijven we iy); »a-pira; »i-pira; »o-pira; »u-pira.

pirāmer:: {C} geschiedenis.

Pirāmer & Arfinvelkiy:: {N} (maandblad over geschiedenis en toekomst); .

pirāmer-fālsos:: {C} geschiedvervalsing.

pirāmer-gvārcer:: {C} geschiedkundige (met de nadruk op het "zoeken" naar feiten, om op basis daarvan geschiedenis[theorie] te kunnen schrijven).

Pirāmer-mirra:: {W} .

Pirāmer-museem:: {N} "Geschiedkundig museum" (museum in Amahagge); .

piramitt:: {C} piramide.

Piramitt-plep:: {W} .

pirandoka:: {III} natuurlijk, vanzelfsprekend.

pirata:: {C} piraat, zeerover.

Pirelša-Moosa-Kents:: {G} (Erg commune; gemeente Zimp); .

pirg:: {I} chic.

pirhertel:: {C} ef ~: volgende/komende maand.

pirinin:: {C} meisje.

Pirinin-goftius:: {N} "Meisjesflat" (studentenflat in Amahagge); .

Pirinin-pāt:: {W} .

pirinin-quanka:: {C} meisjesnaam (voornaam ve meisje).

pirk:: {C} lemmet.

pirmink:: {C} ef ~: volgende/komende week; do arfine ef ~-lunatof: hij komt volgende week maandag.

piro:: {C} "Spokanische zilverspar" (beter bekend als »blotter šōle: L. Abies spocanica).

Piroes:: {G} (stad in Ziyp); (DOM 155-156).

Piroes-Knigta-mirra:: {N} (station).

Piroes-MG:: {N} (station).

Piroes-Sentrym:: {N} (station).

Piroes-Viken:: {N} (station).

Piro-pavelonn:: {N} (paviljoen in dennenbos, behorend bij het Museum voor Moderne Kunst in Amahagge); .

pirp’r:: {C} ef ~: volgende/komende eeuw.

•pirr:: {SX.vz} (gereduceerde vorm v pipar; dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky) (bijv) furtpirr = furt pipar: voor alle[n]; voor alles; overal voor; »pipar.

•pirrs:: {SX.vz} (gereduceerde vorm v lelpirus; dl= Zuid-Liftka/Tigof/Lomky) (bijv) furtpirrs = furt lelpirus: voor andere[n]; »lelpirus.

pirt:: {C} aardewerk pot.

pirtof:: {C} (arch/poe); ef ~: morgen.

pirzemper:: {C} ef ~: volgend/komend jaar.

pirzof:: {I} [erop]volgend[e] (v reeds aanwezige reeks): do zāre fes ef ~ sért: hij woont in het volgende huis; fes ef értef dur pracās pert fotels melde, tur fes ef ~ tiyns ef melde gulder: op de eerste drie bladzijden staan veel fouten, maar op de volgende gaat het beter; tu puttāt ef ~ gerlas: je moet de volgende bus nemen (de volgende bus ve rij bussen bij het busstation); (vgl) tu puttāt ef sompat gerlas: je moet de volgende bus nemen (= wachten tot er een volgende bus aan komt rijden).

pirzovatjen:: {C} nakomeling, erfgenaam.

pirzove::

  1. {K} volgen op.
  2. {U} ~ armt: voorafgaan aan.

pirzove-furt:: {K} voorafgaan aan.

pirz’r:: {C} rijlaars.

Pisa:: {N} (voormalige pizzeria in Empecho); .

Pisces:: {N} Vissen (sterrenbeeld).

pišemt:: {I} verloederd.

pišemte:: {U} verloederen.

pišemtos:: {A} verloedering.

Pissarro-mirra:: {W} .

pistaša:: {C} pistache[noot].

pitā:: {I} straf, krachtig (wind); strak, gespannen (elastiek, touw, zeil).

piten:: {ZV} (spr) allebei; (= »pip + »ten).

piti::

  1. {C; mv= ~ye; rsmv= ~tt} wulp (L. Numenius arquata).
  2. {VZ2n} (betrekking) aan, tegen, tot (bij echo; als synoniem voor ón; in spr soms samen met een pv-1n gebruikt); do nert pjōle ~ tsil (spr: ~ gress): hij praat niet tegen me; gress kette ef mimpit ~ Petriy: ik geef het boek aan Petriy; (bij sommige ww'n is alleen piti mogelijk, en ón niet; zie bij de desbetreffende ww'n).

piti•:: {PX.ww > ww} (nieuwe ww'n); »piti; »piti-.

pitigūfqu:: {C} beklag.

pitigūfque:: {E} ~ ón: zijn beklag doen bij.

pitiloine:: {K} benaderen.

pitiloinos::

  1. {C} (lett) benadering.
  2. {A} (fig) benadering.

pitiquāme:: {K} bekrachtigen, bezegelen, staven.

pitiquāmos:: {A} bekrachtiging, bezegeling, staving.

pitireppatt:: {I} toerekenbaar.

pitireppe:: {K} ~ ón: toerekenen aan; toeschrijven aan; ef ~ flj ón rst: iemand iets ten laste leggen.

pititt:: {rsmv} »piti.

pitiye:: {mv} »piti.

Pitla::

  1. {G} (stad in Ziyp).
  2. {G} (»ūpk-areū in district Ziyp).
  3. {N} (Bergparel-hotel in Amentōlestu); .

Pitla-arābe:: {N} (begraafplaats; gemeente Manes-Pōmān); .

Pitla-fonis::

  1. {G} (inham in zuidkust v Ziyp, bij Zvomina (Zverosta-kust)); .
  2. {N} (camping; gemeente Lōnges); .

Pitla-pārc:: {G} (natuurreservaat in Ziyp, op de Qumk-vlakte); ; (DOM 179-181).

Pitla-pōlder:: {G} (polder ten noordwesten v Minde); ; (DOM 154).

Pitla-pōlder-sentraliy:: {N} (elektriciteitscentrale; gemeente Ozaneto a/e Leije); .

Pitla-pōnt:: {G} (dorp; gemeente Pitla).

Pitla-pōnt-weg:: {W} .

Pitla-siyclo:: {G} (kanaal (ringvaart) rondom Pitla-polder); .

Pitla-sluše-weg:: {W} .

pitlo:: {Iid} rijp||onrijp; (rs geeft betekenis "rijp"); eft ~ geffye (rs!): een rijpe appel; ef geffy melde quista ~ = ef geffy melde larde-~: de appel is rijp; eft ~ togeffy = eft arfinelira ~ geffy: een onrijpe appel; ef geffys melde tildā ~: de appels zijn onrijp.

Pitrani:: {G} (stad in Ziyp).

pits:: {gst} »pitste.

pits•:: {wst} »pitste.

pitsi:: {C} kikkervisje.

pitsos:: {C} torn, losse naad.

pitste:: {K; gst= pits; wst= pits[t]•} (lett) [los]tornen.

pitstice:: {U} peuteren, prutsen, friemelen.

pitsticer:: {C} peuteraar, iemand die met zijn vingers overal aan zit.

pitt:: {rsmv} »py.

pittatjen:: {C} fietser, wielrijder.

pitte::

  1. {U} fietsen; in tredmolen lopen; op blaasbalg van orgel trappen; treden.
  2. {K} laten draaien (v spinnewiel); eup ~ ef qugier: ze zit te spinnen.

pitte-mirra:: {C} fietspad.

pitter:: {C} (alg) fiets; (ihb) iemand die [beroepshalve] in tredmolen loopt of op blaasbalg (v orgel) trapt ("het orgel treedt"); (toen in 1971 wegenbelasting voor bromfietsen werd ingevoerd, zijn ook alle fietsen in Spok geteld: het waren er ca. 400.000); .

pitter-kronām:: {C} fietsenrek.

pitter-kul:: {C} fietsenstalling.

Pitter-mirra:: {W} .

pitter-zyler:: {C} wielrenner.

pittōl:: {C} tredmolen; (= »pitte + »mōjōl).

pittōler:: {C} dier (paard) dat in een tredmolen loopt; (soms) dwangarbeider die in tredmolen moet lopen; »pitter.

Pitu:: {G} (stad in Neze).

Pitu-sentraliy:: {N} (elektriciteitscentrale; gemeente Pitu); .

Pitu TC:: {N} (bierbrouwerij te Pitu); .

Pius XII-domiy:: {N} (domkerk in Tanb’r); .

pivā:: {C} (een vd periodes waarin de dag en nacht onderverdeeld zijn: ochtend, middag, avond ed).

pivecc:: {III; =mt v tevi} [het] minst graag; gress pliyfone ~ cafer: ik drink koffie het minst graag (maar ik drink alle dingen toch graag); »tevi.

piy:: {C} damspel; dam (dubbele damschijf).

piyše:: {I} gering, armzalig; min (v daad ed).

piye:: {mv} »py.

Piyfter:: {F}.

piykniyk:: {C} picknick.

Piykniyk:: {N} (webwinkel, gevestigd in G’rō); .

piykniykatjen:: {C} picknicker.

piykniyke:: {U} picknicken.

Piykpōk:: {N} (café-restaurant op Mikkon in Hirdo); .

piyl:: {C} pil, tablet.

piylās:: |piylas| {S} druiven[tros].

piylase::

  1. {K; vdw= piylasō} (trans) [af]scheuren; do ~ ef kornin: hij scheurt het papier [af]; (met resultatief) verscheuren: do ~ ef korninn: hij verscheurt het papier; ef piylasō kornin: het gescheurde papier.
  2. {Upr; vdw= piylasō} (intrans) scheuren; ef kornin sen ~: het papier scheurt; ef piylasō kornin: het gescheurde papier.

piylase-tātsa:: {K; vdw= tātsa-piylasō} doormiddenscheuren.

piylasō::

  1. {C} scheur.
  2. {vdw} »piylase.

piylasos:: {C} gescheur, het scheuren.

piylāsos:: {C} druiventeelt, wijnbouw.

Piylāsos-mirra:: {W} .

piylās-rāsdo:: |piylas-| {S} druivenoogst (druiven op het land).

Piylšā-mirra:: {W} .

Piylšā-plep:: {W} .

Piylšā-taris:: {N} (groot kantoorgebouw in Hirdo); .

piylgrem:: {C} pelgrim.

Piylgrem:: {N} (bouwbedrijf in Hoggebim); .

Piylgrem-āskān:: {W} .

piylgrem-poh:: {C} bedevaart.

Piylgrem-siyclo:: {W} .

piylgta:: {I} overtuigd.

Piylka-pāt:: {W} .

piymerre:: {U} dammen (damspel beoefenen).

Piymerre-plep:: {W} .

piymert:: {C} damspel.

piymp:: {C} pooier (souteneur).

piympel:: {C} grote bevernel (met rode bloemen) (L. Pimpinella major).

piyn:: {C} spaak (v wiel); vleespen; klein braadspit.

piynregtā:: {C} dambord.

Piyrfeerā:: {F}.

piyrotiy:: {C} lijkkleed.

piyrotiy-flā:: {C} vlag die lijkkist bedekt (en meebegraven/meeverbrand wordt).

Piyrp:: {G} (zijriviertje vd Tāfft); .

Piyrre:: {G} (dorp; gemeente Girdesef).

Piyrre-pāt:: {W} .

piyrstare:: {K} slaags raken met.

piyrstatjen:: {C} (persoon) vechtersbaas; (vogel) kemphaan (L. Philomachus pugnax).

piyrste:: {K} vechten tegen/met; ef ~ lef eft nes-bjelt: bekvechten.

piyrste-lu'ettos:: {A} capitulatie (overeenkomst).

piyrste-unkettos:: {A} capitulatie (overgave).

piyrstos:: {C} gevecht, vechtpartij.

piy-šolg:: {C} dambord.

piyt:: {C} (vulg) tiet, borst.

piytiyn:: {C} damschijf.

Piytriy:: {J} Pieter.

Piytry:: {J} Pieter.

Piyx:: {F}.

piyya:: {Crs} pastei (gebak, gevuld met vlees/vis).

Piyya-fonis:: {G} (inham tussen Ergānt-moeras en de rechter "schouder" v Berref); .

Piyyaka:: {N}

  1. (veerdienst); .

  2. (lichtschip); .
  3. (stoomveer); .

Piyya-korda:: {N} (Erg kerk in Hāc’r); .

Piyya-plep:: {W} .

Piyyate:: {G} (dorp; gemeente Manes-Tolā).

pizza:: {C} pizza.

pizza-lurfel:: {C} pizzeria.

PJ:: {afk} »poire-jakām.

pj.:: {afk} »pjaqurrink.

pjakār:: {C; mv= ~a} geheim (zn).

Pjakār:: {W} (stadswijk in Hirdo); .

pjakāra:: {mv} »pjakār.

Pjakār-covent-weg:: {W} .

Pjakār-instituša:: {N} (psychiatrische inrichting in Hoggebim); .

pjakāriy::

  1. {Aef} geheimzinnigheid.
  2. {I} geheimzinnig.

Pjakār-keldus-weg:: {W} .

pjakāro:: {I} geheim (bv).

pjakart:: {I} tersluiks.

pjakarte:: {K} geheim houden.

pjakartos:: {A} geheimhouding.

pjakatjena:: {C; mv= pjakatjen’} waarzegster.

pjake:: {E} waarzeggen.

Pjake-kryobiy-mirra:: {W} .

pjakos:: {C} het waarzeggen.

pjālp:: {I} mals en sappig (bijv biefstuk).

pjano:: {C; mv= pjanōe; rsmv= ~tt} piano.

pjano-belasto:: {C} pianoles; do lelperravy ~s (mv!): hij wil pianoles hebben.

pjanōe:: {mv} »pjano.

pjanomerr:: {C} pianist.

pjano-stū:: {C} pianostuk.

pjanott:: {rsmv} »pjano.

Pjānts:: {N} (mnl personificatie vd Honger en Armoede); »missna; .

pjāp:: {C} kiem, spruit; ef ~ nert ertavy luft óps: het botert niet tussen hen.

pjāpe:: {U} spruiten.

pjaqurre:: {U} stijgen; ef ~ kaf: bestijgen (v paard of hoger gelegen plek); ef ~ l’ ef bōtmo: (fig) van de grond komen.

pjaqurrink:: {C} (afk= p. of pj.) "stijgweek" (1e week v 10 dagen in Erg tijdrekening).

pjaqurror:: {I} in extase.

pjaqurros:: {C} stijging, het stijgen.

Pjaqurros:: {G} (dorp; gemeente Šatoliy).

Pjaqurros-Peyx:: {N} (station).

pjaqurt:: {C} lift.

pjaqurt-baniylos:: {C} liftangst.

pje:: {K; gst= ~t; vdw= ~tiy} verijdelen.

Pjeens:: {F}.

pjelpa:: {S} (schapenkaas v Liftka en Br’r); .

pjén:: {C} (alg) wortel, peen (groente); (ihb) rare kerel; ef zirde lef ~s ur bjōlns: op water en brood zitten.

pjerf:: {I} licht, luchtig; ~ tobacc: lichte tabak.

pjerg:: {Iid} los||vast; eft ~ floōr-caribos š’m nacrys/lef nacrys: een losse/vaste vloerbedekking; ef hurt melde ~ š’m jūlt/lef ef jūlt: de hond is (zit) los/vast; eft ~ tjonde-dreut š’m fixos: een los kooktoestel; iy'ass ~: los; šōnosiy ~: vast.

pjet:: {gst} »pje.

pjetiy:: {vdw} »pje.

pji:: {!} piep! (geluid v muizen ed); (meestal geredupliceerd) pjipji!.

PJ-neflifados:: {I} milieuonvriendelijk; »poire-jakām-neflifados.

pjoh:: {I} bot (niet scherp).

pjohelle:: {K} beschimpen.

pjohellelira:: {I} onbeschoft.

pjohellos:: {A} beschimping.

pjohiy:: {C} (lett) botheid (niet scherp zijn).

pjōl:: {C} jargon; fes ef ~!: vertel op!, kom op met je verhaal!.

pjōlcvyste:: {K} verpraten (de tijd verdoen met veel praten).

pjōle::

  1. {E} ~ lef/ón/piti: praten met/tegen/tot; ef ~ fesdotoje: (iro) jokken; ef ~ piti quandro: in zichzelf praten; gress nert ~ vūk ef: ik ga er niet tegen in/op in.
  2. {U} ~ ón rst rifo flj: praten tegen iemand over iets.

pjōle-blef:: {U} napraten (nog een tijdje blijven [om te] praten).

pjōle-lénsos:: {A} spreekvaardigheid.

pjōler:: {C} prater (iemand die [veel] praat); do melde eft aoliy ~: hij is een gezellige prater.

pjōlera:: {C} praatster (vrouw die [veel] praat); eup melde eft aoliy ~: ze is een gezellige praatster.

pjōlos:: {A} aanspraak (tegen elkaar praten).

pjōlt:: {I} onderhavig, waar sprake van is; bewust (die ter sprake komt/is); mittof ~ tof gress nert meldo fesért: die bewuste dag was ik niet thuis.

pjona:: {C} pioen (L. Paeonia).

pjos:: {A} verijdeling.

PJT:: {afk} »poire-jakām-tāx.

pjump:: {C} lummel (zowel mnl als vrw).

pjūnte:: {K} werpen (bevallen v jong dier).

pj’g:: {vdw} »pj’ge.

pj’ge:: {U; vdw= pj’g} ~ beri/den: nut hebben om, lonen om; mittof nert ~ beri paine: dat heeft geen nut; dat loont niet; het heeft geen nut om dat te doen; ef pj’g salbos: de inspanning die geloond heeft.

PL:: {afk} »Pola.

pl.:: {afk} »pluzari.

Pla:: {G} (stad in Bloi); (DOM 134-135).

Plā:: {G}

  1. (stad in Munt).
  2. (stad in Tjemp); (DOM 79).

Plā-ager:: {N} (vuurtoren; gemeente Plā (TJP)); .

plāc:: {C; mv= plec} plaat (v metaal/kunststof).

plācferi::

  1. {Sef} plaatijzer.
  2. {I} plaatijzeren, van plaatijzer gemaakt.

plāciy:: {C} [wand]tegel.

Plāciy-plep:: {W} .

plāc-ostāf:: {C} »plāc-ostrāf.

plāc-ostrāf:: {C} bladveer.

plaf:: {C} (aan de goudlariks verwante naaldboom met hoge rechte stam en zeer korte takjes; verliest 's winters zijn naalden; vrnl op West-Berref) (L. Larix picta).

Plāfiy:: {F}.

Plāfiy-mirra:: {W} .

Plāfiy-museem:: »Plāfiy-seert.

Plāfiy-seert:: {N} (museum in Amahagge); .

Plafo'es:: {F}.

Plafōt:: {F}.

Plafotō:: {G}

  1. (stad in Plefō).
  2. (rivier in Plefō; samenstroming van Onōs en Heljec naar Laboh-punt); ; (DOM 96).
  3. (voormalig »ūpk-areū in district Plefō).

Plafotō-delta:: {G} (kustwater en moerasgebied voor zuidpunt v Plefō bij Korif; natuurreservaat); ; (DOM 96).

Plafotō-delta-sentraliy:: {N} (elektriciteitscentrale; gemeente Korif); .

Plafotō-seert:: {N} (kasteelruļne; gemeente Plafotō); ; (DOM 101).

Plafotō-ses::

  1. {G} (groot meer in Plefō); ; (DOM 100-101).
  2. {N} (camping; gemeente Plafotō); .

Plafotō Usienc Cōmpanšo:: {N} (afk= PUC) "Plafotō Zink Maatschappij" (voormalige zinkfabriek aan Plafotō-meer); .

plāfte:: {K} zich wanen; zich verbeelden.

plāfte-mux:: {C} grootspraak.

plāftos:: {A} waan, verbeelding.

plafūf:: {I} lelijk (kwetsend); eft ~ remarcos: een lelijke/kwetsende opmerking.

Plaf-weg:: {W} .

plāge:: {K} koesteren, met zorg bewaren; ef ~ flj fes ef skrenn: iets aan iets hebben; iets goed kunnen gebruiken; gress ~ ef naxyfolos jazy fes ef skrenn: ik heb wel iets aan die goede raad.

plāgos:: {A} koestering.

plag’:: {C} schol (vis) (L. Pleuronectes platessa).

Plag’-ager:: {N} (badstrand; gemeente Zar); .

plāg’e:: {U} in leven blijven; (krantentaal) ~ noi: omkomen, om het leven komen; do plāg’o noi luft ef moplariy: hij is bij het ongeluk om het leven gekomen.

Plag’-mirra:: {W} .

plāg’os:: {A} [do frajjae] furt ef ~: [hij rent] voor zijn leven.

Plā-ileset:: {G} (eilandje aan de noordkust v Tjemp); ; (DOM 79).

Plaja:: {F}.

Plaja & Fermenn TC:: {N} (afk= P&F) (rederij, hoofdkantoor in Hildi (Periy-fonis)); .

plaje:: {U; gst= plat} hellen.

Plajec-mirra:: {W} .

plajos:: {C} helling, het hellen; āfry eft ~ rifo 2%: met een helling van 2%.

plaju:: {C}

  1. (alg) helling, hellende weg; ef kette smurf armt ef ~: geld in omloop brengen;
  2. (ihb) mol (in muziek).

Plaju:: {G} (dorp; gemeente Marafaniy).

Plaju-krur:: {W} .

Plaju-mirra:: {W} .

plaju-missis:: {C; mv= ~a} o'icrā ~: giftige gordijnzwam (L. Cortinarius orellanus).

plaju-missisa:: {mv} »plaju-missis.

Plaju-pāt:: {W} .

Plaju-plep:: {W} .

Plaju-seert:: {N} "Hellinghuis" (Bergparel-B&B in Xarebafiy); .

Plaju-terf:: {W} .

plaju-vycc:: {S} boslathyrus (L. Lathyrus sylvestris).

Plaju-weg:: {W} .

Plaju-W’s’r:: {G} (dorp; gemeente Komy).

plaju-zōler:: {C} (vlinder: L. Erebia epiphron).

Plāk:: {G} (stad in Plefō); (DOM 101).

plaka:: {I} drukkend, benauwd (v weer).

Plāk-museem:: {N} (onbewoond museumkasteel bij Plāk); .

plāko:: {C} uitgraving; afgegraven [deel ve] helling (veelal met steunmuur; bijv om ruimte voor een huis/weg/spoorlijn te maken).

plākomer:: {mv} »plākom’.

plākom’:: {C; mv= plākomer} tunnel; (= »plāko + »am’).

Plākom’-ness:: {W} .

Plākom’-pārc:: {W} .

Plākom’-plep:: {W} .

Plakom’-weg:: {W} .

Plākom’-weg:: {W} .

plakos:: {I} ruim (uitzicht; veld).

plāks:: {I; vt= lilepiy; ot= laniy; vk= c’ry; mt= rofa} ver [weg], afgelegen; ~ fiseronam: veel later; op een veel later tijdstip; tu ~, den: in zoverre; voor zoverre; tu ~, den ef eits léfše = fit ~ fara ef eits léfše: zo ver [als] het oog reikt; kirro sena vonara tu ~: we zijn het in zoverre eens geworden; lóf eft ~ loin: ver vanaf hier; mittof šarke [ber] ~: (fig) dit gaat (te) ver.

plāksiy:: {C} verte (zn); armt ~: in de verte; ~ ur tariy: van heinde en verre.

Plāksiy-weg:: {W} .

plāks-jumpetece:: {U} vérspringen.

plāksmiyp:: {I} diepzinnig.

Plāks-mōliys:: {W} (buurtschap); .

Plāks-mōliys-weg:: {W} .

Plāks-Opper:: {G} Verre Oosten.

plāksót:: {VG} in hoeverre; gress nert tiffe, ~ do melde preazy: ik weet niet in hoeverre hij gelijk heeft; ef menestera nert eftarse beri klate ef Zāmporementec, ~ eup trace ef ijāk: het lukt de minister niet om de Volksvertegenwoordiging te overtuigen, hoeveel/hoezeer zij het ook probeert.

plākstarer:: {I} breedsprakig, breedvoerig, omstandig.

plākstariy:: {C} breedvoerige/omstandige uitleg/verklaring.

Plāks Trat-pāt:: {W} .

plākszerfa:: {I} vérziend.

plākszerfi:: {C} vérziend persoon.

plāks-zerfos:: {C} vergezicht.

Plāk-yplemeros:: {W} .

plan:: {C} opzet, plan.

Planā:: {G} (stad in Tjemp).

Plana-mirra:: {W} .

Planā-Port:: {G} (de haven v Planā).

Plāndo:: {F}.

Plāndo Fynn:: {F}.

Plāndo Fynn-eksposiseert:: {N} (tentoonstellingsgebouw in Ies); .

plāne:: {K} plannen maken, plannen, uitdenken.

Plįńges:: {J} (Gar).

plānkiy:: {C} [markt]kraam, marktstalletje; schraag.

Plānkiy-mirra:: {W} .

plānkton:: {S} plankton.

plano:: {C} vliegtuig.

Plano-lirrotiy:: {W} .

planolōche:: {C} planoloog.

planolōiy:: {C} planologie, vlakke meetkunde; ruimtelijke ordening.

Plano-mirra:: {W} .

Plano-pola:: {W} .

plano-pōst:: {C} (afk= p/p) luchtpost.

plānos:: {C/S} plan, het plannen maken, planning; plannen; ef huare-~ {S}: de bezuinigingsplannen (het gehele pakket maatregelen dat de overheid voorstelt).

plano-vāliy:: {C} startbaan, landingsbaan.

Plano-vāliy-weg:: {W} .

Plano-weg:: {W} .

plano-x’jaros:: {C} luchtaanval.

plānt:: {C} bebouwing (landbouw).

Plānt:: {F}.

plānta:: |plĀnta/plāntA| {C; mv= ~es} plantage, aanplant.

plāntaes:: {mv} »plānta.

Plānta-mirra:: {W} .

Plā-Pors:: {N} (station).

plār:: {TW} tienduizend.

plārerst:: {I} (fig) tienduizenden.

plariy:: {I; [mv=enk]} niet-ernstig; zonder [de te verwachten] ernst; niet-erg; meevallend.

plār-tiffug:: {C} [gewone] duizendpoot (L. Lithobius forficatus).

plas:: {C} nederzetting (alg: bewoonde plek; ihb: buurtschap of gehucht zonder specifieke administratieve status zoals een dorp of stad).

Plās:: {G} (eilandje aan de noordkust v Tjemp); ; (DOM 79).

plaše::

  1. {K} opzetten (v tent, pet); zetten (v letters); vestigen (v bedrijf); do probare beri ~ sener glūfiy fes Belgano: hij wil zijn bedrijf in Belgiė vestigen.
  2. {Upr} ~ z’tā: zich vestigen als (arts, bakker ed).

plašelot:: {C} zetkast.

Plas Mert:: {F}.

plašos:: {C} het opzetten (tent, pet); het zetten (letters); zetsel.

plāst:: {C} pleister (op wond).

Plās TC:: {N} (machinefabriek in Tanburo); .

plast:: {SC} vage herinnering.

plastgy:: |plasgy| {C} verleden (zn); fes ef ~: in het verleden (vroeger); mittof melde fes ef ~: dat is verleden tijd (niet meer aan de orde; ouderwets).

plastic::

  1. {Cef} plastic voorwerp; stuk plastic.
  2. {Sef} plastic (zn), kunststof.
  3. {I} plastic (bv), van plastic gemaakt.

plastiy:: {I} eertijds, héél lang geleden.

plastros:: {S} middenstand, middenklasse, gewone burgerij.

Plastunbas TC:: {N} (fabriek voor kunststofproducten te Tunbas); .

plat:: {gst} »plaje.

plāt::

  1. {C} balkon (in trein, tram); voetplaat (plaats v machinist in stoomlocomotief).
  2. {!} ~!: pang! (geluid ve knal); »lāplāt.

plata:: {C} grammofoonplaat.

plata-disc:: {C} draaischijf (v grammofoon).

plata-gros:: {C} (afk= PG) grammofoon, platenspeler.

plata-nefār:: {C} dancing, discotheek.

plataniy:: {C} plataan (ihb: L. Platanus X hybrida).

Plataniy-krum:: {W} .

Plataniy-mirra:: {W} .

Platas-Seert:: {N} (keten v muziekwinkels); .

platform:: {C} perron; stoep, trottoir (verhoogd; de meeste trottoirs in Spok zijn niet verhoogd); »kiyk.

platimip:: {C} album, plakboek.

platirane:: {rsmv} »platiranu.

platiraner:: {C} [kunst]schilder (artiest).

Platiraner-mirra:: {W} .

Platiraner-pāt:: {W} .

platiranu:: {C; mv= platiranūe; rsmv= platirane} schilderij.

platiranūe:: {mv} »platiranu.

Platiranu-mirra:: {W} .

platiranu-tjefos:: {C} reproductie (v schilderij).

platnā::

  1. {Cef} platina voorwerp; stuk platina.
  2. {Sef} platina (zn).
  3. {I} platina (bv), van platina gemaakt.

plato:: {C} plateau (alg).

platono:: {C} plaat, tekening, prent.

plāts:: {C} [bom]aanslag; lóf eft ~: in een oogwenk.

plātse:: {U} ontploffen, [uit elkaar] springen.

plātse-tāmlek:: {S} springstof.

plātsos:: {C} (alg) ontploffing; (taalk) occlusief (plofklank: p, t).

Plātsos-weg:: {W} .

platt:: {C} snijplank, broodplank.

Platt:: {F}.

Plāx:: {N} (voormalige popgroep); .

Plaza:: {N} (enorme parkeergarage onder Harboembo-plein; winkelgalerijen strekken zich onder de gehele Lutta-straat uit, en voetgangers kunnen ook op het Tirrafener-plein met roltrappen omlaag); ; (DOM 26).

plec:: {mv} »plāc.

Plechorā-āskān:: {W} .

Plechorā-Kents:: {G} (Erg commune; gemeente Akām); .

Pleeba:: {N} (RK kloosterorde, alleen in Spok); ; (DOM 75-76).

pleebaner:: {C} pleebaniet (mnl lid v RK »Pleeba kloosterorde).

pleebanera:: {C} pleebanites (vrw lid v RK »Pleeba kloosterorde).

pleffy:: {I} knap (uiterlijk).

Plefka:: {N} (mijnbouwbedrijf; gemeente Plercō); .

Plefō:: {G}

  1. (district op eiland Berref).
  2. (stad in district Plefō).

Plefō-mirra:: {W} .

pleftiy:: {C} ef gre ~: (pop) studeren, student zijn.

pleftiye:: {U} (pop) blokken (hard studeren).

pleftiyer:: {C} (pop) [zeer] ijverige student.

Plefy:: {F/J}.

pleke:: {K} schuren (verf, hout ed).

plekkornin:: {C/S} [vel] schuurpapier; (= »pleko + »kornin).

pleko:: {S} zand; ef kolai ~: het gele zand (idiomatisch, ook als het zand wit is).

Plekoa:: {W} .

pleko-aša:: {C} zandhaas (L. Lepus arvensis).

pleko-chertān:: {C} gewone strandkrab (L. Carcinus maenas).

pleko-cvōffug:: {C/S} grote wolfsklauw (varen) (L. Lycopodium clavatum).

pleko-delperrerer:: {C} rupsendoder (wesp) (L. Ammophila sabulosa).

pleko-flér:: {C} zandhagedis (L. Lacerta agilis).

Pleko-fonis:: {G} (inham in Kjūpur-kust v Plefō bij Genta); .

pleko-haje:: {C} ruwe haai, steenhaai (L. Galeorhinus galeus).

plekoiy:: {I} mul, rul.

pleko-kārfol:: {C/S} fijne kervel (L. Anthriscus caucalis).

Pleko-lirrotiy:: {W} .

Pleko-lōbā:: {G} (grote rotspunt bij Husta; 47 m hoog); .

pleko-lotus:: {C} gewone rolklaver (L. Lotus corniculatus).

Pleko-mirra:: {W} .

Pleko-pāt:: {W} .

pleko-pazzosti:: {Crs} zandgrond.

pleko-plier:: {C} kleine plevier (L. Charadrius dubius).

pleko-pōpfe:: {C} gele hoornpapaver (L. Glaucium flavum).

Plekos:: {G} (dorp; gemeente Sinto-Hirdo).

Pleko-seerts-pāt:: {W} .

pleko-smelt:: {C} zandspiering (L. Ammodytes tobianus).

plekót:: {I} zanderig, vol zand.

plekote:: {U} (lett) verzanden.

Plekotex:: {G} (stad in Ales).

plekotos:: {C} (lett) verzanding.

Plekotos-pāt:: {W} .

pleko-vjoly:: {C} akkerviooltje (L. Viola arvensis).

pleko-vycc:: {S} ringelwikke (L. Vicia hirsuta).

pleko-wešatjen:: {C} heidevlinder (L. Hipparchia semele).

Pleko-weg:: {W} .

plem:: {I} lichtblauw.

plema•:: {PX.c > c} lichtblauw.

plemaflyddere:: {C} bleek blauwtje (L. Lysandra coridon).

plemer:: {A; mv=enk} (fig) bereikbaarheid; ef ~ helkara ef misans: de bereikbaarheid van de winkels (of je er makkelijk kunt komen).

plemiy:: {I; mv=enk} (fig) bereikbaar.

Plenk:: {G} (stad in Ziyp).

plentiy:: (plenty) {II; mv=enk} ruim voldoende, genoeg; gress reppa ef ~ lilt: ik heb dat vaak genoeg gezegd.

plenty:: {II} »plentiy.

Pleoetiy-Kents:: {G} (Erg commune; gemeente Akom); .

plep:: {C} laan, straat met bomen; rit (te paard).

Plep furt ef Nefūmpers:: {W} .

plépiylmiy:: {I; [mv=enk]} schoorvoetend.

Plep rifo ef Sparots:: {W} .

Plep rifo Renō:: {W} .

Plep rifo Sinto-Amhagg:: {W} .

Plercō::

  1. {F}.
  2. {G} (stad in Plefō).

plésbōk:: {I} onverdraaglijk.

plestozjō:: {S} »plestrozjō.

plestrozjō:: {S} vloeipapier.

plette:: {K} platdrukken (alg); strijken (v kleding).

plette-kelbra:: {C} strijkplank.

plettemit:: {C} strijkkamer.

plettos:: {C} het platdrukken (alg); het strijken (v kleren); strijkgoed.

plezue:: {K} wellen (bijv gedroogde pruimen in water).

plezuvyty:: {C} bron, wel.

plezuvyty-kolinixog:: {C} stersteenbreek (L. Saxifraga stellaris).

Plezuvyty-pāt:: {W} .

Plezuyty-pāt:: {W} .

pliare:: {K} (lett) met moeite te voorschijn halen; (fig) opdiepen.

pliaros:: {A} (lett) het met moeite te voorschijn halen; (fig) opdieping.

plie:: {U} (fig) ontplooien.

plier:: {C} plevier (vogel) (alg: L. Charadrius of Pluvialis).

pliffon::

  1. {Aef} [onzekere] toekomst; dat wat je nog te wachten staat; gress nert tiffe sener mas ~ frópj’ ef eksām: ik weet niet wat me morgen bij het examen te wachten staat.
  2. {I} toekomstig; wat je nog te wachten staat.

plilder:: {C} temperatuur; »vrust.

plilder-messer:: {C} thermometer.

plilder-wencater:: {C} thermostaat.

plincre:: {U; gst= plink} blinken, flonkeren (ook v sterren).

plink:: {gst} »plincre.

plinker:: (pliynker) {C} ster.

Plinker:: {N} (vuurwerkfabriek in Laloje); .

Plinker-mirra:: {W} .

Plinker-pādra:: {W} .

Plinkert:: {F}.

plinker-vildul:: {C} kolai ~: (alg) Chinees klokje (struik) (L. Forsythia); (ihb) hangend Chinees klokje (L. F- suspensa).

plior:: {I} gegoed, welgesteld.

plios:: {A} (fig) ontplooiing.

plirre:: {Upr} spijten; gress sen ~: het spijt me.

plirtof:: {I} plotseling, opeens, eensklaps.

plistep:: {S} (arch) gesmolten boter/metaal.

plistepir:: {S} vloeistof.

plistepiy:: {I} vloeibaar.

plita:: {I} blank, onder water staand.

plite::

  1. {K} (lett) overstrómen, overspóélen.
  2. {Upr} onder water staan.

plite-nocmes:: {C} watersnood, overstromingsramp.

plite-weg:: {C} overstroomde weg (waarschuwing op verkeersborden ed).

plitiy:: {I} overstróómd.

plitiye:: {U} overstróómd zijn.

plito:: {C} overstróming; overstroomd gebied.

plivve:: {C} zeelt (L. Tinca tinca).

Pliy:: {F/J}.

Pliyc:: {G} (beek; gemeenten Kolesz en Tanburo); .

Pliyc-weg:: {W} .

pliyf:: {II} dorstig.

pliyfāgerre:: {E} smachten (v dorst).

Pliyff:: {N} (keten v slijterijen); .

Pliyfon:: {F}.

pliyfonamiy:: {I} drinkbaar.

pliyfonare:: {K} opdrinken; leegdrinken; gress ~ sener cafer: ik drink mijn koffie op; gress ~ sener tašā: ik drink mijn kopje leeg.

pliyfonatjen:: {C} drinker (die [veel] alcohol drinkt).

pliyfone:: {K} drinken; (tdw) ef perke ~lira: dorst hebben.

Pliyfone iftam, noi ufire:: {N} (afk= PINU) "Wel drinken, niet rijden" (een door de Bond van Horeca-exploitanten opgezet project om café- en restaurantgasten die te veel gedronken hebben in hun eigen auto naar huis of een hotel te laten brengen).

pliyfone-knurfel:: {S} drinkwater.

Pliyfone? Noft!:: {N} (boektitel); .

pliyfoniōs:: {C; mv= ~a} drank.

pliyfoniōsa:: {mv} »pliyfoniōs.

pliyfonos:: {C} het drinken.

pliyfonoseren:: {C} caféwezen, "herbergwezen" (alles mbt cafés en herbergen; als branche ed).

pliyfpōft:: {C} (pop) dronkelap.

pliyjo:: {C} vogel (mnl).

pliymp:: (= pliynp) {S} schuim.

pliympe:: (= pliynpe) {U} schuimen.

pliymp-ketter:: (= pliynp-ketter) {C} grasschuimcicade (L. Philaenus spumarius).

pliymp-romya:: (= pliynp-romya) {S; rs= ..-romyte} slagroom (schuimige room).

pliymp-romyte:: (= pliynp-romyte) {rs} »pliymp-romya.

Pliymutt:: {G} Plymouth.

pliynker:: {C} »plinker.

Pliynker-avenū:: {W} .

pliynp:: {S} »pliymp.

pliynpe:: {U} »pliympe.

pliynp-ketter:: {C} »pliymp-ketter.

pliynp-romya:: {S} »pliymp-romya.

pliynp-romyte:: {S} »pliymp-romyte.

Pliywāk:: {F}.

Plō:: {F}.

Plocā:: {F}.

Plōck:: {F}.

Ploefynō-weg:: {W} .

Ploem:: {F}.

Ploema:: {F}.

Ploeta-mirra:: {W} .

Ploeza-weg:: {W} .

plōf:: {I} bleek, vaal.

plōf-chācer:: {C} kleine vaalhoed (paddenstoel) (L. Hebeloma mesophaeum).

plōf-silendor:: {I} uitgebleekt.

plō'inā:: {C} aanwensel.

Ploji:: {M}.

plōji:: {III} steeds weer, telkens; »fara.

plok:: {C} cantharel (L. Cantharellus cibarius).

Plok:: {G} (zijriviertje vd Ygge); .

Plōme:: {G} (dorp; gemeente C’r’rtina).

Plomiy:: {F}.

plomoscrōg:: {C} koolraap; steenpuist.

Plōmp:: {J}.

Plomy-pāt:: {W} .

Plomy-seert:: {N} (boerderij; gemeente Mūninū); .

Plomyta:: {F}.

Plona:: {F/M}.

plōnsare::

  1. {K} [onder]dompelen.
  2. {Upr} prap ~ fes: zich verliezen in; geheel opgaan in.

plōnsatjen:: {C} duiker (persoon); hupster ~: parelduiker (vogel) (L. Gavia arctica).

plōnse:: {U} duiken.

plōnse-fes:: {U} (lett) onderduiken.

plōnse-fols:: {C} papegaaiduiker (vogel).

plōnse-kaf:: {K} (lett) opduiken.

plōnse-nregtā:: {C} duikplank.

plōnser:: {C} duiker (pijpleiding onder water); losbol (persoon).

plōnse-tijā:: {U} ~ furt: (lett) ontduiken; wegduiken voor.

plōnska:: {C} duikboot, onderzeeėr.

plōnsos:: {C} duik; ef paine eft ~ [fesdu ef ses]: een duik nemen [in het meer] (lett).

plōnziy:: {C} roerdomp (L. Botaurus stellaris).

Plōnziy-mirra:: {W} .

Plōnziy-weg:: {W} .

Ploquše:: {J}.

plora:: {C; mv= ~s} vis (vrw).

plos::

  1. {C; mv= ~z} egel (L. Erinaceus europaeus); (Spok variėteit met iets stompere neus en langere oren ("Atlantische egel"): L. Erinaceus atlanticus).
  2. {C; mv= plōse} kaardenbol (L. Dipsacus); otlōgt ~: wilde kaardenbol (L. D- fullonum); pōr ~: weverskaarde (L. D- sativus).

plōse:: {mv} »plos 2.

Plōšee-korda:: {N} (Erg kerk in Lassos); .

plos-nurp:: {C} »plos 2.

plos-trekke:: {K} kaarden.

plōt:: {DT} telkens als, iedere keer als; ef telefonos ~ rupke, gress feltilóme fes ef wik: telkens als ik in bad zit, gaat de telefoon.

plót:: {C} zeug, varken (vrw).

plotepp:: {C} ongeregeldheden, troebelen.

ploteppa:: {I} wanordelijk, ongeregeld; losbandig.

Ploteppa Roša:: {N} "Losbandige Roša" (cabaretliedje uit ca. 1950 dat vanwege de schunnige tekst verboden werd); .

Plōx:: {F}.

PLT:: {afk} »pāltla'ycā-tāx.

plucavy:: {I} ongezond.

plucha::

  1. {Sef} pluche.
  2. {I} pluchen, van pluche gemaakt.

pludde:: {U; gst= plut} (dl= Munt/Ziyp) babbelen.

Pluf:: {G} »Amahagge-kanol.

plūf:: {C} peul (dop, schil); ef s’rte ef perd’r tiyns fes ér ~: twee zaken met elkaar vereenzelvigen.

plūfer:: {C} peul (plant) (L. Astragalus) (vrnl in samenstellingen als boert-~ = hokjespeul).

plūfpear:: {C} peul (groente).

plūfū:: {C} slampamper, leegloper, grote luiaard.

plūg:: {C} stop, stek[k]er, plug.

pluker:: {C} dwaas (zn: persoon).

plukiy:: {I; [mv=enk]} dwaas, onzinnig.

plūm:: (= plūmp) {C} (pop) kluit (loden gewicht om coulissen vast te zetten).

plumbōr:: {C} pudding.

plūmbōr::

  1. {Sef} lood.
  2. {I} loden, van lood gemaakt; met lood bekleed (dakgoot ed).

plūmbōra:: {C} (alg) loden voorwerp; stuk lood; (ihb) loden pijp; kluit (loden gewicht om coulissen vast te zetten).

plūmbōr-glaza::

  1. {Sef} glas-in-lood.
  2. {I} glas-in-lood-•, van glas-in-lood gemaakt.

plūmbōr-ihyt:: {I} loodzwaar.

plūmbūmtiy:: {C} loodgieter.

plūmp:: {C} »plūm.

plūnde:: {K} plunderen.

plūnder:: {C} plunderaar; kind dat alles stuk maakt.

plūndos:: {C} plundering, plundertocht.

plunge::

  1. {K} slaan (v arm over schouder, v benen over elkaar).
  2. {U} slingeren.

Plunge-plep:: {W} .

plungos:: {C} slinger[beweging].

Plungos-plep:: {W} .

plūnt:: {C} vandalisme.

plūnter:: {C} vandaal, plunderaar.

plūp:: {I} voos (sponsachtig); vermolmd (v hout).

plūpare:: {U} vermolmen.

plūpe:: {U} vermolmd zijn.

pluquah:: {I} bont (veelkleurig, gemengd).

pluquah-zōler:: {C} porseleinvlinder (L. Abraxas sylvata).

plurmóns:: {C} sneeuwjacht.

plurre:: {E} sneeuwen; (dl= Liftka/Br’r) sneeuwen/hagelen.

plurre-ilba:: {U} dichtsneeuwen; fes sn’sót areūs ef bātjers kirture des sener manestec’r fesfiys ~: in sneeuwrijke gebieden laten de dassen de ingangen van hun burchten dichtsneeuwen.

plurrs:: {C} schooljuffrouw; winkeljuffrouw.

plurstitar:: {C} juffrouw (aanspreektitel: in winkel/restaurant); (dl= Peg) schooljuffrouw; jonge vrouw.

plurt:: {I} zacht[jes], stilletjes.

plurte:: {K} weken, zachtmaken; soppen (v brood).

plurtiy:: {I} zacht, week; gesopt.

plurtor:: {I} beschonken, dronken.

plurtos:: {C} ef paine fes ~: in de week leggen (v wasgoed).

plurull:: {C} (taalk) meervoud, pluralis.

plurulliy:: {I} (taalk) meervoudig, in het meervoud.

plus:: {C} pluis[je].

plūs:: {C/A; mv= ~es} plus[teken] (+).

plūses:: {mv} »plūs.

plut:: {gst} »pludde.

plūtā:: {C} kluns, klungel, uilskuiken.

Pluto:: {N} Pluto.

Pluto-mirra:: {W} .

Plūx-arābe:: {N} »Ef Plūx-arābe.

Plūx-arābe-weg:: {W} .

pluzari:: {III} (afk= pl.) ongeveer, circa; do prate kest ~ 3 zurt: hij is omstreeks 3 uur vertrokken; hij is om ongeveer 3 uur vertrokken.

pluzarje:: {K; gst= pluzarr} afronden (v getal).

pluzarjos:: {C} afronding.

pluzarr:: {gst} »pluzarje.

Plychō-pōnt:: {N} (brug over de Trendon; gemeente Jent); .

pl’še:: {C} plaid, reisdeken.

Plyntū:: {G} (beek van C’rbast’-s’rt naar de zuidkust v Lomky); .

Plyntū-mirra:: {W} .

plype::

  1. {K} openwippen, omhoogwippen.
  2. {Upr} opduiken, plotseling te voorschijn komen.

plype-g’rt:: {C} ophaalbrug.

plypor:: {I} luchtig, onbezorgd, lichtvaardig.

plys:: {C} (pej) smeris (politie).

pl’stabe:: {K} »pl’strabe.

pl’staber:: {C} »pl’straber.

pl’strabe:: {K} stukadoren.

pl’straber:: {C} stukadoor.

plyt:: {C} (alg) lus, ring; (ihb) mop, grap; cartoon (humoristisch).

plytare:: {K} ~ ón: tuieren, dier vastbinden; gress ~ ef rāf ón ef blof: ik bind het paard aan het hek.

plyte:: {K} omringen, omgeven.

Plyt-plep:: {W} .

pl’ts:: {C} lap.

Pl’ts-plep:: {W} .

PM:: {afk} »pāt-minkeder.

PN:: {afk}

  1. »parte-nūmp.
  2. »penen.

Po:: {G} Po (rivier).

poaro:: {vdw} »oaroe.

pō'as:: {C} skelet, geraamte; contour[en].

póbāra:: {C} verkoper.

póbare:: {K} ~ ón: verkopen aan.

póbare-mip:: {K} uitverkopen.

póbaros::

  1. {C} verkoop; ef qualostiye fara ~: te koop aanbieden; ef sért melde fara ~: het huis staat te koop; fes ~: te koop; ef g’tliy melde fes ~ kaf ef stovy: de vis is op de markt te koop.
  2. {!} te koop (als opschrift).

póc:: {C} stift.

Pocomānja:: {F}.

póde:: {I} (arch/poe) blootsvoets.

póše:: {U} stoeien, dartelen.

Pošil:: {M}.

Pōšil:: {J}.

podym:: {C} podium, toneel; platform.

podym-kūra:: {C/S} podiumkunst[en].

Podym-Ratt:: {N} "Toneelraad" (behartigt belangen v alle aangesloten Spok toneel- en dansgezelschappen; hoofdkantoor in Blort); .

Poešos-weg:: {W} .

Poeesy-plep:: {W} .

Poege-fōresta:: {G} (bos; gemeente Frāk); .

Poentel-lirrotiy:: {W} .

Poentel-weg:: {W} .

po'er:: {SC} macht.

pōere:: {I} machteloos.

Pōermiy:: {F}.

poert:: {C} hoge [vrijstaande] muur.

poertere:: {K} restaureren (v gebouwen/oude kunst); bijspijkeren (weer zorgen dat het in de oude situatie verkeert); ~-tūe sener froāp xnārf: je moet je fysiek bijspijkeren (weer in je oude fysieke staat terugbrengen).

poerteros:: {A} restauratie (gebouwen/oude kunst); sanering (weer financieel gezond maken).

poésy:: {S} dichtkunst, poėzie.

poésyne:: {I} wat betreft de poėzie, dicht•.

Poetrakō-plep:: {W} .

Pofā:: {F/M}.

Pofā Coress:: {N} (Bergparel-B&B in Afacha); .

Pofeeni::

  1. {F/M}.
  2. {N} (naam v steenkolenmijn; gemeente Zar); .

Poferōs’rt:: {G} (stad in Plefō).

pōft:: {C} drol.

Pōfter-lemnās:: {N} (grafheuvel; gemeente Sinto-Leraquen); .

pōftlot:: {C} poepdoos, stilletje.

Pogalo-blufk:: {W} .

Pogalo-fonis:: {G} (baai voor zuidoostelijke punt v Flenazjekk bij Girdesef); .

Pogalo-lirrotiy:: {W} .

Pogalo-mirra:: {W} .

Pogalo-museem:: {N} (museum voor kunst uit de 16e-19e eeuw te Tuūn; veel werk vd bloemenschilder Lester Croemys); .

Pogalo-ses:: {G} (meer in district Flenazjekk); .

Pogalo-s’rt:: {G} (stad in Flenazjekk).

póge:: {U} verdwalen, bijna verdwaald zijn.

poh:: {C} tocht, rit; eft hupster ~ lef kōbo!: vaarwel!, goede reis! (klassieke afscheidswens).

pōhate:: {U} te paard reizen, met een paard rondtrekken.

pōhater:: {C} reiziger te paard.

pōhatos:: {C} reis/tocht te paard.

Pōhatos-lirrotiy:: {W} .

poh-col:: {C; mv= ..-cōle} bestemming, reisdoel.

poh-cōle:: {mv} »poh-col.

poh-farter:: {C} vagebond.

poi:: {I} levend; ~ ón Kindis!: leve de Koning!.

poikoffon:: {I} halfdood (lett: zo goed als dood, stervend; fig: alsof hij/het dood is).

poimittors:: {C} roltrap.

Point:: {N} (internetprovider); .

poira:: {C} leven (zn); ufirare ef ~ lef: door het leven gaan met; het leven delen met; óps qugle eft noirt ~ ón wālkān: ze maken elkaar het leven zuur.

poirare:: {K} (lett) opwinden (klok); aanzwengelen (motor); hijsen (vlag); opstoken (kachel); het leven schenken aan; (fig) ophelderen, ontwarren.

poiraros::

  1. {C} levenswijze.
  2. {A} (fig) opheldering, ontwarring.

poirarupke:: {K} entameren; tot leven wekken; aanzwengelen.

poircōnsit:: {C} levensbeschouwing, filosofie.

poird’f:: {I} overleden, gestorven.

poird’fe:: {U} overlijden, sterven.

poird’fer:: {C} overledene (persoon).

poird’fos:: {C} sterfgeval.

poire:: {U} (alg) leven, in leven zijn; (motor, klok) lopen, draaien; (kaars, olielamp) branden; (huis) verzakken; scheuren gaan vertonen; ef ~ lilepiy: voortleven; do ~ kaf eft piyše mipzālbinasos: hij leeft van een geringe uitkering; dena lāftos ~: er staat spanning/druk op die leiding; Kindis poirāt!: leve de Koning!; »fotesté.

poire-blef:: {U} nadraaien (machine: nog een tijdje blijven draaien).

poire-crāf:: {C} levenskracht, vitaliteit.

poire-šak:: {C} "levenskaars" (gezegende, altijd brandende waskaars in Erg kerk; het is de taak vd »ké-zoller om deze kaars brandend te houden, en dikwijls is de ké-zoller tevens imker om v voldoende bijenwas verzekerd te zijn).

poire-šōnos:: {U} samen/met elkaar leven.

poire-fort:: {C} lóf ~: levenslang; blul s’rtelije dōe furt ef ~: hij krijgt levenslang (gevangenisstraf).

poire-jakām:: {C} (afk= PJ) milieu (omgeving die voor vervuiling ed behoed moet worden).

poire-jakām-neflifados:: {I} milieuonvriendelijk.

poire-jakām-tāx:: {C} (afk= PJT) (ong) milieuheffing (belasting die geheven wordt op goederen, diensten en bezigheden die op de een of andere manier een bedreiging voor het milieu vormen); .

poire-lacs:: {A} leefregel.

poire-posibla:: {I} levensvatbaar.

poirere:: {K} leven om/voor.

poire-spāklān:: {C} ef kirture rst lo ~: iemand het leven sparen.

poirestā:: {C} levensmiddel; ~s: kruidenierswaren.

poire-stānt:: {C} levensomstandigheid.

poirestās:: {Cmv} kruidenierswaren.

poirestater:: {C} kruidenier (winkel v levensmiddelen).

poire-still:: {C} lifestyle.

poire-surront:: {C} leefomgeving.

poire-zemper:: {C} levensjaar.

poirmip:: {C} "levensboek" (register in parochie of »kents waarin de geboortes, huwelijken, sterfgevallen ed vd leden wordt bijgehouden; in 1860-65 door een burgerlijke stand vervangen).

poiror-luft-slaveren:: {II} afgeleefd, afgetobd.

poiros:: {A} (alg) leven (zn); (ihb) aas (op speelkaart); lóf sener ~: zijn leven lang; lóf ef pijā ~: mijn/jouw/zijn hele leven; ef kette [kleter] ~ ón flj: [nieuw] leven brengen in iets; do wāze eft yamoh ~: hij leidt een ellendig leven; do ollae eft guriatjof ~: hij leidt een heerlijk leven; »quzéše.

poiros-tiff:: ... vesta ef ~: wereldvreemd (onbekend met het leven en de wereld); eft 'jan vesta ef ~: een wereldvreemde jongen.

poirr:: {!} leve!; ~ ef Kindis!: leve de Koning!.

Poirr ef herco:: {N} (titel ve rapport); .

poirtjel:: {C} doodstraf; (bestaat formeel nog in Spok; in 1953 voor het laatst uitgevoerd door een vuurpeloton).

poit:: {C} dichter (man die dicht).

poita:: {C} dichteres.

poite:: {U} dichten, gedichten schrijven.

poitise:: {I} dichterlijk, poėtisch.

poitiyn:: {C} gedicht.

Poitiyns furt ef sompyrā veldurs:: {N} (titel dichtbundel); .

Poit-mirra:: {W} .

pojā:: {III; =mt v dlynā} [het] minst ongaarne, met de minste tegenzin; gress pliyfone ~ cafer: ik drink koffie met de minste tegenzin (maar evenals andere dingen drink ik het toch niet graag); »dlynā.

pojare:: {U} (fig) aan het verkeerde adres komen; de verkeerde voor je hebben; in verkeerde handen gevallen zijn; tu ~ dus!: dan moet je niet bij mij zijn!.

Poji:: {M}.

pōk:: {C} kinderhoofdje, kassei (basalten straatsteen, vrnl West-Berref).

Pōk-agru:: {G} (bergtop in Krappa-gebergte; 677 m hoog); .

Poka-mirra:: {W} .

poke:: {U} schakelen (versnelling in auto).

pokiy:: {C} hendel, hefboom; versnellingshendel (in auto).

Pokomanjā:: {F}.

pol:: {C} plas.

pōl:: ef melde armt ef ~: in de weg staan (lett).

pola:: {C} boulevard (brede verkeersweg met allure door stad); brede wandelweg met bomen.

Pola:: {N} (afk= PL) (politieke partij, lokaal in Amahagge en enkele andere grote steden); .

Pola-ager:: {N} (badstrand; gemeente Berezze); .

Polagystā:: {F/M} (Gar).

Pola-pavelonn:: {N} (museum met lokale/regionale kunst in Minde); .

Pola rifo ef Chutāns:: {W} .

Pola rifo ef Hurts:: {W} .

polarisašo:: {C} polarisatie.

Polater:: {F}.

Pōlcerrde:: {F/M} (Peg).

pōlder:: {C} polder.

Pōldermān:: {F}.

Pōldermannen:: {F}.

Pōlder-mirra:: {W} .

pōlder-modell:: {C} poldermodel.

Pōlder-museem:: {N} (museum in de Pitla-pōlder over het ontstaan v deze polder); ; (DOM 154).

Pōlder-poentel:: {N} (café tussen Sinto-Torafebabō en Sinto-Ana-Plaju in het Pālsten-gebergte).

Pōlder-taris:: {N} (toren; gemeente Manes-Pōmān); .

pole:: {vdw} »ole.

Polea:: {G} (rivier van Cerobiy-heuvels naar Gubina-zee); .

Polea-g’rt:: {G} (dorp; gemeente Kles).

Polea-mirra:: {W} .

Polea-Nutter:: {W} (industriegebied); .

Polea-wālj’:: {W} .

Polea-Zutter:: {W} (industriegebied); .

Polefi::

  1. {F}.
  2. {G} (stad in Ales).

Polefi-Jariālo:: {G} (stad in Ales).

Polefi-klemk:: {N} (»klemk; gemeente Fraja); .

Polefi-Zee:: {N} (station).

Polei’o:: |polej’o/pole’o| {G} (stad in Tjemp).

Polej:: {G} (riviertje van Kārty-mōliy naar Kjūpur-zee); .

polepp:: {C} poliep.

Pōlfe:: {J}.

Pōlfer:: {J} (Peg).

Pōlfiy:: {F/J/M}.

polio:: {S; rs= ~t} polio, kinderverlamming.

poliot:: {rs} »polio.

polišo:: {C} politie[korps].

polišo-arr:: {C} politiedistrict, politieregio; .

polišo-putiy:: {C} politiepost (klein kantoortje in een stadswijk); .

polišo-wethuder’:: {C} politieleiding (groep v hogere politiemensen die de leiding hebben over een gemeentelijk politiekorps).

politikolōiy:: {C} politicologie.

politiyc:: {C} politiek (zn).

politiyca:: {I} politiek (bv).

politiyc-cijaziy:: {I} politiek geėngageerd.

politiycer:: {C} politicus.

politiyc-party:: {C} politieke partij; .

polityā::

  1. {Aef} beleefdheid, voorkómendheid.
  2. {I} beleefd, voorkómend.

poliy:: {C} pool (v magneet).

poll:: {C} windvlaag.

pōll:: {I} vadsig (dik en lui).

Polle:: {J} Paul.

Pollefor:: {F}.

pollere:: {U} waaien (door de wind in beweging gebracht); ef geffys ~ rempe ef vildull (rs!): de appels waaien van de boom.

pollere-cor:: {K} [doen] om[ver]waaien; ef móns ~ ef vildul: door de storm waait de boom om.

poller’ne:: {U} afwaaien, wegwaaien; ef geffys ~: de appels waaien (van de boom) af.

polliy:: {C} fok (zeil).

Polliy-mirra:: {W} .

polmuh:: {C} cachet, distinctie; ef qugle eft ~ luft: cachet geven aan.

pōlp:: {C} sokkel, voetstuk; A giffe kaf sener ~ kol?: hoe zit het met A?; vilt oto-belastos giffe c’rl’o kaf sener ~ kol?: hoe zit het eigenlijk met je rijlessen?.

pols:: {C} [verzekerings]polis.

pōls:: {C} pols (handgewricht).

pōlsa:: {IIef} Pools (bv).

Pōlsa:: {Gef} Polen.

Pōlsana:: {Cef} Poolse vrouw.

Pōlsany:: {Cef} Pool (man uit Polen).

pōlsos:: {C} Pools (taal).

Pōlsta:: {F}.

pōlto:: {C} uitwerking; vormgeving; uitvoering (zoals iets uitgewerkt/vormgegeven is).

pōlto-teatriy:: {C} lijnenspel (mbt vormgeving).

Pōluff:: {F}.

pōluh:: {SC} smart.

pōlute:: {I} smartelijk.

Polyfiyx:: {N} (voormalige chemische industrie in Amahagge); .

Polynesiy:: {G} Polynesiė.

Poly-Noi:: {N} (voormalig actiecomité dat verdere uitbreiding v »Polyfiyx wilde voorkómen; in Amahagge); .

Pōmac’r:: {F}.

Pōmān::

  1. {F}.
  2. {N} (rangeerterrein bij Šemp); .

Pōmān-covent:: {N} (voormalig Erg klooster op eiland Pōmānhynne); .

Pōmānhynne:: {G} (eilandje voor de Zverosta-kust bij Uofiten); ; (DOM 183/186).

Pōmānka:: {N}

  1. (veerdienst); .

  2. (autoveer); .

Pōmān-korda:: {N} (voormalig Erg kerkje op eiland Pōmānhynne); .

Pōmān-nurp:: {G} (duintop op het eilandje Pōmānhynne; 212 m hoog); .

pomelade:: {C} aardappel.

Pōmella:: {F}.

Pōmenja:: {F}.

Po-mirra:: {W} .

pomiy:: {C} oudste broer of vader van een vrouw (dus de man die een ongehuwde moeder bijstaat bij de opvoeding ve dochter).

Pomiy:: {F}.

Pōmjāne:: {F}.

Pommōjāne:: {G} (dorp; gemeente Bleujā).

Pōmprāf:: {N} (Bergparel-B&B in Quobenta); .

pōmps:: {C} steek (hoed).

pōmsell:: {I; =ot v trag} [het] traagst (v begrip); »trag.

pómt:: {C} spriet[je]; (sprkw) ef értef ~ strā mefre eft wuma: één zwaluw maakt nog geen zomer.

Pōna:: {F}.

pōndiy:: {C} (afk= P) (Spok gewicht: 1 pōndiy = 1P = 14 kolini = 108,223 kg).

pōndo:: {C} geheime opdracht; geheim (verstopt) voorwerp, schat.

Pōndo-mirra:: {W} .

pōndomit:: {C} [geheime] schatkamer.

Pōndriyna-kaniyl:: {N} (hondenkennel, waar ook de "wolpoet" gefokt wordt; gemeente Lajy); .

Poniy:: {G} (watervallen in de Trendon; gemeente Zekon); ; (DOM 58).

Poniy-mirra:: {W} .

Poniy-weg:: {W} .

pōnt:: {C}

  1. (afk= PT of £) pond sterling (Eng munteenheid); eft ~-aerg-sers-jeji: een bankiljet van 20 pond.
  2. {C} brug; eft ākteff/pāseff ~: een beweegbare/vaste brug; .

pónt:: {I} ingenaaid (boek).

ponta:: {C} overkant, overzijde, andere kant (v straat, rivier ed).

póntā:: {C; mv= póntiylo} schrift, notitieboek.

pontarr:: {C; mv=enk} (afk= prr) (tijdsduur, vrnl wetenschappelijke notatie: 1prr = 1/60 seconde); 60prr melde 1 seldarr: 60 pontarr is 1 seconde.

ponta-’ksanuter:: {C} overbuur[man].

pónte::

  1. {K} innaaien (v boeken).
  2. {K/U} drinken, nuttigen (v sterke drank).

pónte-feslosos:: {C} drinkgelegenheid (lett: horeca waar je (alcoholische) drank kan nuttigen; ambtelijke term).

póntel:: {C} herberg, klein restaurant (buiten de stad, vaak met pensionaccommodatie); café, kroeg (in stad, vrnl op Berref en in Amahagge en omgeving); kirro lelperre eft quergos fes ef Ef Liftkar Ÿc-póntel (let op het dubbele lw!): wij hebben een afspraak in herberg De Oude Eik.

póntelat:: {C} waard, herbergier.

póntele:: {K} slijten, verkopen (v sterke drank).

póntele-jabincos:: {A} slijtvergunning (verkoop v sterke drank); .

pónteler:: {C} kastelein.

póntelnolac:: {C} "caféwagen" (als café ingerichte wagen die evenementen en feesten moet opvrolijken; ze doen denken aan rijdende oliebollenkramen of snackbars, en hebben de functie v mobiele kroeg); ; (DOM 67).

póntelos:: {C} (pop) borrel(uur), borrelen (tijd om een glas te drinken).

pontiy:: {I} aan de overkant.

póntiylo:: {mv} »póntā.

Pōnt-lirrotiy:: {W} .

ponto:: {C} punt; issue (kwestie) (vrnl in samenstellingen:) eft hatre-~: een haat-issue; armt ef értef ~: in/op de eerste plaats; ef šobiyre kaf ef ~: in de waagschaal stellen; ef stinde ef quanka š’m ~s: zijn naam voluit schrijven; armt ef brōepbent ~: in/op de allereerste plaats.

ponto-•:: {PX} begin (tijdsbepaling) ~-1975: begin 1975; lelmo ~-mink: in het begin van deze week.

pontoafiy:: {C} brailleschrift.

pontoe:: {K} aanpunten, een punt maken aan.

ponto-kanas:: {C} puntstuk (v wissel bij spoorwegen).

ponto-kārfol:: {C/S} echte kervel (L. Anthriscus cerefolium).

Ponto-kormondō:: {N} Begin van de Zomer (officiėle feestdag; winkels beperkt geopend).

ponto-munt-vildul:: {C} kegelmorielje (paddenstoel) (L. Morchella conica).

ponto-óf:: {S} ošo ~: zomprus (L. Juncus articulatus).

Ponto rifo Lynšy:: {G} (landtong; gemeente Mikentall); .

ponto-roji:: {C} initiaal.

Pōnt-telen::

  1. {N} (voormalig tolhuis bij brug over de Trendon); .
  2. {W} (buurtschap) .

Pōnt-weg:: {W} .

Pōnt-zerfos:: {N} "Brugzicht" (café op Mikkon in Hirdo); .

Ponune:: {G} (stad in Tjemp).

Ponyša:: {M}.

pónzare:: {K} ~ mip/l’: verkrijgen uit.

pónzatt:: {I} verkrijgbaar.

pónzattiy:: {A; mv=enk} verkrijgbaarheid.

pónze::

  1. {K} ~ na: krijgen van; do ~ eft mimpit na gress: hij krijgt een boek van mij; ef ~ flj/rst fes ef situašo, den .../..lira: iets/iemand zo ver krijgen dat ....
  2. {U} (gevolgd door add) worden, raken; do ~ liftkar: hij wordt oud; do ~ prylt: hij raakt gewond; (soms met zn) ef ~ kolofā/k’l: het wordt winter/nacht (enz); ef ~ bidalos: het gaat regenen; we krijgen regen; (na pónze volgt nooit een trap v verg; »syliy; »tinkere).
  3. (de betekenissen "worden" en "krijgen" kunnen ook samengaan:) ef garrents ~ sāvriy terat ur gulder armātatos: de stations worden schoner en krijgen betere verlichting.

pónze-hent:: {C} linkerhand.

pónze-tijā:: {K} ~ flj ón rst: iets kwijtraken aan iemand.

pónze-t’rt:: {K} terugkrijgen, herkrijgen.

pōp::

  1. {C} (dl= Tigof/Lomky/Garos) papa.
  2. {S} pop[muziek].

popa:: {I} rooms (pej).

pōp-artiys:: {C; mv= ~t} popartiest.

pōp-artiyst:: {mv} »pōp-artiys.

Popeye:: {N} (populair grand café in Tanb’r); .

pōpfe:: {C} papaver (vrnl in samenstellingen als pleko-~ = gele hoornpapaver).

popp:: {C} paus.

poppiy:: {I} pauselijk.

pōps:: {I} (lett/fig) slap (niet gespannen; ontspannen); relaxed, ontspannen.

pōpsiy::

  1. {C} (lett) slapte.
  2. {A; mv=enk} (fig) slapte (vrnl in de handel).

populerr:: {I} populair; ~ furt (evtl als vz-uitdr): populair bij; ef melde ~ furt: populair zijn bij.

populesmiy:: {C} populisme.

populistise:: {I} populistisch.

Poquliy-mirra:: {W} .

pōr::

  1. {SC} macht; ef farte/s’rte fes ef ~: onder curatele staan/stellen.
  2. {I} arm (niet rijk).

Pōra::

  1. {F}.
  2. {N} (fabrikant v landbouwmachines in Aflif); .

pōraf’:: {C} armoede.

porān:: {S} prei (groente).

Porān-arābe:: {W} .

porān-šiynk:: {C} (alg) preiplant, preistengel; (ihb) lang en mager persoon.

pōrane:: {U} verarmen.

pōranos:: {A} verarming.

Porās-Šebō:: {G} (stad in Ziyp).

Porāstiy:: {N} (Bergparel-B&B in Quandepā); .

pōratjen:: {C} machthebber.

por'bec:: {III} kortom, om kort te gaan, kort en goed; (= »portā + »bekace).

por'beciy:: {I} bondig; »por'bec.

Porc:: {G} (beek naar de Krappa); .

Porc-mirra:: {W} .

pordel:: {I} bijna, welhaast; ~ nert: bijna niet.

pōrer:: {I} arm, zielig; dena ~ 'fanty!: dat arme kind!.

pōret:: {gst} »pōrtje.

porfor:: {I} koppig, eigenzinnig.

porforiy:: {A; mv=enk} koppigheid, eigenzinnigheid.

poriy:: {I; [mv=enk]} matig, sober, eenvoudig; ef qugle flj lo ~: iets matigen.

Poriy:: {G} (stad in Kina).

poriyte:: {SC} soberheid, matigheid.

pōrket:: {C} aalmoes.

Porōgeny:: {F}.

pōrpe:: {U} druipen.

pōrpos:: {C} gedruip.

pōr-putter:: {C} curator.

Porrte:: {J}.

Pors:: {G} (dl= Noord-Munt) (»mōliy, vroeger zeer arm en eenzaam) do melde l’ ef ~: hij is niet goed snik; zie »Pors-mōliy.

Pors-mirra:: {W} .

Pors-mōliy:: {G} (»mōliy-gebied in Noord-Munt); ; »Pors; (DOM 104-105).

pors’r:: {C} havenstad.

port:: {C} haven.

Port:: {W} .

port•:: {PX} (bij apparaten/communicatiemiddelen die een afstand overbruggen) tele•; »port-.

port.:: {afk} »portariy.

pōrt::

  1. {C} (pop) glaasje port (wijn).
  2. {vdw} »pōrtje.

pōrt•:: {wst} »pōrtje.

porta:: {I} (arch) kort; »portā.

portā:: {I} kort.

Portā Ābiy-mirra:: {W} .

Portā Barera-mirra:: {W} .

Portā Boert-mirra:: {W} .

Portā Chat-fōresta-plep:: {W} .

Portāe:: {F}.

Portā Eka:: {W} .

Portaga:: {Cef} Portugese vrouw.

portagel:: {IIef} Portugees (bv).

Portagel:: {G} Portugal.

Portagel-mirra:: {W} .

portagos:: {C} Portugees (taal).

Portā Grent-mirra:: {W} .

Portagy:: {Cef} Portugees (bewoner).

Portā G’rt:: {W} .

Portā Kindista-weg:: {W} .

Portā-Lacher-mirra:: {W} .

Portā Lugga:: {G} (rivierarm in de Klinn’r-delta); .

Portā-mirra:: {W}

  1. (in Hirdo); ; (DOM 208/211).
  2. (elders); .

Portā Mōliy-weg:: {W} .

Portā Pleko-weg:: {W} .

Portā Prusot-mirra:: {W} .

Portā Prusot-pāt:: {W} .

Port-arābe:: {W} (stadswijk in Amahagge); .

portāre:: {K} (alg) verkorten, bekorten; (ihb) intrekken (benen; nagels v kat).

portarer:: {C} telefonist.

portarera:: {C} telefoniste.

portariy:: {C} (afk= port.) telefoon; (tegenwoordig wordt ~ in de spreektaal voornamelijk in de betekenis van "mobiele telefoon" (mobieltje) gebruikt; »mirre-telefonos); (= »port• + »•tariy).

Portā Riynbos-plep:: {W} .

portāros:: {C} verkorting.

portast:: {C} havenarbeider.

Portā Stašon-weg:: {W} .

Portast-reks:: {N} "Havenarbeidersserie" (serie elektrische locomotieven); .

Portā Tālp-pāt:: {W} .

Portā Taris-mirra:: {W} .

pōrtatjen:: {C} »pōrtjatjen.

Portā Trisāgo-mirra:: {W} .

Portā Vildul-weg:: {W} .

Portā Ÿmann-plep:: {W} .

Port Ber Zvomm:: {W} .

portdreutos:: |pordr..| {C} afstandsbediening.

porte::

  1. {K} afkorten (v woord).
  2. {vdw} »orte.

pōrte:: {C} (dl= Tigof/Lomky) [voor]deur.

Portessi:: {F}.

Pōrtessi:: {N}

  1. (vrw personificatie vd Tijdingen en de Wetenschap); .
  2. (koeriersbedrijf te Zest); .

Pōrtesi-hall:: {N} (tentoonstellingsgebouw en sporthal in Zest); .

Pōrtessi Hiylft:: {F}.

Pōrtessi-mirra:: {W} .

Pōrtessi-pārc:: {N} (begraafplaats; gemeente Mūninū); .

portetra:: {C} briefkaart; (= »portā + »letra).

portfjy:: {C} telefoto.

pōrtfulla:: {C} portefeuille.

Port-huflif:: {N} "Havengebouw" (gemeentelijke havendienst v Amahagge); .

pōrtina:: {I} slecht gestemd, slecht gehumeurd, humeurig.

pōrtiyc:: {C} portiek.

pōrtjatjen:: (pōrtatjen) {C} stroper.

pōrtje:: {K; gst= pōret; wst= pōrt•; vdw= pōrt} stropen (jagen).

pōrtje-lebet:: {C} belazerij (oneerlijke handel).

portjénszerfi:: {C} telescoop.

pōrtjos:: {C} gestroopt dier; ef lelperre pert pōrtjōsta fes sener crót: veel op zijn kerfstok hebben.

Port-kah:: {W} .

portlense:: {C} telelens.

Port-lirrotiy:: {W} .

Port-mirra:: {W} .

pōrtmōné:: {C} portemonnee.

Port-museem:: {N} "Havenmuseum" (museum in Amahagge); .

Port-ofiss:: {N} "Havenkantoor" (mooi gebouw uit 1814 in Tanburo, dat als zodanig nog steeds dienst doet); ; (DOM 82).

Port-oftian:: {W} (stadswijk in Hoggebim); .

portōm:: {C} industriehaven.

Portōm:: {W} .

Portōm-weg:: {W} .

pōrtorico:: {IIef} Portoricaans (bv).

Pōrtorico:: {G} Portorico.

Pōrtoricona:: {Cef} Portoricaanse vrouw.

Pōrtoricony:: {Cef} Portoricaan.

portos:: {C} afkorting.

portre:: {C} blok, katrol.

pōrtreta:: {C} portret.

Port rifo Vres:: {W} (buurtschap); .

Port-seert:: {W} .

portstindafiy:: {C} telegram.

portstinde:: {K} telegraferen, seinen, telexen.

portstindiy:: {C} telegraaf.

portstindos:: {C} telegrafie.

Port-teatriy:: {N} (theater in Lift, veel muziekuitvoeringen); ; (DOM 136).

Port-terf:: {W} .

Port-weg:: {W} .

Port-weg I:: {W} .

Port-weg II:: {W} .

Port-weg III:: {W} .

Port-wuma:: {N} "Havenwoud" (voormalig actiecentrum in de verpauperde Amahaagse havenwijk Port-arābe, dat zich inzette voor de renovatie een leefbaarheid van deze wijk); .

port-’ksanutos:: {C} havenbuurt.

portzerfi:: |..ts../..dz..| {C} televisie.

portzerfita:: |..ts../..dz..| {C; mv= ~s} presentatrice, omroepster (bij de TV).

portzerfiter:: |..ts../..dz..| {C} presentator, omroeper (bij de TV).

poruss:: {I} poreus.

pos:: {C; mv= ~z} zwiep, slag (snelle heen en weer gaande beweging: v tak, zweep ed); vlaag (woede/waanzin).

pošah:: {C} aangelegenheid, zaak; motief (grondgedachte).

pošahos:: {C} ophef; ef riffe pošahōsta frópj’: ophef maken over.

pošahos-kettelira:: {I} spraakmakend.

posare:: {K} uitslaan (v vleugels ed).

pošate:: {K} (fig) gebonden zijn aan; er niet buiten kunnen.

PōsCōm:: {N} (geprivatiseerde organisatie die sinds 1 april 1998 voor het postverkeer zorgt; een afsplitsing vd vroegere »PTT).

pose:: {C} pose (stand vh lichaam).

posibla:: {I} mogelijk; lo ~: indien mogelijk.

posiblaare:: {K} mogelijk maken; toelaten; ef finanšela situašo ~ quoss ef investašo: de financiėle situatie laat de investering nauwelijks toe.

posiblae:: {U} mogelijk zijn.

posiblatiy:: {C} mogelijkheid.

pōšidde:: {I} bedrukt, neerslachtig.

posišo:: {C} positie.

positeff:: {I} positief.

pōsk:: {C} [hoofd]kussen.

póso:: {vdw} »ósoe.

Poso-weg:: {W} .

Post:: {G} (stad in Jelafo).

Post armt ef Girdestona:: {G} (dorp; gemeente Merunu-s’rt).

pōst:: {C} post[erijen]; »trofiy (enz).

pōstbōx:: {C} postbus (in postkantoor).

pōstcōnsonentise:: {I} postconsonantisch.

pōste:: {K} posten (v brief ed: in stad); »trofiye.

poster:: {C} poster, affiche.

pōster:: {C} postbode (in stad); »trofiyatjen.

pōsteren:: {C} postwezen, posterijen.

pōst-hor:: {C} postcode (in Spok 4 cijfers).

Post-Kents:: {G} (Erg commune; gemeente Kjutiy); .

Pōst-mindistiy:: {N} "Posthotel" (Bergparel-hotel in Staef); .

Post-mirra:: {W} .

Pōstmisan:: {N} "Postwinkel" (als instantie: kleiner postkantoor ondergebracht in een winkel of herberg, meestal in een dorp); .

pōstnolac:: {C} postrijtuig (trein).

pōstos:: {C} het posten (ve brief ed); ~ helkara: per post naar (een brief versturen); tjāg réchiys ~: per aangetekende post.

Pōst-plep:: {W} .

Pōstseert:: {N} "Postkantoor" (als instantie); .

pōstsért:: {C} postkantoor (als gebouw; in stad); »trofsért.

pōstsmurf:: {C} porto (alle op één brief geplakte postzegels).

pōst-tareff:: {C} posttarief.

pōstvokelise:: {I} postvocaal.

Pōst-weg:: {W} .

pot::

  1. {I} verstopt.
  2. {Iid} (arch) lang||kort; »mintepot; »portā.

POT:: {afk} (= paaftor »origiy-toquanka’).

Pōt:: {F}.

pót:: {C}

  1. (= putt) poedel (hond).
  2. ouwehoer, geweldige kletskous.

potafy:: {C} [kleine] aardappel, krieltje.

pótān:: {C} gesneuvelde (zn); (sprkw) ef luberos rifo ef ~er rist levere-dōe: als je van de duvel spreekt trap je op zijn staart; »•ān.

Potas’rt:: {G} (stad in Ziyp).

Potas’rt-mirra:: {W} .

pote:: {K} ~ flj ón rst: iemand iets aansmeren.

póter:: {C} puitaal (vis) (L. Zoarces viviparus).

potilast:: {C; mv= potilāste} potlood.

potilāste:: {mv} »potilast.

potilast-riff:: {C} puntenslijper.

potiy:: {C} verstopping.

potō:: {C} amusant voorval, grappige gebeurtenis.

potóše:: {E} zich amuseren.

potoe:: {I} opgeruimd, blijmoedig.

potōiy:: {I} amusant.

Pott:: {F}.

potter:: {vdw} »putte.

potter-armt:: {vdw} »putte-armt.

potter-fes:: {vdw} »putte-fes.

potter-kaf:: {vdw} »putte-kaf.

potter-kura:: {vdw} »putte-kura.

potter-mip:: {vdw} »putte-mip.

potter-ral:: {vdw} »putte-ral.

povā:: {III; =ot v tevi} [het] liefst (meest graag); gress pliyfone ~ cafer: het liefst drink ik koffie (maar ook andere dingen drink ik graag); »tevi.

Po-weg:: {W} .

pōx:: {I} stroomafwaarts; ~ mip ef zeces: benedenstrooms van het dorp.

Pōxos:: {G} (rivierarm in de Plafotō-delta); .

pōx-rivo:: {C} rechteroever (de oever aan je rechterhand als je stroomafwaarts kijkt); »hyber-rivo.

Pōxy:: {F/M}.

Pōx-Ziffon-rivo:: {W} .

PP:: {afk} »pazzogaza.

:: [PP|] {afk} »blofblofa.

p/p:: {afk} »plano-pōst.

PPH:: {afk} »Pārc-harbos ur pādra-ōc.

PPB:: {afk} »Publiyc Prosecutere-buro.

pr.:: {afk} »pracā.

Pr.:: {afk}

  1. »primiter.
  2. »prens.

pra:: {C} wijzer (v klok); ef kette eft ~ ón rst frópj’ flj: iemand wegwijs maken in iets.

Pra.:: {afk} »prensa.

praba:: {C}

  1. instructie, aanwijzing;
  2. richting (waar iemand/iets HEEN gaat); »toffik; »loin.

prabare:: {K} (lett) aanwijzen; wijzen naar/op.

prabarer:: {C} (alg) wijsvinger; (ihb) bemoeial, betweter.

prabarer-tiffer:: {C} wijsneus, eigenwijs persoon.

prabaroroni:: {C} aanwijzend voornaamwoord.

prāc:: {C} slag, harde klap (met hand, stok, hamer ed).

pracā:: {C} (afk= pr.) bladzijde, pagina; (v brief) kantje; fes ef értef ~ = fes ~ ér: op de eerste bladzijde.

pracāe:: {U; gst= pracāt} bladeren.

pracāe-progrām:: {C} browser (software om bijv websites te bekijken).

pracāe-fes:: {K; gst= pracāt-fes} doorbladeren.

pracā-jérstos:: {C} impressum (opgave v naam ed v drukker/uitgever).

pracāt:: {gst} »pracae.

pracāt-fes:: {gst} »pracāe-fes.

pracā-’rgos:: {C} bladvulling.

Pracō:: {G} (waterval in de Girdestona; gemeente Quafaiy); .

Pracō-helmy:: {G} (grot; gemeente Quafaiy); .

Pracō-klarb’r:: {N} (»wegs’rt langs weg 7; gemeente Quafaiy); .

Pracō-kōl:: {G} (bergpas in Girdes-gebergte; 482 m hoog); .

prācte:: {K} slaan, harde klap geven (met hand, stok, hamer ed).

prāšā:: {C} narigheid, ellende; ef cho'atōe fes ef ~: ten einde raad zijn.

prae::

  1. {K} ~ flj [ón rst]: [iemand] op iets wijzen/duiden; zinspelen op iets (vager dan prae 2).
  2. {Krs} ~ flajue [ón rst]: [iemand] duiden/wijzen op iets (concreter dan prae 1).

prāft:: {C} frame, skelet, geraamte (NIET v mens); omlijsting; raamwerk; lijst (v schilderij); visgraat.

Prāft-weg:: {W} .

Prāg::

  1. {W} .
  2. {G} (beek; gemeente Abenatošā; šarkdomenn Luft Xejafiy fes Sinto); .

Praga::

  1. {G} Praag.
  2. {N} (restaurant bij het chique hotel Zee-briljentiy bij Tsjech); .

prāggah:: {C} (twee- of driesnarig strijk/tokkelinstrument met lange hals); .

pra'icc:: {C} vlegel, onbeschofte vent.

pra'iccer’:: {I} vlegelachtig, onbeschoft.

praji:: {C} massa; klomp materie.

prajilaicō:: {C} aardbeving.

prajilot:: {C} trog (bak).

prame:: {K} afsteken (v boot).

Pramiyr:: {F}.

prams:: {C} rem; ef kette ~ ón: (fig) afremmen.

pramsare:: {K} (lett) afremmen.

pramsaros:: {C} (lett) afremming, het afremmen.

pramse:: {K} remmen.

prams-kettos:: {C} (fig) afremming, het afremmen.

pramsos:: {C} (lett) remming.

pramstat:: {C} remlicht, stoplicht (achter op auto).

pramt:: {C} (alg) inbraak; (pop) fuif, feest; ef kette ~ ón rst (ón is vz): inbreken bij iemand; ef kette ~ fes flj: inbreken in iets (woning).

pramte:: {U} (pop) feesten, fuiven.

pramter:: {C} inbreker.

pramt-etet:: {I} inbraakgevoelig.

pramt-larder:: {C} (pop) fuifnummer.

prāmu:: {I} smakeloos (zonder goede smaak).

prāmuiy:: {A; mv=enk; rs= prāmute} smakeloosheid.

prāmute:: {rs} »prāmuiy.

prānare:: {K} ~ ón (ón is dt/vz): maken tot; vormen tot.

Prānda-covent:: {N} (Erg klooster; gemeente Quobenta); .

Prāndec:: {F}.

prāne::

  1. {K} kneden.
  2. {U} ~ fes: tornen aan (fig: veranderingen aanbrengen).

prānos::

  1. {C} gekneed, het kneden.
  2. {S} beslag (om te bakken).

Pranpiy:: {M}.

praos:: {A} zinspeling.

prap:: {WN} (wederkerend in alle personen en getallen)

  1. (in passieve zinnen) do ~ miptreskelitā pai gress: ik sloof me voor hem uit (lett: voor hem wordt door mij zich-uitgesloofd); ef tāx-kafpainos ~ e'umonarelije pai do: over de belastingverhoging wint hij zich op;
  2. (valse passief, waarbij het obj ontbreekt) blul ~ na'ōfelije ófe pert gy: er worden hier veel vergissingen gemaakt; blul ~ sōlisiterelije biylte lendiym gy: er wordt hier zelden door vrouwen (lett: door hen (vrw)) gesolliciteerd;
  3. (voor de [gedeverbaliseerde] infinitief) ~ lukte: zich wassen; ~ sōlisitere tukst: solliciteren naar (woordenboekvormen); ef ~ lukte melde eft toftas painos: zich wassen is een dagelijkse bezigheid; gress tiffe doex ef ~ ’panōzjecos enn ef belt-tupplip: ik weet dat hij zich verheugt in het uitstapje.

prart:: {C} stoep; hoge drempel; klein podiumpje; verhoginkje; biels (onder rails).

Prart-weg:: {W} .

Praseenn:: {M}.

Prāss:: {F}.

prāsst:: {C} snoet, snuit.

Prāst’-zeces:: {W} (buurtschap); .

pratare:: {U} afgaan (het toneel verlaten).

prataros:: {C} afgang (verlaten v toneel).

prate:: {U} ~ [helkara]: vertrekken [naar].

pratos:: {C} vertrek, afvaart, afreis; uittocht.

prats:: {C} heggenmus (L. Prunella modularis).

prāvōs:: {C} luchtwortel; bovengrondse wortel (v boom); (alg: naam v bep plant); »ool-prāvōs.

Pre:: {afk} »Prediker.

preazy:: {III} ef melde ~: gelijk hebben; het bij het rechte eind hebben.

precōnsonentise:: {I} preconsonantisch.

predestinašo:: {SC} voorbeschikking.

Predict:: {N} (verzekeringsbureau in Mollefin en Seertzeekoles); .

predikatiy:: {C} predicaat (alg).

predike:: {U} prediken.

predike-h’kot:: {C} preekstoel.

predikent:: {C} predikant, dominee.

Prediker:: {N} (afk= Pre) (bijbel) Prediker.

prediyk:: {C} preek.

prefdef:: {C} buit; ef nert kette ~: het loont de moeite niet; n’f ~s: (pop) geen moer (absoluut niet[s]).

prefdeve:: {K} buitmaken.

prefdevos:: {C} buitmaking.

preferašo:: {C} voorkeur.

preferere:: |..’je| {K} de voorkeur geven aan, prefereren.

preferere-vott:: |..’je-| {K} (afk= PV) voorkeurstem.

Preftās-kōl:: {G} (bergpas in Girdes-gebergte; 565 m hoog); .

Preftās-kōl-weg:: {W} .

Prefyntā-mirra:: {W} .

preip::

  1. {I} omhoog, opwaarts; ~ tygtja: tegen ... op; do pitte ~ tygtja ef plaju: hij fietst tegen de helling op.
  2. {VZ} (richting) omhoog van, van ... omhoog; ef mirra vende ~ ef šarmiy: de weg loopt van/uit het dal omhoog; do fle lango ~ ef lōbā: hij klimt langs de rots omhoog.

preipālbe:: {K} optrekken (v muur, huis).

preipanas:: {C} bovenhelft; (= »preip + »kanas).

preipe:: {K} verheffen (stem); verheffen (ihb in de adelstand); hoger plaatsen (in rang); ~ helkara: verheffen tot.

preipebirr:: {C} stalagmiet.

preipendos:: {C} opgang (trap).

preiplade:: {K} uploaden.

preipos:: {A} stemverheffing; verheffing (ihb in de adelstand).

preipovap:: {C} bovenkant, bovenzijde; stus zerfecū ef ~ ur stus zerfecū ef tūgtovap, tur...: hoe je het ook wendt of keert ... (van welke kant je het ook bekijkt ...).

preip-overcho:: {C} stijgingsregen.

preippres:: {C} opwaartse druk.

Preip-prosed’r:: {C} "Opwaartse procedure" (Volksvertegenwoordiging stelt een nieuwe wet voor en legt deze aan de minister voor); .

preipquch:: {C} boveneinde.

preips’rte:: {K} opzetten (plan, concept, schema ed); sluiten (lening); afsluiten (verzekering); aanspannen (rechtszaak).

preips’rtos:: {C} opzet (v plan, schema, idee, concept).

preiptjek:: {C} vloed, hoogwater (tegengesteld v eb).

Preipylt:: {G} "Boven-Ylt"; »Ylt; (DOM 100).

preipzerfe:: {U} opkijken (de ogen opslaan); do preipzerfa rempe ef mimpit: hij keek op van het boek.

Prek:: {G} (rivier van Šuvelme-gebergte naar de Firani); .

Preka TC:: {N} (rederij in Ozaneto armt ef Prek); zie »Ryvynnka; .

Prek-fōresta-weg:: {W} .

Prek-helmy:: {G} (grot; gemeente Jajes; verbinding met de Prek); .

Prek-mirra:: {W} .

Prek-quntiyst:: {G} (ondergrondse waterloop; verbinding met de Prek); .

prelde:: {K} (spr, waarbij het juridische onderscheid tussen "verkrachten" en "aanranden" niet wordt gemaakt) verkrachten, aanranden.

prelder:: {C} (spr) verkrachter, aanrander.

preldos:: {C} (spr) verkrachting, aanranding.

preltiy:: {C} zwakkeling, iemand met zwakke gezondheid.

preludym:: {C} voorspel (in muziek, bij seks).

premiss:: {C; mv/rsmv= ~es} premisse.

premisses:: {mv/rsmv} »premiss.

Premkorā-fōresta:: {G} (bos; gemeente Vlel); .

Premkorā-weg:: {W} .

premme:: {U} (dl= Noord-Liftka) babbelen.

premy:: {C} premie.

prenc:: {I} murw (geen tegenstand meer biedend).

prencare:: {K} vermurwen.

prence:: {Krs} (alg) afdanken, afschrijven, opgeven; (doden) afmaken.

prencos::

  1. {C} afmaking (doding).
  2. {A} afdanking, afschrijving.

Preno Tacarifity:: {F}.

Preno Tacarifity-weg:: {W} .

prens:: {C} (afk= Pr.) prins; deff lo ef ~ rifo ef knurfel: doof als een kwartel; stokdoof.

Prens:: {N} (bekend sigarettenmerk); .

prensa:: {C} (afk= Pra.) prinses.

Prensa Coronaka:: {N} (autoveer); .

Prensa-plākom’:: {N} (spoorwegtunnel; gemeente Šeftaliy); .

Prensa-sluše:: {N} (schutsluis in de Dreegt; gemeente Cleft); .

Prensa-weg:: {W} .

prenses:: {C} (arch) prinses (alleen nog in enkele eigennamen zoals de dorpsnaam »Prenses-bajūfto).

Prenses-ager:: {N} (badstrand; gemeente Kurriy); .

Prenses-akademiy:: {N} (Algemene Hogeschool, in Jatty (BF)); .

Prenses-bajūfto:: {G} (dorp; gemeente Kurriy).

Prenses-mirra:: {W} .

Prens Hady:: {N} (badstrand; gemeente Nust); .

Prens-Hady-s’rt:: {G} (dorp; gemeente Nust).

Prensjej-korsįm:: {N} (Gar) "Prinselijk Paleis" (voormalig paleis in Garos; tegenwoordig een conferentieoord en museum); .

Prensjepaty-avénju:: {W} .

Prens-plep:: {W} .

Prens-stašon:: {N} (voetbalstadion in Gralkrich); .

Prens-Sylvestka:: {N} (veerboot); .

prenstat:: {C} prinsdom.

Prenstat-avenū:: {W} .

preparašo:: {C} voorbereiding, preparering.

preparere:: |..’je| {K} voorbereiden, prepareren.

Prepositional verbs in Spocanian:: {N} (tijdschriftartikel); .

prére:: {K} rammelen.

prérer:: {C} rammelaar (voor baby's).

preriffes:: {C} prefabricatie.

prérp:: {I} afgeleefd.

prérpe:: {U} afgeleefd raken, verzwakken door ouderdom.

pres:: {C} [lucht]druk; dena gaza-lāftos kette ~: er staat druk op die gasleiding; (fig) ef ufne ~ armt: druk uitoefenen op; (fig) lef ~ pai (vz-uitdr): onder druk van.

prés:: {SC} š’m ~ = šām ~: onbelemmerd, ongehinderd; ef lelperre ~: iets te zeggen hebben; ef tiffe ~: iets te zeggen weten; ef/kā melde ~: dat is te zeggen; dat wil zeggen.

prešare:: {U} ~ [sumā]: (lett) zich afzetten [tegen].

preše::

  1. {K} knijpen, samendrukken.
  2. {C} pers (journalistiek).

Preše fes Spooksoliy:: {N} (afk= PRESPO) "Pers in Spokaniė" (officiėle nationale persbureau; hoofdkantoor in Amahagge; bijkantoor in Hirdo); ; (DOM 209).

préše:: {Uid} weifelen||doortastend zijn; ef ~ lef festrekkor pāsz: weifelen; blul ~lije kiyroe: wij weifelen; ef ~ lef tmopor pāsz: doortastend zijn; eup ~ fatōšiy: zij is doortastend.

presedenšela:: {I} presidentieel.

presedent:: {C} president.

présizare:: {K} natekenen.

présizatjen:: {C} hout-/metaal-/steenbewerker.

présize:: {K} bewerken (v hout/metaal/steen).

présizos:: {C} bewerking (v hout/metaal/steen); bewerkt voorwerp.

presma:: {C} prisma.

Presma-weg:: {W} .

presor:: {I} onder druk; ~ gaza: gas onder druk.

pres-pān:: {C} snelkookpan.

Prespo:: {N} (niet-officiėle naam vh persbureau »Preše fes Spooksoliy).

PRESPO:: {afk} »Preše fes Spooksoliy.

press:: {C; mv= ~res} kneep, het knijpen.

pressres:: {mv} (=red); »press.

prest:: {C} directeur, hoofd.

Prest:: {G}

  1. (stad in Bloi).
  2. (waterval in de Krappa; gemeente Krappa); .

presta:: {C} directrice (alg: vrw directeur).

Prestaniy:: {N} (voormalig landhuis; gemeente Uofiten); .

Prest-fonis:: {G} (inham bij de Girdestona-delta); .

prest-még:: {C} directie.

Prest-mirra:: {W} .

pres’r:: {I} gewoon, alledaags.

pres’r-molaiy:: {III; [mv=enk]} normaliter, normaal gesproken.

préte:: {K} (een kind) aan de hand meevoeren.

pretš’r:: |preš’r| {C} (alg) stem; (ihb) brigade (reddings-, brandweer-).

prétt:: {C} bliksem; ef ~ byta fes ef zillepip: de bliksem sloeg in het dak.

prevokelise:: {I} prevocaal.

prex::

  1. {Aef} schandaal.
  2. {I} schandalig.

prexā:: {C} streep.

prexāiy:: {I} aangrenzend.

prexā-kote:: {C} streepjescode, barcode.

prexā-lofa:: {C} weegbree (L. Plantago); [pres’r] ~: smalle weegbree (L. P- lanceolata); fyg ~: hertshoornweegbree (L. P- coronopus); hupster ~: grote weegbree (L. P- major); utfin ~: ruige weegbree (L. P- media).

Prexā-lofa-plep:: {W} .

prexāsót:: {I} gestreept.

prexā-’troer:: {C} gestreepte lipvis (L. Labrus mixtus).

prexludi:: {I} schandaal veroorzakend, schandalig.

priare:: {U} bidden (christelijk).

priare-flomatjen:: {C} (Chr) gebedsgenezer; »lōve-flomatjen.

priaros:: {C} bede, gebed (christelijk); ef reppe eft ~: een gebed uitspreken; bidden.

priartāte:: {rs} »priartāy.

priartāy:: {C; rs= ..tāte} bidprentje.

priff:: {C} (pop) proefschrift, dissertatie; »prifjiofer.

prifjiof:: {C} (afk= Pf.) (hoogste universitaire titel, vgl professor, doctor, meester); ~ fes rigt (afk= Pf-Ri.): meester in de rechten.

Prifjiof Beltāex ef Tiffug-balsem:: {N} "Doctor Beltā's Voetzalf" (middel tegen blaren en gezwollen voeten); .

prifjiofer:: {C} proefschrift, dissertatie.

prijollus:: {C} [broeder]overste (in klooster); (= »prifjiof + »follus).

prijóntur:: {C} [moeder]overste (in klooster); (= »prifjiof + »sientur).

PrimePlast:: {N} (plasticfabriek in Tsjech); .

primi•:: {PX} primitief, on[der]ontwikkeld; »primi-.

primibelt:: {I} ongeletterd.

primišark:: {C} onderontwikkeld land, derdewereldland.

primitā:: {I} bekwaam.

primitāe:: {rs} »primitāiy.

primitāiy:: {A; mv=enk; rs= primitāe} (alg) bekwaamheid, kunne; competentie; (ihb) doctoraal examen.

primiteff:: {I} primitief.

primiter:: {C} (afk= Pr.) (persoon die het 1e universitaire examen heeft afgelegd, vgl doctorandus).

primitremper:: {C} analfabeet.

primitrempiy:: {I} analfabetisch.

primitrempos:: {C} analfabetisme.

primula:: {C} primula (L. Primula obconica).

Princess of the Seas:: {N} (zeilschip); .

prinnket:: {I} sprankelend (fris, helder, glinsterend).

prinnketmoris:: {Crs} innovatie, verfrissend nieuw idee.

prinnketmorisiy:: {I} innovatief, ideeėnrijk.

prinsipiela:: {I} principieel.

prinsypp:: {C} principe; fara ~ (afk= f/p): in/uit principe.

Prinsypp:: {G} Principe.

printiy:: {S} banket, cake.

Prio::

  1. {G} (stad in Ben).
  2. {N} (Bergparel-pension in Prio); .

prioritiy:: {C} prioriteit, voorrang (NIET in het verkeer).

Prio-seert:: {N} "Prio-huis" (Bergparel-hotel in Prio); .

prisa:: {mv} »priss.

prismtiy:: |M|

  1. {Sef; rs= ~t} satijn.
  2. {I} satijnen, van satijn gemaakt.

prismtiyt:: |M| {rs} »prismtiy.

priss:: {C; mv= prisa} prijs (winnen); inzet (wedstrijd).

priss-kettos:: {C} prijsvraag.

priss-’tiner:: {C} kampioen (sport).

priss-zaft:: (= priss-zāft) {C} iemand die vals/oneerlijk speelt; sportman die illegaal dope gebruikt.

priss-zāft:: {C} »priss-zaft.

Prita:: {F}.

Pritā-mirra:: {W} .

priva:: {C} teken, symbool; ef crana melde ef Ergynne-~ = ef crana melde ef ~ furt ef Ergynne: het crana-teken is het symbool voor de Ergynne ().

Priva:: {F}.

priy:: {I; mv=enk} vaardig; (arch/dl= West-Liftka) serieus, nauwgezet.

Priyc-mirra:: {W} .

Priyfiy-vjadūk:: {N} (viaduct in de M9; gemeente Mena); .

Priyft:: {F}.

Priyftā-mirra:: {W} .

priyk:: {C} speld.

priyke::

  1. {K} (trans) prikken.
  2. {Upr} [zich] prikken in (lichaamsdeel); kost ére ’rliriy sen ~: ik prik in mijn vinger.

priyke-drat:: {C} prikkeldraad.

priykeftel:: {C} "vorklepel" (combinatie v vork en lepel); (= »priyke + »leftel); .

priyk-nurp:: {C} speldenknop.

priyllte:: {I} ongedeerd.

Priymp:: {F}.

Priynf-mirra:: {W} .

Priyrg-agru:: {G} (top in Lafter-gebergte; 987 m hoog); .

priysām:: {C} (mythologisch dier in de vorm ve slang met een grote bek vol snijtanden en op 5 kippenpoten. Ze worden beschreven in de Sage van de Boswereld); .

Priysām:: {N} »priysām.

priyxe:: {U} [elkaar] afwisselen (v 2 dingen).

priyxos:: {C} afwisseling (v 2 dingen).

prōāt:: {III} achteruit.

prōāte::

  1. {K} (lett) achteruitzetten (v tafel ed).
  2. {Upr} (pop) pitten (slapen); do sen ~lira: hij ligt te pitten.

prōātzerfi:: {C} achteruitkijkspiegel (in auto).

proba:: {SC} opzet, moedwil; fes ~: opzettelijk, met opzet; stelselmatig; fes pelat ~ (afk= f/pp): moedwillig.

probapónze:: {K} zijn zin krijgen in.

probare:: {U} ~ [beri/den]: willen, wensen te; gress nert ~ beri arfine: ik wil niet komen; ik wens niet te komen; do ~[n] gress beri trempe ef mimpit: hij wil dat ik het boek lees; (spr: zonder infinitief) gress nert ~!: ik wil niet!; ber ef ~ rifo (vz-uitdr) (afk= b.p.r.): ter wille van; ber ef ~ rifo gress/tsil (b.p.r. gress/tsil): om mijnentwil.

probare-šéos:: {A} wilskracht.

probarelira:: {I} geredelijk; bereid[willig]; welwillend; bereid.

probaros:: {A} wil; wens; mip ef ~: instinctief.

Prōcala-weg:: {W} .

prōchōk:: {I} waarschijnlijk; ~ nert = ~ noi: waarschijnlijk niet.

Prock’ve:: {G}

  1. (eilandje in de Gubina-zee); .
  2. (oefengebied vd Marine); .

Proc’vat:: {N} (kasteelruļne; gemeente Tacemenu); .

Proc’vat-mirra:: {W} .

prodūk:: {C} product.

produkšo:: {C} productie.

produkšo-kura:: {C} overproductie.

produkšo-tāx:: {C} (afk= P.T.) "productiebelasting" (indirecte belasting op buitenlandse en luxe goederen; in feite een extra hoog btw-tarief); .

produsennt:: {C} producent.

produsere:: |..’je| {K} produceren.

produsere-c’rtiros:: {C} productie-assistentie (TV/film).

proe::

  1. {K} scheppen (met schep).
  2. {U} superieur zijn, er bovenuit steken, het beste zijn; ~ armt: superieur zijn aan; ef ~ den tu prate mas: het is het beste dat je morgen vertrekt; je kunt het best morgen vertrekken.

Proeca-Kents:: {G} (voormalige Erg commune; gemeente Mūninū); .

Proeft:: {G} (waterval in de Qulboech; gemeenten Lankos en Trofy); .

prófa:: {C} kramp.

profaniy:: {I} (RK) wereldlijk, werelds (niet geestelijk/kerkelijk).

Prōfet:: {F}.

profetise:: {I} profetisch.

profett:: {C} profeet.

prōfie:: {Krs} vermorzelen.

profilā:: {C} profiel.

prōfios:: {C} vermorzeling.

prognoses:: {mv/rsmv} »prognoss.

prognoss:: {C; mv/rsmv= prognoses} prognose.

progrām:: {C} (alg) programma; lelperrelira ef ~: aanmerkelijk; ef lelperre ef ~: het belangrijkste zijn; het voornaamste zijn; (spr) het gaat om, er is sprake van; mip tem quista storāsa ef gertiy lelperre ef ~: van deze [goede] verhalen is het uwe het beste; bō mindefit oto lelperre ef ~ furt gress: die rode auto vind ik het mooist, trekt mij het meest aan; ef plitos lelperre kerru kusami ef ~: ook hier komen overstromingen voor; quardere gress Bōrā ur Kussik, tur Bōrā lelperre ef ~: ik zal in ieder geval naar Bōrā gaan, en [misschien] ook nog naar Kussik; mittof mefrā lelperre kost ~: ik ben deze mening toegedaan; do lelperre ef ~ frópj’ liftkar gorbasz: hij is gespecialiseerd in oude postzegels; (spr) eft taobléskros lelperrāt ef ~: er moet sprake van een misverstand zijn (een misverstand in het spel zijn).

progrām-linnos:: {C} strijdvraag.

progreseff:: {I} progressief, vooruitstrevend.

projecc:: {C} project.

Proj’tee:: {N} (betonfabriek bij Holare); .

proklamašo:: {C} proclamatie.

Prokojev:: {F}.

prokreašo:: {C} voortplanting.

prokreere:: |..’je| {U} [zich] voortplanten.

prola:: {I} (alg) stekend, brandend, schraal; (peper) heet.

prolakuše:: {C} [grote] brandnetel (L. Urtica dioica); belt ~: kleine brandnetel (L. U- urens).

prolakuše-larder:: {C} kleine vos (vlinder) (L. Aglais urticae).

Prolakuše-weg:: {W} .

prōlaqut:: {I} naļef, kinderlijk.

prola-sel:: {C} netelcel.

proletarāt:: {C} proletariaat.

prologiy:: {C} voorspel, proloog (toneel).

prōlt:: {C} gecastreerde reu of kater.

prōltōt:: {I} (alg) louter, onvervalst, rein, onbedorven, onbevlekt; (paard) volbloed.

Prōltōt:: {N} (popgroep); .

prōltōte:: {K} louteren.

prōltōter:: {C} volbloed paard.

prōltōtiy:: {C} origineel (geen kopie).

promil:: {C} (afk= /rmp of ‰) promille; 3/rmp = 3‰.

promirret:: {C} wandeling.

promise::

  1. {K} ef ~ eft ’še: een eed afleggen; ef ~ eft painos: een belofte doen; ef ~ cāre: toezeggingen doen.
  2. {U} ~ beri/den: beloven; gress ~ beri arfine: ik beloof te komen.

promisos:: {A} belofte; kost ~!: ik beloof het!.

Promiy:: {F/J/M}.

Promiy Mimpits:: {N} (uitgeverij in Milbo); .

promošo:: {C} promotie.

Promošo ur demošo:: {N} (tijdschriftartikel); .

Prōnaka:: {F}.

Pronominalization in Spocanian:: {N} (tijdschriftartikel); .

pronomiy-e:: {C} pronominale e (sx •e waarop een Spok infinitief eindigt; tevens de woordenboekvorm ve ww; in oude/gekalligrafeerde teksten soms wel als een "lange e" () geschreven: finne = begin, en finn = beginnen).

pronunsere:: |..’je| {K} uitspreken (taal).

pronunset:: {C} uitspraak (taal).

proos:: {C} schep (hoeveelheid zand ed op de spade).

prōp:: {S} pleister (op muur).

próp::

  1. {I} af, gereed.
  2. {III} ja[wel] (na ontkennende vraag); aftel tu nert arfine? – ~!: kom je niet? – jawel!; (vgl) aftel tu nert arfine? – noft! = siy!: kom je niet? – nee (ik kom niet); ~ gū: jawel absoluut.

propagandā:: {C} propaganda.

Propagandā-buro rifo Chalfe-kūra:: {N} (afk= PCK) "Propagandabureau voor Kunstnijverheid" (in Amahagge); .

propagere:: |..’je| {K} propageren.

prōpe:: {K} pleisteren (v muur).

prōpen:: {Iid} bevoegd||onbevoegd; ~ āfry ef lacs: bevoegd; ef lacs-~ stat: het bevoegde gezag; ~ š’m/šām ef lacs = ~ fes š’r hents: onbevoegd.

prōpene:: {Uid} bevoegd zijn||onbevoegd zijn; ef ~ quāf: bevoegd zijn; ef ~ ’rts: onbevoegd zijn.

prōpnere:: {K} ~ flj ón rst: iets voorleggen aan iemand; beri ~ (afk= b/pr): ondermeer; (vaak als bijstelling na een komma) do ef kles moje, beri ~: hij heeft ondermeer het gras gemaaid.

prōpos:: {C} pleisterwerk.

prōrgy:: {S} rijst; (tussen 1750 en 1850 wettelijk verboden in Spok vanwege de "religieuze besmetting" v dit voedsel; prōrgy is een verbastering v Eng porridge); ; (DOM 36).

Prōrgy-elkianos:: {A} "Rijstverbod" (periode dat het wettelijk verboden was om rijst te eten: 1750-1850); ; (DOM 36).

prōrgy-molarriy:: {S} rijstebrij.

Prōrgy-plep:: {W} .

prósa:: {Iid} handelbaar||onhandelbaar; eft ~ 'jan fes ef c’rlōfs: een handelbare jongen; eft ~ dreutos lef gōrōgent: een handelbare machine; ef 'jan/dreutos c’rupjōce ef ~ blaffosz: de jongen/machine is handelbaar; eft ~ 'jan š’m/šām c’rlōfs: een onhandelbare jongen; eft ~ dreutos lef eft koffon kelde-vro'egios: een onhandelbare machine; ef 'jan/dreutos zefāne ef ~ blaffosz: de jongen/machine is onhandelbaar; dena cōmputer zefāne ~ luft gress: met deze computer kan ik niet omgaan.

Proscience:: {N} (uitgeverij in Sinto-Colostiy); .

prosecutere:: |..’je| {K} vervolgen (gerechtelijk).

prosecuteros:: {A} gerechtelijke vervolging.

prosed’r:: {C} procedure.

prosent:: {C} (afk= /rp of %) procent; 3/rp = 3%; 3 prosent: 3 procent (3%); 3 prosents: 3 procenttekens (%%%).

prosent-šifrō:: {C} percentage.

prosešo:: {C} processie.

prósiy:: {Iid} lankmoedig||ongeduldig; ~ lo Pelres: lankmoedig; do qu’e lef ~n lirdes: hij wacht lankmoedig; tildā ~: ongeduldig; do qu’e lef ~n fences: hij wacht ongeduldig.

prosōc:: {I} aarde/grond bevattende; van aarde gemaakt; ef kvālo nert melde ~: er zit geen aarde in de bloempot.

prošōc:: {C} inkeping, insnijding.

prosōciy:: {C} aardkluit.

Prōsper:: {J} Prosper.

Prōsper Kōnes-weg:: {W} .

prōsunte:: {U} kuren, therapie volgen; do ~ den nert uokke: hij volgt een antirook-therapie, een therapie om van het roken af te komen.

prōsuntik:: {C} kuurbad; Spok "sauna" (met hete stoom, modderbaden, massage ed; vooral in Lammafin en omgeving).

prōsuntos:: {C} kuur, therapie.

prosy:: {S} proza.

prosyne:: {I} wat betreft proza, proza•.

prōt:: {C} (klein zoetwatervisje dat krom trekt en lila kleurt bij het bakken; verwant aan de elrits; wordt gevangen in diepe stilstaande wateren, zoals de grote bergmeren) (L. Protervus protervus); mesā ~: elrits (L. Phoxinus phoxinus).

prōta:: {C} kater, kat (mnl; niet gecastreerd).

protekšonesmiy:: protectionisme {C}.

protekte:: {K} (arch/poe) beschermen (vrnl v personen tegen het kwaad); ~ āst flj: beschermen tegen iets.

protese:: {C} prothese.

protestašo:: {C} protest; gāšā ~: uit protest.

protestere:: |..’je| {U} protesteren; ~ ūqu: protesteren tegen.

protestere-xlāt:: {C} protestmars.

proteynn:: {S} proteļne, eiwit[ten].

Protiy-plep:: {W} .

prototyp:: {C} prototype.

Prōtsiy:: {W} (buurtschap); .

Protsjefsky:: {F}.

prōu:: {I} droevig, droef.

prō'uta:: {C} drama, droevig gebeuren; (= »prōu + »uta 1).

prove:: {K} uitwijzen, aantonen (vrnl wetenschappelijk).

Provence:: (= Provense) |..ense| {G} de Provence (in Zuid-Frankrijk).

Provense:: {G} »Provence.

provokašo:: {C} provocatie.

provosere:: |..’je| {U} provoceren.

provvenše:: {C} provincie, gewest, landstreek (vrnl in Romeinse rijk en Nederland; nooit in Spok).

prōx:: {I} nietig, klein, onbeduidend; »moris.

prōxer:: {C} schijntje, klein beetje.

prr:: {afk} »pontarr.

Prtōccį:: {F} (Gar).

pru:: {S} erts.

pruc•:: {wst} »prucre.

prucc:: {gst} »prucre.

prucce:: {K} plukken (fruit).

pruccos:: {C} pluk, het plukken.

prucra:: {C} aanhef (v brief).

prucrarolija:: {C} voorwoord, voorrede.

prucre:: {K; gst= prucc; wst= pruc•} inleiden, introduceren.

prucros:: {A} inleiding, introductie.

prūše:: {U} (dl= Noord-Ales) op je hoofd krabben.

prūdūre:: {U} praten met bibberende stem.

prufa:: {C} proef; blūmtiy ~: voorproef.

prufatiy:: {I} op proef; proefondervindelijk; ef poire ~: proefdraaien (intrans).

prūgt:: {C} (stenen zuil met bol of schijf en dwarsarmen, een driedimensionale »crana (); geplaatst naast of op een »lemnās; .

prūla:: {C} bezem.

prūlazorā:: {C} bezemsteel.

prule:: {K} aangapen.

pruliy:: {I} lijdelijk.

Prummiy-covent:: {N} (Erg klooster; gemeente Tona a/e Grāt); .

Prummiy-mōjōl:: {N} »Mōjōl rifo Prummiy.

Prummiy-tof:: {C} (wiekklimwedstrijden bij de »molen v Prummiy, 1e week v juli); ; (DOM 171).

prunolac:: {C} ertswagon.

Prūnt:: {F}.

prūpe:: {U} hobbelen (v wagen, kar).

prūpp:: {I} hobbelig.

Prus::

  1. {G} (stad in Litii).
  2. {N} (rangeerterrein bij Prus); .

Prusana:: {Cef} Pruisische vrouw.

Prusann:: {Cef} Pruis.

prusatare:: {Krs} uitbannen.

prusataros:: {A} uitbanning.

prusate:: {Krs} verbannen.

prusatos:: {A} verbanning.

Prushelfer:: {J}.

Prushelfer Nent:: {F}.

Prushelfer-plep:: {W} .

prusot:: {C} rivier.

Prusot-avenū:: {W} .

prusot-blof:: {C} nijlpaard (L. Hippopotamus amphibius); eft ~ fes mariane-tull: een rare vertoning.

Prusot-blufk-plep:: {W} .

Prusot-grāg:: {W} .

prusot-grūmiyl:: {C} watervleermuis (L. Myotis daubentonii).

Prusot-kah-Opper:: {W} .

Prusot-kah-Wefot:: {W} .

Prusot-klarb’r:: {N} (camping; gemeente Meaue); .

Prusotkolini:: {G} (dorp; gemeente Tuūn).

prusot-leé-gart:: {C} kleine leeuwenbek (L. Linaria minor).

Prusot-lirrotiy:: {W} .

prusot-lōbāsl’g:: {C} rivierprik (vis) (L. Lampetra fluviatilis).

Prusot-mirra:: {W} .

Prusot-oftian:: {W} (stadswijk in Hirdo); .

prusotót:: {I} vol rivieren, rivierenrijk.

Prusot-pafos:: {N} "Riviergeruis" (Bergparel-hotel in Sinto-Jānpyt (Xā ja ef Prusots)); .

prusot-perlemit:: {C} rivierparelmossel (L. Margaritifera margaritifera).

Prusot-plep:: {W} .

Prusotpōnt::

  1. {G} (dorp; gemeente Jajes).
  2. {N} (motel; gemeente Jajes); .

Prusot-quankas fes Spooksoliy:: {N} (tijdschriftartikel); .

Prusot-rivo:: {N} "Rivieroever" (Bergparel-hotel in Granō); .

Prusot-terf:: {W} .

Prusot-vender:: {W} .

Prusot-Vender:: {W} .

prusot-veronica:: {C/S} blauwe water-ereprijs (L. Veronica anagallis aquatica).

Prusot-weg:: {W} .

Prusot-wuma-plākom’:: {N} (spoorwegtunnel; gemeente Šeftaliy); .

Prusot-zerfos:: {N} "Rivierzicht" (idyllisch gelegen restaurantje in het dorp Klea-Doecha; gemeente Tejho-Klea); .

prussa:: {IIef} Pruisisch (bv).

Prussa:: {G} Pruisen.

Prussa-asitt:: {S} blauwzuurgas.

Prūstan:: {W} .

prūste:: {E} schallen.

prūstos:: {C} geschal.

Prūts:: {M}.

Prūtsoen-pāt:: {W} .

Prwańg:: {F} (Gar).

Prwįńg:: {F} (Gar).

Prwańgar:: {F} (Gar).

Prwenfyńgatsj:: |Spok: prenfyngatts| {G} (dorp; gemeente Garos).

Prybilynn:: {N} (antibioticum, gemaakt door Kārtuom); .

Pr’šā-weg:: {W} .

prye:: {K} ~ flj ón rst: iemand verzoeken om iets.

pr’fše:: {K} drijven; drang uitoefenen; gress nert pr’ftecū: ik kan er niets aan doen.

pr’fšos:: {A} drang.

pryfé:: {I} privé, particulier (bv).

pryk:: {C} ambt.

prykann:: {I} ambtshalve.

pryke:: {K} invallen voor, vervangen (iemand).

pryker:: {C} vervanger, invaller.

pryk-merater:: {C} ambtenaar.

prykos:: {C} vervanging, het invallen (v persoon).

pryk-sviba:: {C} diplomatenkoffer (plat koffertje voor documenten ed).

pryk-s’rt:: {C} standplaats (v ambt, baan).

pryl:: {C} rilling.

pryle:: {U} rillen.

prylos:: {C} geril, het rillen.

prylt:: {I} (persoon) gewond; akelig, naar; (schroef/veer) lam.

pryltaniā:: {Aef; rs= ..aniāt} leedvermaak.

pryltaniāt:: {rs} »pryltaniā.

prylter:: {C} gewonde.

pryltiy:: {A; mv=enk} narigheid.

pr’m:: {SC} verleiding.

pr’mafiy:: {C} verzoekschrift, schriftelijk verzoek.

pr’matjen:: {C} aanvrager (v paspoort ed).

pr’me::

  1. {K; vdw= pr’tt en regelm.} ~ rst furt flj: iemand om iets verzoeken; ef splōnjos ~: het is de bedoeling; (onr vdw pr’tt geldt voor de zaak die verzocht is; regelmatig pr’mor geldt voor de persoon aan wie verzocht is); (vgl) gress ~ Elsa den eup zālbinase ef mimpit: ik verzoek Elsa het boek te sturen; ef pr’tt mimpit: het verzochte boek; pr’mor Elsa: Elsa aan wie verzocht is.
  2. {U; vdw= pr’tt} ~ furt: aanvragen (paspoort ed); ef pr’tt pās: het aangevraagde paspoort.
  3. {C} verzoek, aanvraag; gert ~ furt informaša: uw verzoek om informatie.

pr’miy:: {I} verleidelijk.

pr’mos:: {C} aanvraag (v paspoort ed).

Pr’nc:: {N} (station).

Pr’nc-covent:: {N} (Erg klooster; gemeente Girdes); .

prynt:: {C} stomp, duw.

prynte:: {K} stompen.

pryos:: {A} verzoek, aanvraag.

Pr’r:: {F}.

Pr’r, Godez & Dōlty:: {N} (architectenbureau in Amahagge); .

Pryske:: {M}.

pryst:: {C} (RK) priester.

Pryst-āskān:: {W} .

Pryst-plākom’:: {N} (spoorwegtunnel; gemeente Plafotō); .

Pryst ur Nuna:: {N} (naam v steenkolenmijn; gemeente Plafotō); .

pr’tt:: {vdw} »pr’me.

prytusto:: {C} karwei, klus.

pry’lle:: {K} verklaren, toelichten, uitleggen.

pry’llen:: {I} verklaarbaar.

pry’ll'kurre:: {I} nert ~: ongegrond.

pry’llos:: {C} toelichting, verklaring, uitleg; ef paine eft ~: een verklaring afleggen.

pr’za•:: {PXimpr.add > add} met koninklijke allure; »pr’za-.

pr’zafillus:: {I} majestueus; (= »pr’za• + »purfillus).

pr’zamiriy:: {I} statig (eig: "met een koninklijk kapsel").

pr’zavlānša:: {I} onschendbaar (v vorst ed).

Psā:: {afk} »Psālms.

psālm:: {C} psalm.

Psālms:: {N} (afk= Psā) (bijbel) Psalmen.

psanur:: {I} ongrijpbaar.

psermt:: {I} schril, schel (geluid); schril (v kleur of kleurencombinatie).

psétlacare::

  1. {K} (lett/fig) ~ flj lef flj: iets aftekenen tegen iets; iets contrasteren met iets.
  2. {Upr} (lett/fig) ~ lef: zich aftekenen tegen, contrasteren met.

psétlacaros::

  1. {C} (lett) contrast[ering].
  2. {A} (fig) contrast[ering]; fes eft ommon ~ armt: in schril contrast met.

psétlace:: {E} zich aftekenen.

psétlacišāf:: {C} slagschaduw.

psétlacos:: {C} aftekening.

Pstifjįtj:: {F} (Gar).

psygiatriy:: {C} psychiater.

psygiatros:: {C} psychiatrie.

psygise:: {I} psychisch.

psygolōche:: {C} psycholoog.

psygologise:: {I} psychologisch.

psygolōiy:: {C} psychologie.

PT:: {afk} »pōnt.

P.T.:: {afk} »produkšo-tāx.

P.T.Chālenosta-plep:: {W} .

PTT:: {afk} (= »pōst, »telegrafos, »telefonos); .

pu:: {I} onberekenbaar.

pū•iy:: {PX/SX.gst > add} niet in staat tot; die niet ... kan (terwijl men dat wel zou verwachten); (bijv) ef pūwoclaxiy oto: de auto die niet toeteren kan (omdat de toeter kapot is); ef pūzōliyn vogilys: de vogels die niet vliegen kunnen (bijv omdat ze verlamde vleugels hebben); ef pūufiriy pitter: de fiets die niet rijden kan (omdat de band lek is); do melde pūstintiy = do pūstintiyte: hij kan niet schrijven (bijv omdat hij zijn arm gebroken heeft); (vgl) do nert stintecū: hij kan niet schrijven (omdat hij het nooit geleerd heeft); (pū•iy geeft een GEBREK aan: de volgende voorbeelden zijn dus niet correct:) ef pūzōliy efanty: het kind dat niet vliegen kan; ef pūwoclaxiy pitter: de fiets die niet toeteren kan; »pū-.

pū•iyte:: {U} (geverbaliseerde vorm v pū•iy) (bijv) Elsa pūnutiyte: Elsa is doof; »pū•iy; »pūnutiy.

pūa:: {vdw} »ūae.

puare:: {U} onwel worden, niet goed [gaan] voelen.

Publications of the Department of General Linguistics:: {N} (onregelmatig verschijnende publicatie vd Staatsuniversiteit van Amahagge); .

publikašo:: {C} publicatie.

publisere:: |..’je|

  1. {K} publiceren, openbaar maken; ~ rst furt [ef polišo]: iemand aangeven/aanbrengen bij [de politie].
  2. {Upr} zich aanmelden; zich aangeven (bij politie).

publisere-hor:: {C} (afk= PH) publicatienummer (tot 1989 moesten alle boeken en periodieken in Spok voorzien zijn ve publicatienummer; vanaf 1989 wordt het internationale ISBN gebruikt); .

publiseros:: {C} publicatie, het publiceren; (ihb) aangifte (bij de politie).

publisitiy:: {C} publiciteit.

publiyc::

  1. {Cef} publiek (zn); ef melde fes ef ~ fara: bekend staan als.
  2. {I} openbaar, publiek (bv).

Publiyc Prosecutere-buro:: {N} (afk= PPB) (vgl Openbaar Ministerie; in Xea); .

PUC:: {afk} »Plafotō Usienc Cōmpanšo.

pucc:: {C} puist, pukkel.

pucc-mindamissis:: {C} vliegenzwam (L. Amanita muscaria).

pucc-mitramissis:: {C} panteramaniet (L. Amanita pantherina).

pūchaquintiy:: {I} stom (niet kunnende spreken).

pue:: {U} invallen (kou, vorst); ef ~ rifonn: opdoemen uit (het donker ed).

puenge:: {vdw} »uenge.

Pūfegjiy:: {F}.

pugnatiy:: {I} strijdvaardig (fig).

pūl:: {I} stom, dom, bot.

pūla:: {C} opstootje, relletje, straatruzie; ef tesemre ~s: rel schoppen.

pūla-baer:: {C} relschopper.

Pūl-Agen-weg:: {W} .

Pula-lirrotiy:: {W} .

Pūldiy-agens:: {Gmv} (landbouwgebied; gemeente Toleo); .

pūle:: {U} stom zijn, bot zijn (persoon).

Pūlf:: {F}.

pūliy:: {A; mv=enk} botheid, stomheid.

Pull:: {F}.

pūlleve:: {U} ~ [beri/den]: te dom/stom zijn; do ~ beri terde tukst ten: hij is te dom om voor de duvel te dansen.

Pūlo:: {F}.

Pūlpoem-eskō:: {W} .

Pūlpoem-pāt:: {W} .

Pūlpoem-ses:: {G} (meer, verbreed gedeelte vd Trendon als deze door Zuid-Hirdo stroomt); .

pulter:: {gst} »pultre.

pultre:: {U; gst= pulter} bulderen.

pultros:: {C} gebulder.

pumās:: {S} puimsteen.

pumāsiy:: {C} stuk puimsteen.

pūn:: {C} blakker ~: sneeuwbes (struik) (L. Symphoricarpos albus).

punch:: |punše| {S} punch.

pune:: {K} inkrimpen (lett); inklinken (v grond).

Punn:: {G} (riviertje van Az’-gebergte naar de Plafotō); .

punos:: {C} inkrimping (lett); inklinking (v grond).

pūnutiy:: {I} doof (gezien als gebrek).

pūnyre:: {K} [be]straffen.

pūnyros:: {C} straf, sanctie.

puos:: {C} (alg) het opdoemen; (v kou, vorst) het invallen; (lett) botsing.

pūp:: {C} jonge kat; jonge haas; jong konijn.

pupilā:: {C} pupil (oog).

pūpp:: (= pūppe) {C} (dl= Zverosta) papa.

pūppe:: {C} »pūpp.

Pura:: {F}.

Purāsh:: {F}.

puresmiy:: {C} purisme.

Pūrf:: {F}.

purfa:: {C} nadruk, accent.

Purfāliy:: {F}.

purfatiy:: {I} nadrukkelijk, pregnant.

purfil:: {I} geprononceerd.

purfille:: {K} betonen, nadruk leggen op; (fig) onderstrepen.

purfillos:: {A} het betonen, het nadruk leggen.

purfillus:: {I} ontzettend, verschrikkelijk, afgrijselijk; eft ~ sért: een verschrikkelijk huis (onaangenaam om in te wonen en/of slecht onderhouden); eft ~ hordā sért: een verschrikkelijk mooi huis (heel erg mooi).

purgatorym:: {C} vagevuur.

Purgatorym-siyclo:: {W} .

Puriy:: {F/M}.

Puriy-Gāp:: {G} (noordelijke tak vd Gāp bij de bron); .

Puriy-sentraliy:: {N} (elektriciteitscentrale; gemeente Manes-Puriy); .

Puriy-ses:: {G} (meer in district Flāp); .

Puriyta:: {F/J/M}.

Purjet:: {W} .

purper:: {I} purper.

purriyntān:: {Crs} fakkel; »•ān.

Purriyntān:: {N} (lucifermerk); .

purt:: {I} laks.

pūrta:: {C} kramp.

purte:: {K} temperen, matigen.

pūrte:: {K} samenpersen.

purtos:: {A} tempering, matiging.

pūrtos:: {C} (alg) samenpersing; (ihb) verkeersopstopping.

pute:: {U} posten; op de uitkijk staan.

pute-agru:: {C} uitkijk[toren].

Pute-agru-pāt:: {W} .

pute-putiy:: {C} uitkijkpost (met nadruk op uitkijken); »putiy.

Pūter:: {F}.

putiy:: {C} [wacht]post.

putos:: {C} het op de uitkijk staan.

putse:: {C} emmer.

putt:: {C}

  1. beurt (om een speelkaart af te nemen).
  2. »pót.

puttare:: {K} hernemen, hervatten.

puttaros:: {A} herneming, hervatting.

putte:: {K; vdw= potter} nemen, pakken; afnemen (v speelkaart); eup ~ lilt ef treno: ze neemt vaak de trein; ef ~ flj na quista: iets voor lief nemen; ef ~ flj na X: iets houden voor X; do ~ ef na d’fo: hij houdt het voor gezien; »entre; »kostoh; »xārfanos.

putte-armt:: {K; vdw= potter-armt} aanvaarden (v aanbod); aanleren (v gewoonte).

putte-fes:: {K; vdw= potter-fes} innemen (v medicijn); opnemen (water in een spons ed); kirro perke beri ~ fit, den ...: het is voor ons even slikken, dat ....

putte-kaf:: {K; vdw= potter-kaf} inhaleren.

putte-kura:: {K; vdw= potter-kura} (lett) overnemen.

puttelira-mip:: {I} selectief.

putte-mip:: {K; vdw= potter-mip} selecteren, uitkiezen.

putte-ral:: {K; vdw= potter-ral} (fig) meetronen, meeslepen.

puttos:: {C} het nemen, het pakken.

puttos-armt:: {A} aanvaarding; het aanleren; tolerantie.

puttos-fes:: {C} het innemen (medicijn); opname (water in een spons ed).

puttos-kaf:: {C} inhalering.

puttos-kura:: {C} overname.

puttos-mip:: {C} selectie.

puttos-ral::

  1. {C} meetroning.
  2. {A} (fig) meesleping.

Putu:: {G} (stad in Munt).

Puty:: {G} (stad in Ziyp).

Puty-mirra:: {W} .

Pu’ff:: {J}.

puzjōce:: {vdw} »uzjōce.

pūzerfiy:: {I} blind (gezien als gebrek).

PV:: {afk} »preferere-vott.

pvāla:: {C} bobbeltje, knobbeltje; kleine verdikking.

pvāla-és:: {C; mv= ..-essa} onderkin.

pvāla-essa:: {mv} »pvāla-és.

Pvāla-jakām-weg:: {W} .

pvālaliy:: {I} bobbelig.

pvāssa:: {C} (pop) onderkin; »pvāla-és.

pvente:: {K} snikkend/huilend zeggen of vertellen.

pvōmpe:: {U} stulpen, uitstulpen.

py:: {C; mv= piye; rsmv= pitt} ekster (L. Pica pica).

p’:: {!} hu! (uitroep v schrik).

pya:: {vdw} »yae.

p’je:: {vdw} »’je.

pyjel:: {C} (doorgaande horizontale balk die boven- of onderlangs een vensterpartij een onderdeel vh kozijn is; bep soort latei); »mennpyjel; »supyjel.

pyk:: {C} ra (mastdeel).

P’keseenās:: {G} (dorp; gemeente G’rō).

Pyk-mirra:: {W} .

P’ksa-mōjōl:: {N} (houtzaagmolen aan de rivier Lajecō bij Aquell; gemeente G’rō); .

pyl:: {C} pijl; ef ~ses melde refāx: dat is het toppunt; dat doet de deur dicht.

Pyla:: {J}.

pyl-kles:: {S} »kroff-kles.

Pylmā-wuma:: {G} (bos; gemeente Keranōs-s’rt; šarkdomenn Hogorit Keranōs); .

pylo:: {S} grind.

pylo-mirra:: {C} grindweg.

Pylo-mirra:: {W} .

pylót:: {I} grindachtig, vol grind.

pylx:: {C} tol (speelgoed).

pylxe:: {U} [rond]tollen.

pylxmerre:: {U} tollen (met een tol spelen).

Py-mirra:: {W} .

P’nih:: {F}.

p’nvertse:: {I} troosteloos.

pypa:: {C} pijp (om te roken).

Pypjāna-fōresta:: {G} (bos; gemeente Aāstiy); .

pyppe:: {I} uitgelaten, zeer vrolijk.

pyqule:: {U} verweren, langzaam wegteren.

pyquliy:: {I} verweerd.

pyqulos:: {C} verwering, wegtering.

pyr:: {C} pier (in zee).

p’r::

  1. {C} eeuw; holfplepiy ~ erg-fār: halverwege de achttiende eeuw; eft sért l’ ~ erg-fār: een achttiende-eeuws huis; fes/lóf ~ 16: in/gedurende de 16e eeuw.
  2. {I} gek, raar; ef melde ~ beri [lelperre-armt ef kas lo fesdotoje]: het is raar om [je jas binnenste buiten te dragen]; gress melde ~ furt ef ’tupplipos: ik ben gek op reizen.

Pyra:: {J}.

Pyraeus:: |pyreus| {F}.

pyrāfiy:: {C} (ontmoetings/bezinningsruimte in Erg kerk; voor persoonlijke gesprekken, meditatie ed).

pyrašo:: {C} (alg) rivierkreeft (L. Astacus astacus); (ihb) Spok rivierkreeft (L. Astacus occidentalis).

p’re:: {U} ~ [beri/den]: gek/raar zijn; gress ~ beri paine ef: ik ben daar gek om dat te doen; ik denk er niet aan om dat te doen.

pyrf::

  1. {Cef/id} geoorloofdheid||verbod; ef ~ furt ef c’rupjōcers: geoorloofdheid; wat geoorloofd is; ef ~ furt ef c’rfratjens: het verbod; do fanūme ef ~: wat hij doet is ongeoorloofd; eft fanūmelira ~: een ongeoorloofde daad; »topyrf’.
  2. {Iid} geoorloofd||verboden; ~ furt ef c’rupjōcers: geoorloofd; ~ furt ef c’rfratjens: verboden.

p’r-holfe:: {C} [fes] ~ ten: in de tweede helft van deze eeuw.

pyritiy:: {S} pyriet.

p’riy:: {I} eeuwig.

p’rkar:: {I} eeuwenoud (= »p’r + »liftkar).

Pyrnees:: {Gmv} de Pyreneeėn.

pyrotiye:: {K} wagen; risico nemen.

pyrotiyer:: {C} waaghals.

pyrotiyos:: {A} risico.

p’rpip:: {III} [gedurende] de gehele eeuw.

Pyrrah:: {F}.

p’rsért:: {C} gesticht, gekkenhuis.

p’rsot:: {I} eeuwenlang.

p’r-tiyn:: {C} eeuwigheid.

P’sell:: {F/M}.

p’t:: {C} pot (meestal met deksel).

Pyt:: {J} Piet.

P’t:: {G} (dorp; gemeente Clatō).

Pytaler:: {F}.

Pyter:: {J} Pieter.

p’tmust:: {C} klomp (houten schoen).

pytoy:: {I} hels (kabaal).

pytšutū:: {C} beer (mnl/ntr); miterus ~: bruine beer (L. Ursus arctos).

Pytšutū-mirra:: {W} .

Pytt:: {J} Piet.

Pyttyt:: {N} »Sinto-Pyter-cātedralo.

p’zjale:: {vdw} »’zjale.

pyzō:: {C} kleinkind.

pyzōiy:: {I} losbandig; buitensporig; ongeregeld.

PZ:: {afk} »pazzotel.

 

© (2000) De Twee Hanen v.o.f. • Kimswerd • The Netherlands

DICTIO